Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Castricum

Doelgroepenverordening Castricum 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieCastricum
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingDoelgroepenverordening Castricum 2021
CiteertitelDoelgroepenverordening Castricum 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpvolkshuisvesting en woningbouw
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 149 van de Gemeentewet
  3. artikel 1.1.1, eerste lid, van het Besluit ruimtelijke ordening
  4. artikel 1 van de Wet op de huurtoeslag
  5. artikel 16, eerste lid, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

13-02-2021Nieuwe regeling

04-02-2021

gmb-2021-44199

Tekst van de regeling

Intitulé

Doelgroepenverordening Castricum 2021

De raad van de gemeente Castricum:

 

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 15 december 2020;

 

gezien het advies van de d.d. 21 januari 2021;

 

gelet op het bepaalde in 147, eerste lid en 149 van de Gemeentewet, artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, van het Besluit ruimtelijke ordening, artikel 1, aanhef en onder i, van de Wet op de huurtoeslag en artikel 16, eerste lid, onder b, van het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting 2015

besluit:

 

vast te stellen de volgende verordening:

 

Doelgroepenverordening Castricum 2021

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvangshuurprijs: de huurprijs bij de start van de huurovereenkomst;

  • b.

    aanvangskoopprijs: de koopprijs bij het sluiten van de koopovereenkomst;

  • c.

    DAEB‐norm (Diensten van Algemeen Economisch Belang): de inkomensgrens bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet;

  • d.

    eigenaar: diegene die bevoegd is tot het in gebruik geven van dan wel het treffen van voorzieningen aan een gebouw of gedeelte daarvan;

  • e.

    gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580, hierna te noemen gbo, is de bruikbare vloeroppervlakte, geschikt voor het beoogde gebruik;

  • f.

    huishouden: alleenstaande dan wel twee personen met of zonder kinderen, die een duurzame gemeenschappelijke huishouding voeren;

  • g.

    huurder: een ingezetene, niet zijnde een onderhuurder, die een sociale huurwoning in de gemeente Castricum achterlaat als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d van het Besluit ruimtelijke ordening;

  • h.

    huurprijs: de prijs die bij huur per maand is verschuldigd voor het enkele gebruik van een woonruimte, uitgedrukt in een bedrag per maand;

  • i.

    inkomen: rekeninkomen als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i van de Wet op de huurtoeslag;

  • j.

    koopstarter: een ingezetene waar alle leden van het huishouden die alleen dan wel gezamenlijk met elkaar of een ander nog nooit eerder een zelfstandige koopwoning in eigendom hebben gehad en hiervoor een bewijs uit het kadaster kunnen aanleveren;

  • k.

    middeldure huurwoning: huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder j van het Besluit ruimtelijke ordening;

  • l.

    starter: een ingezetene waar alle leden van het huishouden die alleen dan wel gezamenlijk met elkaar of een ander nog nooit eerder een zelfstandige koopwoning in eigendom dan wel een huurwoning hebben gehad;

  • m.

    sociale huurwoning: huurwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d van het Besluit ruimtelijke ordening;

  • n.

    sociale koopwoning: koopwoning als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening;

  • o.

    woning: zelfstandige woonruimte.

Artikel 2. Huurprijsgrens sociale huurwoningen

  • 1.

    De aanvangshuurprijs voor sociale huurwoningen bedraagt maximaal het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde aanvangshuurprijs voor sociale huurwoningen wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, tweede lid van het Besluit huurprijzen woonruimte.

  • 3.

    De hoogte van de aanvangshuurprijs van sociale huurwoningen dient gerekend vanaf de datum van eerste verhuur gedurende de instandhoudingstermijn zoals genoemd in artikel 7, eerste lid, onder het maximale bedrag bedoeld in het eerste lid van dit artikel te blijven.

Artikel 3. Huurprijsgrens middeldure huurwoningen

  • 1.

    De aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen bedraagt meer dan het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag en ten hoogste € 950,--, peildatum 1 januari 2020.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde minimale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd overeenkomstig het bepaalde in artikel 27, eerste lid van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3.

    De in het eerste lid bedoelde maximale aanvangshuurprijs voor middeldure huurwoningen wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd overeenkomstig de jaarmutatie van de consumentenprijsindex (CPI) alle huishoudens zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek jaarlijks in januari publiceert over het voorafgaande kalenderjaar.

  • 4.

    De hoogte van de huurprijs van middeldure huurwoningen dient, gerekend vanaf de datum van eerste verhuur gedurende de instandhoudingstermijn zoals genoemd in artikel 7, tweede lid, te blijven vallen binnen de bandbreedte genoemd in het eerste lid van dit artikel, waarbij rekening wordt gehouden met het bepaalde in de leden 2 en 3 van dit artikel.

Artikel 4. Koopprijsgrens sociale koopwoningen

  • 1.

    De aanvangskoopprijs voor sociale koopwoningen bedraagt maximaal het bedrag bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde maximale aanvangskoopprijs voor sociale koopwoningen blijft gelijk aan het bedrag bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder e van het Besluit ruimtelijke ordening.

  • 3.

    De hoogte van de aanvangskoopprijs van sociale koopwoningen dient, gerekend vanaf de datum van eerste verkoop gedurende de instandhoudingstermijn zoals genoemd in artikel 7, derde lid, onder het maximale bedrag bedoeld in het eerste lid van dit artikel te blijven.

Artikel 5. Doelgroepen

  • 1.

    Als doelgroep voor sociale huurwoningen worden aangemerkt huishoudens met een maximaal inkomen tot aan de DAEB-norm.

  • 2.

    Als doelgroep voor middeldure huurwoningen worden aangemerkt huishoudens met een inkomen tot en met maximaal € 78.110--, peildatum 1 januari 2020.

  • 3.

    Als doelgroep voor sociale koopwoningen worden aangemerkt huishoudens die op het moment van de start van de inschrijfprocedure voor de desbetreffende woning(en) een gezamenlijk inkomen hebben van maximaal € 58.583,-- bruto en starter en of huurder op de woningmarkt zijn.

  • 4.

    Het college van burgemeester en wethouders kan de norminkomens zoals bepaald in tweede en derde lid van dit artikel jaarlijks aanpassen.

Artikel 6. Toewijzing sociale koopwoningen

  • 1.

    Het is verboden om een sociale koopwoning binnen de instandhoudingstermijn zoals bedoeld in artikel 7 te verkopen, anders dan door toepassing van de procedure in dit artikel.

  • 2.

    Toewijzing van de sociale koopwoningen dient als bedoeld in artikel 5, derde lid plaats te vinden.

  • 3.

    Toewijzing bij eerste verkoop vindt plaats volgens onderstaande volgorde:

    • a.

      inschrijvingen worden gedurende een periode van 13 weken aangeboden aan koopstarters die tevens huurder zijn;

    • b.

      vervolgens worden de woningen die nog niet zijn toegewezen gedurende 4 weken tevens aangeboden aan inschrijvers die alleen starter zijn;

    • c.

      woningen die vervolgens nog niet zijn toegewezen worden gedurende 4 weken tevens aangeboden aan een ieder die voldoet aan een gezamenlijk inkomen zoals bepaald in artikel 5, derde lid.

  • 4.

    Indien er meer inschrijvingen zijn ontvangen dan aan te bieden woningen wordt door middel van loting, onder toezicht van de notaris, uitvoering gegeven aan de toewijzing.

  • 5.

    Bij een opvolgende verkoop kan toewijzing (verkoop) alleen plaatsvinden aan een koper die voldoet aan de criteria in artikel 5, derde lid.

Artikel 7. Instandhoudingstermijn

  • 1.

    Sociale huurwoningen dienen gedurende een termijn van tenminste 20 jaar na de eerste ingebruikname voor de doelgroep beschikbaar te blijven.

  • 2.

    Middeldure huurwoningen dienen gedurende een termijn van tenminste 15 jaar na de eerste ingebruikname als middeldure huurwoning voor de doelgroep beschikbaar te blijven.

  • 3.

    Sociale koopwoningen dienen gedurende een termijn van ten minste 10 jaar na de eerste ingebruikname als sociale koopwoning voor de doelgroep beschikbaar te blijven.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen indien economische omstandigheden daartoe aanleiding geven de in lid 1, 2, 3 van dit artikel genoemde instandhoudingstermijn ten gunste van de aanvrager aanpassen.

  • 5.

    Het is verboden om een sociale huurwoning, middeldure huurwoning en sociale koopwoning eerder dan de betreffende instandhoudingstermijn aan de woningvoorraad te onttrekken dan wel uit te ponden.

Artikel 8 Prijs-/kwaliteitsverhouding

  • 1.

    Een sociale huurwoning tot de kwaliteitskortingsgrens, als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, dient een gebruiksoppervlakte van ten minste 30 m2 gbo te hebben.

  • 2.

    Een sociale huurwoning tot de 1e aftoppingsgrens, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag, dient een gebruiksoppervlakte van ten minste 40 m2 gbo te hebben.

  • 3.

    Een sociale huurwoning tot de 2e aftoppingsgrens, als bedoeld in artikel 20, tweede lid, onder b, van de Wet op de huurtoeslag, dient een gebruiksoppervlakte van ten minste 45 m2 gbo te hebben.

  • 4.

    Een sociale huurwoning boven de 2e aftoppingsgrens tot de grens, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag dient een gebruiksoppervlakte van ten minste 55 m2 gbo te hebben.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Doelgroepenverordening Castricum 2021’.

 

Aldus besloten door de raad van de gemeente Castricum in de openbare raadsvergadering van donderdag 4 februari 2021.

Mevrouw R.Slootweg MSc

griffier

De heer drs. A.Mans

voorzitter

Toelichting op de Doelgroepenverordening Castricum 2021

Aanleiding en doel

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt gemeenten de mogelijkheid bij bestemmingsplannen te eisen dat een bepaald percentage van categorieën woningen wordt gerealiseerd in nieuwbouwplannen. Dit kan voor de categorieën sociale huur, middeldure huur, sociale koop en particulier opdrachtgeverschap.

 

De doelgroepenverordening vormt een wettelijke basis voor het doorvoeren van gemeentelijk woonbeleid in bestemmingsplannen. De doelgroepenverordening heeft alleen betrekking op nieuwbouw. De woningbouwplannen en de volkshuisvestelijke doelen van de gemeente Castricum vormen de uitgangspunten voor deze doelgroepenverordening.

 

Om de doelgroepenverordening toe te passen moet dit in het betreffende bestemmingsplan en/of het bijbehorende exploitatieplan vastgelegd worden. Alleen dan kan de doelgroepenverordening worden toegepast. Het toepassen van de verordening is een keuze die afhankelijk van de afwegingen in elk bestemmingsplan moet worden gemaakt.

 

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de definitie van sociale huur-, middeldure huur- en koopwoningen opgenomen en hoe lang deze woningen minimaal voor de doelgroep behouden moeten blijven. De definiëring van de doelgroep voor deze woningen wordt in het Bro echter bij de gemeente gelegd.

 

In deze doelgroepenverordening Castricum 2021 is vastgelegd:

  • 1.

    Wat de maximale (aanvangs)huren zijn voor zowel sociale- als middeldure huurwoningen

  • 2.

    De maximale koopsom voor sociale koopwoningen en voor wat betreft de doelgroep sociale koop is in de verordening tevens een volgorde van toewijzing opgenomen;

  • 3.

    Hoe deze (aanvangs)huren jaarlijks kunnen worden geïndexeerd;

  • 4.

    Voor welke doelgroepen de betreffende woningen beschikbaar zijn;

  • 5.

    Hoe lang de betreffende woningen minimaal binnen het vastgestelde prijssegment moeten blijven vallen (de instandhoudingtermijnen).

De verordening regelt niet de toewijzing van deze categorieën nieuwbouwwoningen aan individuele huishoudens. De toewijzing van sociale huurwoningen vindt plaats op basis van de Huisvestingsverordening. De Huisvestingsverordening geeft bepalingen over de woonruimteverdeling. Partijen, buiten de toegelaten instellingen, die in nieuwbouwprojecten naast middeldure huurwoning ook sociale huurwoningen realiseren, worden er vooraf op gewezen dat de toewijzing van deze huurwoningen plaats zal moeten vinden met inachtneming van de regels voor woonruimteverdeling die gelden in de gemeente Castricum. Een toegelaten instelling, ook wel bekend onder de term woningcorporaties, is onderworpen aan de Woningwet 2015, het Besluit Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting 2015 (BTIV) en de Ministeriële Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting 2015 (RTIV). Voor de middeldure huurwoningen en sociale koopwoningen geldt geen vergunningplicht.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De inhoud spreekt in grote lijn voor zich. Waar mogelijk is in deze verordening eenzelfde begripsbepaling gehanteerd als in de Huisvestingsverordening. Ter verduidelijking merken wij het volgende op bij:

DAEB‐norm: Diensten van Algemeen Economisch Belang (DAEB) zijn de in de Woningwet omschreven diensten van woningbouwcorporaties: sociale huurwoningen, bepaald maatschappelijk vastgoed en specifieke diensten voor de leefbaarheid.

Bij artikel 1 onder lid f merken wij op dat het wonen van twee volwassenen in één woning dient ten allen te worden gezien als zijnde het gebruik door één huishouden. De onderlinge relatie dan wel het ontbreken daarvan is daarop niet van invloed.

Onder lid h huurprijs verstaan wij het enkele gebruik van een woning betekent de huurprijs zonder servicekosten, voorschot nutsvoorzieningen etc. Indien er kosten in rekening worden gebracht voor een parkeerplaats, vallen deze kosten binnen de huurprijs voor het enkele gebruik van de woning.

Onder k. ‘middeldure huurwoning’ wordt het begrip‘ geliberaliseerde woning voor middenhuur’ gehanteerd, een huurwoning met een aanvangshuurprijs van tenminste het bedrag, bedoeld in art. 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag en ten hoogste een bedrag van € 950,00. Gemeentelijke indexering van deze maximale huurprijsgrens gebeurt aan de hand van de Consumenten Prijs Index (CPI) van het CBS, vanaf 1 januari 2020 (jaarmutatie).

Onder m. het begrip ‘sociale huurwoning’ wordt bedoeld woningen voor de doelgroepen van beleid van de Nederlandse woningcorporatie, onder de huurliberalisatiegrens € 752,33 en die conform de Woningwet passend toegewezen worden op basis van het inkomen van de doelgroep. Voor Castricum betekent dit, in het huidige huurtoeslagbeleid, bij deze samenstelling van het woningzoekendenbestand, een huurprijs van 633,25 euro (één of twee persoonshuishoudens) of € 678,66 (drie of meerpersoonshuishouden, prijspeil 2021).

Artikel 2. Huurprijsgrens sociale huurwoningen

De aanvangshuurprijs voor een sociale huurwoning bedraagt maximaal het bedrag bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a van de Wet op de huurtoeslag, dat is € 752,33 (prijspeil 2021). Deze maximale huurprijs voor een sociale huurwoning is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. In 2020 ligt de 1e aftoppingsgrens bij € 633,25 en de 2e aftoppingsgrens bij € 678,66.

Artikel 3 Huurprijsgrens middeldure huurwoningen

De minimale aanvangshuurprijs voor een middeldure huurwoning is gelijk aan de maximale huurprijs voor sociale huurwoningen, zoals bedoeld in artikel 13, eerste lid, onder a, van de Wet op de huurtoeslag. Die grens bedraagt € 752,33 (prijspeil 2021). De bovengrens voor een middeldure huurwoning is bepaald op € 950,00 (prijspeil 2021).

 

Beide huurprijsgrenzen worden op 1 januari geïndexeerd. De maximale huurgrens voor sociale huurwoningen en de minimale huurgrens voor een middeldure huurwoning worden geïndexeerd met een verhoging zoals bepaald in artikel 12, lid 2 van het Besluit huurprijzen woonruimte. Deze indexering ligt vast in landelijke wetgeving en vindt regelmatig, maar niet altijd jaarlijks, plaats door de rijksoverheid. De indexering van de bovengrens van het middeldure segment is een gemeentelijke beleidskeuze. Deze indexering moet jaarlijks plaatsvinden. Gekozen is voor koppeling aan de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

 

Bij huurprijs wordt onderscheid gemaakt tussen de aanvangshuur en huur. Zoals aangegeven is de aanvangshuur de huurprijs op het moment dat de huurovereenkomst wordt aangegaan. Lopende een huurovereenkomst kan de huurprijs van zowel sociale- als middeldure huurwoningen jaarlijks worden geïndexeerd. De huur binnen lopende huurovereenkomsten van sociale huurwoningen kan worden verhoogd overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, tweede lid van het Besluit huurprijzen woonruimte. Als gevolg van deze huurverhogingen kan het in situaties waarbij een huishouden volgens de definitie niet meer behoord tot de doelgroep voor sociale huur voorkomen dat de huurprijs, als gevolg van inkomensafhankelijke huurverhoging, boven de maximale aanvangshuurprijs voor sociale huurwoningen uit stijgt. Bij mutatie zal de aanvangshuur van sociale huurwoningen te allen tijde binnen de vastgestelde grenzen moeten worden gebracht. Zowel de aanvangshuur als de huur van middeldure huurwoningen moet gedurende de instandhoudingstermijn binnen de aangegeven bandbreedte blijven vallen. Deze verordening regelt daarentegen niet de hoogte van de jaarlijkse huurverhoging die de verhuurder aan de huurders oplegt.

Artikel 4 Koopprijsgrens sociale koopwoningen

In het Besluit ruimtelijke ordening is de definitie van een sociale koopwoning opgenomen met een maximale koopsom van € 200.000 (V.O.N). Deze maximale koopprijsgrens wordt bepaald door het Ministerie van BZK en hieronder worden ook woonruimten gebouwd onder een constructie van Maatschappelijk Gebonden Eigendom of daarmee vergelijkbaar begrepen. In de gemeente Castricum is dit niveau bepaald op maximaal € 199.400 en eventueel te vermeerderen met € 20.000,- indien deze woning een EPC kent die 25% lager is dan de op dat moment geldende norm uit het Bouwbesluit. De instandhoudingtermijn is ten minste tien jaar.

Artikel 5. Doelgroepen

Dit artikel omschrijft de doelgroepen voor nieuw te bouwen sociale huurwoningen, middeldure huurwoningen en voor sociale koopwoningen. De afbakening van de doelgroepen vindt plaats door middel van maximale inkomensgrenzen. Gedurende een vastgelegde termijn (zie artikel 7) moet de woning voor deze doelgroepen in stand gehouden worden. Hierbij wordt aansluiting gezocht bij de systematiek van de huisvestingsverordening.

  • De inkomensgrens voor de doelgroep voor sociale huur is gelijk aan de DAEB-norm. In 2020 bedraagt deze € 39.055. DAEB‐norm is de inkomensgrens bedoeld in artikel 48, eerste lid, van de Woningwet en wordt jaarlijks geïndexeerd.

  • De inkomensgrens voor de doelgroep voor middeldure huurwoningen ligt op maximaal 2 keer de DAEB‐norm. In 2020 is dit bedrag € 78.110. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 48, eerste lid, van de Woningwet.

  • De inkomensgrens voor de doelgroep sociale koop ligt op maximaal 1,5 keer de DAEB‐norm. In 2020 is dit bedrag € 58.583. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd conform artikel 48, eerste lid, van de Woningwet.

Artikel 6. Toewijzing sociale koopwoningen

Voor de gemeente Castricum is, naast het vergroten van de kansen van de doelgroep om een woning te kopen, het op gang brengen van verhuisstromen en doorstroming van groot belang. Daarom is in de verordening tevens een volgorde van toewijzing opgenomen in het geval dat woningen voor het eerst op de markt komen. In dit artikel is telkens een termijn van een aantal weken opgenomen waarna de doelgroep waaraan verkocht mag worden steeds ruimer wordt.

 

Bij opvolgende verkopen (nadat de woning voor het eerst op de markt is gebracht) gelden alleen de criteria zoals genoemd in artikel 5 lid 3 en niet meer de toewijzingsprocedure zoals beschreven in artikel 6 lid 3.

Artikel 7. Instandhoudingstermijn

De verhuurder en/of (opvolgende) grondeigenaar moet de woning gedurende de instandhoudingstermijn beschikbaar houden voor de doelgroep. Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft een minimale instandhoudingstermijn voor van 10 jaar. Gelet op de wens van de gemeente Castricum om zowel de instandhouding van sociale- als middeldure huurwoningen voor langere tijd te borgen, wordt in deze verordening de instandhoudingstermijn voor sociale huurwoningen op 20 jaar en voor middeldure huurwoningen op 15 jaar gesteld na de eerste ingebruikname. De aanvangshuurprijs van sociale huurwoningen en de huurprijs van middeldure huurwoningen zal in die periode niet hoger mogen zijn dan de bovengrens die is vastgelegd in artikel 2 en artikel 3 van deze verordening. Gedurende deze periodes moeten de woningen beschikbaar blijven voor de doelgroep.

 

Indien woningen binnen de termijn van 15 dan wel 20 jaar worden onttrokken aan de opgelegde categorie, wordt in strijd gehandeld met deze verordening dan wel het bestemmingsplan waarin deze regeling is opgenomen. Als een woning wordt verkocht dan wel voor een te hoge huur wordt verhuurd gedurende de instandhoudingstermijn, kunnen burgemeester en wethouders, bijvoorbeeld door het opleggen van een last onder dwangsom, handhavend optreden. Mochten de marktomstandigheden (bijvoorbeeld ten tijde van economische crisis) daartoe aanleiding geven is het voor het college mogelijk af te zien van handhaving of bij een verzoek daartoe de instandhoudingstermijn ten gunste van de aanvrager aanpassen.

 

Gelet op de wens om te komen tot een evenwichtige en duurzame balans in de woningmarkt, wordt in deze verordening voor Castricum de instandhoudingstermijn voor sociale koopwoningen gesteld op 10 jaar na de eerste ingebruikname. Gedurende deze periode moeten de woningen beschikbaar blijven voor de doelgroep. Voor de maximale termijn is gekozen om te waarborgen dat sociale woningen zo lang mogelijk voor de sociale woningvoorraad worden behouden.

 

Indien de woningen binnen de termijn van 10 jaar worden onttrokken aan de opgelegde categorie, wordt in strijd gehandeld met deze verordening dan wel het bestemmingsplan waarin deze regeling is opgenomen.

 

Een aanvrager zoals bedoeld in artikel 7 en artikel 9, kan bijvoorbeeld zijn een woningcorporatie of eigenaar van een sociale koopwoning.

Artikel 8 Prijs-/kwaliteitsverhouding

Voor de sociale huurwoningen is een minimale kwaliteitsprestatie gedefinieerd om een zekere prijs-/kwaliteitsprestatie te bewaken. Dit is gebeurd aan de hand van het benoemen van een minimale woonoppervlakte in relatie tot de hoogte van de huurprijs.

Artikel 9. Hardheidsclausule

Het college kan in gevallen waarin deze verordening niet of niet in redelijkheid voorziet een bijzondere voorziening treffen waarbij de bijzondere omstandigheden van een geval wordt afgewogen.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.