Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Ameland

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmeland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018
CiteertitelBeleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerpRuimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Externe bijlageBijlage planologische kruimelgevallen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

WABO artikel 2.12, lid 1 onder a, onder 1 of 2. Besluit omgevingsrecht artikel 4 van Bijlage II

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 2.12, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-07-201825-07-2018Nieuwe regeling

24-07-2018

gmb-2021-35614

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018

 

(beleidsregels voor het toepassen van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1° of 2°,van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht [Wabo] en artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht [Bor])

 

Inleiding

Op 15 maart 2011 heeft het college van de gemeente Ameland de “Beleidsregels Planologische kruimelgevallen 2011” vastgesteld. Op 8 november 2016 heeft het college de “Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland (1e herziening)” vastgesteld. Nu het beleid voor de kruimelgevallen in totaal zeven jaar is toegepast is er opnieuw gekeken of dit aanpassing behoeft. Tevens is er gekeken naar de leesbaarheid van de bestaande beleidsregels.

Deze beleidsregels hebben betrekking op:

  • a.

    artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1° Wabo: met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking. Het betreft hier de zogenoemde ‘binnenplanse’ afwijkingen (artikel 3.6, lid 1, sub c Wet ruimtelijke ordening (Wro);

  • b.

    artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2° Wabo: in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen. Hier betreft het de 'kruimellijst' die is opgenomen in artikel 4 van bijlage II van het BOR.

  •  

Begripsbepalingen

  •  

2.1 Bebouwde Kom

In de Wabo wordt onderscheid gemaakt tussen binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip “bebouwde kom” is in de Wabo niet nader gedefinieerd.

Volgens vaste jurisprudentie is niet de plaats van het verkeersbord dat de bebouwde kom aangeeft bepalend, maar de aard van de omgeving . Daarbij is in het bijzonder van belang of sprake is van een concentratie van bebouwing en of het gebied door die bebouwing overwegend een woon- of verblijffunctie heeft.

Dit betekent dat per geval zorgvuldig beoordeeld dient te worden of sprake is van bebouwde kom.

 

2.2 Perceel

Het begrip “perceel” is niet nader gedefinieerd. Daarom wordt aansluiting gezocht bij jurisprudentie van de Raad van State, die hierover in verschillende uitspraken het volgende heeft bepaald:

In het Bor en de daarbij behorende bijlagen ontbreekt een definitie van wat onder het begrip ‘perceel’ moet worden verstaan. Het is niet van belang dat de gronden niet dezelfde bestemming hebben. Evenmin is bepalend dat het twee kadastrale percelen betreft. De feitelijke actuele situatie, waaronder de inrichting en wijze van gebruik van de gronden, is van belang voor de vraag of het gaat om hetzelfde perceel.

 

2.3 Algemene voorwaarden voor afwijkingen

Veel gebouwen en (bijbehorende) bouwwerken, die volgens dit beleid gerealiseerd kunnen worden, zijn ten aanzien van de activiteit bouwen omgevingsvergunningvrij zodra een afwijking van het bestemmingsplan wordt toegestaan. Er is dus geen wettelijk welstandsadvies van toepassing voor de activiteit bouwen.

Daar staat tegenover dat wij alleen in staat zijn om een afwijking van het bestemmingsplan toe te staan, indien bekend is voor welk plan die afwijking bedoeld is. Wij zijn op grond van de Wabo bevoegd om alle informatie op te vragen die redelijkerwijs nodig geacht wordt om een afwijking van het bestemmingsplan te kunnen verlenen (op grond van de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht [Mor] , art. 3.2 onder b.). Op grond van deze bevoegdheid kunnen gevel- en plattegrondtekeningen van de beoogde situatie worden gevraagd, opdat er een welstandsadvies kan worden afgegeven.

Daarnaast zullen wij bij de beoordeling van de aanvraag rekening houden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een aanvraag gaat om een individuele concrete situatie - in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een (herziening van een) bestemmingsplan - houden wij nadrukkelijk rekening met de consequenties van de afwijking voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen dienen daartoe in beeld te worden gebracht.

2.4 Algemeen afwegingskader

Deze beleidsregels bieden een kader waaraan getoetst moet worden om er voor te zorgen dat de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd. Daarbij moet er sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening, te toetsen aan in ieder geval de onderstaande algemene richtlijnen en per geval (mogelijk) aanvullende overwegingen.

 

Algemeen afwegingskader

Burgemeester en wethouders verlenen in principe medewerking aan een aanvraag om een omgevingsvergunning mits:

- het woon- en leefmilieu van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

- de gebruiksmogelijkheden van de gronden en gebouwen van (derde)belanghebbenden niet onevenredig worden beperkt;

- er sprake is van een goede waterhuishouding;

- de verkeersveiligheid niet in het geding komt;

- de stedenbouwkundige/ruimtelijke structuur/samenhang van de omgeving niet onevenredig wordt aangetast;

- er in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien dan wel de parkeergelegenheid niet verder vermindert indien deze al toereikend is;

- aanwezige waarden van monumentale gebouwen en/of beeldbepalende gebouwen niet onevenredig worden aangetast;

- het straat- en bebouwingsbeeld niet in negatieve zin wordt beïnvloed;

- de uitbreiding de bestaande rechten van omliggende bedrijven niet beperkt;

- er sprake is van een goede ruimtelijke ordening;

- de aanvraag in overeenstemming is met de uitgangspunten, zoals verwoord in de welstandsnota en naar het oordeel van de welstandscommissie (zie ook verder onder ‘waarborging ruimtelijke kwaliteit’).

 

Waarborging ruimtelijke kwaliteit

In alle gevallen waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan, zal er sprake moeten zijn van een stedenbouwkundig verantwoorde nieuwe situatie. Hiervan is onder andere sprake indien:

- het afwijken niet tot gevolg heeft dat het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld wordt aangetast en

- door het afwijken de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast.

Hiertoe kan elke aanvraag om een omgevingsvergunning met ruimtelijke consequenties ter goedkeuring worden voorgelegd aan de welstands- en monumentencommissie om het project te beoordelen aan de hand van de criteria van de welstandsnota. Dat betekent ook dat de initiatiefnemer gegevens en bescheiden moet aanleveren, conform artikel 2.5 Mor, om het bouwplan te kunnen toetsen aan de welstandscriteria.

Bovendien wordt getoetst of verschillende functies significante hinder van elkaar zullen ondervinden en of bestaande toegestane functies belemmerd zullen worden in hun doelmatig gebruik.

Bij strijdigheid met een van deze elementen kan in principe géén medewerking worden verleend aan de afwijking, tenzij strikte randvoorwaarden kunnen worden verbonden aan de vergunning ter waarborging van de ruimtelijke kwaliteit.

 

2.5 Rechtszekerheid en rechtsgelijkheid

Bij de beoordeling van de aanvraag om omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met de beginselen van rechtszekerheid en rechtsgelijkheid. Juist omdat het bij een omgevingsvergunning om een individuele concrete situatie gaat in tegenstelling tot de integrale ruimtelijke benadering bij een herziening van een bestemmingsplan wordt er nadrukkelijk rekening gehouden met de consequenties van het verzoek voor de omgeving en omwonenden. De effecten voor de aangrenzende percelen dienen voor zover mogelijk in beeld te worden gebracht.

 

3 Voormalig snippergroen

Van de gemeente gekochte en bij de tuin getrokken stukken snippergroen komen middels dit

afwijkingenbeleid in aanmerking voor een afwijkingsvergunning, als daarmee op deze

gronden hetzelfde te realiseren is als op de bijbehorende erf- of tuinbestemming.

 

De criteria

 

  • A.

    Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 1˚ (binnenplanse afwijkingsmogelijkheid)

In beginsel wordt voor deze categorie een omgevingsvergunning verleend, tenzij er gegronde argumenten zijn om geen vergunning te verlenen.

Er zijn dus uitzonderingen op de hoofdregel denkbaar:

- als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, ontstaat op het perceel een te massale bebouwing gelet op de bestaande bebouwing (vergunningvrije bijbehorende bouwwerken daaronder begrepen);

- als gevolg van het project waarvoor de omgevingsvergunning wordt aangevraagd, is uitbreiding van een hoofdgebouw of bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw op een aangrenzend perceel niet meer mogelijk of slechts beperkt mogelijk.

In deze of vergelijkbare situaties kan het college besluiten geen of slechts gedeeltelijk medewerking te verlenen aan afwijking van het bestemmingsplan.

  • B.

    Afwijken van het bestemmingsplan met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2˚ (bijlage II Bor, artikel 4)

  • 1.

    Een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan (bijlage II Bor, artikel 4, lid 1)

  • a.

    binnen de bebouwde kom

Aan deze bepaling kan toepassing worden gegeven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

(Bedrijfs)woningen:

De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per hoofdgebouw zal:

- buiten het bouwvlak ten hoogste 50 m² bedragen;

- ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel bedragen, verminderd met de

oppervlakte van het hoofdgebouw.

Bijbehorende bouwwerken zullen in het achtererfgebied worden gebouwd. In principe moet binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd. Als geen bestemmingsvlak is aangegeven wordt beoordeeld of het bijbehorend bouwwerk ruimtelijk inpasbaar is waarbij bebouwing in beginsel zo veel mogelijk dient te worden geclusterd.

b. buiten de bebouwde kom

 

Aan deze bepaling kan toepassing worden gegeven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

(Bedrijfs)woningen:

In beginsel moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. Er kan maximaal 50 m² met eventueel 10% ontheffing aan bijbehorende bouwwerken op een bouwperceel worden gebouwd.

De overige bestemmingsplanbepalingen blijven van toepassing voor deze categorie.

 

Recreatiewoningen:

- mits qua oppervlakte in overeenstemming met de regels van het bestemmingsplan (inclusief de eventuele binnenplanse afwijkingsmogelijkheid), en

- al in de bestaande situatie niet wordt voldaan aan de minimale onderlinge afstand tussen de gebouwen, tenzij er een mogelijkheid is om op meer afstand te bouwen.

Bij de beoordeling wordt tevens gekeken naar de omliggende bebouwing. Derden mogen niet onevenredig worden benadeeld (lees: worden beperkt in bouwmogelijkheden).

 

Bedrijfsgebouwen (niet zijnde een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf):

Deze bepaling blijft buiten toepassing tenzij maatwerk mogelijk is.

 

Kassen en bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf:

Deze bepaling blijft buiten toepassing. Voor deze categorie zijn de bestemmingsplanbepalingen van toepassing.

 

Overige gebouwen

Voor de uitbreiding van de overige gebouwen, niet zijnde woningen geldt dat per geval wordt bezien of aan deze mogelijkheid toepassing kan worden gegeven. Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen, indien een goede integrale afweging in een specifieke situatie dit zou eisen.

  • 2.

    Gebouw ten behoeve van infrastructurele of openbare voorzieningen (bijlage II Bor, artikel 4, lid 2)

Onder deze afwijkingsmogelijkheid vallen gebouwen ten behoeve van een nutsvoorziening, zoals onder meer de waterhuishouding, het meten van luchtkwaliteit, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het weg-, water- of luchtverkeer.

Artikel 2, onderdeel 18, onder a van Bijlage II Besluit omgevingsrecht, geeft aan dat vergunningvrij een bouwwerk mag worden gerealiseerd van maximaal 15 m² en niet hoger dan 3 meter. Dit is in de meeste gevallen voldoende voor dit soort voorzieningen.

Een nog ruimere voorziening kan, maar verwacht wordt dat dit zeer sporadisch voorkomt, waardoor per geval wordt bekeken of hieraan toepassing wordt gegeven.

Bij deze beoordeling dient te worden voldaan aan de algemene afwegingscriteria.

 

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk (bijlage II Bor, artikel 4, lid 3)

Aan deze bepaling kan toepassing worden gegeven, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

 

Erfafscheidingen

In artikel 2 van Bijlage II Besluit omgevingsrecht zijn al aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningvrij een erfafscheiding te realiseren. Hierbij wordt aansluiting gezocht, waardoor er geen verdere medewerking wordt verleend ten aanzien van erfafscheidingen.

Overkappingen

  • a.

    De oppervlakte van de overkapping mag niet meer bedragen dan 25 m².

  • b.

    De bouwhoogte van de overkapping mag niet meer bedragen dan 3 meter.

  • c.

    De overkapping mag niet vóór de voorgevellijn van het hoofdgebouw worden gebouwd.

  • d.

    De situering van de overkapping wordt per geval bekeken.

 

Zonnepaneleninstallatie

Zonnepaneleninstallaties kunnen zowel binnen als buiten de bebouwde kom worden toegestaan, mits aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

  • a.

    de oppervlakte van de zonnepaneleninstallatie is maximaal 50 m2;

  • b.

    de bouwhoogte is maximaal 2 m;

  • c.

    de zonnepaneleninstallatie dient binnen het bouwvlak te worden gerealiseerd. Als dit niet mogelijk is, moet worden gemotiveerd dat er binnen het bouwvlak geen mogelijkheid is om de zonnepaneleninstallatie te realiseren. Dit geldt onder andere voor situaties waarbij er veel schaduw op de betreffende locatie is of wanneer er te weinig ruimte aanwezig is;

  • d.

    er mag geen onevenredig afbreuk worden gedaan aan het beschermd dorpsgezicht.

 

Vlaggenmasten

Er mogen maximaal 2 vlaggenmasten per perceel aanwezig zijn. Dit is afhankelijk van de lokale omstandigheden. In het beschermd dorpsgezicht en bij monumenten mag maximaal één vlaggenmast worden geplaatst. De vlaggenmasten mogen maximaal 6 meter hoog zijn.

 

Pergola en luifel

  • a.

    Pergola’s kunnen worden toegestaan, mits maximaal 2,25 meter hoog.

  • b.

    Luifels kunnen worden toegestaan, mits de horizontale diepte voor de voorgevel, gemeten vanaf de voorgevel (en het verlengde daarvan) maximaal 1 meter is en de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt.

 

Overige bouwwerken

Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

 

Een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw (bijlage II Bor, artikel 4, lid 4).

 

Aan deze bepaling kan toepassing worden gegeven, waarbij voor een dakopbouw en een dakkapel het volgende van toepassing is:

 

Dakopbouw:

In de bestemmingsplannen is voor woningen al een nokhoogte mogelijk van 8,5 respectievelijk 10 meter toegestaan, met ook nog een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van 10%. Daarom wordt aan deze bepaling voor een dakopbouw geen toepassing gegeven.

 

Dakkapel

In de artikelen 2 en 3 van Bijlage II Bor zijn al aanzienlijke mogelijkheden opgenomen om vergunningvrij een dakkapel te realiseren. Omdat verwacht wordt dat deze afwijking slechts zeer sporadisch nodig zal zijn, dient per geval een afweging gemaakt te worden of het noodzakelijk is om toepassing te geven aan deze mogelijkheid. Aan deze bepaling wordt bovendien slechts toepassing gegeven als het project voldoet aan redelijke eisen van welstand.

 

Antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 meter (bijlage II Bor, artikel 4, lid 5).

 

Aan deze bepaling kan toepassing worden gegeven, mits:

  • a.

    de antennemast wordt geplaatst binnen een bestemmingsvlak waarin geen woningen aanwezig zijn;

  • b.

    de antennemast aantoonbaar noodzakelijk is voor een adequaat dekkend netwerk voor mobiele telecommunicatie en:

- site-sharing aantoonbaar niet tot de mogelijkheden behoort, of;

- er sprake is van site-sharing;

  • c.

    de antennemast niet wordt geplaatst in en geen onevenredige verstoring van een beschermd dorpsgezicht veroorzaakt;

  • en voorts geldt dat:

  • d.

    zendmasten bij voorkeur op hoge bouwwerken dienen te worden geplaatst of op bedrijventerreinen;

  • e.

    per aanvraag een afweging gemaakt moet worden waar de mast, met het oog op een goede inpassing, het beste geplaatst kan worden.

 

Een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling (bijlage II Bor, artikel 4, lid 6).

Aan deze bepaling wordt geen toepassing gegeven.

 

Installatie voor duurzame energie bij een agrarisch bedrijf (bijlage II Bor, artikel 4, lid 7).

Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

 

Het gebruiken gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied (bijlage II Bor, artikel 4, lid 8).

Per geval wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven.

 

Het gebruiken van bouwwerken, eventueel in samenhang met bouwactiviteiten die de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume niet vergroten, en van bij die bouwwerken aansluitend terrein, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, het uitsluitend betreft een logiesfunctie voor werknemers of de opvang van asielzoekers of andere categorieën vreemdelingen (bijlage II Bor, artikel 4, lid 9).

Aan deze bepaling kan toepassing worden gegeven:

 

  • 1.

    voor de uitoefening van een aan huis gebonden bedrijfsactiviteit, waaronder wordt verstaan:

  • a.

    een bedrijf zoals genoemd in bijlage 1 onder categorie 1, met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en/of vuurwerkbedrijven;

  • b.

    een dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling;

mits:

  • de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met een maximum van 50 m²;

  • de woonfunctie niet onevenredig wordt aangetast;

  • het uiterlijk van de betreffende woning niet wordt aangetast;

  • er voldoende bergruimte in of bij de woning overblijft;

  • het bedrijf wordt uitgeoefend door in ieder geval één van de bewoners van de woning. Het totale aantal werkenden mag hierbij niet meer bedragen dan drie;

  • het niet gaat om vormen van detailhandel en/of horeca, tenzij het productiegebonden detailhandel betreft;

  • er geen onevenredige publieksaantrekkende werking van de activiteiten uitgaat;

  • het parkeren op eigen erf plaatsvindt. Indien dit niet mogelijk is, mag de parkeer- en verkeersdruk in de naaste omgeving als gevolg van de voorgenomen activiteit niet onevenredig toenemen;

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

  • 2.

    voor een initiatief dat past binnen bestaande beleidskaders (bestemmingsplan, beleidsplan en/of structuurvisie), met inachtneming van de volgende voorwaarden:

- er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en -functie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, de milieusituatie en indien van toepassing, de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het Beschermd dorpsgezicht.

- het betreft bedrijven en voorzieningen die passen binnen de bedrijfscategorieën 1 en 2, zoals vermeld in de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering.

 

  • 3.

    voor het gebruik van één appartement of het bieden van logies, voor zover ondergeschikt aan het wonen, bij of in een woonhuis, mits:

het appartement of logiesgedeelte zich in de woning bevindt en direct toegankelijk is vanuit de woning; de verblijfsrecreatieve functie ondergeschikt is ten opzichte van de woonfunctie, zodanig dat:

  • indien het appartement of logiesgedeelte wordt gevestigd op de eerste verdieping van de woning, de gebruiksoppervlakte van het appartement of het logiesgedeelte niet meer bedraagt dan 70 m²;

  • indien het appartement of het logiesgedeelte elders in of bij de woning wordt gevestigd, de gebruiksoppervlakte van een appartement niet meer bedraagt dan 40% van de totale gebruiksoppervlakte van de woning met inbegrip van aan- en uitbouwen, met dien verstande dat de gebruiksoppervlakte van een appartement of logiesgedeelte ten hoogste 70 m² zal bedragen; er overnachtingsmogelijkheid is voor ten hoogste 10 personen; parkeren plaatsvindt op eigen erf;

 

Het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning (bijlage II Bor, artikel 4, lid 10).

In het verleden zijn er persoonsgebonden beschikkingen afgegeven voor de bekende gevallen, waardoor in het verleden al een 0-situatie is gecreëerd. Daarom worden nieuwe gevallen niet toegestaan.

 

Ander gebruik van gronden of bouwwerken dan bedoeld in de onderdelen 1 tot en met 10, voor een termijn van ten hoogste tien jaar (bijlage II Bor, artikel 4, lid 11).

Voor een evenement kan alleen van het bestemmingsplan worden afgeweken als dit voldoet aan de eisen uit de Algemene Plaatselijke Verordening en het evenementenbeleid.

In overige gevallen wordt bekeken of aan deze mogelijkheid toepassing wordt gegeven. Indien medewerking wordt verleend, dient de aanvrager duidelijk te motiveren hoelang de tijdelijkheid gaat duren, om te voorkomen dat standaard voor de duur van tien jaar een tijdelijk ander gebruik ontstaat.

 

Afsluiten planschadeovereenkomst

Door medewerking te verlenen aan een afwijking krachtens deze beleidsregels bestaat er een risico op schade als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Daarom dient in beginsel met een initiatiefnemer een planschadeovereenkomst als bedoeld in artikel 6.4a van de Wet ruimtelijke ordening te worden afgesloten. Indien een initiatiefnemer een dergelijke planschadeovereenkomst weigert af te sluiten dan wel niet tijdig afsluit dan wordt geen medewerking verleend aan de afwijking en wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

 

Intrekkingsgronden

De verleende vergunning tot afwijking van het bestemmingsplan kan worden ingetrokken indien:

  • 1.

    de aan de vergunning verbonden voorschriften niet worden nageleefd, of

  • 2.

    ter verkrijging van de vergunning onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt, of

  • 3.

    er sprake is van verandering van omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning, waardoor intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning is vereist.

14. Hardheidsclausule

In aanvulling op de mogelijkheid om op grond van artikel 4:84 van de Awb in individuele gevallen af te wijken van deze beleidsregels kan in ieder geval worden afgeweken van deze beleidsregels voor één van de hieronder genoemde gevallen:

- gevallen met een maatschappelijk belang;

- gevallen waarbij de beperkingen in dit beleid ten opzichte van de landelijke reikwijdte uit bijlage II Bor, artikel 4, onevenredig zijn voor de aanvrager;

- gevallen waarbij achteraf is gebleken dat er sprake is van een planologische omissie, waarvan het evident is dat deze wordt hersteld.

 

15. Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als: “Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2018”.

 

16. Inwerkingtreding en intrekking oude regelingen

  • 1.

    De Beleidsregels planologische kruimelgevallen 2011, vastgesteld op 15 maart 2011, en de Beleidsregels planologische kruimelgevallen gemeente Ameland 2016 (1e herziening), vastgesteld op 8 november 2016, worden ingetrokken.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking.

 

-.-.-.-.-.-.-