Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering in het kader van de Participatiewet (Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRegionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug
OrganisatietypeRegionaal samenwerkingsorgaan
Officiële naam regelingBeleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering in het kader van de Participatiewet (Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004)
CiteertitelBeleidsregel terug- en invordering Bbz 2004
Vastgesteld doordagelijks bestuur
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 17 van de Participatiewet
  2. artikel 54 van de Wet werk en bijstand
  3. artikel 58 van de Participatiewet
  4. artikel 59 van de Participatiewet
  5. artikel 60 van de Participatiewet
  6. artikel 12 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  7. artikel 41 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  8. artikel 43 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

22-02-202001-01-2020nieuwe regeling

06-02-2020

Blad gemeenschappelijke regeling 2020, 163

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug houdende regels omtrent de verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering in het kader van de Participatiewet (Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004)

Het Dagelijks Bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug

(hierna: het dagelijks bestuur);

 

Gelet op de artikelen 17, 54, 58 , 59 en 60 van de Participatiewet en de artikelen 12, 41 en 43 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

 

gelet op het voorstel van het MT van de Regionale Dienst Werk en Inkomen van 21 januari 2020;

 

overwegende dat het noodzakelijk is regels vast te stellen met betrekking tot verrekening, herziening, intrekking, terug- en invordering van teveel of ten onrechte verstrekte uitkering in het kader van de Participatiewet;

 

BESLUIT:

 

vast te stellen de Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004.

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • b.

      Bbz 2004: Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      Bijstand: de door het dagelijks bestuur in bijstand om niet omgezette leenbijstand;

    • d.

      Bijstandsnorm: de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5 aanhef en onder c van de Participatiewet;

    • e.

      bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening;

    • f.

      dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Regionale Sociale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug;

    • g.

      fraude vordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een hoog bedrag verleende (leen) bijstand of bedrijfskapitaal als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • h.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de PW en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

    • i.

      leenbijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand op grond van de PW en het Bbz 2004 die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet;

    • j.

      PW: de Participatiewet

    • k.

      Rv: wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Algemene wet bestuursrecht, de PW en het Bbz 2004.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en verrekening.

  • 1.

    Leen (bijstand) of bedrijfskapitaal verstrekt krachtens het Bbz 2004 wordt teruggevorderd in de gevallen zoals vermeld in deze beleidsregel.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur:

    • a.

      herziet dan wel trekt het recht op (leen) bijstand in, indien de (leen) bijstand tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

    • b.

      maakt gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de PW en artikel 12, tweede lid onder c en artikel 41, vierde en vijfde lid van het Bbz 2004 toekomt;

    • c.

      maakt gebruik van de bevoegdheid tot verrekening zoals deze haar op grond van artikel 60, derde lid PW toekomt;

    • d.

      maakt gebruik van de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60, tweede lid van de PW;

    • e.

      maakt gebruik van de bevoegdheid om de bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden bij medewerking aan een schuldregeling zoals deze haar op grond van artikel 18a lid 13 PW toekomt;

    • f.

      maakt gebruik van de bevoegdheid tot het renteloos maken van het resterende deel van de lening na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep, zoals deze haar op grond van artikel 43, tweede lid van het Bbz 2004 toekomt.

Artikel 3 Rente- en aflossingsverplichtingen bedrijfskapitaal

  • 1.

    De aflossing van verstrekte bedrijfskapitaal wordt op basis van de aflossingscapaciteit van de zelfstandige en de looptijd van de geldlening vastgesteld.

  • 2.

    Indien de zelfstandige ook na een tweede aanmaning niet aan zijn rente- en aflossingsverplichtingen voldoet, wordt het geleende bedrag teruggevorderd.

  • 3.

    Wanneer na beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep een deel vaan de lening resteert en deze niet onder hypothecair verband is verleend, wordt in geval van niet verwijtbaarheid, het resterende deel van de lening vanaf de beëindiging renteloos gemaakt.

HOOFDSTUK 2 INVORDERING

Artikel 4. Aflossingscapaciteit bij zelfstandigen

  • 1.

    Wanneer er sprake is van terugvordering van leenbijstand of bedrijfskapitaal wordt een aflossingstermijn geboden van 6 weken waarbinnen het volledige openstaande bedrag dient te worden betaald. Tevens wordt aan de belanghebbende de mogelijkheid geboden om een betalingsregeling te treffen.

  • 2.

    In beginsel wordt met een betalingsvoorstel van de belanghebbende ingestemd voor zover daarmee de vorderingen binnen een periode van 36 maanden in zijn geheel kunnen worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 50,00 per maand bedraagt.

  • 3.

    Wanneer een betalingsregeling zoals genoemd in het tweede lid niet tot stand kan komen dan wordt in beginsel de aflossing vastgesteld op 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid kan met een betalingsvoorstel van de belanghebbende worden ingestemd voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering via minnelijke weg blijft betalen.

Artikel 5. Volgorde aflossing

  • 1.

    Wanneer er meerdere vorderingen zijn en de belanghebbende bij betaling van de vordering niet heeft aangewezen waaraan de betaling moet worden toegerekend, is de volgorde van aflossing in beginsel als volgt:

    • a.

      rentedragende bedrijfskapitaal;

    • b.

      renteloze bedrijfskapitaal;

    • c.

      teruggevorderde leenbijstand;

    • d.

      overige vorderingen.

  • 2.

    Binnen dezelfde categorie wordt in beginsel de oudste vordering als eerste afgelost.

Artikel 6. Mogelijkheden tot wijziging van de betalingsverplichting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op verzoek van de belanghebbende overgaan tot wijziging van de eerder vastgesteld betalingsverplichting indien dit naar het oordeel van het dagelijks bestuur noodzakelijk is in verband met wijzigingen in de (financiële) situatie.

  • 2.

    Het dagelijks bestuur kan de betalingsverplichting wijzigen wanneer uit een draagkrachtonderzoek blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende draagkracht beschikt, of voor zover daarmee wordt bewerkstelligd dat de belanghebbende de vordering vervolgens via minnelijke weg blijft betalen.

Artikel 7. Uitstel van betaling

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan op schriftelijk verzoek van de belanghebbende overgaan tot uitstel van de opgelegde betalingsverplichting telkens voor de duur van maximaal l jaar, indien de (financiële) omstandigheden daartoe aanleiding geven en de belanghebbende dit onderbouwt met bewijsstukken.

  • 2.

    Met een verzoek tot uitstel van betaling wordt zonder onderzoek ingestemd indien:

    • a.

      aan de belanghebbende in de periode van 24 maanden voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend; en

    • b.

      het uitstel van betaling niet langer duurt dan zes maanden.

  • 3.

    Het besluit tot uitstel van invordering wordt ingetrokken indien:

    • a.

      op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid; en/of

    • b.

      de gronden voor verlening van het uitstel als bedoeld in het eerste lid zijn komen te vervallen.

Artikel 8. Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Als de belanghebbende na het terugvorderen van een bedrijfskapitaal of leenbijstand niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

  • a.

    een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Rv, met uitzondering van artikel 479e, tweede lid van het Rv; of

  • b.

    beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel, als bedoeld in artikel4:114 Awb, nadat de per omgaande gestarte aanmaningsprocedure als bedoeld in artikel4:117 Awb is doorlopen.

HOOFDSTUK 3 AFZIEN VAN INVORDERING

Artikel 9. Afzien van (verdere) terug- en/of invordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1.

    Het dagelijks bestuur kan van (verdere) terugvordering afzien voor zover de vordering niet ter incasso is overgedragen en de belanghebbende:

    • a.

      gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, mits de betalingsverplichtingen minimaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedragen; of

    • b.

      gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft voldaan, mits de betalingsverplichtingen minimaal 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm bedragen; of

    • c.

      gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze binnen afzienbare tijd zal gaan verrichten.

  • 2.

    De in het eerste lid genoemde termijn van vijf jaar is tien jaar indien de vordering een gevolg is van schending van de inlichtingenplicht en minimaal 50% van de totale vordering is afgelost.

  • 3.

    In beginsel wordt een besluit als bedoeld in het eerste lid, aanhef, onder a of b slechts genomen als de belanghebbende daarom schriftelijk heeft verzocht.

  • 4.

    De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing voor zover toepassing is gegeven aan artikel43, tweede lid van het Bbz 2004.

Artikel 10. Afzien van invordering in verband met schuldregeling.

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 42 van het Bbz 2004 verleent het dagelijks bestuur na de beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep medewerking aan een schuldregeling indien:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen;

    • c.

      het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, buiten het akkoord blijft; en

    • d.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Indien er sprake is van een fraudevordering waarvoor een bestuurlijke boete is opgelegd of waarvoor aangifte is gedaan op grond van het Wetboek van Strafrecht, verleent het dagelijks bestuur medewerking aan de schuldregeling, maar ziet niet af van invordering van het restant van de betreffende vordering. Met het verlenen van medewerking wordt de invordering gestaakt totdat de betreffende schuldregeling is afgerond.

  • 3.

    Indien er sprake is van een bestuurlijke boete, waarbij geen sprake is geweest van opzet of grove schuld, verleent het dagelijks bestuur slechts medewerking aan een schuldregeling nadat is vastgesteld dat belanghebbende voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel18a lid 13 van de PW.

  • 4.

    Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

    • b.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 11. Afzien van terug- en/of invordering na overlijden.

Na het overlijden van belanghebbende ziet het dagelijks bestuur af van terug-en/of invordering van het restant van de vorderingen, tenzij de belanghebbende ten tijde van het overlijden over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen en dit bij het dagelijks bestuur bekend was.

Artikel 12. Afzien van verdere terug-en/of invordering van moeilijk invorderbare vorderingen.

  • 1.

    In afwijking van artikel 9 eerste lid onder c ziet het dagelijks bestuur in individuele situaties af van verdere terug- en of invordering wanneer de restant vordering een bedrag van € 115,00 niet te boven gaat en de verdere invordering slechts kan plaatsvinden na overdracht aan een gerechtsdeurwaarder.

  • 2.

    In afwijking van artikel 9 eerste lid onder c en tweede lid kan het dagelijks bestuur bij een (restant) vordering van € 115,00 en meer, omwille van doelmatigheidsredenen besluiten om van verdere terug- en of invordering van ten onrechte of teveel verstrekte (leen)bijstand of bedrijfskapitaal af te zien.

Artikel 13. Uitzondering bij pand en hypotheek

De artikelen 9, 11 en 12 zijn niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, voor zover zij op die goederen verhaald kunnen worden.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 14. Citeerartikel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als “Beleidsregel terug- en invordering Bbz 2004”

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2020.

 

Aldus vastgesteld op 6 februari 2020 in de vergadering van het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en inkomen Kromme Rijn Heuvelrug.

 

De voorzitter, De directeur,

 

 

S. Jansen R. Geerling