Organisatie | Gennep |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Waterafvoerverordening gemeente Gennep |
Citeertitel | Waterafvoerverordening gemeente Gennep |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt 2. de Verordening Aansluitvoorwaarden Riolering Gemeente Gennep 2005
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-02-2021 | nieuwe regeling | 25-01-2021 | 417483 |
overwegende dat de Wet milieubeheer de bevoegdheid biedt bij verordening regels te stellen over het brengen van afvloeiend hemelwater of grondwater op of in de bodem of in een rioolvoorziening, en over het beëindigen van het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater in een rioolvoorziening voor afvalwater;
De Waterafvoerverordening Gennep vast te stellen.
WATERAFVOERVERORDENING GEMEENTE GENNEP
HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1 – Definities van begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Vuilwater: huishoudelijk-, dan wel bedrijfsafvalwater
Grondwater: water afkomstig uit de ondergrond
Hemelwater: afstromend regen-, sneeuw- of smeltwater
Gemengd water: een waterstroom bestaande uit een menging van vuilwater met hemel- en of grondwater
Stedelijk water: het geheel of samenstel van gemeentelijk afval-, hemel- en grondwater
Openbare riolering: het gedeelte van de riolering of (samenstel) van voorzieningen dat bij de Gemeente in eigendom en beheer is voor de inzameling en transport van afvalwater, hemelwater en of grondwater, met inbegrip van de daartoe behorende rioolgemalen, persleidingen en werken en installaties van overeenkomende aard, met uitzondering van de aansluitleidingen.
HOOFDSTUK 2 – AANSLUITING VAN VOORZIENINGEN
2.1 – Aanvraag tot (of wijzigen van) aansluiting
Indien meer dan één aansluiting op een aansluitleiding tot stand dient te worden gebracht (bijvoorbeeld hemelwater en vuilwater), alsmede wanneer meer dan één aansluiting dient te worden gewijzigd, is het eerste lid voor iedere aansluiting of wijziging van toepassing. De aanvraag voor goedkeuring voor meer dan één aansluiting op een aansluitleiding dienen in één schriftelijk verzoek gecombineerd te worden ingediend.
Het College is bevoegd zo nodig nadere voorwaarden te stellen, bijvoorbeeld met betrekking tot het tot stand brengen van de aansluiting, de renovatie, onderhoud en vervanging van de aansluitleiding, het gebruik van de aansluiting, dan wel de periode waarvoor de goedkeuring wordt verleend indien het een tijdelijke aansluiting betreft.
Artikel 4 – Het verkrijgen van goedkeuring
Over goedkeuring om een aansluiting tot stand te brengen of te wijzigen wordt pas beslist nadat bij de aanvraag alle in het tweede lid vermelde gegevens in het bezit van de Gemeente zijn. Bij het ontbreken van gegevens wordt de Rechthebbende daarover geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld deze gegevens alsnog aan te vullen. Het College stelt een termijn aan deze gelegenheid.
Artikel 5 – Het weigeren van goedkeuring
Goedkeuring danwel weigering van een aanvraag tot aansluiting geschiedt binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de aanvraag of de daarbij behorende bescheiden niet voldoen aan het bepaalde in artikel 3 t/m 4 begint de termijn waarbinnen op een aanvraag moet worden beslist op de dag dat dit verzuim is hersteld.
2.2 – Aanleg (of wijziging) van een aansluiting
Artikel 6 – Uitvoering aanleg of wijziging van een aansluitleiding
Na het indienen door de Rechthebbende van een verzoek aan de Gemeente, tot aanleg of wijziging van een goedgekeurde aansluitleiding, komt de Gemeente binnen vier weken een (verwachte) uitvoeringsdatum overeen, met inachtneming van de termijn vermeld in lid 1. Het in te dienen verzoek bevat tenminste:
In afwijking van lid 2, kan het College, na overleg tussen de Gemeente en de Rechthebbende, besluiten dat de Rechthebbende zelf de aansluiting uitvoert. Dit wordt aan de Rechthebbende schriftelijk medegedeeld. Ten behoeve van controle en keuring onttrekt de Rechthebbende het aansluitpunt - na melding aan het College dat de aansluiting is uitgevoerd - gedurende drie werkdagen niet aan het zicht.
Indien de Rechthebbende verzoekt om aanleg van een aansluitleiding in een gebied waar vuilwater wordt verzameld en getransporteerd middels drukriolering, dient er naast de aanleg van een aansluitleiding door de Gemeente in het openbaar gebied tevens een pompput met pomp te worden aangelegd die het vuilwater op de drukriolering loost. Deze pomp is eigendom en in beheer van de Gemeente. De kosten van aanleg van de pomp en pompput komen voor rekening van de Rechthebbende.
Artikel 7 – Kosten voor de aanleg of wijziging van een aansluiting
Indien de kosten voor de aanleg van de openbare riolering, het aansluiten op de openbare riolering en de aanleg of wijziging van de aansluitleiding reeds zijn voldaan uit hoofde van een eerder door de rechthebbende met de gemeente gesloten overeenkomst, worden er geen kosten in rekening gebracht. Rechthebbende dient dit bij het verzoek om uitvoering (artikel, 6 lid 3 van deze verordening) aan te geven.
Artikel 9 – Verstopping en andere storingen
Bij een verstopping of andere verstoring in het riool opent de Rechthebbende (indien nodig na opgraven er van) een of meerdere ontstoppingsstuk(ken) op het aangesloten perceel en onderzoekt of de verstopping of verstoring zich bevindt in het particulier riool of in de aansluitleiding. Als er een bovenmatige hoeveelheid water in het ontstoppingsstuk blijft staan dan zit de verstopping of verstoring in of na de aansluitleiding. Als dit niet het geval is dan zit de verstopping of verstoring in het particuliere riool.
Indien na het in lid 1 bedoelde onderzoek, redelijkerwijs wordt vermoed dat sprake is van een verstopping of verstoring in of na de aansluitleiding dient de Rechthebbende of de betreffende gebruiker van de aansluiting dit te melden bij de Gemeente. De Gemeente verricht de noodzakelijke werkzaamheden om de verstopping te verhelpen of vernieuwt zo nodig zo spoedig mogelijk de aansluitleiding.
Het verbod in lid 4 geldt niet bij percelen waarbij de perceelleiding volledig buiten de erfgrens ligt. In deze gevallen mogen – uitsluitend na overleg en met goedkeuring van de Gemeente – in een vak van 1 vierkante meter de noodzakelijke onderzoeks- of herstelwerkzaamheden door de rechthebbende worden verricht.
Indien bij of na het verrichten van de in lid 2 bedoelde werkzaamheden door de Gemeente, blijkt dat de kosten van deze werkzaamheden op grond van artikel 8 en 9 voor rekening van de Rechthebbende of gebruiker van de aansluiting behoren te zijn, kunnen de door de Gemeente gemaakte kosten bij de Rechthebbende in rekening worden gebracht.
HOOFDSTUK 3 – HEMEL- EN GRONDWATER
Artikel 14 – Verbod op lozen van hemelwater op de riolering
De Rechthebbende van een perceel is verplicht om, in aanvulling op de eventueel van toepassing zijnde eisen vastgelegd in de Keur van het Waterschap Limburg, hemelwater op zijn eigen terrein te verwerken. De Rechthebbende is vrij om te kiezen welke voorzieningen hij daarvoor gebruikt, zolang deze voorziening:
Wanneer de in lid 2, sub a gestelde eis aantoonbaar niet haalbaar is, dient minimaal een bui met een herhalingstijd van 1x per 10 jaar (50 mm in 24 uur) geborgen te worden. Hierbij dient wel in beeld gebracht te worden wat de gevolgen voor de omgeving zijn bij een bui met een herhalingstijd van 1x per 100 jaar. Bij een bui met een herhalingstijd van 1x per 100 jaar mag zowel in het plangebied als in de omgeving geen wateroverlast ontstaan;
De Rechthebbende dient een ontwerptekening, revisietekening en beheerplan met onderbouwing van de dimensionering van de hemelwatervoorziening en overloop, ter goedkeuring aan de beheerder te overleggen. Indien van toepassing mag deze informatie onderdeel zijn van de stukken zoals omschreven in artikel 4, lid 2, van deze verordening.
Artikel 17 – Plicht tot afkoppelen in geval van bestaande bouw / lozingssituaties
Het College kan ontheffing verlenen van de verplichting tot afkoppelen als bedoeld in het eerste lid, indien van de Eigenaar redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van het hemelwater en grondwater kan worden gevergd, omdat het tot onredelijke hoge kosten voor de Eigenaar leidt. Een ontheffing wordt aangevraagd middels een door het College vastgestelde procedure.
Artikel 21 – Toezicht, handhaving en strafbepaling
Met het toezicht op de naleving van de bepalingen bij of krachtens deze verordening gesteld zijn belast de bij besluit van het College aan te wijzen of aangewezen personen of groep van personen als bedoeld in artikel 5.11 van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 5 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Aldus besloten in de openbare besluitvormende raadsvergadering d.d. 25 januari 2021.
De raad voornoemd,
De griffier, Jos van der Knaap
De voorzitter, Hans Teunissen
Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen
Artikel 1 – Definities van begrippen
In artikel 1 worden de begripsbepalingen behorende bij deze verordening gegeven. Waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit het GegevensWoordenboek Stedelijk Water (GWSW). De definities in het GWSW zijn echter vaak algemener van aard en in betreffende gevallen ontoereikend voor het specifieke onderscheid dat in deze verordening noodzakelijk is.
Omdat het aansluitpunt de scheidingslijn vormt tussen de beheerverantwoordelijkheid van gemeente en perceelseigenaar is het belangrijk dat er een goede definitie wordt gegeven van het aansluitpunt. Conform Bouwbesluit 2012, gebaseerd op NEN 3215 en NTR 3216, hoort er een dubbel ontstoppingsstuk aangebracht te zijn in de perceel-/aansluitleiding: één gelegen op het aangesloten perceel en één gelegen op het openbaar terrein. In gevallen waar dit niet zo is, geldt het ontstoppingsstuk dat nabij de erfgrens gelegen is als aansluitpunt. De perceeleigenaar blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de staat en werking van voorzieningen op het aangesloten perceel, of deze nu onderdeel zijn van de perceelleiding of aansluitleiding.
De rechthebbende is degene die een goedkeuring voor de aansluiting op het openbare riool kan aanvragen. Verder wordt een vereniging van eigenaren als rechthebbende aangemerkt, aangezien bij appartementsgebouwen vaak slechts één aansluiting aanwezig is voor het gehele gebouw. De vereniging van eigenaren wordt dan de houder van de goedkeuring voor de betreffende aansluiting en zal vervolgens met de leden moeten regelen hoe binnen het gebouw met verstoppingen en storingen wordt omgegaan. Dit geldt ook voor een rechthebbende die zijn eigendom verhuurt. Hij dient er zelf voor te zorgen dat de huurder de voorschriften van de goedkeuring naleeft.
Dit laatste geldt ook, als de verhuurder een woningbouwvereniging is. De woningbouwvereniging is degene die een goedkeuring voor de aansluiting op het openbare riool kan aanvragen. Zij zal dan met haar huurders onderling afspraken kunnen maken omtrent het gebruik van de aansluiting, maar de woningbouwvereniging is als rechthebbende het aanspreekpunt in de relatie tot de gemeente.
De huurders van de woningbouwvereniging zijn gebruikers in de zin van deze verordening. Als rechthebbende wordt niet alleen aangemerkt de (perceels)eigenaar, maar ook de zakelijke gerechtigde van een aan te sluiten perceel.
Ook de rechtsopvolgers van deze eigenaren of zakelijk gerechtigden worden aangemerkt als rechthebbende, zodat de goedkeuring geldig blijft in geval het perceel bijvoorbeeld wordt verkocht.
Artikel 2 – Reikwijdte van de verordening
Deze verordening is van toepassing voor bouwen of het renoveren van bouwwerken en de aanleg van verhardingen, voor zover hiermee het verhard oppervlak wijzigt of toeneemt.
De verordening is niet van toepassing op inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer. Het lozen van hemelwater op de riolering is voor inrichtingen geregeld in het Activiteitenbesluit. Daarin staat dat lozing van afstromend hemelwater op een vuilwaterriool alleen is toegestaan als lozing in een schoon-waterstelsel, het oppervlaktewater of de bodem niet mogelijk is.
De verordening is wel van toepassing voor lozingen vanuit de buitenruimte. Hieronder wordt verstaan: openbare wegen (inclusief kunstwerken), pleinen, winkelstraten en overige verhardingen in het openbaar gebied.
Hoofdstuk 2 – Aansluiting van voorzieningen
2.1 – Aanvraag tot (of wijzigen van) aansluiting
In artikel 3 wordt bepaald dat aansluiting van een particulier riool op de openbare riolering of wijziging van een dergelijke aansluiting, verboden is zonder goedkeuring. Deze goedkeuring voor het verkrijgen van een aansluiting op de riolering is een belangrijk uitgangspunt van deze verordening.
In de goedkeuring kunnen voorschriften worden opgenomen omtrent het particulier riool zoals dat aanwezig moet zijn op het moment dat de aansluiting tot stand gebracht wordt. Daarnaast is het raadzaam de voor de rechthebbende geldende regels uit de verordening met betrekking tot het onderhoud, de renovatie, vervanging en sloop, expliciet in de goedkeuringsbrief te vermelden.
Zolang de betreffende aansluiting bestaat, blijven deze voorschriften gelden. Bij wijziging van de aansluiting moet een nieuwe goedkeuring worden aangevraagd.
In lid 2 wordt aangegeven dat burgemeester en wethouders alleen goedkeuringen verlenen voor aansluitingen die overeenstemmen met de openbare riolering ter plaatse. Dit betekent dat er bijvoorbeeld geen goedkeuring kan worden verkregen voor de gemengde afvoer van hemelwater en (huishoudelijk) afvalwater als ter plaatse een gescheiden stelsel ligt.
Lid 3 geeft nog een toevoeging aan lid 2 door te stellen dat de aanvraag voor goedkeuring voor meerdere aansluitingen op een perceel dienen in één schriftelijk verzoek gecombineerd te worden ingediend. Bij het aansluiten van een perceel op bijvoorbeeld een gemengd stelsel zullen deze aansluitingen doorgaans tegelijk worden gerealiseerd. De voorwaarden voor dat perceel kunnen in één aanvraag worden opgenomen.
Als de goedkeuring is verleend kan de rechthebbende een verzoek doen aan burgemeester en wethouders om de aansluiting tot stand te brengen (zie artikel 6).
Artikel 4 – Het verkrijgen van goedkeuring
Artikel 4 bepaalt dat de goedkeuring moet worden aangevraagd door de rechthebbende. Om dit te vereenvoudigen, moet de aanvraag worden gedaan met een daartoe bestemd formulier (zie bijlage 1). In het tweede lid is vastgelegd waaraan de aanvraag moet voldoen.
De aanvrager dient gelijktijdig bij de aanvraag alle gegevens aan te leveren. Voorgaande geldt ook indien de gevraagde gegevens reeds zijn vastgelegd in een bouwvergunning of een vergunning op grond van de Wet milieubeheer.
Op grond van lid 4 krijgt de aanvrager na daarover geïnformeerd te zijn nog vier weken de tijd om de gegevens aan te vullen indien de overlegde gegevens incompleet zijn. Als na het verstrijken van die periode de gegevens nog steeds onvolledig zijn of opnieuw een onvolledige aanvraag wordt ingediend, kunnen burgemeester en wethouders op basis van artikel 4:5 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de aanvraag niet te behandelen.
Artikel 5 – Weigering van de goedkeuring.
In artikel 5 is vastgelegd op welke gronden de goedkeuring geweigerd kan worden. In lid 1 is aangegeven dat het moet gaan om technische, juridische of milieuhygiënische weigeringsgronden. In lid 2 worden voorbeelden gegeven van mogelijke weigeringsgronden. Sub a over de hoogteligging is bijvoorbeeld een technische weigeringsgrond, die per gemeente en per lokale situatie kan verschillen.
De in lid 2 genoemde weigeringsgronden zijn niet uitputtend bedoeld en moeten worden gezien als ondersteuning van de motivering om een goedkeuring te weigeren. Bij een weigering wordt altijd aangegeven aan welke eisen moet worden voldaan om alsnog voor de goedkeuring in aanmerking te komen.
2.2 – Aanleg (of wijziging) van een aansluiting
Artikel 6 – Uitvoering aanleg of wijziging van een aansluitleiding
In artikel 6 wordt bepaald dat de aanleg van de aansluitleiding binnen een jaar moet plaatsvinden en dat dit alleen geschiedt door of namens de gemeente. Na het indienen van een verzoek dient de gemeente binnen zes weken met de aanvrager overeen te komen wanneer de werkzaamheden naar verwachting uitgevoerd zullen worden. De geplande uitvoeringsdatum moet vallen binnen de termijn zoals genoemd in lid 1.
Omdat de gemeente er onder andere in verband met het ontwijken van kabels en leidingen ook voor kan kiezen eerst de aansluitleiding (te doen) aan te leggen en daarna pas het particulier riool te (doen) realiseren, is in lid 3 de mogelijkheid opgenomen om van lid 2 af te wijken.
Na overleg met de rechthebbende, kan in de goedkeuring worden vastgelegd dat de rechthebbende de aansluiting zelf uitvoert. Om te kunnen controleren of deze aansluiting deugdelijk tot stand is gebracht, moet de rechthebbende melden dat hij de aansluiting heeft uitgevoerd, waarna het aansluitpunt nog drie werkdagen in het zicht moet blijven.
Lid 4 geeft aan dat een aansluiting niet plaatsvindt als het particulier riool niet voldoet aan de daaraan te stellen bouwtechnische eisen. Deze bepaling moet worden gezien als een zogenaamde vangnetbepaling.
Op grond van het Bouwbesluit 2012 moet in principe in alle gevallen de hemelwaterafvoer en de afvoer van stedelijk afvalwater gescheiden tot aan de erfgrens te worden aangelegd, als het niet op eigenterrein wordt verwerkt. Pas op de erfgrens mag de koppeling van de twee afvoeren plaatsvinden. Indien later alsnog een gemeentelijke hemelwatervoorziening wordt aangelegd, kan daarop de hemelwaterafvoer eenvoudig worden aangesloten. De ligging van de gemeentelijke riolering en hemelwatervoorzieningen kan opgevraagd worden bij de gemeente.
In lid 5 is opgenomen dat door of vanwege de beheerder de wijze van (technisch) aansluiten wordt aangegeven. Dit kan zowel gaan om een bovengrondse als een ondergrondse voorziening. Indien de hemelwaterafvoerleiding moet worden aangesloten op de gemeentelijke riolering of hemelwatervoorziening, biedt artikel 6.18, vierde lid, van het Bouwbesluit de mogelijkheid aan te geven wat de ligging, hoogte en diameter is ter plaatse van de perceelgrens. Op grond van het Bouwbesluit kunnen echter geen eisen worden gesteld aan de aansluiting op gemeentelijke voorzieningen in de openbare weg, vandaar dat dit in deze verordening is geregeld.
Artikel 7 – Kosten voor de aanleg of wijziging van een aansluiting
Het bedrag dat de rechthebbende voor de (aanleg van de) aansluiting dient te betalen, moet worden aangemerkt als een recht dat wordt geheven terzake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten (artikel 229 lid 1 sub b Gemeentewet).
Dit betekent dat het in rekening gebrachte bedrag niet hoger mag zijn dan de kosten die de gemeente in werkelijkheid moet maken. Hiervoor is een tarievenlijst opgesteld waarmee is na te gaan wat de aanleg van een aansluitleiding per meter kost. De tarieven voor aanleg zijn richtprijzen, waarbij het uitgangspunt 50% asfalt en 50% elementenverharding is.
Er mag geen bedrag voor de aanleg van de aansluitleiding worden berekend als deze kosten al zijn verwerkt in het gemeentelijk rioolrecht of in geval deze kosten zijn verwerkt in de gronduitgifteprijs of anderszins zijn verhaald.
Artikel 8 – Onderhoud, renovatie en vervanging
Artikel 8 geeft nadere regels over het beheer en onderhoud, de renovatie en vervanging van de aansluitleiding. Deze worden door en voor rekening van de gemeente uitgevoerd tot het aansluitpunt, gerekend vanaf de openbare riolering, tenzij het aannemelijk is dat de betreffende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd ten gevolge van een onjuist gebruik of onvoldoende onderhoud van het particulier riool. In dat geval komen de kosten voor rekening van de rechthebbende.
De rechthebbende moet zorgen dat de door hem gebruikte aansluiting vrij blijft van aanslag, slib en dergelijke, als gevolg waarvan de leiding op den duur verstopt zou kunnen raken. Hier hoort ook bij het voorkomen van wortelingroei als gevolg van verslechterde / verouderde buizen en/of buisverbindingen. De rechthebbende is zelf verantwoordelijk voor het beheer en onderhoud van het particulier riool.
Artikel 9 – Verstopping en andere storingen
In artikel 9 is een calamiteitenregeling opgenomen om te voorkomen dat voor elk probleem de gemeente erbij wordt geroepen. Om te voorkomen dat de rechthebbende of de gebruiker voor elke storing of verstopping meteen de gemeente belt, is in lid 1 de regel opgenomen dat in geval van storing of verstopping de rechthebbende eerst moet vaststellen waar de storing zich in de aansluitleiding bevindt. Als hij geconstateerd heeft, dat de storing in de aansluitleiding zit, kan hij de gemeente laten komen om de storing of verstopping op te heffen.
In lid 3 wordt nadrukkelijk gesteld dat de rechthebbende zelf verantwoordelijk is voor het verhelpen van verstoppingen in het particulier riool. Dit betekent dat de rechthebbende, indien hij het pand bijvoorbeeld verhuurt, bij calamiteiten voor de gebruiker van het particuliere riool het aanspreekpunt is. Verder geeft het artikel een regeling voor het geval toch de hulp wordt ingeroepen van de gemeente, omdat wordt vermoed dat het een storing betreft waarvoor de gemeente verantwoordelijk is.
Bij het verrichten van onderhouds- en herstelwerkzaamheden is het van belang de bepalingen uit de APV in acht te nemen, bijvoorbeeld over het graven in openbare grond. Eventuele vervolgschade als gevolg van de werkzaamheden kan voor rekening van rechthebbende komen.
Lid 6 geeft rechthebbenden de mogelijkheid om de noodzakelijke werkzaamheden te verrichten, indien de perceelleiding nergens op eigen terrein ligt. Dit is bijvoorbeeld het geval als de voorgevel van het aangesloten gebouw, tevens de erfgrens is. Volgens de definities in artikel 1 bevindt het aansluitpunt – en dus de grens tussen verantwoordelijkheid van perceel eigenaar en gemeente – zich dan op openbaar gebied. Na toestemming van de gemeente mag dan een beperkt gebied worden open gegraven om het onderzoek en herstel – zoals omschreven in dit artikel - te kunnen verrichten.
2.4 – Verwijdering van een aansluiting
Artikel 10 – Zorgplicht bij (tijdelijke) beëindiging aansluiting
In artikel 10 zijn bepalingen opgenomen over de zorg die betracht moet worden bij werkzaamheden die schade kunnen veroorzaken aan de openbare riolering. In lid 3 en lid 4 is vastgelegd dat bij definitieve beëindiging van het gebruik van een aansluitleiding, de goedkeuring wordt ingetrokken en de leiding wordt verwijderd.
Hoofdstuk 3 – Hemel- en grondwater
Artikel 14 – Verbod op lozen van hemelwater op de riolering
De gemeenteraad heeft de zorgplichten voor het afvalwater, hemelwater en grondwater geformuleerd in het Gemeentelijk Rioleringsplan 2020-2024. De basis voor het verbod om hemelwater te lozen op de riolering is in de Wetmilieubeheer gesteld en uitgewerkt in het Besluit lozing afvalwater huishoudens, en het GRP. Het GRP bevat een beleidsvoornemen over het niet lozen van hemelwater en grondwater op de riolering van zowel openbaar als particulier terrein.
Het verbod op het aankoppelen van hemelwater geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze zijn gelegen binnen de reikwijdte van deze verordening (zie artikel 2). De plicht tot niet aankoppelen is dus niet slechts beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook het open erf of andere terreinen.
Bedoeld is zowel het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en via een dakgoot, regenpijp, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt als het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via goten, putten, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht is onder meer een terras, een oprit, een parkeerterrein, een laad- en losperron. Ook de openbare weg binnen een aangewezen gebied valt binnen de reikwijdte van de afkoppelplicht.
Lid 2 en 3 – Op eigen terrein verwerken
In lijn met het hemelwaterbeleid van het waterschap Limburg streven we in de gemeente Gennep naar een volledig gescheiden inzameling, hergebruik en verwerking van afval- en hemelwater, indien de lokale situatie dit toelaat. We infiltreren het hemelwater bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de plaats waar het valt, eventueel na tijdelijke berging, in de bodem. Als infiltratie in de bodem niet mogelijk is, voeren we het hemelwater na tijdelijke berging geknepen af naar het oppervlaktewater. Als tot slot ook afvoer naar het oppervlakte water niet mogelijk is, transporteren we het hemelwater naar de RWZI, middels een geknepen constructie met een buffer.
Hemelwater afvloeiende van nieuwe aan- en/of verbouwingen of andere te realiseren verhardingen dient op eigen terrein, gescheiden van de bestaande riolering, zoveel mogelijk in de bodem te worden geïnfiltreerd.
In de nieuwe Keur (geldend per 1 april 2019) zijn de regels voor het lozen van regenwater bij de realisatie van verharde terreinen en gebouwen aangescherpt. Vanwege de klimaatverandering en het voorkomen van wateroverlast is het nodig om bij deze ontwikkelingen fors meer buffercapaciteit te vragen. De ontwerpbui voor nieuwe ontwikkelingen wijzigt van een bui met een herhalingstijd van eenmaal per 25 jaar naar een bui met een herhalingstijd van eenmaal per 100 jaar (gemiddeld klimaatscenario 2050): 100 mm in 24 uur.
We behandelen inbreidings- en herstructureringsprojecten (bestemmingsplanwijzigingen) net zoals een nieuwbouwlocatie. De exacte mogelijkheden van het verwerken van het hemelwater in deze gebieden hangt daarbij wel van vele factoren af, zoals: type riolering in de nabije omgeving waarop aangesloten moet of kan worden, de beschikbaarheid van oppervlaktewater, de grondwaterstand, de omvang van de inbreiding en eventueel sociale aspecten als toegankelijkheid en veiligheid.
Indien er nog sprake is van hemelwater dat wordt afgevoerd naar het gemeentelijk rioolstelsel, dient dit bij de eerstvolgende ruimtelijke (her)ontwikkeling te worden afgekoppeld van de bestaande riolering en zoveel mogelijk op eigen terrein, gescheiden van de bestaande riolering, in de bodem te worden geïnfiltreerd. Alleen het overtollige hemelwater mag worden afgevoerd, waarbij de voorkeursvolgorde onverminderd geldt.
Lid 4 en 5 – Vrijstelling en overloop extreme neerslag
Perceeleigenaren hoeven niet al het hemelwater te verwerken op eigen terrein. Zij mogen een overstortvoorziening aanbrengen, die de waterhoeveelheid boven de in lid 2 en 3 genoemde hoeveelheden afvoert naar gemeentelijke voorzieningen. In de gemeente Gennep dient dit een voorziening te zijn die het water bovengronds laat afstromen naar openbaar gebied.
Er mag geen schade voor derden ontstaan door de afvoer van het water (door bijv. uitspoeling). Evenmin mogen er gevaarlijke situaties ontstaan door grote waterafvoer of -diepte (bijv. afvoer naar de openbare weg is soms toegestaan, maar moet niet tot schade in de vorm van vollopen van kelders, garages of panden leiden).
Een en ander zal in het ontwerp van het gebouw en de inrichting van eigen terrein meegenomen moeten worden. Ook zal men een risico-inventarisatie moeten maken.
De overloop naar de openbare weg moet op het punt van overdracht bovengronds zijn, zodat controle op de werking mogelijk is. Ook dient men met de gemeente overeenstemming te bereiken over de wijze van lozen indien via een ondergrondse leiding afgevoerd moet worden.
Lid 6 – Vrijstelling infiltreren
Vanuit de wettelijke voorkeursvolgorde volgt dat als infiltreren aantoonbaar niet mogelijk is, het water mag worden opgeslagen om het vervolgens vertraagd af te voeren. Echter, ook in die gevallen blijft infiltreren – al is het met kleine hoeveelheden – toch een verplicht onderdeel van de voorziening.
Lid 7 – Hoeveelheid aanwezige waterberging
Bij elke ingreep geldt dat de al aanwezige totale hoeveelheid waterberging niet af mag nemen. Bij uitbreidingen van het verhard oppervlak dient de nieuwe opgave dus volledig bovenop de al bestaande hoeveelheid berging gerealiseerd te worden.
Ook geldt: als in geval van herbouw de al bestaande voorziening(en), volgens de eisen uit de verordening, in de nieuwe situatie feitelijk een overcapaciteit hebben, bijvoorbeeld als het nieuwe pand kleiner is dan het oude, mag deze overcapaciteit niet verwijderd worden.
Lid 8 – Gereedkomen en instandhouding
Met deze verordening wordt ook de instandhouding van de voorzieningen geregeld.
Ongewenste latere aanpassingen aan de afvoer van hemelwater, grondwater en stedelijk afvalwater vallen binnen deze verordening. Hier kan handhavend opgetreden worden
Artikel 10.32a lid 2 Wet milieubeheer luidt: ‘Van de mogelijkheid, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt geen gebruik gemaakt, indien van degene bij wie afvloeiend hemelwater of grondwater vrijkomt redelijkerwijs geen andere wijze van afvoer van dat water kan worden gevergd’.
Dit is de basis voor de mogelijkheid om op grond van het negende lid ontheffing te kunnen verlenen. Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot het niet aansluiten op de riolering en/of op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening of een zuiverende voorziening.
Het krijgen of verlenen van een ontheffing is geen recht of plicht, maar een mogelijkheid. Hydrologische (natuurlijke) of hydraulische (technische) oorzaken kunnen een bepaalde manier of omvang van lozen onwenselijk of zelfs onmogelijk maken.
Indien een ontheffing verleend is door het bevoegd gezag voor lozing op de (gemengde) riolering, dan vervalt deze zodra een openbare hemelwatervoorziening is aangelegd. Vanaf dat moment moet de perceeleigenaar voorzieningen treffen om het hemelwater op dat nieuwe stelsel te lozen en niet meer op de (gemengde) riolering.
Een afwijking of ontheffing dient afgewogen te worden in het proces van de Omgevingsvergunning en/of Watertoets en waterparagraaf. Daarvoor kan er om een nader onderzoek gevraagd worden. Bijvoorbeeld het aantonen dat infiltratie niet mogelijk is met o.a. representatief bodemonderzoek of infiltratieonderzoek. Of aantonen dat er bijvoorbeeld ruimtegebrek is of dat er nadelige effecten op de omgeving kunnen ontstaan. Als voorbeeld kan gedacht worden aan de aanwezigheid van grondwaterverontreiniging in de nabijheid, die door infiltratie verplaatst kan worden.
Artikel 16 – Verbod op het lozen van grondwater
Op grond van dit artikel is het lozen van grondwater op de riolering in de gehele gemeente in principe verboden. Dit geldt nadrukkelijk ook voor grondwater in de vorm van spuiwater van Warmte Koude Opslag (WKO), bronneringswater en werkwater van WKO. Voor lozing van spuiwater van WKO, bronneringswater en werkwater van WKO kan toestemming verleend worden. Dit wordt in ieder geval getoetst aan de capaciteit van de riolering te plekke. Dit artikel sluit aan op de huidige regelgeving en het besluitkwaliteit leefomgeving als onderdeel van de Omgevingswet.
In het verlenen van een ontheffing op het lozingsverbod bepaalt de beheerder hoe de lozing mag plaatsvinden. Zij houdt hierbij onder andere rekening met de lokale hydraulische en hydrologische situatie, de reeds aanwezige voorzieningen en de effecten op de omgeving. Hierbij kan ook bepaald worden dat de toegestane wijze van lozen automatisch verandert als er iets in deze situatie wijzigt, bijvoorbeeld als er in de toekomst een drainagesysteem wordt aangelegd en de voorkeursvolgorde van lozen aangeeft dat vanaf dat moment daarop geloosd moet worden
Artikel 17 – Plicht tot afkoppelen in geval van bestaande bouw / lozingen
Het eerste lid geeft de plicht tot afkoppelen van de hemelwaterafvoerleiding van het openbaar vuilwaterriool. Het gaat hier zowel om de afvoerleidingen die direct zijn aangesloten op het openbaar vuilwaterriool alsmede leidingen die op het perceel of binnen de woning/het gebouw zijn aangesloten op een gemengde leiding die op het openbaar vuilwaterriool is aangesloten. De plicht tot afkoppelen geldt voor alle eigenaren van bouwwerken, open erven en terreinen, voor zover deze zijn gelegen binnen de gebiedsaanwijzing en het desbetreffende besluit geen uitzondering bevat. Eenzelfde situatie geldt voor het grondwater.
De plicht tot afkoppelen is dus niet slechts beperkt tot het bouwwerk, maar betreft ook het open erf of andere terreinen. Bedoeld is zowel het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een bouwwerk en via een dakgoot, regenpijp, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt als het afvloeiend hemelwater dat afkomstig is van een open erf of terrein en via goten, putten, afvoerbuis enzovoort het openbaar vuilwaterriool bereikt. Een open erf of terrein waarin goten en putten zijn aangebracht is onder meer een terras, een oprit, een parkeerterrein, een laad- en losperron. Ook de openbare weg binnen een aangewezen gebied valt binnen de reikwijdte van de afkoppelplicht.
In de gebiedsaanwijzing wordt rekening gehouden met de locatie van de hemel en/of grondwaterafvoer. In eerste instantie wordt onderscheid gemaakt tussen aansluitingen die zich aan de voorkant (wegzijde) van het bouwwerk bevinden en de achterkant van het bouwwerk. Dit is een gevolg van het redelijkheidscriterium uit het tweede lid van art. 10.32a Wet milieubeheer. De voorkant van het bouwwerk kan in de meeste gevallen relatief gemakkelijk worden afgekoppeld. De achterzijde van het bouwwerk is soms moeilijker af te koppelen en zal, indien afkoppeling in redelijkheid niet verlangd kan worden, buiten beschouwing worden gelaten.
In het besluit tot gebiedsaanwijzing wordt beleidsmatig onderbouwd dat het gevraagde in beginsel redelijk is, waarbij concreet wordt aangegeven wat concreet gevraagd wordt (gescheiden aanbieden of infiltreren) en wat daarvan de (financiële) consequenties zijn.
Door de beheerder kan worden aangegeven op welke wijze afkoppelen (technisch) moet gebeuren. Indien na het afkoppelen de hemelwater- en/of grondwaterafvoerleiding moet worden aangesloten aan het openbaar schoonwaterriool, biedt de bouwregelgeving de mogelijkheid aan te geven op welke wijze deze aansluiting (technisch) moet plaatsvinden.
Artikel 10.32a Wet milieubeheer geeft aan dat de termijn waarbinnen de lozing van het hemelwater moet zijn beëindigd in de verordening wordt genoemd. De afkoppelplicht kan niet van de ene op de andere dag worden afgekondigd. In de gebiedsaanwijzing wordt gekozen voor een termijn van 12 maanden.
Ontheffing van de afkoppelverplichting is mogelijk in uitzonderingssituaties waarin toepassing van gebiedsaanwijzing een bijzondere onbillijkheid met zich brengt die niet behoort tot de normaal beoogde gevolgen van het de gebiedsaanwijzing. Enig individueel nadeel is echter aanvaardbaar om een collectief doel te dienen (zoals het voorkomen van wateroverlast).
In de aan te wijzen gebieden is het soms mogelijk om het hemelwater en/of grondwater aan te sluiten op het openbare schoonwaterriool. Waar er geen openbaar schoonwaterriool aanwezig is, zijn er in de regel voldoende mogelijkheden hemelwater te infiltreren in de bodem of te lozen in oppervlaktewater. Het verlenen van een ontheffing van de afkoppelverplichting is daarom alleen aan de orde indien het afkoppelen tot onredelijk hoge kosten voor de perceeleigenaar leidt. Dit kan bijvoorbeeld spelen bij het moeten uitvoeren van werkzaamheden aan leidingdoorvoeren door de fundering. Of de kosten onredelijk zijn wordt, bij de beoordeling van een verzoek om ontheffing, bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. Als voor een individuele perceel eigenaar de te maken kosten onevenredig hoog zijn, in vergelijking met anderen in het aangewezen gebied, ligt ontheffing in de rede.
Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. Een voorschrift kan betrekking hebben op onder meer een uitstel van de plicht tot afkoppelen en op het treffen van een alternatieve (tijdelijke) voorziening. Een voorschrift dient vergezeld te gaan van een goede motivering.
Op de voorbereiding van de gebiedsaanwijzing is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 Awb), van toepassing. Belanghebbenden hebben hiermee de gelegenheid op het ontwerpbesluit zienswijzen in te brengen. Op deze manier wordt een zorgvuldige voorbereiding en vaststelling gewaarborgd.
Artikel 18 – Kwaliteit af te voeren water
De ontdoener heeft een zorgplicht ten aanzien van de (goede) kwaliteit van het af te voeren en te infiltreren hemelwater en grondwater. De verwerking van het hemelwater en grondwater mag daarom niet leiden tot verontreiniging van het ontvangende medium, zoals bodem, grondwater, oppervlaktewater, etc.
Aangenomen mag worden dat het hemelwater van voldoende kwaliteit is als het afstroomt over niet-afspoelende en niet-uitlogende materialen en er geen verontreinigende activiteiten op deze oppervlakken plaatsvinden. Verontreinigende activiteiten zijn bijvoorbeeld autowassen, besproeiing met onkruidbestrijdende middelen, lozing van verfmiddelen (kalk of iets dergelijks) of lekkage van oliën.
De gemeente ontraadt hemelwater en grondwater dat in contact is geweest met zink, koper of lood zonder zuiverende randvoorziening (zoals bodemverrijking) of bronmaatregel (zoals coaten of vervangen dakgoot) direct naar de bodem af te voeren.
Om aan de zorgplicht te voldoen, kan het nodig zijn een filter toe te passen. Met beheersmaatregelen (vervangen vulmateriaal, afvoeren verontreinigd vulmateriaal) moet voorkomen worden dat een verontreiniging doorslaat naar de bodem, het grondwater of het oppervlaktewater. Na de voorziening kan het water in bodem (als grondwater) of op oppervlaktewater worden geloosd. Vanzelfsprekend hebben maatregelen aan de bron de voorkeur.
De mogelijke reeds aanwezige verontreiniging van de bodem moet altijd goed worden nagegaan door de lozer van het hemelwater.
Bij het zonder beperkingen toestaan van het lozen van afvloeiend hemelwater is er van uitgegaan, dat in de praktijk tijdens het afvloeien van het hemelwater enige verontreiniging bijna onontkoombaar is. De oppervlakken waarover het hemelwater afvloeit zijn immers niet volledig schoon, en afhankelijk van het materiaal waarmee het hemelwater in aanraking komt, vindt vaak enige mate van afspoeling of uitloging plaats. In de meeste gevallen leidt deze echter niet tot een zodanige verontreiniging van het hemelwater, dat het lozen in de bodem verboden moet worden.
Indien er wel sprake is van een grote verontreiniging, dan is het vaak mogelijk om door het treffen van preventieve maatregelen de verontreiniging terug te brengen en daarmee het hemelwater alsnog rechtstreeks in het milieu te brengen.
Binnen door de provincie aangewezen zones, zoals het grondwaterwingebied en bijbehorende beschermingszones en boringsvrije zones, gelden mogelijk aanvullende regels voor de verwerking van hemelwater en grondwater. Dit is vastgelegd in de Provinciale Milieu Verordening. Hiervoor is de provincie het bevoegd gezag.
Omdat met het van kracht worden van deze verordening juridisch een nieuwe situatie ontstaat, is in artikel 20 een aantal overgangsbepalingen opgenomen. Aanvragen tot aansluiting of wijziging van een aansluiting die na de inwerkingtreding van de verordening nog in behandeling moeten worden genomen, worden behandeld volgens de regeling in de verordening.
In lid 2 zijn op alle reeds bestaande aansluitingen de bepalingen met betrekking tot het beheer en onderhoud en de zorgplicht bij verwijdering en sloop van toepassing verklaard. Uiteraard mag deze toepassing geen strijd opleveren met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Bij wijziging van een bestaande aansluiting bestaat uiteraard de plicht om daarvoor een goedkeuring aan te vragen.
Omdat het denkbaar is dat voor het tot stand brengen van rioolaansluitingen in het verleden met perceeleigenaren overeenkomsten zijn gesloten waarin afspraken zijn gemaakt die strijd opleveren met de goedkeuring, is in lid 3 vastgelegd dat in dergelijke situaties de bepalingen van de overeenkomst prevaleren. Het zou immers in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel als deze afspraken zomaar opzij worden gezet.
De Wet milieubeheer kent geen strafbepaling voor overtreding van een verordening als bedoeld in artikel 10.32a. Deze wet bevat een uitgebreid systeem van bestuurlijke boetes, maar dit is niet gekoppeld aan artikel 10.32a. Daarom is in deze verordening een zelfstandige strafbepaling opgenomen, gekoppeld aan de geldboetecategorieën van artikel 23 Wetboek van Strafrecht. Gekozen is voor de geldboete van de tweede categorie als bedoeld in artikel 23 Wetboek van Strafrecht. Op grond van artikel 24c Wetboek van Strafrecht kan vervangende hechtenis worden toegepast.
Voor het handhaven van gemeentelijke verordeningen geldt altijd de mogelijkheid van dwangsom en bestuursdwang. De dwangsom komt voor dit type overtreding het eerst in aanmerking
Artikel 22 – Hardheidsclausule.
Om te voorkomen dat toepassing van de bepalingen van deze verordening in een concreet geval zou leiden tot een beslissing in strijd met de redelijkheid en billijkheid, is in artikel 22 een hardheidsclausule opgenomen.
Artikel 23 gaat over de inwerkingtreding en de citeertitel en spreekt voor zich.