Organisatie | Rotterdam |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Rotterdam houdende regels omtrent erfgoed (Erfgoedverordening Rotterdam 2020) |
Citeertitel | Erfgoedverordening Rotterdam 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Archeologieverordening Rotterdam 2009 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-02-2021 | nieuwe regeling | 28-01-2021 | Gemeenteblad 2021, nummer 24 |
De Raad van de gemeente Rotterdam,
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 maart 2020 (raadsvoorstel nr. 20bb9816); raadsstuk 21bb1091;
gelet op de artikelen 3.16 van de Erfgoedwet, gelezen in samenhang met artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12 en 38 van de Monumentenwet 1988 en artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;
overwegende, dat de huidige Monumentenverordening Rotterdam 2010 en de Archeologieverordening Rotterdam 2009 aangepast dienen te worden aan de nieuwe wetgeving;
In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
commissie voor Welstand en Monumenten: door de raad ingestelde commissie waarbinnen enkele leden deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg met als taak het college van burgemeester en wethouders dan wel het bevoegde gezag op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over onder meer de toepassing van de Erfgoedwet, deze verordening en het monumentenbeleid;
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument
Voor de aanwijzing als een gemeentelijk monument of gebied waarbinnen een gemeentelijk monument is gelegen moet een redengevende omschrijving worden opgesteld. De eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde en gebruiker zijn desgevraagd verplicht mee te werken aan het opstellen van de redengevende omschrijving van het monument of het gebied.
Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing
Een voornemen om over te gaan tot aanwijzing als gemeentelijk monument wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak, die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet en ingeschreven in het register op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
De voorbescherming bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister, op het moment dat besloten wordt om het monument niet aan te wijzen, of op het moment waarop het aanwijzingsbesluit wordt herroepen of door de bestuursrechter wordt vernietigd.
Artikel 9. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 2 van deze verordening van overeenkomstige toepassing, tenzij het gemeentelijk monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan. Bij een voornemen om een object te schrappen uit het register zal de gemeenteraad in de gelegenheid worden gesteld zijn wensen en bedenkingen met betrekking tot de wijziging aan burgemeester en wethouders kenbaar te maken.
Een aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft, is ingeschreven in het rijksmonumentenregister bedoeld in artikel 3.3 van de Erfgoedwet, of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet. Het vervallen van de aanwijzing wordt verwerkt in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 10. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 11. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen, bedoeld in het tweede lid.
Artikel 12. Advies omgevingsvergunning
Indien de aanvraag ontvankelijk is, zenden burgemeester en wethouders onverwijld een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dan wel voor een monument als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, vergezeld van een plananalyse voor advies aan de commissie voor Welstand en Monumenten.
Een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een rijksmonument als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zenden burgemeester en wethouders tevens onverwijld voor advies aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Artikel 13. Weigeringsgronden omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 11 wordt geweigerd wanneer naar het oordeel van het college het belang van behoud van de monumentale waarden, met het oog op onder andere kwaliteit, schaarste en gaafheid daarvan, groter is dan het met de wijziging of sloop gediende belang van de rechthebbende op het monument.
Artikel 14. Intrekkingsgronden
De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 11, eerste lid, kan door burgemeester en wethouders worden ingetrokken:
Degene, die handelt in strijd met artikel 10 of het bepaalde krachtens artikel 11, derde lid, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Artikel 18. Verbod bodem verstoren
Het is verboden de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied waar archeologische waarden worden verwacht als in het daar vigerende bestemmingsplan niet is voldaan aan artikel 3.1.6, vijfde lid a, van het Besluit ruimtelijke ordening, tenzij:
een rapport van een archeologisch deskundige is overgelegd waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en op basis waarvan blijkt dat de archeologische waarde niet wordt geschaad of dat schade kan worden voorkomen door:
Artikel 19. Intrekken oude verordeningen
De Archeologieverordening Rotterdam 2009 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010 worden ingetrokken.
De krachtens de Monumentenverordening Rotterdam 2010 aangewezen en geregistreerde gemeentelijke monumenten en de krachtens de Archeologieverordening Rotterdam 2009 aangewezen en geregistreerde archeologisch belangrijke plaatsen zijn aangewezen en geregistreerd als gemeentelijk monument overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 28 januari 2021.
De griffier,
I.C.M. Broeders
De voorzitter,
J.W. Verheij, plv.
Dit gemeenteblad is uitgegeven op 18 februari 2021 en ligt op dins-, woens- en donderdagen van 9.00 tot 13.00 uur ter inzage bij het Bestuurlijk Informatiecentrum Rotterdam (BIR), locatie Wachtruimte Timmerhuis, Halvemaanpassage 1 (trap op, melden bij Informatiebalie)
(Zie ook: www.bis.rotterdam.nl – Regelgeving of Gemeentebladen chronologisch)
Toelichting Erfgoedverordening Rotterdam 2020
De Erfgoedverordening is vastgesteld vanwege de invoering van de nieuwe Erfgoedwet, per 1 juli 2016. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. De Erfgoedwet anticipeert op de invoering van de Omgevingswet door overgangsrecht als gevolg waarvan delen van de Monumentenwet 1988 van kracht blijven, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Daarom is deze verordening zowel gebaseerd op de Erfgoedwet als op de Monumentenwet 1988.
De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied.
Archeologische waarden worden op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 5.2 van het Besluit omgevingsrecht meer en meer geborgd via het ruimtelijke spoor (lees: de bestemmingsplannen en de mogelijkheid om in het kader van archeologische monumentenzorg voorschriften aan een omgevingsvergunning te verbinden). Omdat er binnen de gemeente nog bestemmingsplannen zijn waarin de bescherming van archeologische monumenten niet is opgenomen, is in het overgangsrecht afzonderlijk in een vangnetbepaling voorzien (zie paragraaf 6 van deze verordening).
De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en, op de voet van het overgangsrecht van artikel 9.1 van de Erfgoedwet, de artikelen 12, 15 en 38 van de Monumentenwet 1988. Deze laatste wetgeving blijft op grond van het overgangsrecht van de Erfgoedwet van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Daarnaast zijn ook de artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.
Enkel die bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom slechts een beperkt aantal begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven.
De voor deze verordening relevante begrippen uit de Erfgoedwet zijn:
cultureel erfgoed: uit het verleden geërfde materiële en immateriële bronnen, in de loop van de tijd tot stand gebracht door de mens of ontstaan uit de wisselwerking tussen mens en omgeving, die mensen, onafhankelijk van het bezit ervan, identificeren als een weerspiegeling en uitdrukking van zich voortdurend ontwikkelende waarden, overtuigingen, kennis en tradities, en die aan hen en toekomstige generaties een referentiekader bieden;
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen monumenten, archeologische monumenten of cultuurgoederen. Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening.
Het woord “onherroepelijk” betekent hier dat tegen de aanwijzing geen rechtsmiddelen zijn aangewend of dat de aanwijzing in een bezwaar-, beroeps- of hoger beroepsprocedure in stand is gebleven en hiertegen geen rechtsmiddelen tegen zijn aangewend.
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet. De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Artikel 4. Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van religieuze monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 3.2a van de Wabo en doet recht aan de bijzondere positie van het religieus monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Vanaf het moment dat burgemeester en wethouders het voornemen genomen hebben om een monument of archeologisch monument aan te wijzen als gemeentelijk monument en dit kenbaar gemaakt hebben aan alle zakelijke gerechtigden geldt de voorbescherming. De voorbescherming houdt in dat een monument of archeologisch monument behandeld moet worden als zijnde een gemeentelijk monument. Dat betekent dat voor wijziging aan het toekomstig gemeentelijk monument een omgevingsvergunning overeenkomstig paragraaf 3, van toepassing is.
Wanneer de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt de bescherming door. Wanneer er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 6. Advies Commissie voor Welstand en Monumenten
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Binnen Rotterdam is hier uitvoering aan gegeven door de instelling van een gezamenlijke Commissie voor Welstand en Monumenten.
Artikel 7. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
De in dit artikel opgenomen beslistermijn sluit aan bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid). Hiermee wordt een eenduidigheid in de afwikkeling van aanwijzingsprocedures voorgestaan.
Artikel 8. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. De aanwijzing van een gemeentelijk monument is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 9. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat voor het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Aanvullend wordt de gemeenteraad in de gelegenheid gesteld om zijn mening kenbaar te maken.
Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.
Artikel 10. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is afgeleid van het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet. Met deze wijziging is voor rijksmonumenten voorzien in een instandhoudingsplicht die ook voor gemeentelijke monumenten als wenselijk wordt gezien.
Artikel 11. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Burgemeester en wethouders kunnen aanvullende onafhankelijke onderzoeksrapporten vragen, zoals benoemd in de Regeling omgevingsrecht artikel 7.1. Voor de cultuurhistorische rapporten, zijnde bouwhistorische onderzoek, tuinhistorisch onderzoek en kleurhistorisch onderzoek worden in Rotterdam de door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de Stichting Erkend Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) opgestelde richtlijnen gehandhaafd.
Artikel 12. Advies omgevingsvergunning
Een aanvraag is ontvankelijk als is voldaan aan de vereisten om de aanvraag inhoudelijk te behandelen.
Artikel 15 van de Monumentenwet 1988 blijft van kracht tot de invoering van de Omgevingswet. Op grond van dat artikel dient ten minste in de onderhavige verordening te zijn geregeld de inschakeling van “een commissie op het gebied van de monumentenzorg die in elk geval tot taak heeft te adviseren over aanvragen om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.” Hieraan wordt in dit artikel uitvoering gegeven. Binnen de commissie zijn enkele leden deskundig op het gebied van de monumentenzorg. Binnen Rotterdam is hier uitvoering aan gegeven door de instelling van een gezamenlijke Commissie voor Welstand en Monumenten.
Op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt, ligt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument.
Artikel 14. Intrekken van de omgevingsvergunning
In dit artikel wordt aangegeven op welke gronden een vergunning kan worden ingetrokken. Intrekking van de vergunning houdt in dat op de betreffende locatie geen vergunningplichtige activiteiten meer mogen worden uitgevoerd.
Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 10 en de nadere regels krachtens artikel 11, derde lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Wabo en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 11, eerste lid, en 18, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Artikel 17 en 18. Vangnet archeologie
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in het bestemmingsplan in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving opgenomen te worden van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Op basis van deze inventarisatie kan een specifieke bestemmingsplanregeling worden opgenomen die dient ter bescherming van (mogelijk) aanwezige archeologisch waardevolle zaken in de bodem. Hiermee is de bescherming van archeologische waarden in beginsel ruimtelijk geborgd. Er zijn echter nog bestemmingsplannen van kracht die zijn vastgesteld voordat deze verplichting gold.
Om, mede gelet op de verplichtingen van het Verdrag van Malta, ook voor de gronden waar deze ‘oude’ bestemmingsplannen nog gelden de bescherming van archeologische waarden te verzekeren, zijn artikel 17 en 18 opgenomen. De strekking van deze artikelen is te waarborgen dat mogelijk in deze gronden aanwezige archeologische waarden niet worden verstoord, tenzij daaraan aandacht is besteed die gelijkwaardig is aan waartoe artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening verplicht, door middel van de verwachtingskaarten, een omgevingsvergunning of eigen onderzoek dat aan die eisen kan voldoen.
Bij eventuele nadere regels van burgemeester en wethouders over het verrichten van archeologisch onderzoek kan bijvoorbeeld gedacht worden aan regels m.b.t. een programma van eisen of een plan van aanpak.