Organisatie | Losser |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser houdende regels omtrent maatschappelijke ondersteuning (Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, gemeente Losser 2021) |
Citeertitel | Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, gemeente Losser 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2020.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-02-2021 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 09-02-2021 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Losser,
Gelet op de Algemene wet bestuursrecht (hoofdstuk 4, titel 4.3), de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2021;
Overwegende dat het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen inzake het uitwerken van de uitoefening van de bevoegdheid van het college inzake de Wet maatschappelijke ondersteuning;
Beleidsregels ontlenen hun status aan artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (AwB): "Een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid." Bij beleidsregels gaat het om een bij besluit vastgestelde algemene regel niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, zoals de Verordening maatschappelijke ondersteuning. Beleidsregels gaan over de vaststelling van feiten, wet interpreterend beleid of over hoe bepalingen in de verordening door het college worden toegepast. Concreet betekent dit voor de uitvoeringspraktijk dat alle (min of meer) gelijke gevallen op een gelijke manier worden afgehandeld volgens het door het college vastgestelde beleid dat als zodanig ook is bekendgemaakt middels publicatie.
In de beleidsregels wordt verstaan onder:
Resultatenoverzicht: een weergave van afspraken tussen de gemeente en de zorgaanbieder omtrent de te bereiken resultaten en in te zetten ondersteuning voor de cliënt. Het resultatenoverzicht is een onderdeel van het Twents Ondersteunings Model. Bij externe verwijzingen wordt het afsprakenoverzicht gebruikt.
De wet bepaalt dat de burger zijn hulpvraag eerst moet melden bij het college. Dan bestaat er recht op een onderzoek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de cliënt en zijn eventuele mantelzorger eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijke oplossingen in kaart brengen. De wet voorziet in voorwaarden waaraan een goed onderzoek ten minste moet voldoen en bepaalt welke onderwerpen in ieder geval in het onderzoek (na de melding van de hulpvraag) moeten worden meegenomen. Pas na het delen van de onderzoeksresultaten met de inwoner kan een aanvraag worden gedaan. De regels van de Awb zijn niet van toepassing op de procedure van de melding en het onderzoek. Het onderzoek behoort wel tot de voorbereiding van het besluit (art. 3:2 Awb).
De verordening is voor wat betreft de toegang tot maatschappelijke ondersteuning procedureel ingericht zodat het voor de inwoners van de gemeente Losser duidelijk is hoe het college te werk gaat nadat zij zich hebben gemeld. Daarbij kan de cliënt gebruik maken van onafhankelijke cliëntondersteuning. De wet schrijft voor dat het college een verslag aan de cliënt verstrekt met daarin de onderzoeksresultaten. Daaruit kan de cliënt afleiden of hij in aanmerking komt voor ondersteuning. Na de melding wordt de cliënt in de gelegenheid gesteld zijn eigen persoonlijk plan in te dienen. Daaruit kan het college afleiden waarom de cliënt van mening is dat hij ondersteuning van de gemeente nodig heeft. Verder heeft het college een voorlichtingsplicht. Die bestaat uit het informeren van de cliënt onder welke voorwaarden hij in aanmerking kan komen voor een persoonsgebonden budget (pgb) en wat de eventuele hoogte is van de bijdrage in de kosten voor voorzieningen. Nadat het onderzoek is afgerond kan de cliënt een aanvraag indienen. Daarvoor kan het verslag op voorgeschreven wijze worden gebruikt. Bij de beslissing op de aanvraag vormt het verslag en het eventueel ingediende persoonlijk plan van de cliënt het uitgangspunt.
In de verordening zijn diverse criteria vastgesteld. Die criteria verschillen naar gelang de aard van de ondersteuning waarop de cliënt is aangewezen. Het college baseert de beslissing op de aanvraag mede op basis van de verordening.
De wet schrijft voor dat het college een onderzoek doet naar de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als de cliënt dat bij het college heeft gemeld. De onderwerpen die tijdens het onderzoek aan bod moeten komen zijn neergelegd in artikel 2.3.2 vierde lid van de wet.
In CRVB:2018:819 heeft de Centrale Raad van Beroep zich voor het eerst uitgesproken over (onder meer) de vraag waar een onderzoek van het college aan moet voldoen wanneer een burger zich meldt met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Wanneer een melding wordt gedaan voor maatschappelijke ondersteuning moet het college allereerst vaststellen:
de nodige hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Zijn die mogelijkheden ontoereikend, dan zal het college een maatwerkvoorziening moeten verlenen. Wanneer het onderzoek naar de nodige ondersteuning specifieke deskundigheid vereist, mag een specifiek deskundig oordeel en advies niet ontbreken.
2.3 Inlichtingen- en medewerkingsplicht
Om een onderzoek volledig uit te kunnen voeren is het van belang dat de cliënt daaraan zijn medewerking verleend. In artikel 2.3.2, zevende lid van de wet is bepaald dat de cliënt danwel zijn wettelijke vertegenwoordiger het college de gegevens en bescheiden verschaft die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Deze verplichting geldt naar analogie van artikel 4.2 van de Awb. Artikel 2.3.8 van de wet bepaalt de inlichtingen- en medewerkingsplicht voor cliënten aan wie een ondersteuning is verstrekt.
Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Losser komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening in verband met de door hem ondervonden beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
Bij de beslissing op de aanvraag gaat het om maatwerk. Uit de wet volgt dat de maatwerkvoorziening een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat wil zeggen dat het bij het bieden van maatwerk door de gemeente om een resultaatsverplichting gaat. Het resultaat kan op verschillende manieren worden bereikt. Daarom is het bij het onderzoek na de melding van de hulpvraag van groot belang dat het onderzoek zich richt op het bereiken van een resultaat. Dit in samenspraak met de cliënt, zijn eventuele mantelzorger of andere personen uit het sociaal netwerk. Het resultaat van de ondersteuning zal waar mogelijk en nodig zo veel mogelijk moeten aansluiten bij de wensen en mogelijkheden van de cliënt zelf en zijn sociale netwerk, waarbij wij onze visie licht als mogelijk en zo zwaar als nodig hanteren.
Niveau van maatschappelijke ondersteuning
De verplichting van het college om een maatwerkvoorziening te verstrekken, gaat niet zo ver dat de cliënt in exact dezelfde of wellicht zelfs betere positie wordt gebracht dan waarin hij verkeerde voor hij ondersteuning nodig had. Het behoeft geen toelichting dat dit in bepaalde gevallen ook helemaal niet mogelijk is. De gevraagde ondersteuning moet in een redelijke verhouding staan tot wat de situatie van de cliënt was voor hij ondersteuning nodig had. Wat redelijk is laat zich niet vertalen in beleidsregels; het gaat immers om maatwerk. Het gaat er om dat de cliënt in aanvaardbare mate in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid en participatie zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving (vergelijk CRVB: 2012:BV5448).
2.5 Weigeren aanvraag maatwerkvoorziening
De wet kent slecht één weigeringsgrond. Het college is bevoegd om een aanvraag om een maatwerkvoorziening te weigeren als de cliënt een indicatie heeft of kan krijgen tot de Wet langdurige zorg (Wlz) maar daaraan geen medewerking wenst te verlenen, behoudens het overgangsrecht (art. 2.3.5, zesde lid, en art. 8.6a van de wet). Opgemerkt wordt dat het hier bedoelde overgangsrecht niet geldt als de ondersteuningsbehoefte betrekking heeft op: huishoudelijke ondersteuning, begeleiding, groepsondersteuning of kortdurend verblijf. Dat wil zeggen dat het college bij de melding van de hulpvraag altijd onderzoekt of de cliënt in aanmerking kan komen voor een indicatie. De Wet langdurige zorg (Wlz) gaat per 1 januari 2021 ook open voor mensen met een psychische kwetsbaarheid. Mensen die hun leven lang intensieve geestelijke gezondheidszorg (ggz) nodig hebben, kunnen vanaf 2021 toegang krijgen tot de Wlz als zij voldoen aan de Wlz-toegangscriteria.
Na afronding van het onderzoek wordt er al dan niet een maatwerkvoorziening toegekend. Als bewijs van het al dan niet toekennen van een individuele voorziening door de gemeente, of het tussentijds wijzigen van de rechten en plichten rondom een maatwerkvoorziening, zal het college een beschikking afgeven.
De cliënt moet met de beschikking de informatie krijgen die nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In de beschikking voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening wordt daarom het volgende vastgelegd:
Het ondersteuningsplan maakt onderdeel uit van de beschikking (zie art. 8.1 van de verordening). Hierdoor kunnen de bovenstaande punten ook in het ondersteuningsplan opgenomen staan. Het ingevulde resultatenoverzicht door de gemeente en de zorgaanbieder, waarin onder andere is vastgelegd aan welke resultaten gewerkt gaat worden, kan ook onderdeel zijn van de beschikking.
De beschikking dient volgens artikel 4:13 van de Awb te worden afgegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de melding. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (zie art. 4:14, derde lid, van de Awb). Dit termijn is een maximumtermijn. Indien nodig kan na een melding binnen enkele dagen een individuele voorziening worden verstrekt. In complexe situaties zal in de regel in het belang van een zorgvuldig onderzoek een langere termijn nodig zijn. Bijvoorbeeld, indien een langer durend diagnosetraject benodigd is, kan dit ook tot een wat langere afhandelingsduur van de melding leiden.
Bij een besluit tot toekenning van een maatwerkvoorziening wordt de beschikking afgegeven met een vastgestelde geldigheidsduur. De geldigheidsduur is tot het moment waarop de consulent de indicatie heeft afgegeven en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld. Echter kan er een reden zijn om de indicatie voortijdig te beëindigen. Dit kan bijvoorbeeld bij het eerder behalen van het resultaat, cliënt staat niet meer open voor de ondersteuning.
In de beschikking wordt tevens aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. De mogelijkheid om bezwaar in te dienen tegen de beschikking en ook de daarop volgende mogelijkheid van beroep bij de rechter is geregeld in de Awb (zie art. 6.4) en geldt in beginsel voor alle beschikkingen.
Tijdige informatie bij eindigen indicatie
Het college informeert de client minstens 8 weken voordat de indicatie eindigt. Dit doen we door evaluatie momenten in te plannen met client. De volgende stappen worden doorlopen:
Bij een indicatie langer dan 1 jaar vindt de vormvrije tussenevaluatie op de helft van de indicatietermijn plaats. Waanneer de integraal consulent, zorgaanbieder of cliënt dit nodig vinden vindt er nogmaals voor het einde van de indicatie een evaluatiemoment plaats. Minimaal 8 weken voor afloop van de indicatie vindt er een eindevaluatie plaats met aanbieder en cliënt.
3. Eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
De cliënt die zijn hoofdverblijf heeft in de gemeente Losser hebben kan aanspraak maken op ondersteuning van de gemeente Losser.
Het college meent dat de eigen kracht een belangrijk onderdeel vormt van de beoordeling of iemand is aangewezen op een maatwerkvoorziening. Daaronder wordt verstaan wat naar het oordeel van het college binnen het vermogen van de cliënt ligt om zelf tot verbetering van zijn zelfredzaamheid en/of participatie te komen. De cliënt zal zich- in een door het college te beoordelen mate- moeten inspannen om dat aan te wenden wat binnen zijn eigen bereik ligt om zelf in zijn behoefte op het gebied van maatschappelijke ondersteuning te voorzien. Zo zou iemand bijvoorbeeld maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen verrichten om zijn participatieprobleem aan te pakken. Het verrichten van dergelijke activiteiten is echter niet verplicht. Onder eigen kracht kan ook letterlijk de eigen kracht worden verstaan. Denk bijvoorbeeld aan het in staat zijn om bepaalde huishoudelijke taken (deels) uit te voeren. Daarbij zal het college bijvoorbeeld rekening kunnen houden met een (rustiger) tempo waarbinnen dat gebeurt maar ook met redelijkerwijs in acht te nemen leefregels waardoor de huishoudelijke taken verspreid over de week kunnen worden uitgevoerd.
Goedkoopst adequate maatwerkvoorziening
De verstrekking is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Er zijn vaak meerdere geschikte oplossingen, maar er wordt gekozen voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is. Indien de cliënt een duurdere voorziening wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van de cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking plaatsvinden in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
De maatwerkvoorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat er sprake is van participatieproblemen waardoor de cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. De consulent bepaalt of (maatwerk)voorzieningen (medisch) noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De consulent kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of een blijvende situatie. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor (huishoudelijke) ondersteuning kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurend zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende (medische) noodzaak worden uitgegaan. Hulpmiddelen die korter dan 6 maanden noodzakelijk zijn, kunnen via de zorgverzekeringswet worden geleend.
Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
3.3 Personen uit het sociaal netwerk
Bij het sociaal netwerk gaat het om personen uit de huiselijke kring. Daaronder kunnen een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen vallen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Het bieden van ondersteuning door personen uit het sociaal netwerk is niet afdwingbaar, maar kan in bepaalde gevallen een verplichtend karakter hebben (voorbeeld aanvraag huishoudelijke ondersteuning, waarbij huisgenoten dit uit kunnen voeren). Wel is het zo dat het in principe aan cliënt is om zijn sociale netwerk te vragen of zij hem kunnen en willen ondersteunen opdat zijn beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie worden verminderd of weggenenomen.
Mantelzorg is niet afdwingbaar. Het ontvangen van mantelzorg kan bijdragen aan het in staat zijn tot zelfredzaamheid en participatie. Het is daarom van groot belang dat het college tijdens het onderzoek ook nagaat of, en zo ja welke ondersteuningsbehoefte de mantelzorger heeft of dat de taken kunnen worden volgehouden. Zie verder hoofdstuk 12.
4. Algemene voorliggende voorzieningen gemeente Losser
Wanneer blijkt dat cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorliggende voorzieningen zijn die de problemen van cliënt (gedeeltelijk) kunnen oplossen.
4.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het is onder de Wmo 2015 niet de bedoeling dat er voorzieningen worden verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die voldoet aan de volgende criteria:
Heel duidelijk zijn deze criteria niet. De jurisprudentie verwoordt het zo: “een voorziening
waarvan aannemelijk is te achten dat cliënt daarover ook zou hebben beschikt als hij niet gehandicapt was” (zie o.a. CRvB 14-07-2010, nr. 09/562). Bovendien blijkt uit
jurisprudentie dat een voorziening voor de ene persoon wel algemeen gebruikelijk kan zijn en voor de ander niet. Zo kunnen beugels in het toilet voor een persoon van boven de 70 jaar algemeen gebruikelijk zijn, maar voor een jongere persoon die na een ongeluk gehandicapt is geraakt, niet.
Uitzonderingen op deze criteria kunnen situaties zijn waarin:
Er is geen complete lijst van voorzieningen die algemeen gebruikelijk zijn, maar voorbeelden
4.3 Algemene voorzieningen voortvloeiend uit andere wetten
Voorliggend op de Wmo 2015 is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wet langdurige zorg (Wlz), Zorgverzekeringswet of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Indien dit het geval is, zal er op grond van de Wmo 2015 geen voorziening/dienst worden verstrekt. Voorliggende voorzieningen vanuit de zorgverzekeringswet zijn bijvoorbeeld hoog/laagbed. Zorgverzekeraars hebben afspraken met hulpmiddelendepots van thuiszorgaanbieders voor tijdelijk gebruik van bijvoorbeeld een rolstoel en met hulpmiddelenleveranciers voor permanent gebruik van andere middelen. Het aanbod is afhankelijk van het verzekeringspakket. Vanuit het UWV en de werkgever kan er aanspraak gedaan worden op hulpmiddelen in de werksituatie en voor vervoer van en naar het werk. De Wlz is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling.
Wanneer blijkt dat een cliënt niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kan komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde algemene voorzieningen zijn die de problemen die de cliënt ervaart (gedeeltelijk) kunnen oplossen. Een algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen kunnen commerciële diensten zijn, zoals een wasserette/stomerij of een boodschappenbezorgdienst van een supermarkt, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals het restaurant van een verzorgingshuis waar buurtbewoners tegen een geringe vergoeding kunnen eten. De bedoeling is dat er steeds meer algemene voorzieningen komen, zodat inwoners minder een beroep doen op (duurdere) maatwerkvoorzieningen.
Indien de aanvrager op grond van een andere regeling aanspraak kan maken op de voorziening wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt. Het kan daarbij gaan om een andere wettelijke regeling maar ook om privaatrechtelijke aanspraken (bijvoorbeeld aansprakelijkheidsverzekeringen).
Kosten Wmo voorziening bij ongevallen
Gemeenten kunnen de kosten die zij maken voor Wmo- voorzieningen bij ongevallen na 1 januari 2019 zelf verhalen op aansprakelijkheidsverzekeraars.
Als een slachtoffer een beroep doet op Wmo-voorzieningen van de gemeente Losser omdat hij letselschade heeft opgelopen door iemand anders, dan mag de gemeente de kosten hiervoor in rekening brengen bij de aansprakelijkheidsverzekeraar van de veroorzaker van het ongeval.
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vraagafhankelijk vervoer het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening. Bij participatieproblemen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij het collectieve vervoer. Dat wil zeggen dat wanneer men geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, men in aanmerking kan komen voor een kortingspasje van het collectieve vervoer. Andere collectieve voorzieningen kunnen zijn een hulpmiddelenpool (hoofdstuk 10.9), ANWB automaatje (hoofdstuk 10.11), inloop GGZ (hoofdstuk 13.4) en de wasservice Losser (zie hiervoor hoofdstuk 6.4).
5. Regels voor eigen bijdrage voor voorliggende voorzieningen en maatwerk
De Wmo maakt een onderscheid tussen (eigen) bijdragen in de kosten van algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen. De bijdrage in de kosten van algemene voorzieningen mag het college bepalen en dit mag kostendekkend zijn. De eigen bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen mag nooit hoger zijn dan de kostprijs van de voorziening.
5.2 Eigen bijdrage maatwerkvoorziening
Voor maatwerkvoorzieningen verstrekt uit de Wmo 2015 wordt een eigen bijdrage opgelegd. De eigen bijdrage is per 1 januari 2019 voor iedereen gelijkgesteld. Vanaf 1 januari 2020 geldt het abonnementstarief. Er hoeft geen eigen bijdrage betaald te worden als u getrouwd bent of een partner heeft, en één van u de AOW-leeftijd (66 jaar en 4 maanden) nog niet heeft bereikt. Zie hiervoor ook artikel 1.2. Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning 2021.
Ook zijn er uitzonderingen op het heffen van de eigen bijdrage op de volgende maatwerkvoorzieningen:
Wettelijk is geregeld dat het CAK (Centraal Administratie Kantoor) de eigen bijdrage oplegt en int. Vervolgens vindt afdracht van het CAK aan het college plaats.
Voor alle maatwerkvoorzieningen geldt de termijn conform de gebruiksperiode. Bij een woonvoorziening geldt de termijn conform de gebruiksperiode of totdat de kostprijs is betaald. De eigen bijdrage mag niet hoger zijn dan de werkelijke kosten van de voorziening.
6. Huishoudelijke ondersteuning
Als een cliënt is aangewezen op een maatwerkvoorziening kan het college ondersteuning in de vorm van huishoudelijke ondersteuning verstrekken. De inzet van huishoudelijke ondersteuning heeft als doel een bijdrage te leveren aan de zelfredzaamheid met het oog op zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven. Uit de jurisprudentie van de CRvB is duidelijk geworden dat huishoudelijke ondersteuning binnen het bereik valt van de wet.
Bij het verlenen van huishoudelijke ondersteuning hanteert het college de volgende beleidsuitgangspunten:
Onder eigen kracht wordt het vermogen verstaan een oplossing te vinden voor de beperkingen die de cliënt ondervindt. Onder eigen kracht wordt ook het feitelijk in staat zijn tot het deels zelf uitvoeren van huishoudelijke activiteiten verstaan. Onder eigen kracht wordt ook de eigen verantwoordelijkheid verstaan. Daaronder vallen: de aanwezigheid (lees ook: aanschaf) van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zo efficiënt mogelijk medewerking, et cetera (zie verder hierna).
Eigen kracht: met inachtneming van leefregels
Activiteiten die door de cliënt zelf kunnen worden uitgevoerd behoren uiteraard tot de eigen verantwoordelijkheid (lees ook: eigen kracht). Iemand ondervindt in zo’n geval geen beperkingen die het college met een maatwerkvoorziening moet compenseren. Het kan ook zijn dat de cliënt met inachtneming van bepaalde leefregels niet of slechts gedeeltelijk is aangewezen of huishoudelijke ondersteuning (CRvB:2011: BP1804 en CRvB:2018:2721)
Eigen kracht: zo efficiënt mogelijk
Een andere vorm van het benutten van eigen mogelijkheden (lees ook: eigen verantwoordelijkheid) is het verlenen van medewerking, zodat de huishoudelijke ondersteuning zo efficiënt mogelijk kan worden geboden. Van de cliënt mag worden verwacht dat hiermee rekening wordt gehouden. Denk bijvoorbeeld aan de inrichting van de woning (aanschaf van) gordijnen of (te) volle vensterbanken die- voordat de ramen aan de binnenkant gewassen kunnen worden- eerst verwijderd moeten worden, (te) volle kasten met allerlei kleinheden, et cetera.
Eigen verantwoordelijkheid houden van huisdieren
Heeft de cliënt huisdieren, dan hanteert het college het volgend uitgangspunt. In het algemeen geldt dat het hebben van huisdieren niet hoeft te leiden tot meer inzet van huishoudelijke ondersteuning. Als de cliënt is aangewezen op een zogeheten hulphond, die verstrekt is op van grond van de Zvw, zal daar wel rekening mee moeten worden gehouden (RBGEL:2018:1741).
Eigen verantwoordelijkheid gesaneerde woning
Verder is het zo dat bij huishoudelijke ondersteuning wordt uitgegaan van een gesaneerde woning, ingeval van bijvoorbeeld huisstofmijtallergie. Is de cliënt bijvoorbeeld allergisch voor vogels of katten, en worden deze dieren nog wel steeds door cliënt gehouden dan geldt in principe geen ondersteuningsplicht voor het college voor het ‘meerwerk’ die dat met zich meebrengt. Dit zijn keuzes die in het kader van de eigen verantwoordelijkheid moeten worden beschouwd.
De leefeenheid is primair zelf verantwoordelijk voor het eigen huishouden en hoe de huishoudelijke activiteiten worden verdeeld en uitgevoerd. Volgens algemeen aanvaardbare opvattingen wordt het overnemen van of ondersteunen bij het uitvoeren van huishoudelijke taken verwacht van huisgenoten. Dat is in de lijn met de vaste jurisprudentie (CRVB:2018:2721, RBGEL:2018:2007, CRVB:2016:4351, CRVB:2015:3198). Het college zal- als het onderzoek daartoe aanleiding geeft- vast moeten (laten) stellen of de huisgenoot in staat is de huishoudelijke taken over te nemen. Dat kan bijvoorbeeld met een medisch advies. Dat de huisgenoot weigert om huishoudelijke taken te verrichten, maakt niet dat het college, met toepassing van de hardheidsclausule, gehouden is om huishoudelijke ondersteuning toe te kennen (CRVB:2016:3665). Er kunnen zich ook situaties voordoen dat de huisgenoot de taken niet kan overnemen omdat het gaat om niet-uitstelbare taken.
Hulp van personen uit het sociaal netwerk en mantelzorg
De wet bepaalt dat als de cliënt hulp krijgt of kan krijgen van personen uit zijn sociale netwerk waaronder mantelzorg, er geen of slechts een aanvullende ondersteuningsplicht voor het college bestaat. Hulp van deze personen is echter niet afdwingbaar (CRVB:2017:17). Dat geldt ook voor het bieden van mantelzorg.
Uit het onderzoek kan blijken dat gebruikmaking van een algemene voorziening een passende oplossing is voor de beperkingen, die door de cliënt worden ondervonden. Dat brengt met zich mee dat de cliënt niet of slechts gedeeltelijk is aangewezen op een maatwerkvoorziening. Denk bijvoorbeeld aan een glazenwasser, de Was service Losser of de boodschappenservice van supermarkten.
Gezondheidsproblemen of (dreigende) overbelasting
Een integraal consulent kan concluderen, dat een huisgenoot of partner geen gebruikelijke ondersteuning kan leveren als deze zodanige gezondheidsproblemen en/of beperkingen heeft, dat redelijkerwijs de betreffende taken niet door hem uitgevoerd kunnen worden.
De integraal-consulent moet altijd onderzoeken of een leefeenheid, gegeven de voor die leef- eenheid geldende gebruikelijke ondersteuning, door de (chronische) uitval van een gezinslid niet alsnog onevenredig belast wordt en overbelasting dreigt.
Wanneer partner of huisgenoot gezondheidsproblemen en/of beperkingen heeft of door de
combinatie van een (volledige) werkkring of opleiding en het voeren van het huishouden
overbelast dreigt te raken, zullen de (medische) gegevens ter onderbouwing daarvan door de betrokkene moeten worden aangeleverd. Het college moet zich daar dan een geobjectiveerd oordeel over vormen. Wanneer de dreigende overbelasting wordt veroorzaakt door een combinatie van werk en gebruikelijke ondersteuning en andere activiteiten dan werk en huishouden, gaan werk en gebruikelijke ondersteuning voor.
Het beoefenen van vrijetijdsbesteding kan op zich geen reden zijn om een indicatie te geven voor huishoudelijke ondersteuning.
In geval de leden van een leefeenheid overbelast dreigen te raken door de combinatie van
werk en verzorging van de zieke partner/huisgenoot, kan een indicatie worden gesteld op de
onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke ondersteuning worden gerekend. In eerste instantie zal de indicatie van korte duur zijn om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen. Hetzelfde geldt als een partner/ouder
ten gevolge van het plotselinge overlijden van de andere ouder dreigt overbelast te raken
door de combinatie van werk en verzorging van de inwonende kinderen.
Van cliënt en huisgenoot wordt dan verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning van de mantelzorgconsulent of andere cliëntondersteuner) onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om de overbelasting te verminderen, zodat op den duur de huishoudelijke taken weer door het gezin kunnen worden overgenomen. Alleen wanneer blijkt dat -na een tijdelijke indicatie- ondanks aantoonbare pogingen van betrokkenen om tot andere oplossingen te komen het niet mogelijk is om de overbelasting te reduceren, kan voor een langere periode huishoudelijke ondersteuning worden ingezet.
6.3 Modules huishoudelijke ondersteuning
Huishoudelijke ondersteuning bestaat uit een zestal modules met elk een eigen resultaat en objectief vastgestelde activiteiten, frequenties en normtijden. De zes modules zijn:
De basismodule heeft betrekking op de woonruimten die nodig zijn voor het normale gebruik van de woning en die daadwerkelijk in gebruik zijn. In principe zijn dit de volgende woonruimten:
Schoon- en leefbaar huishouden
Het te bereiken resultaat bestaat uit het kunnen wonen in een woning die schoon en leefbaar is. Dat wil zeggen op orde zijn volgens algemeen gebruikelijke hygiënische normen. Ook staat leefbaar voor opgeruimd en functioneel, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen. Per casus beoordelen we welke ruimten daadwerkelijk door cliënt worden gebruikt, waarbij voor ruimten die niet dagelijks worden gebruikt een lagere frequentie voor schoonmaak kan worden gehanteerd. Hiermee sluiten we op voorhand categoriaal geen ruimtes uit (ECLI:NL:RBLIM:2019:8813). De grootte van een huis (houden) is in het algemeen geen aanleiding om een aanvullende module toe te kennen.
Geen huishoudelijke ondersteuning
Uitgezonderd zijn activiteiten zoals de zorg voor dieren en planten en werkzaamheden die buiten de woning plaatsvinden zoals tuinonderhoud of ramen lappen aan de buitenkant of de grote schoonmaak.
Objectieve en onafhankelijke normenkader
Het normenkader voor de basismodule is gebaseerd op het “Onderzoek: Norm huishoudelijke ondersteuning in Twente: van het bureau HHM (2017). De uitkomsten van dit onderzoek zijn ook bevestigd door verschillende andere onderzoeken naar een normenkader huishoudelijke ondersteuning in Nederland. In aanvulling op het hierboven genoemde onderzoek, heeft HHM op verzoek van de Twentse gemeenten een nader en verdiepend onderzoek gedaan naar het normenkader van de aanvullende module Was verzorging. Daarbij zijn de activiteiten van de Was verzorging, zoals genoemd in het CIZ-protocol als uitgangspunt genomen.
Bij de totstandkoming van de normenkaders voor de overige aanvullende modules is gebruik gemaakt van de meest recente versie van de CIZ richtlijn uit 2011 (MO-zaak). Het CIZ-protocol uit 2006 is door de Centrale Raad van Beroep voldoende onderbouwd en objectief bevonden. Door voortschrijdend inzicht, jurisprudentie en ervaringen uit de praktijk is in 2011 een herziende en geactualiseerde richtlijn opgesteld, waarbij het protocol uit 2006 als basis diende.
Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten (tabel 1) en incidentele activiteiten (tabel 2) die beiden onder de basismodule vallen. De tijdsbesteding die hieronder in de kolom ‘Tijdsbesteding’ wordt weergegeven, betreft het aantal minuten dat gemiddeld voor deze activiteit aan de orde is in een gemiddelde situatie. Op basis hiervan is het budget van de basismodule bepaald. Naar rato zal de aanbieder hiermee uitkomen, waarbij de inzet per cliënt maatwerk is.
6.4 Activiteiten, frequentienorm en tijdsbesteding
De activiteiten, frequentienorm en tijdsbesteding die nodig zijn om een bepaald resultaat te bereiken binnen de basismodule en/of aanvullende modules, is maatwerk. De tijdsbesteding in tijd is om consulenten inzicht te geven in de opbouw van de basismodule en aanvullende modules.
Tabel 1. basismodule ondersteuning bij het huishouden reguliere activiteiten
Tabel 2. Basismodule huishoudelijke ondersteuning incidentiele activiteiten
De module Extra hygiëne kan worden verstrekt wanneer sprake is van:
De extra noodzakelijke ondersteuning bij het huishouden dient een medische en/of fysieke oorzaak te hebben bij de cliënt, welke objectief medisch aantoonbaar is. Voorbeelden hiervan zijn (niet limitatief) ernstige klachten ten gevolge van COPD of een hogere vervuilingsgraad door gebruik van noodzakelijke hulpmiddelen.
De module Extra hygiëne kan ook worden verstrekt wanneer extra huishoudelijke ondersteuning noodzakelijk is in verband met thuiswonende kind(eren) jonger dan 12 jaar. De module Extra hygiëne is qua activiteiten gelijk aan de basismodule. Alleen de frequentie van (enkele van) de activiteiten verschilt met de basismodule. De module Extra hygiëne kan worden verstrekt wanneer uit onderzoek door het college blijkt dat vanwege en objectiveerbare beperking zoals hiervoor genoemd, de hulpvraag van de cliënt de basismodule overstijgt. Bij de module Extra hygiëne is geen vaste frequentie toe noemen bij huishoudelijke activiteiten. Dit omdat dit per cliënt verschillend kan zijn. In het verslag worden specifieke activiteiten beschreven en met welke frequentie deze moeten worden verricht bij de cliënt.
Licht en zwaar huishoudelijk werk
Bij de module Extra hygiëne wordt onderscheid gemaakt tussen licht en zwaar huishoudelijke werk aan de hand van de desbetreffende activiteiten. Het is mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij zowel het licht als zwaar huishoudelijk werk, maar het is ook mogelijk dat dit bij een van beide noodzakelijk is. De maximale omvang van de module Extra hygiëne is maximaal 78 uren per jaar (maximaal 90 minuten per week).
Tabel 3. Activiteiten module Extra hygiëne
De gemeente Losser heeft een collectieve voorziening voor de Was verzorging. Deze voorziening heeft, mits deze toereikend is, voorrang op de module Was verzorging (zie hiervoor de beslisboom). De module Was verzorging kan worden verstrekt als een cliënt het niet lukt om zijn kleding, linnen- of beddengoed zelfstandig op orde en schoon te houden. Het resultaat van deze aanvullende module is dat de cliënt de beschikking heeft over schone en draagbare kleding en linnen- en of beddengoed. Van de cliënt wordt verwacht dat hij beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine en droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van de cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.
Op basis van de onderzoeken van HHM is gebleken dat er gemiddeld vijf wassen per twee weken moeten worden gedaan. Dit betekent een frequentie van twee en halve (2,5) was per week, voor een meerpersoonshuishouden. Voor een eenpersoonshuishouden betreft dit gemiddeld twee wassen per week. Bij de module Was verzorging wordt er onderscheid gemaakt in vijf activiteiten op basis van het CIZ-protocol.
Tabel 4. Overzicht activiteiten module was verzorging op grond van de normen uit het CIZ- protocol
Het sorteren van het wasgoed hoeft niet bij elke was gedaan te worden, maar kan één keer per week plaatsvinden. Om deze activiteit te kunnen toedelen naar de tijd per was, (bij de activiteit wasgoed sorteren en wassen in de wasmachine) is het sorteren verdeeld over het aantal wassen dat wordt uitgevoerd. Hierbij is op basis van het gemiddeld aantal wassen per week als deelfactor 2,5 gebruikt (bij delen door “2” blijft de uitkomst per saldo gelijk door afronding).
Uit onderzoek is gebleken dat wanneer cliënten ondersteuning nodig hebben bij de was en het strijken, zij vaak niet bij alle activiteiten met betrekking tot de was en het strijken ondersteuning nodig hebben. Wanneer ondersteuning noodzakelijk is vanuit de aanvullende module Was verzorging brengt het college in beeld welke activiteiten, eventueel met onderscheiding vanuit het sociale netwerk van de cliënt of door gebruik te maken van een algemene voorziening, de cliënt nog zelf kan uitvoeren. Het college brengt daarna in kaart bij welke activiteiten de cliënt ondersteuning nodig heeft vanuit de aanvullende module Was verzorging. De cliënt krijgt dus ook alleen een indicatie voor ondersteuning bij die specifieke activiteiten.
Gemiddeld meerpersoonshuishouden
De totale tijd per week voor het wassen en strijken bij een gemiddeld meerpersoonshuishouden van cliënten met huishoudelijke ondersteuning, gaat uit van 2,5 wassen per week. Dat betekent bij maximale ondersteuning (2,5x22,9) +19,8 = 77,05 minuten per week ondersteuning bij de was en het strijken kan worden verstrekt vanuit de aanvullende module Was verzorging bij een meerpersoonshuishouden.
Gemiddeld eenpersoonshuishouden
De totale tijd per week voor het wassen en strijken bij een gemiddeld eenpersoonshuishouden van cliënten met huishoudelijke ondersteuning mag uitgegaan worden van twee was-gangen per week en komt daarmee uit op (2X22,9) + 19,8 = bij maximale ondersteuning 65,6 minuten per week bij de was en het strijken kan worden verstrekt vanuit de aanvullende module Was verzorging bij een eenpersoonshuishouden.
Naast deze activiteiten zijn er ook factoren waardoor meer hulp bij de Was verzorging noodzakelijk kan zijn. Hierbij kan gedacht worden aan (meerdere opties mogelijk):
Als er sprake is van bovenstaande factoren dan kan aanvullend op de module Was verzorging extra ondersteuning van maximaal 30 minuten per bovenstaande factor per week worden verstrekt.
Was service Losser voorrang op de module Was verzorging
Per 1 januari 2019 is de was- en strijkservice onder de naam Was service Losser gerealiseerd. De Was service Losser is een algemene voorziening die voorrang heeft op de module Was verzorging vanuit de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning. De integraal consulent beoordeelt of het voor de cliënt passend/toereikend is om gebruik te maken van de Was service. De voorwaarden van gebruik en de eigen bijdrage van de Was service Losser heeft het college uitgewerkt in de nadere regels. Deze regels zijn terug te vinden in de Financiële compensatieregeling Was service Losser 2019 en de site van de gemeente Losser.
Deze module kan worden verstrekt wanneer de cliënt met eigen kracht of met zijn sociaal netwerk niet in staat is tot het voeren van regie, organiseren en plannen van de werkzaamheden met betrekking tot de huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp ook aansturende- en regietaken. Daarbij geldt voor de ondersteuner een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij de cliënt. Ook kan ondersteuning bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van de cliënt verwacht kan worden dat hij/zij zelfstandig beslissingen neemt ten aanzien van zijn huishouden. Of als disfunctioneren dreigt door bijvoorbeeld dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijkheid van huisgenoten. Hierdoor wordt de cliënt zowel binnen- als buitenshuis belemmerd in zijn functioneren.
Bij de aanvullende module regie kan overwogen worden of deze vanuit de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning moet worden verstrekt of een andere maatwerkvoorziening meer passend is bij de ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Een afweging die hierbij gemaakt kan worden is of de ondersteuning gericht is op het huishouden of dat er ook ondersteuning op andere gebieden noodzakelijk is.
Bij de ondersteuning bij het voeren van regie wordt de cliënt betrokken bij te maken keuzes en wordt zoveel mogelijk verantwoordelijkheid bij de cliënt neergelegd. Daarbij wordt aangesloten bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en het leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep cliënten is waarschijnlijk geen sprake van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Het bewaken of het nog verantwoord is dat de cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module. In onderstaande tabel zijn de activiteiten voor de module Regie opgenomen.
Tabel 5. Overzicht activiteiten module Regie
Organisatie, plannen en beheren van middelen en huishoudelijke taken | |
Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door het niet machtig zijn van de Nederlandse taal |
Daarnaast is het mogelijk dat de cliënt extra ondersteuning nodig heeft bij advies, instructie en voorlichting gericht op een of meer activiteiten in het huishouden voor de maximale duur van zes weken. In de onderstaande tabel zijn de hiervoor geldende activiteiten opgenomen.
Tabel 6. Overzicht activiteiten sub- module instructie
Ondersteuning van de maaltijden valt gedeeltelijk onder de Wmo 2015. Het (voor) bereiden van maaltijden en het eventueel begeleiden (stimuleren of herinneren) bij de maaltijden valt onder de Wmo 2015. De module Maaltijden kan worden verstrekt als het een cliënt niet lukt om zelfstandig de benodigde dagelijkse maaltijden te bereiden. Deze module bestaat uit activiteiten die moeten worden verricht om het resultaat “beschikken benodigde over dagelijkse maaltijden” te bereiken. Ondersteuning bij maaltijden kan onder de Zorgverzekeringswet vallen als:
Tijdens het onderzoek worden alle mogelijkheden beoordeeld. Denk bijvoorbeeld aan”
Ook wordt bij het onderzoek beoordeeld of algemeen gebruikelijke diensten of algemene voorzieningen een oplossing kunnen bieden, zoals kant-en-klaar maaltijden, mee-eten bij een welzijnsvoorziening (een open eettafel of inloophuis), maaltijdbezorging aan huis, et cetera.
Als een cliënt niet (meer) in staat is zelf of met hulp van de omgeving maaltijden te verzorgen en voorliggende oplossingen niet of onvoldoende toereikend zijn, kan ondersteuning vanuit de aanvullende module Maaltijden worden verstrekt. De kosten voor aanschaf van de maaltijden komen ten laste van de cliënt. In de onderstaande tabel zijn de activiteiten voor de module maaltijden opgenomen.
Tabel 7: Overzicht activiteiten aanvullende module Maaltijden op grond van de normen uit het CIZ- protocol
Een broodmaaltijd kan één keer per dag worden bereid en klaargezet. De tweede broodmaaltijd wordt dan gelijk gemaakt en in koelkast klaargezet. Dat is in lijn met de jurisprudentie qua frequentie (CRVB:2016:2960, CRVB: 2011:BU5492).
Daarnaast is het mogelijk dat cliënten bij bijvoorbeeld psychische problematiek, ondersteuning nodig hebben bij de boodschappen. Hiervoor geldt dat bijvoorbeeld een boodschappenservice via een supermarkt in principe als algemeen gebruikelijke dienst wordt aangemerkt. Eigen keuzes, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt wordt aangeboden, waardoor extra reizen nodig is of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, resulteert niet in extra tijd voor boodschappen doen. Voor de boodschappen gelden de volgende activiteiten:
Tabel 8. Overzicht activiteiten sub-module Boodschappen
Module zorg voor minderjarige kinderen
Het zorgen voor kinderen is en taak van ouders/verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door een beperking niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Een eventuele maatwerkvoorziening is er voor ouders die door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor de zorg voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. Ondersteuning vanuit deze module wordt afgegeven met een maximale duur van drie maanden om ouders/verzorgers de mogelijkheid te bieden een (structurele) oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij moet ook bekeken worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de Zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Tevens zijn mogelijkheden zoals zorgverlof, crèche, kinderopvang, buitenschools/tussenschoolsopvang en gastouders voorliggende oplossingen voor de opvang van kinderen. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat. In onderstaande tabel zijn de activiteiten van de module Zorg voor minderjarige kinderen opgenomen.
Tabel 9. Overzicht activiteiten module zorg voor kinderen op grond van de normen uit het CIZ protocol
Het college kan voorzieningen verstrekken voor het wegnemen van aantoonbare
beperkingen die een persoon ondervindt bij het zich verplaatsen in en om de woning en waarvan het verplaatsen de primaire functie is.
Jezelf kunnen verplaatsen is essentieel bij zelfredzaamheid en participatie. Een rolstoelvoorziening kan bestaan uit een algemene voorziening. Hiervan kan gebruik gemaakt worden indien een rolstoel niet dagelijks nodig is voor verplaatsingen maar slechts incidenteel, bv. bij wandelen of winkelen. Een dergelijke voorziening is op dit moment nog niet voorhanden. Indien een dergelijke voorziening voorhanden is zal eerst bekeken worden of de aanvrager hiervan gebruik kan maken.
Er worden de volgende rolstoelvoorzieningen onderscheiden:
Voor een elektrische rolstoel geldt dat indien er gewenningslessen nodig zijn deze vergoedt worden tot een maximum van drie lessen. Indien er blijkt dat haalbaarheidslessen nodig zijn dient cliënt zich te vervoegen tot de 1elijns ergotherapie.
Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een rolstoel:
Iemand kan in aanmerking komen voor een rolstoel wanneer er sprake is dat iemand zich dagelijks zittend moet verplaatsen in en om de woning omdat dit niet anders mogelijk is. Daarnaast moet de voorziening, in dit geval de rolstoel, langdurig noodzakelijk zijn voor iemand om zich te kunnen verplaatsen.
In belangrijke mate, dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning is noodzakelijk;
De voorziening is langdurig noodzakelijk.
Met aanpassingen wordt bedoeld; extra onderdelen die niet standaard op een rolstoel zitten (zoals comfort beensteunen of een werkblad), maar wel medisch noodzakelijk zijn voor de cliënt. Accessoires zoals een boodschappenmand, schootskleed en een spiegel zijn doorgaans niet noodzakelijk, maar wenselijk en worden daarom niet vergoed.
De voorziening kan zowel in de vorm van een pgb als in natura worden verstrekt. Indien de voorziening in natura wordt verstrekt zal deze altijd in bruikleen worden geleverd. Er dient dan een bruikleenovereenkomst te worden ondertekend door zowel de cliënt als het college. De leverancier heeft opdracht gekregen de bruikleenovereenkomst namens het college te ondertekenen.
Alleen voor voorzieningen, waar op grond van de Wmo 2015 recht op bestaat, komen in aanmerking voor vergoeding van onderhoud, keuring, reparatie en verzekering.
Als de voorziening in natura is verstrekt dient er, tenzij anders afgesproken met de leverancier, eerst een offerte ingediend te worden bij de gemeente Losser. De Wmo consulent zal dan beoordelen of het noodzakelijk is dat hiervoor kosten worden gemaakt. Als de indicatie is afgegeven voor een pgb kan de cliënt jaarlijks de kosten, achteraf, declareren bij de gemeente. In de beschikking zal aangegeven worden wat de maximale hoogte is van de uitbetaling.
Voor kindervoorzieningen, elektrische rolstoelen en handbewogen rolstoelen actief (semi-) permanent Complex (categorie 2b) wordt een afschrijvingstermijn van 5 jaar gehanteerd. Voor overige rolstoelvoorzieningen geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaar. Een uitzondering is de tillift: hiervoor geldt een afschrijvingstermijn van 10 jaar.
Een rolstoel die uitsluitend voor woon- werkverkeer wordt gebruikt valt niet onder de Wmo 2015 (de rolstoel voor woon- werkverkeer wordt verstrekt door het UWV). Rolstoelen die ook op het werk gebruikt kunnen worden vallen wel binnen de Verordening. Speciale rolstoelen voor de werksituatie worden verstrekt door de UWV.
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieder of hulpmiddelenleveranciers. Van deze voorliggende voorziening kan ook gebruik worden gemaakt in het geval van kortdurend gebruik van een rolstoel. Deze kosten worden niet vergoed door de Wmo 2015, vaak worden ze wel vergoed via de zorgverzekering.
Voor een rolstoelvoorziening is geen eigen bijdrage verschuldigd.
Sporten kan een belangrijk middel tot participatie zijn. De cliënt kan in aanmerking komen voor een sportvoorziening wanneer:
De sportvoorziening kan een sportrolstoel zijn maar ook een andere maatwerkvoorziening. Op grond van eerdere regelgeving Wmo 2015 en jurisprudentie kan worden gesteld dat het redelijk is om maximaal eens per drie jaar hiervoor een vergoeding te verstrekken. De aanvrager moet aantonen dat er sprake is van een actieve sportbeoefening. De ervaring leert dat sportclubs, sponsors of fondsen vaak bereid zijn een deel van de kosten te vergoeden. Bovendien kost sporten zonder beperking ook geld dus mag van de aanvrager ook worden verwacht dat hij een deel van de kosten draagt; hiervoor gelden de regels omtrent eigen bijdrage in de kosten voor maatwerkvoorzieningen zoals geschreven in hoofdstuk 10 van de Verordening. Voor een sportrolstoel mag er geen bijdrage in de kosten worden gevraagd. Deze maatwerkvoorziening kan alleen gecompenseerd worden in de vorm van een pgb. Het pgb wordt maximaal vastgesteld op het bedrag van de kosten inclusief onderhoud volgens de door het college geaccepteerde offerte. De verstrekking van sportvoorzieningen vindt plaats in de vorm van toekenning van de werkelijke kosten van de sportvoorziening. De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het uitzoeken en bestellen van een passende maatwerkvoorziening. De kosten voor de verstrekking van een sportvoorziening worden betaald door de gemeente.
Om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er veel voorzieningen die dit mogelijk maken. In dit hoofdstuk wordt een toelichting op verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal begrippen die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening en in de jurisprudentie over dit onderwerp een rol spelen.
Het college onderscheidt de volgende woonvoorzieningen:
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen-leveranciers. Deze kosten worden niet vergoed door de Wmo 2015, vaak worden ze wel vergoed via de zorgverzekering.
Woonvoorzieningen zijn alleen bedoeld voor ondervonden problemen die in direct verband staan met de bouwkundige of woontechnische aspecten van de woning zelf. Omgevingsfactoren als lawaai, stank, onveiligheidsgevoelens, overlast of het te groot zijn van de woning zijn dus niet van belang en kunnen niet leiden tot een woonvoorziening.
Bij woonvoorzieningen kunnen een aantal algemene voorwaarden gehanteerd worden. Voorwaarden zijn:
Uit de criteria voor een maatwerkvoorziening in artikel 3.5 van de verordening blijkt dat de cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning redelijkerwijs niet vermijdbaar was, de voorziening niet voorzienbaar was of van cliënt niet verwacht kon worden dat hij maatregelen getroffen zou hebben die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer de cliënt verhuist naar een woning waarvan bij verhuizing duidelijk is dat deze niet geschikt is, dan komt de cliënt niet in aanmerking voor woningaanpassingen.
Cliënten die voor het eerst zelfstandig gaan wonen kunnen geen indicatie krijgen voor een verhuiskostenvergoeding. Deze kosten zijn voorzienbaar, alle mensen die voor het eerst zelfstandig gaan wonen hebben deze kosten.
Niet vergoed worden zaken die als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Welke zaken daartoe behoren, hangt af van de maatschappelijke ontwikkelingen. Veel woonvoorzieningen zijn tegenwoordig in de reguliere handel te koop. Deze voorzieningen worden ook door mensen zonder beperkingen gebruikt en worden daarom als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voorbeelden hier van zijn (zie ook paragraaf 3.5):
Er wordt vanuit gegaan dat elke badkamer of keuken eens in de zoveel jaar vernieuwd wordt. Bij een aanvraag voor een woningaanpassing van een badkamer of keuken
wordt rekening gehouden met de leeftijd van de badkamer of keuken. Als een keuken of badkamer ouder is dan onderstaande termijnen, is er sprake van een normale renovatie. De kosten van deze renovatie zijn voor de cliënt zelf.
Deze afschrijvingstermijnen zijn gebaseerd op de afschrijvingstermijnen die door de Vereniging Overleg Voorzitters Huurcommissie zijn vastgesteld in het Beleid Huurverhoging na Woonverbetering.
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Voor de zelfredzaamheid van mensen zijn de volgende algemene dagelijkse levensverrichtingen van belang:
Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals, dialyseruimte en therapeutisch baden.
Een voorziening wordt geweigerd als een voorziening betrekking heeft op een hoger niveau dan het niveau van de sociale woningbouw. Zo zal een voorziening voor het gebruik van de kelder of de zolder geweigerd worden.
9.3 Woonvoorzieningen van niet-bouwkundige of woontechnische aard
Losse voorzieningen hebben als voordelen dat ze vaak snel kunnen worden ingezet, soms voordeliger zijn, vaak voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet (bijvoorbeeld: een douchestoel kan ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden) en meegenomen kunnen worden in geval van verhuizing.
Losse voorzieningen zijn daarom veelal voorliggend op bouwkundige woonvoorzieningen. Een losse tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift.
Losse woonvoorzieningen kunnen zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt. Relatief goedkope hulpmiddelen zoals douchestoelen en toiletstoelen (waarvan de kosten van transport en reiniging voor herverstrekking niet opwegen tegen de kosten van verstrekking van een nieuw hulpmiddel), zullen in eigendom worden verstrekt. Nagelvaste woonvoorzieningen zullen in de meeste gevallen worden verstrekt in eigendom.
Woningaanpassingen zijn bouwkundige of woontechnische ingrepen, die gericht zijn op
compensatie van beperkingen, die de aanvrager ondervindt bij het normale gebruik van de
woonruimte of die een uitraasruimte betreffen. Het gaat om onroerende, dus aard- en/of
De uitraasruimte is een verblijfsruimte waarin een gehandicapte die vanwege een
gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Bij het realiseren van een uitraasruimte is het ontbreken van ergonomische belemmeringen geen afwijzingsgrond voor toekenning. Het betreft hier geen slaapkamer.
Wanneer de cliënt in een Wlz-instelling woont die gevestigd is de in gemeente Losser, kan de gemeente eenmalig één woning, waar hij regelmatig op bezoek komt (bijvoorbeeld van de ouders) bezoekbaar maken. Bezoekbaar houdt in dat de cliënt toegang heeft tot de woning, en één verblijfsruimte (bijvoorbeeld de woonkamer) en het toilet kan bereiken en gebruiken. Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Op het moment dat iemand beperkingen ervaart in de woning wordt er gekeken naar de goedkoopst adequate oplossing. In een aantal gevallen is het goedkoper om te verhuizen naar een andere woning. Hier ligt ook het primaat. Het stimuleert de doorstroming van de woningen. Daarnaast hoeven er dan minder woningen aangepast te worden. Om te verhuizen naar een geschikte woning kan het zijn dat de cliënt een medische verhuisurgentie nodig heeft, in sommige gevallen gebeurt dit in combinatie met een verhuiskostenvergoeding.
Vaak hebben mensen een medische urgentie nodig om sneller te kunnen verhuizen naar een andere woning. Het zijn over het algemeen gelijkvloerse woningen waar veel vraag naar is en waarvan het aanbod in de gemeente Losser laag is.
Door het verkrijgen van de medische urgentie kunnen mensen sneller een woning toegewezen krijgen. De cliënt dient dan de beschikking van de gemeente in te leveren bij Woningcorporatie Domijn in Losser.
Deze medische urgentie geldt ook voor mensen die naar een andere gemeente verhuizen, Het is aan de woningcorporatie of zij deze medische urgentie ook accepteren.
Het kan zijn dat mensen alleen een medische urgentie nodig hebben en dat ze de verhuizing op eigen kracht kunnen bekostigen. Op het moment dat mensen gaan verhuizen naar een andere woning als gevolg van het afgeven van een medische urgentie kunnen ze in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding. Dit is alleen als mensen dit niet op eigen kracht kunnen betalen.
De cliënt heeft de keuze voor zorg in natura of een pgb.
Om de kosten voor de verhuizing te vergoeden en om cliënten te stimuleren om te verhuizen in plaats van de woning aan te laten passen krijgen de cliënten een aantal vouchers. Hiermee kunnen ze gratis een verhuiswagen lenen op de dag dat ze gaan verhuizen. Ook krijgen ze korting bij de aanschaf voor het herinrichten en bekleden van de woning. Hiervoor kunnen mensen contact opnemen met een aantal Losserse ondernemers.
Cliënten kunnen ook kiezen voor een pgb. De consulent zal door middel van een beschikking vooraf aangeven wat de hoogte is van het pgb; hierbij gaat de gemeente uit van de maximale verhuiskosten vergoeding. De maximale hoogte van het pgb is vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Kosten die vergoed kunnen worden zijn:
De cliënt hoeft geen rekeningen te overhandigen van de kosten die zijn gemaakt.
Verlaten van een aangepaste woning
Er kan een indicatie afgegeven worden voor een verhuiskostenvergoeding wanneer een cliënt of zijn huisgenoten een aangepaste woning op verzoek van het college verlaat. Het betreft een situatie waarbij de persoon voor wie de woning was aangepast bijvoorbeeld de cliënt is verhuisd naar een instelling voor langdurige zorg of wanneer een partner is overleden waarvoor de aangepaste woning noodzakelijk was. Hierdoor zijn er meer aangepaste woningen beschikbaar in de gemeente Losser. De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
9.6 Gereedmelding, vaststelling en uitbetaling van een pgb
Uiterlijk binnen zes maanden na het verlenen van een nagelvaste voorziening verklaart de ontvanger van het pgb dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid. Deze gereedmelding gaat vergezeld met een verklaring en onderliggende bewijsstukken. Uit deze bewijsstukken blijkt dat er is voldaan aan de voorwaarden waaronder de voorziening is verleend. Dit is ook het verzoek om vaststelling en uitbetaling van de voorziening. De termijn van 6 maanden is opgenomen om te voorkomen dat onnodig lang een verplichting tot uitbetaling blijft bestaan. Het college controleert of aan de voorwaarden bij de verlening van de voorziening is voldaan. Het overleggen van een verklaring dient ertoe om te voorkomen dat iedere voorwaarde daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Indien later alsnog zou blijken dat niet aan alle voorwaarden is voldaan kan de verleende voorziening alsnog worden ingetrokken en eventueel worden teruggevorderd.
De uitbetaling van het pgb zal plaatsvinden door het college aan de cliënt.
In uitzonderlijke situaties kan een indicatie afgegeven worden voor tijdelijke dubbele woonlasten (maximaal 3 maanden). Dit is wanneer de cliënt gedurende de uitvoering van de woningaanpassing niet in de (toekomstige) eigen woning kan wonen. Deze voorziening kan het bedrag (€ 710,68) per maand genoemd in artikel 13 lid 1 onder a van de Wet op de huurtoeslag niet te boven gaan.
9.8 Voorziening voor huurderving
Aan de eigenaar van een woning kan een voorziening voor huurderving worden toegekend met het doel deze woning ter beschikking of opnieuw ter beschikking van een persoon met een beperking te laten komen. Deze voorziening kan alleen uitbetaald worden in de vorm van een pgb aan de eigenaar van de woning.
Indien de verhuurder een vergoeding wenst voor huurderving, dient hij hiervoor schriftelijk een verzoek in te dienen.
Wanneer er sprake is van aantoonbare beperkingen ten gevolge van het ontstaan van COPD, CARA of allergie, waardoor vervanging van vloerbedekking of gordijnen noodzakelijk is kan hiervoor (onder voorwaarden) een indicatie worden afgegeven. Verwacht wordt dat de aanvrager (of diens verzorger) zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het Plan van Eisen (PvE) voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van klachten.
Een woningsanering kan alleen in de vorm van een pgb worden toegekend.
In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien:
Geen pgb wordt verstrekt indien:
De hoogte van het pgb is afhankelijk van de afschrijvingstermijn van de te saneren artikelen:
In aanmerking voor vergoeding komen:
Hierbij worden alleen de gangbare verblijfsruimten (woonkamer en eigen slaapkamer) gesaneerd.
Bedragen worden vastgesteld op basis van Nibud prijzen (vloerbedekking vinyl en jaloezieën).
9.10 Grote woningaanpassingen versus verhuizen
Een cliënt kan uitsluitend voor een aanpassing van de woning in aanmerking komen als verhuizing niet mogelijk is, of niet de goedkoopst adequate oplossing is. Daarnaast is er de eis dat de woning 10 jaar na de woningaanpassing adequaat blijft voor de cliënt om in te verblijven; de woning moet op het moment van toetsing worden aangemerkt als adequaat. Een woning wordt aangemerkt als langdurig adequaat wanneer de woning langdurig past bij de extra behoeftes die een cliënt heeft, en deze woning niet op een later moment meer aanpassingen moet ondergaan om de cliënt een passende en leefbaar woonomgeving te bieden. Hierbij dient nadrukkelijk gekeken te worden naar de persoonskenmerken en de mate waarin de aanvrager de noodzaak tot hulp of voorzieningen had kunnen voorzien. Als uiteindelijk een maatwerkvoorziening nodig is wordt wel - onveranderd- de goedkoopst adequate voorziening verstrekt.
Bij met name grote woningaanpassingen dient de afweging worden gemaakt of dit de goedkoopst adequate oplossing is. Om te objectiveren wat grote woningaanpassingen zijn en richting te geven zal nog steeds het verhuisprimaatbedrag (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning) worden gehanteerd. Als de kosten boven dit bedrag komen en er geen sprake is van zwaarwegende redenen, worden geen woningaanpassingen toegekend. De cliënt wordt geadviseerd te verhuizen naar een geschikte woonruimte en wordt eventueel – indien nodig- ondersteuning geboden bij het vinden van geschikte woonruimte. Er wordt een medische urgentie afgegeven. Ook zal er beoordeeld worden of de cliënt in aanmerking komt voor een onkostenvergoeding om te verhuizen.
Indien het een woningaanpassing betreft boven de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemd bedrag of een woningaanpassing waarvan de kosten niet precies vooraf te bepalen zijn, kan de eigenaar gevraagd worden meerdere offertes in te dienen. Het aantal offertes is afhankelijk van de kostprijs van de voorziening (zie besluit maatschappelijke ondersteuning).
9.12 Onderhoud, keuring, reparatie en verzekering
Alleen voor voorzieningen, waar op grond van de Wmo 2015 recht op bestaat, kunnen de kosten voor onderhoud, keuring en reparatie vergoed worden. Indien bijvoorbeeld in een woning een traplift aanwezig is die in eigendom is verstrekt, maar de aanvrager is overleden of verhuisd, dan kan bij onderhoud of reparatie geen vergoeding meer verstrekt worden.
Als de voorziening in natura is verstrekt dient er, tenzij anders afgesproken met de leverancier, eerst een offerte ingediend te worden bij de gemeente Losser. De Wmo consulent zal dan beoordelen of het noodzakelijk is dat hiervoor kosten worden gemaakt.
Als de indicatie is afgegeven voor een pgb kan de cliënt jaarlijks de kosten achteraf, declareren bij de gemeente. In de beschikking zal aangegeven worden wat de maximale hoogte is van de uitbetaling.
Voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen betaalt de cliënt geen eigen bijdrage.
Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een vergoeding onderhoud, keuring, reparatie en verzekering zijn:
De Wmo 2015 heeft tot doel om cliënten te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer zal worden onderzocht of en welke beperkingen de cliënt heeft en welk resultaat de betrokkene wil bereiken. Hierbij wordt als eerste gekeken naar de eigen mogelijkheden en de mogelijkheden van het eigen netwerk. Tevens wordt er gekeken of de cliënt gebruik kan maken van algemene voorzieningen, zoals het openbaar vervoer.
De cliënt moet in staat worden gesteld zijn wezenlijke sociale contacten te onderhouden, boodschappen te kunnen doen en deel te kunnen nemen aan sociale en culturele activiteiten.
Om beperkingen en de vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we 3 soorten afstanden:
Bij deze afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom zal individueel onderzocht worden op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de cliënt de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot ongeveer 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van cliënt) 1500 tot 2000 km moet kunnen reizen. Alle boven regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo 2015. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen. Om Valys aan te vragen moet cliënt beschikken over het volgende:
10.2 Voorliggende voorzieningen
Voor vervoer van en naar school is men zelf verantwoordelijk, maar er kan in bepaalde gevallen (bijvoorbeeld bij speciaal onderwijs verder dan 6 km vanaf de woning) leerlingenvervoer bij het college worden aangevraagd op grond van de verordening leerlingenvervoer.
Als bij vervoer naar werk beperkingen worden ervaren kan men hiervoor een beroep doen op de werkgever of het UWV.
De zorgverzekeraar vergoedt vanuit de basisverzekering de kosten voor het gebruik van de auto, taxi of het openbaar vervoer wanneer de cliënt onder andere:
Door onder behandeling te zijn van een langdurige ziekte of aandoening voor langere tijd op vervoer. De zorgverzekeraar kan dan besluiten de reiskosten te vergoeden. Dit staat bekend als de ‘hardheidclausule’. Er wordt met behulp van een formule gekeken of iemand in aanspraak komt voor deze clausule. Meer informatie hierover kan worden gevonden bij Zorginstituut Nederland.
Bij de zorgverzekeraar kan een aanvraag worden ingediend. De verzekeraar bepaalt of er een vergoeding wordt gegeven. Daarna zal deze bepalen welk soort vervoer betrokkene krijgt: openbaar vervoer met begeleiding of ziekenvervoer met of zonder begeleiding.
Het collectieve vervoer voor Twente wordt aangeboden aan reizigers met een vervoersindicatie voor incidenteel vervoer met als uitgangspunt van deur tot deur. Begin- of eindpunt mag ook een andere locatie zijn dan een deur (bijvoorbeeld een winkelcentrum of een evenementenhal). Als het een (flat)gebouw betreft moet de gebruiker bij de gewenste (hoofd)ingang worden opgehaald of afgezet. Het vervoer omvat geen kamer-tot-kamer vervoer.
Het is bedoeld voor vervoer binnen en buiten de gemeentegrenzen van Losser, waarbij de reis altijd moet beginnen of eindigen binnen de gemeentegrenzen van Losser. Mocht een inwoner van Losser tijdelijk niet binnen de gemeente verblijven (bijvoorbeeld om te revalideren in een revalidatiecentrum) kan er via de regiotaxi (Brookhuis) gebruik worden gemaakt van vervoer. Hierbij mag de rit, vanaf het huisadres, niet langer zijn dan maximaal 30 km. Aan de cliënt wordt altijd een ritbijdrage gevraagd. Bij ritten vanaf 25 km wordt geadviseerd om met de Valys te reizen, aangezien dit goedkoper is. De taxi’s zijn zeven dagen per week te reserveren, waarbij de mensen worden vervoerd in auto’s of busjes.
Op het moment dat cliënten (vanaf 12 jaar) als gevolg van hun beperkingen het openbaar vervoer niet kunnen bereiken, kunnen ze in aanmerking komen voor een kortingspasje ten behoeve van dit collectieve vervoer. Met het kortingspasje kunnen de mensen tegen een gereduceerd tarief reizen voor minimaal 100 km en maximaal 1500 km per jaar. Het toegekend aantal kilometers kan per cliënt verschillen, maar worden toegekend in stappen van 100 kilometers. De toekenning van het aantal kilometers is onder andere afhankelijk van:
Bij de te verstrekken voorziening wordt bij de vervoersbehoefte voor maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. In individuele gevallen kan de integraal consulent oordelen dat een cliënt maximaal 2000 km toegekend kan krijgen zonder hiervoor gebruik te moeten maken van de hardheidsclausule.
10.5 Hulpmiddelen meenemen in het collectief vervoer
De cliënt kan een hulphond, loophulpmiddel, rolstoel of scootmobiel meenemen in het collectieve vervoer. Hierbij mag een cliënt alleen een hulpmiddel meenemen in de taxi als de cliënt een indicatie heeft waaruit blijkt dat het meenemen van het hulpmiddel medisch noodzakelijk is. Als het gaat om een hulpmiddel dat als bagage kan worden meegenomen, bijvoorbeeld en rollator, hoeft hier geen indicatie voor zijn afgegeven. Bij de reservering moet de reiziger duidelijk aangeven wat er meegaat.
De indicatie om een hulpmiddel mee te mogen nemen wordt door de Wmo consulent afgegeven als:
Iemand die een kortingspasje ten behoeve van het collectieve vervoer heeft mag altijd een sociaal begeleider meenemen. De sociaal begeleider betaalt hetzelfde tarief. Op het moment dat de cliënt tijdens de taxirit (medische) hulp nodig heeft (bijvoorbeeld door gedrag of bijvoorbeeld epilepsie) kan een indicatie afgegeven worden voor een medisch begeleider. Dit is niet naam gebonden en kan in principe iedereen zijn. De cliënt krijgt hiervoor geen extra pas. Deze medische begeleider mag gratis meereizen. Voor medische begeleiding moet een indicatie worden gesteld door de integraal consulent. Als men een indicatie voor een medische begeleider heeft mag de cliënt niet meer zonder begeleiding reizen.
10.7 Collectief vervoer versus individueel
Wanneer een cliënt problemen ervaart op het gebied van vervoer die hij niet zelf of met hulp van zijn sociale omgeving kan oplossen wordt eerst beoordeeld of het collectieve vervoer met kortingspasje een geschikte oplossing biedt voordat een maatwerkvoorziening wordt overwogen. Het collectieve vervoer i is hiermee voorliggend op maatwerk vervoersvoorzieningen, zoals individueel taxivervoer. Alleen wanneer is vastgesteld dat het collectieve vervoer voor deze cliënt niet voldoet (bijvoorbeeld in geval van onbeheersbare incontinentie van faeces of ernstige gedragsproblemen) kan de cliënt een indicatie krijgen voor individueel (rolstoel)taxivervoer. De cliënt kan met deze indicatie per jaar 1500 tot 2000 km reizen in de gemeente Losser en omgeving (zelfde afstanden als bij het collectieve). De voorziening kan in natura of als persoonsgebonden budget worden verstrekt.
De cliënt dient een vervoersplan in te dienen. Aan de hand van het vervoersplan zal de hoogte van het aantal kilometers worden vastgesteld. De vergoeding per kilometer en de maximale hoogte van het aantal kilometers wordt jaarlijks vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning.
De maximale hoogte van het pgb wordt per jaar vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning en gaat in op de eerste dag van de maand waarop de aanvraag is ingediend (bijvoorbeeld als de aanvraag 20 september is ingediend wordt de indicatie gestart op 1 september).
De uitbetaling van het pgb van het gebruik van de individuele (rolstoel)taxi vindt jaarlijks achteraf plaats op declaratiebasis. De cliënt stuurt de factuur of het aantal gereden kilometers naar de gemeente. De gemeente betaalt aan de taxiondernemer of aan de cliënt aan de hand van het goedgekeurde vervoersplan.
Er is een breed scala aan vervoersmiddelen voor mensen met een beperking, dat tegenwoordig niet alleen via bedrijven voor revalidatietechniek maar ook steeds meer rechtsreeks aan cliënten wordt aangeboden (bijvoorbeeld media/ reclame voor scootmobielen). Hierdoor zijn deze voorzieningen toegankelijker geworden, mensen kunnen zelf kiezen hoeveel geld ze er aan willen besteden, of ze kiezen voor uitgebreid advies of dat ze het middel via internet aanschaffen. Door deze ontwikkelingen worden steeds meer van deze voorzieningen als algemeen gebruikelijk beschouwd en komen niet meer voor vergoeding in aanmerking.
Voorbeelden hiervan zijn (zie ook paragraaf 3.5):
Het geven van een advies over waar op te letten bij de aanschaf en wijzen op de mogelijkheden van rijles en dergelijke is wel een taak van de gemeente. Het doel van de vervoersvoorziening is het leveren van een bijdrage in de vervoersbehoefte van
de aanvrager. Niet in alle vervoersbehoeften of vervoerskosten hoeft te worden voorzien. Welke vervoersbehoefte bestaat, is van persoon tot persoon verschillend. Er moet dus sprake zijn van regelmatige verplaatsingen, niet van incidentele bezoeken. Daarbij kan er van worden uitgegaan dat voor bewoners van een Wlz-instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien.
Een aantal veel gevraagde vervoermiddelen wordt hieronder nader toegelicht.
Een fiets met (extra) lage instap, fiets met hulpmotor of elektrische fiets zijn niet speciaal ontworpen voor mensen met een beperking en worden in de reguliere handel verkocht. Daarom worden deze als algemeen gebruikelijk beschouwd, ook al zijn de aanschafkosten hoger dan van een normale fiets.
Daarnaast zijn er fietsen zoals de driewielfiets en een duofiets, deze zijn speciaal ontworpen en bestemd zijn voor mensen met een beperking en alleen bij gespecialiseerde bedrijven worden verkocht. Deze laatste fietsen kunnen in voorkomende gevallen als maatwerkvoorziening worden verstrekt.
Een scootmobiel of driewielfiets is bedoeld voor het vervoer van de korte en middellange afstanden en kan worden gebruikt als aanvulling op het collectief vervoer. Aangezien scootmobielen in toenemende mate ook in de reguliere handel worden verkocht is de verwachting dat deze op termijn als algemeen gebruikelijk zullen worden beschouwd. Niet iedereen heeft dagelijks een scootmobiel of driewielfiets nodig. Daarom heeft de gemeente Losser een hulpmiddlenpool gerealiseerd. Deze voorziening geldt als voorliggende voorziening voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een scootmobiel of driewielfiets. Bij de hulpmiddelenpool kun je een scootmobiel of driewielfiets lenen van de gemeente Losser, zonder dat hier kosten voor in rekening worden gebracht. Men kan een scootmobiel of driewielfiets reserveren zodat een kortdurende mobiliteitsvraag voorliggend opgelost kan. Hiervoor heeft de cliënt wel eerst een bewijs van inschrijving nodig van de consulent. Het college onderzoekt of een cliënt in aanmerking komt voor gebruik van een hulpmiddel uit de pool of in aanmerking komt voor een individuele vervoersvoorziening. Indien blijkt dat de cliënt gewenningslessen nodig heeft worden deze vergoed tot een maximum van drie lessen. De cliënt wordt voor lessen verwezen naar de eerste lijns ergotherapie.
Een gesloten buitenwagen, ook wel gehandicaptenvoertuig genoemd, is een overdekt voertuig dat niet harder dan 45 km per uur rijdt en waarvoor aparte (verkeers)regels gelden. Canta is een bekend merk dat daarom ook wel als soortnaam wordt gebruikt. De gesloten buitenwagen dient onderscheiden te worden van de brommobiel, die eveneens niet harder dan 45 km rijdt per uur maar waarvoor geen aparte verkeersregels gelden. De brommobiel is niet specifiek voor gehandicapten bedoeld en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Een gesloten buitenwagen wordt door de cliënt vaak als gewenste oplossing voor het vervoersprobleem beschouwd maar is vaak niet de goedkoopst adequate oplossing. Alleen als op basis van medisch advies is vastgesteld dat geen van de voorliggende voorzieningen voldoet, wordt een gesloten buitenwagen overwogen.
Als een cliënt zonder autoaanpassingen geen gebruik kan maken van zijn eigen auto en het openbaar vervoer, de regiotaxi of het individuele taxivervoer niet voldoen, kunnen autoaanpassingen worden vergoed. Bij autoaanpassingen wordt beoordeeld of de aanpassing algemeen gebruikelijk is (dus geen stuurbekrachtiging of cruise controle). Er wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal vijf jaar van de aanpassingen (uiteraard rekening houdend met de persoonskenmerken van de aanvrager op het moment van aanvraag). Bij verstrekking van een autoaanpassing is het daarom noodzakelijk om van de aanvrager te verlangen dat hij aantoont dat de aan te passen auto de investering nog waard is en de cliënt daar zelf nog minimaal vijf jaar gebruik van kan maken.
Een al dan niet aangepaste (bruikleen)auto
Voor een aangepaste (bruikleen) auto komt iemand in aanmerking die, na een medische
beoordeling, voor zijn verplaatsing beslist op een eigen auto is aangewezen en waarvoor geen andere goedkoopst adequate oplossing getroffen kan worden.
Aanvullende voorwaarden voor deze voorziening zijn:
Als de gevraagde (bruikleen) auto reeds eerder krachtens deze verordening is vergoed en de normale afschrijvingsduur (in principe 7 jaar) nog niet is verstreken, dan wordt de bruikleenauto alleen opnieuw vergoed als het geheel of gedeeltelijk verloren gaan van de bruikleenauto het gevolg is van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;
Naast de beschreven vervoersvoorzieningen zijn er andere verplaatsingsmiddelen die op grond van het gemeentelijke beleid in natura of als persoonsgebonden budget kunnen worden verstrekt.
Te denken valt hierbij aan driewielfietsen, rolstoelfietsen, handbikes (fietsdeel gekoppeld aan een rolstoel), aanpassingen aan (elektrische) fietsen, maar ook (fiets) zitjes voor kinderen in speciale uitvoering. Een ander verplaatsingsmiddel kan onder zeer
10.10 Verzekering, onderhoud en afschrijvingstermijn
De gemeente Losser heeft meer kosten dan alleen de aanschafprijs bij het leveren van (maatwerk)voorzieningen omtrent vervoer. De gemeente betaalt namelijk per maand per voorziening een bedrag voor reparatie, onderhoud en verzekering aan de leverancier van de hulpmiddelen. Het gaat hier om een vast bedrag; dit bedrag is niet afhankelijk van de daadwerkelijke reparaties c.q. onderhoud wat uitgevoerd wordt. Bij inwoners die een vervoersvoorziening gebruiken gaan we niet alleen uit van de kostprijs van het middel. Deze inwoners blijven een eigen bijdrage (abonnementstarief) betalen zolang ze gebruik maken van het vervoersmiddel.
Als de voorziening in natura is verstrekt dient er, tenzij anders afgesproken met de leverancier, eerst een offerte ingediend te worden bij de gemeente Losser. De Wmo consulent zal dan beoordelen of het noodzakelijk is dat hiervoor kosten worden gemaakt.
Als de indicatie is afgegeven voor een pgb kan de cliënt jaarlijks de kosten achteraf declareren bij de gemeente. In de beschikking zal aangegeven worden wat de maximale hoogte is van de uitbetaling.
Voor een kindvoorziening wordt een afschrijvingstermijn van 5 jaar gehanteerd. Voor overige voorzieningen geldt een afschrijvingstermijn van 7 jaar.
Kosten voor bovenregionaal vervoer worden slechts vergoed in de volgende gevallen:
De aanvragen kan geen gebruik maken van het hiervoor bestemde landelijk systeem (Valys);
Het vervoer is noodzakelijk omdat het gaat om bezoek aan een wezenlijk contact buiten de directe woon- en leefomgeving van de aanvrager, dat alleen onderhouden kan worden door persoonlijk bezoek van de aanvrager; Wanneer het wegvallen van dat contact zou leiden tot vereenzaming of sociaal isolement.
ANWB Automaatje is er voor inwoners die minder valide zijn en die daardoor minder deel uit gaan maken van het sociaal en maatschappelijk leven. Bij het ANWB automaatje gaat het om incidenteel vervoer naar bijvoorbeeld de huisarts, de kapper, de fysiotherapie of het ziekenhuis. Het vervoer wordt geregeld door vrijwilligers die met hun eigen auto de inwoner vervoeren. Om als inwoner gebruik te kunnen maken van het ANWB automaatje zijn er een aantal voorwaarden:
Aanmelden voor het ANWB automaatje gaat via Stichting Fundament.
11. Ondersteuningsbehoeften en Wonen en verblijf
Per 1 januari 2019 wordt gewerkt met het Twents Ondersteunings Model voor maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp. Het Twents Ondersteunings Model is een toeleidingsmodel dat dient te voorzien in een gewenst zorgaanbod gebaseerd op de Wmo 2015 en de Jeugdwet. Het model stelt de inwoner centraal en er kan integraal maatwerk geboden worden. Het Twents Ondersteunings Model is zo ontworpen dat het aansluit op lokale verschillen en mee kan bewegen met lokale, regionale en landelijke ontwikkelingen. In het Twents Ondersteunings Model is het niet de gemeente die bepaalt hoe er aan een oplossing moet worden gewerkt maar de aanbieder in dialoog met de inwoner. De gemeente bepaalt in gesprek met de inwoner wat (welk resultaat) er behaald moet worden. De aanbieder krijgt een budget om de inwoner zodanig te ondersteunen dat dit resultaat daadwerkelijk kan worden behaald. In het Twents Ondersteunings Model is keuzevrijheid voor inwoners en daarmee ook diversiteit van aanbieders gegarandeerd.
Samen met de inwoner wordt gekeken welk resultaat de inwoner (of het (gezin)systeem) wil bereiken. Vervolgens wordt gekeken welk type ondersteuningsbehoefte de inwoner (of het (gezin)systeem) heeft. In het Twents Ondersteunings Model zijn 4 ondersteuningsbehoeften gedefinieerd waarbij ondersteuningsbehoefte 1 en 2 voor de Wmo gelden.
Ondersteuningsbehoefte 1: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij de uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden waarbij hij in staat is om de eigen regie over zijn algemene dagelijkse levensverrichtingen te voeren. Het doel van de ondersteuning is om in de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Ondersteuningsbehoefte 2: de inwoner heeft ondersteuning nodig bij het voeren van de regie over, en uitvoering van zijn dagelijkse handelingen en vaardigheden. Het doel van de ondersteuning is om de zelfredzaamheid te stimuleren en tekorten daarin aan te vullen. De ondersteuning is gericht op het helpen overzien van dagelijkse handelingen en vaardigheden (regie) en het leeftijdsadequaat uitvoeren van dagelijkse handelingen en vaardigheden.
Per ondersteuningsbehoefte worden verschillende niveaus onderscheiden op basis van kenmerken van de inwoner. De toegang bepaalt in welke ondersteuningsbehoefte (of combinatie van meerdere ondersteuningsbehoeften) het te bereiken resultaat past en bepaalt het niveau. Vervolgens wordt door de toegang een inschatting gemaakt van de omvang en de duur van de ondersteuning. De toegang kan hiervoor afstemming zoeken met de aanbieder. De omvang van de ondersteuning vermenigvuldigd met de prijs bepaalt het budget dat de aanbieder maximaal krijgt voor het bereiken van het resultaat.
Niveau A: voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
Niveau B: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
Niveau C: Voorbeelden van kenmerken van inwoners die hieronder vallen:
De ondersteuning kan individueel en/of groepsgericht door de aanbieder ingezet worden. Voor de ondersteuning in groepen betreft het de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning waarvoor iedere deelnemer in de groep eigen resultaten geformuleerd zijn en de omvang en duur van de ondersteuning bepaald is. De groepsgerichte ondersteuning moet programmatisch/methodisch zijn, gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de groepsgerichte ondersteuning gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Groepsgerichte ondersteuning houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving vereent anders dan arbeid of onderwijs. Voor de groepsgewijze uitvoering van de ondersteuning wordt uitgegaan dat de cliënt per dagdeel minimaal 3 uren deelneemt aan de groepsgerichte ondersteuning.
Combineren van niveaus en ondersteuningsbehoeften
Het is mogelijk voor een inwoner of gezinssysteem een combinatie van ondersteuningsbehoeften in te zetten. Ook het combineren van verschillende niveaus is mogelijk. Let wel, de niveaus beschrijven persoons/gezinskenmerken. Wanneer de inzet van meerdere ondersteuningsbehoeften betrekking hebben op één persoon, is de inzet van verschillende niveaus niet logisch. In het geval van een gezinssysteem met meerdere personen zou deze inzet wel verklaarbaar zijn.
De gemeente (de consulent) bepaalt de totale hoeveelheid directe tijd (omvang) die nodig is om het resultaat te behalen. Deze directe tijd wordt door de consulent vermeld in het resultatenoverzicht. De consulent bepaalt de tijd in het aantal minuten of aantal dagdelen dat nodig is om tot het resultaat te komen. Het totaal aantal directe minuten noemen we de minuten/dagdelenbundel. De tijd betreft een inschatting, om tot een goede inschatting te kunnen komen kun je dit afstemmen met de zorgaanbieder.
Het is aan de zorgaanbieder of jeugdhulpinstelling om de benodigde indirecte tijd en eventuele reistijd te bepalen. Let wel: reistijd en indirecte tijd geldt alleen in geval van individuele ondersteuning, dus niet bij groepsbehandelingen.
De gemeente is verantwoordelijk voor het vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning en bij de module wonen en verblijf, als de cliënt en zijn omgeving zelf niet in een oplossing kunnen voorzien. Uitgangspunt is dat de ondersteuning zo dicht mogelijk bij de cliënt wordt georganiseerd. Vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning en de module wonen en verblijf kan als onderdeel van de maatwerkvoorziening worden toegekend. Het vervoer is aanbesteed en de cliënt moet gebruik maken van de gecontracteerde vervoerder wanneer er zorg in natura is ingezet. De maatwerkvoorziening Regiotaxi mag niet worden ingezet voor vervoer van en naar de groepsgerichte ondersteuning.
Naast de ondersteuningsbehoeften kunnen er één of meerdere modules ingezet worden. Voor de Wmo is er alleen sprake van de module Wonen en verblijf. Onder Wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents Ondersteunings Model wordt een onderscheid gemaakt tussen ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.
De module wonen en verblijf bestaat uit 4 onderdelen, ook wel dakjes genoemd waarbij dakje 1 en 2 voor de Wmo gelden. Een dakje bestaat uit de volgende elementen:
De dakjes kunnen aanvullend ingezet worden wanneer er naast een ondersteuningsbehoefte ook de behoefte is aan wonen en verblijf. De aanbieder die de ondersteuningsbehoefte levert is eindverantwoordelijk voor het behalen van het resultaat. De van toepassing zijnde ondersteuningsbehoefte moet geleverd worden door een gecontracteerde aanbieder voor de ondersteuningsbehoeften indien er sprake is van zorg in natura. De inzet van deze modules vindt plaats in onderlinge afstemming.
Dakje 1:Vervanging van de thuissituatie zonder bijzonderheden.
Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uursetting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.
De cliënt functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met namen toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De cliënt heeft ten aanzien van psychosociale/ cognitieve functies af en toe hulp, toezicht en sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten.
Dakje 2: Vervanging van de thuissituatie waarbij er sprake is van actief toezicht.
Vanwege de complexiteit van de problematiek en het feit dat de cliënt niet thuis kan wonen, heeft de cliënt specifieke zorg nodig. Wanneer nodig, is er 24 uur per dag op afroep een behandelaar beschikbaar. De huisvesting is passend bij het gedrag van de cliënt. Dit betekent dat het een veilige omgeving is voor de cliënt en bestand is tegen mogelijk geweld/molest.
Er is sprake van betaalde professionele hulp. Er is sprake van 24 uurs actief toezicht.
De cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor Wmo cliënten geldt dat het om LVB problematiek gaat. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
Op het gebied van de ADL functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
In het kader van de verblijfsfunctie wordt uitgegaan dat er gemiddeld 1 begeleider aanwezig is op 6 cliënten. Binnen dit kader wordt gestreefd naar een zo kleinschalig mogelijke setting.
12. Mantelzorg, respijtzorg en kortdurend verblijf
In de wet wordt mantelzorg als volgt beschreven: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zvw, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep (art. 1.1.1 van de wet).
Niet verzilveren van een aanvraag
Uit de wettelijke definitie van mantelzorg volgt dat de hulp of zorg die door de mantelzorger wordt geboden een wettelijke aanspraak vertegenwoordigd. Die aanspraak kan betrekking hebben op de Wmo 2015, verpleging en/of verzorging zoals bedoeld in de Zvw of hulp aan een jeugdige op grond van de Jeugdwet.
Het college mag bij het bepalen van de ondersteuning die iemand nodig heeft, rekening houden met de mantelzorg die hij ontvangt (CRvB:2017:17). Dit neemt overigens niet weg dat het bieden van mantelzorg (onbetaald) vrijwillig is. Ook zal het college oog moeten hebben voor de ondersteuning die nodig is om de inzet van mantelzorg (af en toe) te kunnen ontlasten.
Ondersteuning mantelzorg door mantelzorgconsulent
De ondersteuning aan de mantelzorger geeft geen aanspraak op een maatwerkvoorziening (RBNHO:2017:1022). Het college moet onderzoek doen naar de vraag of er behoefte is aan ondersteuning zodat de mantelzorger de taken uit kan blijven voeren. De gemeente Losser kent een mantelzorgconsulent die werkzaam is bij stichting Fundament. De mantelzorgconsulent richt zich op alle terreinen waarop mantelzorgers problemen kunnen ondervinden: de sociaal emotionele kant van het zorgen, respijt van de zorg, afstemming met professionele zorg, de combinatie zorg en werk. Naast het organiseren en begeleiden van groepsactiviteiten ondersteunt de mantelzorgconsulent ook de individuele mantelzorger. De mantelzorgconsulent kan, op aanvraag, een gesprek hebben met mantelzorgers die willen praten over hun situatie. De problemen worden op een rij gezet en de weg naar mogelijke oplossingen verkend.
Ook kan mantelzorg worden verleend aan een thuiswonende verzekerde met een indicatie op grond van de Wlz. In die gevallen heeft het college geen ondersteuningsplicht. Mogelijk kan voor deze verzekerden aanspraak bestaan op logeeropvang in een instelling 9art. 3.1.1, eerste lid onder g, Wlz). Wel kunnen deze verzekerden mogelijk gebruik maken van algemene voorzieningen.
Bij het bepalen van hulpmiddelen houdt het college rekening met de belangen van mantelzorgers, zoals bij tilliften en andere hulpmiddelen die door mantelzorgers bediend moeten worden.
Overbelasting van de mantelzorger
Respijtzorg in de vorm van een (tijdelijke) maatwerkvoorziening kan ook worden ingezet om overbelasting van mantelzorgers te voorkomen en/of op te vangen. Van cliënt en mantelzorger mag in principe worden verwacht dat zij (eventueel met ondersteuning) onderzoek doen naar mogelijkheden om de overbelasting te voorkomen of te verminderen. De inzet van andere personen uit het sociale netwerk of eventueel vrijwilligers kunnen hierin ook een rol spelen. De belangen en de draagkracht/ draaglast van de mantelzorger worden hierbij meegewogen. Inzet van (tijdelijke) respijtzorg kan de draagkracht van de mantelzorger versterken.
De maatwerkvoorziening beoogt in eerste instantie de cliënt zelf passend te ondersteunen. Maatwerkvoorzieningen zijn immers in overwegende mate individueel gericht. Het college houdt over het algemeen rekening met wat de cliënt aan mantelzorg heeft of mogelijk zou kunnen krijgen. Dat betekent dat de cliënt (tijdelijk) aangewezen kan zijn op een maatwerkvoorziening op de momenten dat de mantelzorger niet in de gelegenheid is hem deze ondersteuning te bieden. Dat is respijtzorg. Denk bijvoorbeeld aan groepsondersteuning. Respijtzorg moet worden onderscheiden van:
De maatschappelijke ondersteuning (eventueel in de vorm van een maatwerkvoorziening) die een mantelzorger nodig heeft voor zijn eigen zelfredzaamheid en participatie. De mantelzorger is dan zelf cliënt en zal de hulpvraag moeten melden bij het college waarna een onderzoek plaatsvindt. Het ligt niet voor de hand dat deze situaties snel zullen leiden tot het verlenen van een ondersteuning.
De maatwerkvoorziening als respijtzorg wordt altijd aan de cliënt toegekend die daar mogelijk een bijdrage in de kosten voor verschuldigd is.
De wet kent één specifieke maatwerkvoorziening die kan worden verstrekt om de mantelzorger te ontlasten die gericht is op de ondersteuningsbehoefte kortdurend verblijf (art. 1.1.1 van de wet). Het college beoordeelt wel eerst of de cliënt in aanmerking kan komen voor een indicatie voor de Wlz. Nadat is vastgesteld dat de mantelzorger van de cliënt moet worden ontlast, dan geldt nog een ander criterium. De cliënt is door het (tijdelijk/deels) wegvallen van de mantelzorg aangewezen op de ondersteuning die geaard gaat met permanent toezicht of 24 uurs ondersteuning in de nabijheid. Daarnaast is het zo dat geen sprake is van het bieden van noodzakelijke geneeskundige zorg. In dat geval zal de cliënt een beroep moeten doen op Eerstelijns verblijf op grond van de Zorgverzekeringswet. Het is ook mogelijk dat de cliënt op grond van zijn aanvullende zorgverzekering in aanmerking kan komen voor kortdurend verblijf.
Heeft het college vastgesteld dat de cliënt een ondersteuningsbehoefte heeft aan permanent toezicht of 24 uurs ondersteuning in de nabijheid dan kan wonen en verblijf worden verstrekt. Daaronder wordt de (tijdelijke) vervanging van de thuissituatie verstaan. Dat wil zeggen de accommodatie waar het wonen en verblijf wordt geboden inclusief:
Welk leefklimaat passend is, is onder meer afhankelijk van de thuissituatie en de ondersteuningsbehoefte. Het kan zijn dat er geen bijzonderheden zijn en dat enkel de ‘normale’ thuissituatie worden vervangen. Maar het kan ook zijn dat de cliënt in de eigen thuissituatie al een ondersteuningsbehoefte heeft bij:
Niveau van de ondersteuningsbehoefte
Voor zover het wonen en verblijf afhankelijk is van de ondersteuningsbehoefte, dan geldt voor deze cliënten in ieder geval dat er een noodzaak is voor toezicht waaronder ook 24 uurs ondersteuning in de nabijheid kan worden verstaan.
Woningen dus ook mantelzorgwoningen worden niet als maatwerkvoorzieningen verstrekt. Tijdens de wetsbehandeling van de Wmo 2015 is aangegeven dat initiatieven als mantelzorgwoningen aandacht verdienen en waar mogelijk belemmeringen tot plaatsing te worden verminderd. Zo zijn de regels voor omgevingsvergunningvrij bouwen vereenvoudigd. Daartoe is het Besluit omgevingsrecht gewijzigd (Stb. 2014, nr. 333).
13. Overige taken (beschermd wonen en maatschappelijke opvang)
Naast de ondersteuning is het college ook voor andere taken verantwoordelijk. Het gaat hierbij om bijvoorbeeld cliëntondersteuning, inloop ggz, beschermd wonen en de ondersteuning bij mantelzorg.
Bij beschermd wonen gaat het om het bieden van onderdak en begeleiding aan cliënten met een psychische aandoening. Het gaat om cliënten bij wie op participatie gerichte ondersteuning vanuit een beschermde woonomgeving centraal staat.
Onder beschermd wonen wordt verstaan:
Beschermd wonen onder de Wmo is bedoeld voor mensen waarvan verwacht mag worden dat zij, onder voorwaarden, in een meer zelfstandige vorm kunnen functioneren. Mensen die in aanmerking willen komen voor beschermd wonen, moeten voldoen aan een aantal voorwaarden zoals:
Andere belangrijke factoren zijn:
De toegang tot beschermd wordt geregeld via Centrale Toegang opvang en beschermd wonen Twente (CIMOT). De gemeente verwijst door naar het Cimot.
Het Cimot wordt gefinancierd en gemandateerd door centrumgemeente Enschede. Voorafgaand aan een opname toets het CIMOT of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt (meer informatie over de toekenning Beleidskader Beschermd wonen regio Twente).
Onder Maatschappelijke opvang wordt onder de Wmo 2015 verstaan: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Het betreft, net als bij beschermd wonen, de meest kwetsbare mensen in de samenleving ofwel ‘zij die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving’. In de praktijk bestaan er bij een deel van deze doelgroepen sterke overeenkomsten. De toegang tot de maatschappelijke opvang wordt net zoals bij beschermd wonen geregeld vanuit het Cimot. Als uit het onderzoek zoals beschreven in paragraaf 2.3 blijkt dat de ingezetene opvang nodig heeft, wordt deze situatie gemeld bij het Cimot. Deze beoordeelt, samen met de gemeente van herkomst en de melder, de noodzaak en zorgt voor plaatsing.
Net als bij het beschermd wonen is de gemeente Losser inhoudelijk verantwoordelijk, maar de uitvoering ligt bij de centrumgemeente Enschede, die ook het budget ontvangt.
In de gemeente Losser is een inloop ggz georganiseerd onder de verantwoordelijkheid van Mediant en Stichting Fundament. De inloopfunctie ggz is de meest laagdrempelige vorm van dagactiviteit voor mensen met een psychiatrische problemen. De inloopfunctie is geen doel op zichzelf maar een middel om mensen te activeren. De inloop ggz in de gemeente Losser biedt lotgenotencontact, toeleiding naar zorg, eenzaamheidspreventie en vroegtijdige signalering van problemen.
Voor veel bezoekers is de inloop een veilige haven en voor andere is het een brug naar de maatschappij. De inloop ggz zorgt voor laagdrempelig contact door middel van een kopje koffie, het maken van een praatje en een activiteit. Door het contact met de aanwezige activiteitenbegeleider, mede cliënten en vrijwilligers wordt de psychische gezondheid bewaakt en opname in een instelling voorkomen. De inloop ggz is een algemene voorziening, waar inwoners zonder indicatie gebruik van kunnen maken.
13.5 Telefonische hulpdiensten
Op ieder moment van de dag is voor de inwoners van Losser telefonisch of elektronisch een luisterend oor en advies beschikbaar. Dit wordt “anonieme hulp op afstand” genoemd.
Er is een landelijke regeling voor de doventolk welke namens alle gemeenten ondergebracht is bij de VNG (landelijke coördinatie).
De dienstverlening bestaat uit:
13.7 Zintuiglijk gehandicapten (ZG)
Het college is in het kader van de Wmo 2015 ook verantwoordelijk voor de ondersteuning van cliënten met een zintuiglijke beperking (ZG). Van deze groep heeft een aantal cliënten vanwege de aard van de aandoening een structurele behoefte aan specialistische ondersteuning. Deze behoefte is er omdat deze mensen vaak, naast de zintuigelijke beperking, te maken hebben met andere (vaak verstandelijke en/of psychiatrische) beperkingen. Vaak volstaat reguliere begeleiding niet. In veel gevallen is het noodzakelijk specialistische begeleiding in te zetten door een aanbieder die gespecialiseerd is in het werken met deze doelgroep.
Een pgb vertegenwoordigt de geldwaarde van een maatwerkvoorziening die het college in natura zou verstrekken aan de cliënt. Dat betekent dat met het toegekende pgb tenminste de maatwerkvoorziening die als goedkoopst passende bijdrage kan worden aangemerkt ingekocht moet kunnen worden. Dat betekent dus dat de indicatie (mede) bepalend is voor de hoogte van het pgb. Om in aanmerking te komen voor een pgb moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke voorwaarden en de bepalingen daarover in de verordening. Uit de wet volgt dat het college geen ondersteuningsplicht heeft in het buitenland. De cliënt moet om een pgb verzoeken. Dat wil zeggen dat het college zowel beslist op het verzoek om ondersteuning als ook op de leveringsvorm pgb. Als de cliënt voor een pgb in aanmerking wenst te komen dan beoordeelt het college eerst welke bepalingen in de verordening van toepassing kunnen zijn op de situatie.
14.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
In de Wmo 2015 (art. 2.3.6) worden drie voorwaarden beschreven waar personen aan moeten voldoen, willen zij aanspraak kunnen maken op een pgb. Een pgb wordt verstrekt, indien:
de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Een extra eis die het college stelt is:
Als de kosten van de maatwerkvoorziening bij een pgb hoger uitpakken dan dat van zorg in natura, moet de cliënt de meerkosten zelf betalen of overstappen naar zorg in natura.
14.3 Bekwaamheid van de aanvrager
Allereerst wordt van een inwoner verwacht dat deze zelfstandig een redelijke waardering kan maken van zijn belangen ten aanzien van de zorgvraag. Het college vraagt de inwoner duidelijk te maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en welke resultaten de aanvrager met de ondersteuning beoogd.
Daarnaast wordt van de aanvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bij deze taken kan gedacht worden aan het kiezen van een zorgverlener die in de zorgvraag voldoet, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie. De cliënt dient immers ook een zorgovereenkomst te overleggen met de SVB voordat de SVB tot betalingen over kan gaan naar de zorgverleners.
De bekwaamheid voor het hebben van een pgb wordt in samenspraak met de aanvrager getoetst. Het oordeel van het college is hierin leidend. Mocht het college van oordeel zijn dat de persoon (dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger) niet bekwaam is voor het houden van een pgb, dan kan het college het pgb gemotiveerd weigeren. Dat is een beslissing van het college waarop een aanvrager vervolgens bezwaar kan maken.
Volgens de Wmo 2015 dient de aanvrager gemotiveerd aan te geven dat hij ondersteuning vanuit de maatwerkvoorziening als pgb geleverd wenst te krijgen. De cliënt moet motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. In het plan moet duidelijk worden aangetoond dat de verstrekking van een pgb aantoonbaar leidt tot betere en effectievere ondersteuning. Ook dient de ondersteuning aantoonbaar doelmatiger te zijn. Een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb wordt alleen verstrekt indien de cliënt dit gemotiveerd, aan de hand van een opgesteld plan vraagt conform het door het college opgestelde format. Het college vraagt de cliënt om een pgb-plan te maken. Dit pgb-plan wordt gekoppeld aan het maatschappelijk ondersteuningsplan dat hij samen met de regisseur of specialist maakt. Hierin wordt inzichtelijk gemaakt waar hij zijn ondersteuning zal inkopen, op welke manier deze ondersteuning bijdraagt aan zijn participatie en zelfredzaamheid en hoe de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid van de ondersteuning is gewaarborgd. Na ‘akkoord’ hierop wordt een beschikking inclusief een pgb afgegeven op basis van het ondersteunings- en pgb-plan.
Door het opstellen van een pgb-plan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn zorgvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg te evalueren.
Met deze argumentatie moet duidelijk worden dat de aanvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de maatwerkvoorziening in natura. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd mag het college de aanvraag niet weigeren. Het geeft het college wel de nodige informatie waarom mensen voor het pgb kiezen, of dit samenhangt met de gecontracteerde ondersteuning en of het nodig is op de kwaliteit, flexibiliteit of cliëntgerichtheid van de gecontracteerde ondersteuning bij te sturen. Niet het oordeel van het college is leidend, maar het oordeel van de aanvrager. Dit geldt ook wanneer het college in haar ogen een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod in natura heeft gedaan aan de cliënt. In deze gevallen kan het college het pgb omwille van de motivering niet weigeren.
Enkele concrete voorbeelden (niet uitputtend) van argumenten die aanvragers redelijkerwijs in het kader van hun motivering kunnen aanvoeren om een pgb te willen ontvangen, zijn:
Tot slot dienen gemeenten rekening te houden met de behoeften van personen op het gebied van godsdienstige gezindheid, levensovertuiging of culturele achtergrond. Deze kunnen een reden vormen voor cliënten om te kiezen voor een pgb, omdat zij met het budget een aanbieder kunnen contracteren passend bij de eigen levensovertuiging.
14.5 Doelmatigheid en kwaliteit
In het geval van de Wmo 2015 heeft de cliënt zelf de regie over de ondersteuning die hij met het pgb contracteert. Daarmee krijgt hij ook de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de geleverde ondersteuning en kan hij deze zo nodig bijsturen. Het college kan op basis van deze bepaling vooraf toetsen of de veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid voldoende is gegarandeerd.
De kwaliteitseisen die gelden voor de ingekochte ondersteuning in natura kunnen niet één op één worden toegepast op het pgb. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt de consulent mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Deze criteria omtrent goede kwaliteit zijn nader omschreven in hoofdstuk 12 van de verordening. Voor woningaanpassingen geldt hierbij dat de woning na de aanpassingen langdurig adequaat moet blijven voor de bewoner. Deze criteria zijn nader omschreven in hoofdstuk 6.4 van de verordening.
In het ondersteuningsplan spreken cliënt en gemeente af op welke termijn ze de behaalde resultaten met het pgb en de daaraan verbonden voorwaarden evalueren, waaronder de vraag of de ingekochte ondersteuning aan de kwaliteitseisen voldoet.
Het college kan de Pgb-aanbieder die niet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden voldoet, een schriftelijke waarschuwing geven, waarin de Pgb-aanbieder verzocht wordt om binnen een redelijke termijn de gebreken te herstellen. Indien de Pgb-aanbieder deze gebreken niet of niet tijdig herstelt dan zal het college de Pgb-aanbieder niet (langer) meer accepteren in het kader van een Pgb.
Uiteindelijk ligt de keuze om wel of geen pgb af te geven bij de gemeente. Als het college weigert ondersteuning in de vorm van een pgb te verstrekken, dan is dat een besluit waartegen een aanvrager in bezwaar kan gaan. Een pgb wordt geweigerd wanneer:
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, bieden we de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. We weigeren daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan het toegekende budget voor een vergelijkbare hulpvraag. We weigeren het hele pgb als de cliënt niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Het is belangrijk dat cliënten vooraf goed weten wat het pgb inhoudt en welke verantwoordelijkheden ze daarbij hebben. Deze voorlichting wordt bij het moment van aanvragen worden gegeven. Tijdens het gesprek en in de beschikking zal cliënt door de integraal consulent worden geïnformeerd over het pgb. Daarnaast verzorgt het servicecentrum pgb van de sociale verzekeringsbank (SVB) voorlichting voor en ondersteuning van budgethouders.
14.8 Eigen verantwoordelijkheden van de budgethouder
De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor:
Een persoon is niet in staat de aan een Pgb verbonden taken verantwoord uit te voeren indien er bij de persoon sprake is van een of meerdere van de volgende omstandigheden:
Indien een cliënt niet zelfstandig zijn belangen kan behartigen en de aan een Pgb verbonden taken kan uitoefenen kan een cliënt zich laten vertegenwoordigen door een Pgb-beheerder. De volgende partijen kunnen in aanmerking komen als Pgb-beheerder:
Het is hierbij belangrijk om te benoemen dat de zorgverlener van de cliënt niet in aanmerking komt om het Pgb van de cliënt te beheren. Dit is omdat er geen financiële relatie mag bestaan tussen de cliënt en beheerder, en gezien het belang van de cliënt centraal moet staan. Deze twee eisen zouden in deze situatie niet te waarborgen zijn. Het uitgangspunt hierbij is dat er geen belangenverstrengeling tussen de Pgb-beheerder en Pgb-aanbieder mag ontstaat. Zo mag dus ook niet een kennis of familielid van de professionele aanbieder het Pgb beheren.
De cliënt krijgt bij de aanvraag van het Pgb twee keer de mogelijkheid om een geschikte Pgb-beheerder aan te dragen. Mocht er hierbij geen geschikte beheerder worden aangesteld, kan het zijn dat de cliënt ondersteuning in natura zal ontvangen, in plaats van het aangevraagde Pgb.
Als de cliënt kiest voor een pgb, wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
In het kort komt trekkingsrecht op het volgende neer: het college parkeert het pgb op de rekening van de SVB. De budgethouder geeft het te betalen bedrag aan de SVB door. Vervolgens verzorgt de SVB, na diverse checks, de betalingen aan de zorgverlener of zorginstelling.
Het reguliere proces verloopt als volgt:
De SVB controleert en registreert de declaraties en betaalt deze uit bij voldoende budget. In geval van onvoldoende budget kan de budgethouder een vrijwillige storting doen: het aanvullen van het budget vanuit eigen middelen. De SVB neemt contact op met de budgethouder als blijkt dat er een vrijwillige storting nodig is.
Zowel de budgethouder als het college krijgt inzicht in de besteding van het pgb en beide kunnen dit inzien via de website van de SVB, waarin de betalingen en de declaraties zijn opgenomen. Zo wordt duidelijk hoeveel van het pgb waaraan is besteed en wat er nog over is. Budgethouders hebben via Mijn pgb toegang tot deze gegevens.
Achter de schermen deelt de SVB gegevens met de Belastingdienst. Hierbij gaat het om de fiscale afdrachten waarvoor men inhoudingsplichtig is. Dit zijn de zorgverleners waarvoor de SVB de salarisadministratie uitvoert. Daarnaast geeft de SVB aan de Belastingdienst door welke bedragen namens de budgethouder aan individuele zorgverleners zijn betaald. Dit betreft alle betalingen waarbij de budgethouder niet inhoudingsplichtig is, maar waar de zorgverlener zelf bij zijn/ haar opgave inkomstenbelasting het juiste ontvangen inkomen aangeeft bij de Belastingdienst.
Vooralsnog geldt dat éénmalige pgb’s voor bijvoorbeeld hulpmiddelen en vervoersvoorzieningen wel rechtstreeks door het college aan de cliënt betaald worden.
Een pgb is gemiddeld genomen goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. Het college maakt onderscheid tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, professionals en niet professionals. Tussenpersonen of belangbehartigers mogen niet uit het pgb betaald worden.
De hoogte en omvang van de voorziening worden nader geregeld in het Financieel Besluit
14.12 Inzetten sociaal netwerk of professionals
Op grond van artikel 2.3.6 vierde lid van de wet wordt in artikel 5 van de verordening een onderscheid gemaakt in het tarief voor ondersteuning door professionals en ondersteuning door het sociaal netwerk of breder gezegd: niet-professionals.
Onder een professionele zorgverlener wordt verstaan degene die als professional van een instelling, freelancer of ZZP-er behoort tot een beroepsgroep en van daaruit beroepsmatig en gekwalificeerd werkzaamheden uitvoert gericht op de betreffende ondersteuning of zorg. Deze groep wordt als professional gezien wanneer deze is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel (KvK). Aanknopingspunten hierbij zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel, Big-registratie, diploma’s, kwaliteitscriteria bij de aanbieders die zorg in natura leveren. In onderstaande tabel is aangegeven welk diploma minimaal per ondersteuningsbehoefte en bijbehorend niveau is vereist.
Personeelsleden en bestuurders zijn in het bezit van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Deze verklaring dient specifiek voor de betreffende functie die door de medewerker wordt uitgevoerd te zijn afgegeven. De verklaring dient op het moment van de aanvraag niet langer dan 1 jaar geleden te zijn afgegeven.
De gemeente Losser stelt de volgende eisen aan de bedrijfsvoering van de professionele aanbieders:
ieder geval inkomsten, uitgaven, verplichtingen, cliëntdossiers en
verantwoording te herleiden zijn naar bron en bestemming;
(professionele) aanbieder bevoegd zijn ten aanzien van welk onderdeel of
aspect van de bedrijfsvoering;
ondersteuning wordt georganiseerd. Daarbij wordt gemeld van welke andere
bedrijven of dochterondernemingen gebruik wordt gemaakt en wat de aard is
van de relaties met die andere verbanden, waaronder begrepen
verantwoordelijkheden, taken en beslissingsbevoegdheden;
worden in de bedrijfsadministratie financieel onderscheiden van andere
activiteiten van de (professionele) aanbieder;
traceerbaar naar bron en bestemming en is duidelijk wie op welk moment welke
verplichtingen voor of namens de (professionele) aanbieder is aangegaan.
De hoogte van de verschillende tarieven worden vastgesteld in het Financieel besluit Wmo. De tarieven zoals vermeld zijn een all-in tarief. Dat wil zeggen dat alle kosten zoals salaris, vervanging tijdens vakantie, verzekering(en) en reiskosten zijn opgenomen in dit tarief.
De kwaliteit van de met het Pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan landelijke eisen. Onder een volledig geïntegreerd kwaliteitssysteem dat voldoet aan de landelijke eisen worden tenminste verstaan:
Niet-professionele ondersteuning
Bij verordening kan worden bepaald onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de mogelijkheid heeft de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen te betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, of breder gezegd: niet-professionele ondersteuning. Het uitgangspunt van de wetgever hierbij is dat het pgb voor niet-professionele zorgverleners beperkt dient te blijven tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Daarom is aan het pgb een maximum tarief gesteld dat mag worden uitbetaald aan niet-professionele zorgverleners. Dit maximumtarief voor niet-professionele zorgverlening of ondersteuning is van toepassing wanneer:
Een familielid uit de tweede graad, niet behorende tot gezinsleven van de cliënt, en gediplomeerd voor de toegekende ondersteuning kan onder voorwaarden in aanmerking komen voor het tarief van een professionele zorgverlener. De zorg of ondersteuning door deze persoon dient aantoonbaar beter en effectiever te zijn voor de cliënt. Daarbij moet de hulp of ondersteuning beroepsmatig worden uitgevoerd en deze persoon staat ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)
Om de veiligheid van ondersteuningsvragers te waarborgen moet degene die de ondersteuning levert, beschikken over een VOG NP met algemeen screeningsprofiel. De VOG is ook verplicht gesteld voor bestuurders van zorgorganisaties en familieleden uit de eerste en tweede graad.
Bij de aanvraag voor ondersteuning in de vorm van een Pgb verstrekt de cliënt een VOG van de uitvoerder van de zorg. De VOG dient specifiek voor de betreffende functie die door de medewerker wordt uitgevoerd te zijn afgegeven. De VOG dient op het moment van de aanvraag niet langer dan 3 maanden geleden te zijn afgegeven.
Als er sprake is van een tijdelijke vervanging, maximaal 3 maanden, van de zorgverlener is er geen VOG afgifte van de vervanger noodzakelijk.
14.12.1 Administratie (professionele) aanbieder
De (professionele) aanbieder zorgt voor een juiste cliëntenadministratie. Deze cliëntadministratie bevat per cliënt minimaal:
De (professionele) aanbieder houdt een juiste administratie bij. De administratie bevat minimaal;
Een accountantsverklaring bij een totale productie van de Wmo 2015 groter dan € 125.000 (dus Wmo 2015 en Jeugdwet afzonderlijk, al dan niet verspreid over meerdere gemeenten en niet bij elkaar opgeteld) moet bij de productieverantwoording Wmo 2015 een controleverklaring van een gecertificeerde accountant worden toegevoegd. Voor de specifieke richtlijnen sluiten wij aan bij het landelijk ‘Algemeen Accountantsprotocol Financiële Productieverantwoording Wmo 2015 en Jeugdwet’.
Bij overdracht van cliënt(en) vraagt de nieuwe aanbieder het cliëntendossier op bij de vorige aanbieder. Indien de cliënt ondersteuning ontvangt in de vorm van een Pgb dient de cliënt zelf of zijn Pgb-beheerder zorg te dragen voor overdracht van het dossier naar de nieuwe Pgb-aanbieder.
De cliënt wordt geacht de gemeente op de hoogte te stellen bij de volgende gebeurtenissen:
De cliënt doet het college op verzoek of onverwijld, doch in ieder geval binnen 10 werkdagen, uit eigen beweging melding van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van de beslissing tot toekenning van de individuele voorziening of het Pgb.
14.14 Uitbetaling van het pgb Inzetten
Het pgb zal door de SVB maandelijks achteraf uitbetaald worden aan de hulpverlener. Aan de uitbetaling zitten de volgende voorwaarden:
De cliënt mag geen eigen bijdrage uit het pgb betalen. De cliënt dient de gemaakte kosten te declareren bij de SVB. Op het moment dat het pgb teruggevorderd dient te worden gaat de gemeente over tot incasso.
14.15 Het pgb voor verschillende voorzieningen en diens Inzet
Een cliënt kan voor een pgb kiezen bij een maatwerkvoorziening. Hierbij is de indicatie die het college afgeeft leidend.
14.15.1 Pgb voor (huishoudelijke) ondersteuning
De Wmo 2015 stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen vergelijkbaar met zorg in natura. Voor ondersteuning betekent dit dat er een zorgverlener van betaald moet kunnen worden voor tenminste het minimum loon (en dat er zo nodig werkgeverslasten uit betaald moeten kunnen worden). Eventuele ondersteuning wordt door het pgb servicecentrum van de SVB voor de cliënt gratis geboden; hier zijn geen kosten voor opgenomen in het pgb. Het college keert een “bruto” pgb uit aan de SVB, hierop is geen eigen bijdrage in mindering gebracht. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor de inkoop van de ondersteuning.
De cliënt dient schriftelijk een zorgovereenkomst af te sluiten met de persoon of de instantie bij wie de huishoudelijke ondersteuning wordt afgenomen. Deze overeenkomst dient opgestuurd te worden naar de SVB. De SVB vraagt de goedkeuring aan de integraal consulent.
Omzetten van het pgb naar zorg in natura
In het geval dat de cliënt aangeeft geen pgb meer te willen ontvangen en kiest voor een verstrekking in natura, blijft het recht op (huishoudelijke) ondersteuning (bij ongewijzigde omstandigheden) bestaan. Hierbij wijzigt de vorm en krijgt de cliënt een nieuwe beschikking. Cliënt kan bij een herindicatie of maximaal één keer per jaar wisselen tussen een pgb en verstrekking in natura.
Personeel dat in contact komt met de cliënt is in het bezit van een VOG. De VOG mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene bij de aanbieder in dienst is getreden. Deze verklaring dient op eerste verzoek van de gemeente per omgaande te worden overgelegd.
14.15.2Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
De Wmo 2015 stelt dat de cliënt met zijn pgb een gelijkwaardige voorziening moet kunnen treffen. Het toegekende pgb dient te worden aangewend voor het resultaat wat is benoemd door de Wmo consulent in de beschikking. Wanneer cliënt kiest voor een pgb krijgt hij bij de beschikking een programma van eisen (PvE) van de maatwerkvoorziening waaraan het resultaat moet voldoen. De cliënt kan op basis van dit programma van eisen zelf de voorziening aanschaffen.
De voorziening in de vorm van pgb wordt toegekend voor een periode welke gelijk is aan de technische levensduur. Als de voorziening tussentijds niet blijkt te voldoen en er geen sprake is van veranderde omstandigheden, kan er geen beroep worden gedaan op een vervangende voorziening.
De leverancier verstrekt producten met een technische levensduur van minimaal 7 jaar, gerekend vanaf de datum van nieuw levering van het hulpmiddel, met uitzondering van:
Na ontvangst van de beschikking heeft de cliënt 6 maanden de tijd om de voorziening aan te schaffen. De factuur dient ingeleverd te worden bij de SVB. De SVB zal de factuur betalen aan de leverancier. Vooralsnog is de gemeente gemandateerd door de SVB om eenmalige betalingen zelf uit te voeren. Hiervoor zal de cliënt de factuur moeten leveren aan het college. Deze zal dan overgaan tot uitbetaling.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet mogelijk nadat het pgb reeds is besteed aan een voorziening. De cliënt moet dan tenminste 7 jaar wachten met het doen van een nieuwe aanvraag. Een voorziening of een pgb voor een voorziening wordt immers maar één keer per 7 jaar verstrekt.
15. Heroverweging, beëindiging, herziening of intrekking, terug- en invordering
Dit hoofdstuk gaat over de bevoegdheid van het college om terug te komen van een eerder afgegeven besluit. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden als er sprake is van de situaties zoals genoemd in de wet of de verordening. Denk in dit verband bijvoorbeeld aan de verplichting van de cliënt om op verzoek van het college maar ook uit eigen beweging relevante feiten en omstandigheden bij het college te melden. Omdat het in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan- bepaling) gaat zal er een belangenafweging moeten plaatsvinden. Dat wil zeggen waarom het college wel of geen gebruik maakt van de bevoegdheid. Het college hanteert als uitgangspunt dat als er: geen recht, een gedeeltelijk recht of een gewijzigde recht bestaat op ondersteuning gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid. In het geval van de terugvordering van het pgb of de geldwaarde van de maatwerkvoorziening, maakt het college altijd gebruik van de bevoegdheid, tenzij dringende redenen daaraan in de weg staan.
15.2 Materiële controle en fraudeonderzoek
Het college stelt de volgende eisen inzake materiële controle en fraudeonderzoek:
De gemeenten zijn gehouden eerst de lichtste instrumenten ter controle van gedeclareerde ondersteuning in te zetten – statistische analyse, administratieve organisatie en/of interne controle (AO/IC)of bestuurdersverklaring, verbandcontrole – alvorens zwaardere controle-instrumenten als detailcontrole toe te passen;
Het college is verplicht om besluiten (natura en pgb) te heroverwegen (art. 2.3.9 van de wet). De wet schrijft voor wanneer het college dat moet doen. Het is aan de professional om daar een inschatting van te maken. Ook kan het college planmatig te werk gaan. Het gaat bij de heroverweging om besluiten waarvan de indicatieduur nog niet is verstreken, het college heroverweegt dus een bestaand besluit waarbij ondersteuning is toegekend. Bij die heroverweging zijn art. 2.3.2 tweede tot en met zesde lid (onderzoek) en art. 2.3.5, zesde lid van de wet (aanspraak Wlz) onverkort van toepassing. Dat wil ook zeggen dat de beoordeling of (nog) wordt voldaan aan de voorwaarden van het pgb onderdeel kan zijn van de heroverweging. Het college stelt bij elke heroverweging een verslag op, waarin de heroverweging verantwoordt wordt, tenzij met client is overeengekomen dat een verslag niet nodig is. Het ligt minder voor de hand dat er aanleiding is om een besluit waarmee een woningaanpassing is verstrekt te heroverwegen. Bij diensten zoals begeleiding of huishoudelijke ondersteuning ligt dat in het algemeen anders.
Periodiek onderzoek maatwerkvoorziening in natura
Het college bepaalt in het individuele geval wanneer er aanleiding is om het besluit te heroverwegen. Het gaat immers om maatwerk. Een heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden ondersteuning. Denk aan het wel of niet behalen van het resultaat dat met ondersteuning is beoogd. Mogelijk dat het bestaande besluit moet worden bijgesteld. Bijvoorbeeld omdat ondersteuningsbehoefte of het niveau daarvan bijgesteld kan (of moet) worden. Wordt de indicatie voor een korte periode versterkt, dan ligt het niet voor de hand dat het besluit wordt heroverwogen. De cliënt zal zich doorgaans opnieuw melden met een hulpvraag (verzoek om verlening van de indicatie) of het college neemt voor het aflopen van de indicatie zelf contact op met de cliënt.
Ook in geval van een toegekend pgb bepaalt het college in het individuele geval wanneer er aanleiding is om het besluit te heroverwegen. Ook hier gaat het immers om maatwerk. Een heroverweging kan bijvoorbeeld samenhangen met de evaluatie van de geboden ondersteuning tussen de cliënt en degene aan wie het pgb wordt besteed. Dat zal ook moeten blijken uit het door de cliënt opgestelde pgb- plan. Wordt de indicatie voor een korte periode verstrekt, dan ligt het niet voor de hand dat het besluit wordt heroverwogen. De cliënt zal zich doorgaans opnieuw melden met een hulpvraag (verzoek om verlenging van de indicatie).
Het kan voorkomen dat de cliënt een nieuwe melding doet van een hulpvraag. Heeft die melding betrekking op de toegekende ondersteuning, dat beoordeelt het college of er aanleiding is om het bestaande besluit te heroverwegen. De cliënt kan bijvoorbeeld een wijziging melden in de ondersteuningsbehoefte. In zo’n geval volgt uit de wet dat er geen verslag wordt opgesteld.
Nadat het college een bestaand besluit heeft heroverwogen kan daar een ander (nieuw) besluit op volgen, maar dat hoeft niet. Dat ligt vanzelfsprekend aan de uitkomst van de heroverweging. Het bestaande besluit kan dus in tact blijven, maar kan ook worden herzien of ingetrokken onder toepassing van artikel 2.3.10 van de wet. Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat de cliënt of de partner aanspraak kan maken op een indicatie op grond van de Wlz of in de situatie dat de ondersteuningsbehoefte van de cliënt is gewijzigd.
Er wordt gesproken van een beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. De beëindiging van de maatwerkvoorziening of het pgb kan het gevolg zijn van de heroverweging van het besluit. Andere voorbeelden zijn: verhuizing naar een andere gemeente, inwoning van een persoon die de gebruikelijke hulp op zich kan nemen, het niet meer aangewezen zijn op de ondersteuning, het krijgen van een Wlz-indicatie of het overlijden van de cliënt.
De datum waarop het besluit wordt beëindigd is afhankelijk van de situatie. Bij de verhuizing naar een andere gemeente zal dat de datum zijn waarop de cliënt feitelijk niet meer woonachtig is in de gemeente Losser.
In het geval de cliënt aan wie een pgb is verstrekt is overleden, kunnen gedurende de maand van overlijden nog betalingen door de SVB worden gedaan uit het nog beschikbare (resterende) pgb. Dat wil zeggen voor de ondersteuning die vóór het overlijden is geboden maar nog niet is gedeclareerd.
Het deels ongedaan maken van het recht over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Een herziening of intrekking van het besluit is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden. Daarbij kan het recht afwijkend worden vastgesteld (herzien) of worden ingetrokken als er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.
De aanleiding om tot herziening of intrekking van het besluit over te gaan heeft te maken:
Het college beoordeelt of er aanleiding is om het besluit te herzien of in te trekken (art. 2.3.10 eerste lid aanhef en onder a, d of e van de wet).
Daarnaast kan er ook herziening plaatsvinden naar aanleiding van onvoldoende kwaliteit bij de Pgb-aanbieder. Als het niet voldoen aan de kwaliteitseisen gevolg is van verwijtbaar handelen of er is sprake van voortdurende wanprestatie dan zal het college maatregelen of sancties treffen zoals opgenomen in de overeenkomst met de aanbieder.
Indien de Pgb-aanbieder niet voldoet aan de gestelde voorwaarden, waardoor het college de kwaliteit van de ondersteuning niet meer kan waarborgen, zal het college de voorziening van de cliënt herzien naar een andere zorgverlener. Het college gaat samen met de cliënt op zoek naar een passende zorgverlener.
Het college kan de Pgb-aanbieder die niet aan de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden voldoet, een schriftelijke waarschuwing geven, waarin de Pgb-aanbieder verzocht wordt om binnen een redelijke termijn de gebreken te herstellen. Indien de Pgb-aanbieder deze gebreken niet of niet tijdig herstelt dan zal het college de Pgb-aanbieder niet (langer) meer accepteren in het kader van een Pgb.
15.6 Terugvordering: opzettelijk schending inlichtingenplicht
Artikel 2.4.1 van de wet bepaalt de bevoegdheid van het college tot het (geheel of gedeeltelijk) vorderen van de geldswaarde van een maatwerkvoorziening of een pgb (terugvordering) als het college het besluit heeft herzien of ingetrokken onder toepassing van artikel 2.3.10 onder a van de wet (schending inlichtingenplicht). Omdat het niet in alle gevallen mogelijk is een al genoten maatwerkvoorziening in natura terug te vorderen, kan het college de waarde van de genoten maatwerkvoorziening uitdrukken in een bedrag dat voor terugvordering in aanmerking komt.
De terugvordering op grond van de wet heeft een reparatoir karakter. Dat wil zeggen het terugbrengen in de rechtmatige toestand (vergelijk CRVB:2017:1688 en CRVB:2017:2213). Gelet op het reparatoire karakter van de terugvordering wordt aangenomen dat het opzettelijk (willens en wetens) schenden van de inlichtingenplicht op grond van art. 2.3.8 van de wet aannemelijk moet maken en niet hoeft aan te tonen. Voor het aannemelijk maken (van de opzettelijke schending) gelden geen vaste regels. Dat wil zeggen dat ook uit een gedraging van betrokkene- en niet alleen op basis van diens belastende verklaring- aannemelijk kan zijn dat sprake is van het opzettelijk schenden van de inlichtingenplicht. Daarbij wordt opgemerkt naar mate het financieel belang toeneemt (hoogte van de terugvordering), de eisen die gesteld worden aan de bewijskracht zwaarder zullen zijn. Zie bijvoorbeeld RBOVE:2018:2310 waarin de hoogte van de terugvordering €115.843, 58 bedroeg. Het ligt in ieder geval op de weg van het college om voldoende feiten aan te dragen op grond waarvan de opzettelijke schending aannemelijk is.
Bij de bevoegdheid om van een derde terug te kunnen vorderen geldt een dubbele opzetvereiste. Dat wil zeggen eerst moet de opzettelijke schending door de cliënt aannemelijk zijn. Is dat het geval, dan moet het college aannemelijk maken dat derde hieraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend.
Hoogste terugvordering, maatwerkvoorziening in natura
Bij de bevoegdheid om van een derde terug te kunnen vorderen geldt een dubbele opzetvereiste. Dat wil zeggen eerst moet de opzettelijke schending dor de cliënt aannemelijk zijn. Is dat het geval dan moet het college aannemelijk maken dat derde hieraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend.
Hoogte terugvordering maatwerkvoorziening in natura
Ingeval van diensten , zoals huishoudelijke ondersteuning of begeleiding, zal de geldswaarde bestaan uit het bedrag van de facturen die het college daarvoor aan de aanbieder heeft betaald.
In geval van een hulpmiddel, zoals een scootmobiel, kan dat anders liggen. Het college zal ook in dat geval het besluit intrekken waarmee de publiekrechtelijke grondslag voor het leveren van het hulpmiddel ontvalt. De aanbieder zal om die reden het hulpmiddel terughalen bij de cliënt. In het algemeen zal er door het gebruik van het hulpmiddel sprake zijn van een waardevermindering van de maatwerkvoorziening. Zolang de facturen voor het gebruik door het college zijn betaald is er geen reden voor de aanbieder om het college hierop aan te spreken. Dat neemt echter niet weg dat de waardevermindering gevolgen heeft voor de gebruikersduur van het hulpmiddel dat aan een andere cliënt kan worden verstrekt. Het college kan daarom vanaf de datum waarop de aanbieder het hulpmiddel terughaalt van de cliënt terugvorderen.
Woningaanpassing en hulpmiddel in eigendom
Ingeval van een woningaanpassing en hulpmiddel in eigendom bedraagt de terugvordering het volledige bedrag van de maatwerkvoorziening. Bij een hulpmiddel wordt de geldswaarde berekend over de periode dat ten onrechte van de maatwerkvoorziening gebruik is gemaakt (daar zal de economische afschrijvingstermijn een rol spelen). Voor een woningaanpassing geldt dat een dergelijke maatwerkvoorziening niet door het college kan worden teruggehaald. De gevolgen van de opzettelijke schending komen in zo een geval volledig voor rekening en risico van de cliënt.
In geval van een pgb bedraagt de hoogte van de terugvordering het bedrag dat ten onrechte is verstrekt. Het kan wel zo zijn dat de SVB nog niet het (gehele) pgb heeft uitbetaald. In dat geval zal de SVB overgaan tot het terugstorten van het (resterende) pgb en is er voor dat deel geen aanleiding om tot terugvordering over te gaan.
Er zijn ook ander situaties denkbaar waarin het college kan overgaan tot terugvordering, namelijk:
Niet voldoen aan de voorwaarden
Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 2.3.10, eerste lid aanhef en onder d, van de wet. Als gevolg van het herzien- of intrekkingsbesluit ontstaat of kan de vordering ontstaan.
Niet of voor een ander doel gebruikt
Alvorens over te kunnen gaan tot terugvordering moet het college eerst een herziens- of intrekkingsbesluit nemen onder toepassing van artikel 2.3.10, eerste lid aanhef en onder e, van de wet.
Het gaat om een betaling die zonder rechtsgrond wordt gedaan. Denk aan de administratieve vergissing door bijvoorbeeld de SVB (zie art. 2.6.2 van de wet), of het college in geval van mandaat. Ook de financiële maatwerkvoorziening die rechtstreeks onverschuldigd aan de cliënt wordt uitbetaald valt hier onder. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling kunnen ook de (gemaakte) kosten van een maatwerkvoorziening in natura worden verstaan. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in het geval van het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de cliënt kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt.
Deze terugvorderingsbevoegdheid kan alleen worden uitgeoefend als de cliënt redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat ten onrechte:
Zelfstandig terugvorderingsbesluit
Het gaat bij de onverschuldigde betaling om een zelfstandig terugvorderingsbesluit. Dat wil zeggen dat het college niet eerst een herzienings- of intrekkingsbesluit hoeft te nemen.
Op grond van artikel 3.309 BW verjaart de rechtsvordering uit onverschuldigde betaling door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgend op die waarop de schuldeiser (het college) zowel van het bestaan van zijn vordering als met de persoon van de ontvanger bekend is geworden. De verjaringstermijn vangt aan voor het nemen van een terugvorderingsbesluit over de onverschuldigde betaling op het moment waarop het college bekend is geworden met feiten of omstandigheden op basis waarvan voldoende duidelijk is dat een besluit over terugvordering in de rede ligt (vergelijk CRVB:2007:BA2284 en CRVB:2008:BD6928).
De wet sluit niet uit dat het college de tegemoetkoming meerkosten kan terugvorderen in het geval de cliënt de inlichtingenplicht heeft geschonden zonder dat er sprake is van opzet.
De cliënt of de derde is in beginsel verplicht om binnen zes weken na het verzenden van het terugvorderingsbesluit het gehele bedrag ineens terug te betalen (art. 4:87, eerste lid van de Awb). Het college kan uitstel van betaling geven en daarbij als voorwaarde stellen dat de cliënt of de derde zich houdt aan de vast te stellen aflosregeling (art. 4:94 Awb). Als de cliënt of de derde zich niet houdt aan de aflosregeling kan het college het uitstel van betaling weer intrekken (art. 4:96Awb). Het college stelt de aflosbedragen zo vast dat de cliënt of de derde nog de beschikking heeft over een inkomen van tenminste de beslagvrije voet. Het college kan het terug te vorderen bedrag invorderen bij dwangbevel (art. 2.4.1, tweede lid, van de wet).
Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering (invordering) is mogelijk in het geval van dringende redenen. Deze dringende redenen moeten betrekking hebben op de gevolgen van de terugvordering (invordering) en dus niet op de omstandigheden die daartoe hebben geleid. Het gaat daarbij dan om een zodanige bijzondere situatie dat terugvordering (invordering) leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de cliënt of de derde (vergelijk CRVB:2015:4067). Daarbij wordt opgemerkt dat de bescherming van de beslagvrije voet maakt dat er praktisch gezien nooit sprake kan zijn van onaanvaardbare financiële consequenties (vergelijk CRVB:2016:3749).
16.1 Inwerkingtreding en citeertitel
De beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Losser 2020. De beleidsregels werken terug tot 1 januari 2020.
De beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning, gemeente Losser 2021.