Organisatie | Elburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg |
Citeertitel | Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 1 Havenindeling |
Geen
artikel 149 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-02-2021 | nieuwe regeling | 25-01-2021 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
1. De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
2. De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
1. Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
2. Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan drie weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
Hoofdstuk 2. Openbare orde en veiligheid, volksgezondheid en milieu
Afdeling 1. Voorkomen of bestrijden van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
1. Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
2. Degene die op een openbare plaats:
3. Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
5. Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4. Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
5. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:6 Verspreiden geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
2. Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 2. Bruikbaarheid, uiterlijk aanzien en veilig gebruik van openbare plaatsen
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
1. Het is verboden zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.
2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of k, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd:
4. Het verbod is niet van toepassing op:
5. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder a, is niet van toepassing als in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
6. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder b, is niet van toepassing op bouwwerken.
7. De weigeringsgrond, bedoeld in het derde lid, onder c, is niet van toepassing als in de voorkoming van overlast wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
8. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. De vergunning wordt verleend als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, als de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wegenwet, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening.
5. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
2. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de waterschapskeur.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Artikel 2:16 Openen straatkolken en dergelijke
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
1. Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan:
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3˚, van het Wetboek van Strafrecht.
3. Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
Artikel 2:19 Kabels en snoeren
1. Het is verboden een (elektriciteits)snoer en of kabel voor het opladen van elektrische auto’s, aanhangwagens en/of andere voer- en vaartuigen boven, op of naast de openbare weg te leggen.
2. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
3. Degene die het snoer over de openbare weg legt is aansprakelijk voor de eventuele schade die andere weggebruikers oplopen door toedoen van het neerleggen van het snoer.
4. De gemeente is niet aansprakelijk voor schade voortvloeiend uit de aanwezigheid van het snoer als gevolg van de uitvoering van haar taak als wegbeheerder (zoals straatvegen en gladheidsbestrijding).
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
1. De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
1. In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
2. Onder evenement wordt mede verstaan:
3. In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:
de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeerplaats of het voetgangersgebied plaatselijk bekend als “de ring”, te weten Zuiderkerkstraat, Van Kinsbergenstraat, Noorderkerkstraat, Ellestraat, Smedestraat, Bloemstraat, Ledige Stede en alles wat daarbinnen valt of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer, de scheepvaart en de hulpdiensten;
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
2. Bij de indiening van de vergunningaanvraag worden de gegevens, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen, aangeleverd voor zover voor het evenement een gebruiksmelding zou moeten worden gedaan op grond van artikel 2:1, eerste lid, van het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen.
3. Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator ten minste 20 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
4. De burgemeester kan binnen 15 dagen na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
5. Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994.
6. Het derde lid is niet van toepassing op een krachtens artikel 2:24, tweede lid, onder f, aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
7. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een evenement weigeren indien:
8. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
9. De burgemeester kan gebieden en periodes aanwijzen waarin beperkingen worden gesteld aan het aantal te houden evenementen.
10. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1. Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
2. Het is verboden bij een evenement zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een doel of werkzaamheid in strijd met de openbare orde.
3. Het verbod in het tweede lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 4. Toezicht op horecabedrijven
1. In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, een bed & breakfast met ten minste vier slaapplaatsen, een café, waterpijpcafé, cafetaria, afhaalcentrum, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden verstrekt of bereid;
2. Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
Artikel 2:28 Exploitatievergunning openbare inrichting
1. Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
2. De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. In afwijking van artikel 1:8 kan de burgemeester slechts geheel of gedeeltelijk weigeren, als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed.
4. De burgemeester weigert de vergunning als bedoeld in het eerste lid als de aanvrager geen verklaring omtrent gedrag overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de vergunningaanvraag is ingediend, is afgegeven.
5. Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in:
6. De vergunning vervalt zodra de exploitant de exploitatie van de openbare inrichting feitelijk heeft beëindigd.
7. Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1. Voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in de artikelen 2.28 dient zowel de exploitant als de leidinggevende:
2. Het is verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de op de vergunning vermelde leidinggevende in de openbare inrichting aanwezig is.
1. Horecabedrijven zijn gesloten op maandag tot en met zaterdag tussen 1:00 uur en 7:00 uur, en op zondag tussen 00:00 uur en 7:00 uur.
2. Het bij het horecabedrijf behorende terras is alle dagen van de week gesloten tussen 00:00 uur en 7:00 uur.
3. Het is verboden een horecabedrijf voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
4. De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
5. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:4 en in afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid, kan de burgemeester in een vergunningvoorschrift van een horecabedrijf dat deelneemt aan het horecaconvenant bepalen dat: na 00:00 uur op zondag en na 1:00 uur op de overige dagen, geen nieuwe bezoekers meer in het horecabedrijf mogen worden toegelaten, en dat tussen 03:00 uur en 7:00 uur geen bezoekers meer in het horecabedrijf mogen verblijven.
6. Voor een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a en c gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel of museum.
7. Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
8. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:32 Handel in horecabedrijven
De exploitant van een horecabedrijf staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
1. Het is de houder van een inrichting, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, verboden in die inrichting toe te laten of te laten verblijven niet tot zijn gezin behorende personen, die naar het oordeel van de burgemeester misbruik van alcoholhoudende drank plegen te maken en wier namen als zodanig schriftelijk door de burgemeester aan die houder zijn opgegeven.
2. Het is aan een persoon wiens naam ingevolge het bepaalde in het eerste lid door de burgemeester aan de houders van inrichtingen, als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, is opgegeven, verboden zich in een dergelijke inrichting te bevinden nadat hij schriftelijk door de burgemeester van dit verbod in kennis is gesteld.
3. Het verbod in het tweede lid geldt voor een bepaalde periode, die niet langer is dan een jaar.
Afdeling 5. Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit Drank- en Horecawet
Artikel 2.34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
1. In het horecabedrijf van een paracommerciële rechtspersoon wordt alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekt gedurende de periode beginnende met een uur voor aanvang en eindigende met een uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de statutaire doelomschrijving van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.
2. Onverminderd het eerste lid, wordt in het horecabedrijf van een paracommerciële rechtspersoon alcoholhoudende drank uitsluitend vertrekt op werkdagen tussen 19:00 en 24:00 uur en op zaterdag, zondag en algemeen erkende feestdagen tussen 13:30 en 24:00 uur.
Artikel 2.34c Bijeenkomsten in horecabedrijf paracommerciële rechtspersoon
1. Het is in het horecabedrijf van een paracommerciële rechtspersoon verboden om alcoholhoudende drank te schenken tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
2. In afwijking van lid 1 hebben paracommerciële rechtspersonen de mogelijkheid om alcoholhoudende drank te verstrekken tijdens ten hoogste 6 bijeenkomsten per jaar van persoonlijke aard of die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
3. De paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk 5 werkdagen vóór een bijeenkomst als bedoeld in het tweede lid hiervan melding aan de burgemeester.
Artikel 2.34d Schenken van sterk alcoholhoudende drank
Het is verboden om in een horecabedrijf van een paracommerciële rechtspersoon sterke drank te verstrekken.
Artikel 2.34e Verbod prijsacties / ‘happy hours’
1. Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager ligt dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.
2. Het is verboden vanuit een inrichting alcoholhoudende drank aan te bieden voor gebruik elders dan ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van een week of korter lager is dan 70% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.
1. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk, in bijzondere gevallen, ontheffing verlenen van de in artikelen 2.34b, 2.34c en 2.34d opgenomen bepalingen en/of verboden.
2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene Wet Bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
3. Het college is bevoegd om voor dorps- en gemeenschapshuizen nadere regels vast te stellen voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.
Artikel 2.34g Intrekkingsgronden ontheffing
Naast de in artikel 1:6 vermelde intrekkings- en wijzigingsgronden kan de op grond van artikel 2:34f verleende ontheffing ook worden ingetrokken of gewijzigd indien zich feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het van kracht blijven van de ontheffing gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid.
Afdeling 6. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
In deze afdeling wordt onder inrichting verstaan elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Kennisgeving exploitatie
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht daarvan binnen drie dagen daarna schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
1. De houder van een inrichting dan wel ieder ander die bedrijfsmatig kamers verhuurd en/of anderszins overnachting aanbiedt of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het wetboek van Strafrecht, bij te houden.
2. De burgemeester kan voor het nachtregister een model verplicht voorschrijven.
Afdeling 7. Toezicht op speelgelegenheden
1. In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
2. In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 8. Maatregelen ter voorkoming van overlast, gevaar of schade
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
1. Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2. Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3. Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal of een daarbij behorend erf wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
1. Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
2. Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
4. De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
5. Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
6. Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
7. Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap en dergelijke
1. Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur- of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing als de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen of geprepareerde tassen en voorwerpen
1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Het verbod als bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing als de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
3. Het is verboden op een openbare plaats in de nabijheid van winkels een tas of andere voorwerpen die er kennelijk toe zijn uitgerust om het plegen van winkeldiefstal te vergemakkelijken te vervoeren of bij zich te hebben.
Artikel 2:46 Dragen gevaarlijk voorwerp
1. Het is verboden op door het college aangewezen openbare plaatsen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen, die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de volgens artikel 6:2 aangewezen toezichthouders, dan wel op basis van andere wetgeving aangewezen personen die bevoegd zijn tot het dragen van een wapen ter uitvoering van hun beroep.
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
1. Het is verboden op een openbare plaats:
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de artikelen 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
1. Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing op:
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
1. Het is verboden zonder redelijk doel:
2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval verstaan portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
1. Het is verboden op openbare plaatsen of in voor het publiek toegankelijke openstaande gebouwen en daarbij behorende erven zichtbaar goederen te dragen, bij zich te hebben of te vervoeren die uiterlijke kenmerken zijn van een organisatie die bij rechterlijke uitspraak of bestuurlijk besluit verboden is verklaard of is ontbonden vanwege een werkzaamheid of doel in strijd met de openbare orde.
2. Het verbod geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek als dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek of als daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein en dergelijke
Het is verboden zich op door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
Artikel 2:57 Loslopende honden
1. Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
2. Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
3. Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft, is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van die hond onmiddellijk worden verwijderd.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
1. Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3. De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
4. Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
2. Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.
1. Het is verboden in het openbaar de naam van God vloekende te gebruiken.
2. Het is verboden in het openbaar ruwe of onzedelijke taal te gebruiken.
3. Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt niet voor zover gedachten of gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7 van de Grondwet of indien het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Afdeling 9. Bestrijding van heling van goederen
In deze afdeling wordt onder handelaar verstaan de handelaar aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
1. De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en door de burgemeester gewaarmerkt register, en daarin onverwijld op te nemen:
2. De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
3. Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 10. Consumentenvuurwerk
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in het Vuurwerkbesluit.
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen
1. Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder vergunning van het college.
2. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
1. Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van het voorkomen van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2. Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚, van het Wetboek van Strafrecht.
1. Het is verboden op of aan de weg of op een voor het publiek toegankelijk terrein met gebruikmaking van carbid voorwerpen af te schieten:
2. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor zover de Wet geluidhinder of het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen van toepassing is.
3. Van het in het eerste lid onder c gestelde verbod kan ontheffing worden verleend voor het schieten (in georganiseerd verband) met vijf of meer carbidbussen in directe nabijheid van elkaar op 31 december. Deze ontheffing dient ten minste vier weken van tevoren te worden aangevraagd bij de burgemeester. Indien 31 december op een zondag valt, kan de burgemeester ontheffing van het eerste lid onder b en c verlenen, zodat op 30 december in plaats van 31 december in georganiseerd verband met vijf of meer carbidbussen geschoten kan worden.
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om, al dan niet tegen betaling, middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 12. Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats als deze personen het bepaalde in de artikelen 2.1, 2.16, 2.33, 2.47, 2.48, 2.50, 2.73 en/of 2.73a van de deze verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aanwijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht] een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
2. Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste twaalfweken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
3. Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
4. De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
1. Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft aan een persoon die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen is ingeschreven, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
2. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
Afdeling 13. Het tegen gaan van ondermijning
Artikel 2:81 Sluiting van voor publiek toegankelijke ruimten
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid, gezondheid, het woon- en leefmilieu of als er naar zijn oordeel sprake is van bijzondere omstandigheden, de sluiting van een voor het publiek toegankelijke ruimte en/of de daarbij behorende erven bevelen. Hij brengt het besluit terstond ter kennis van de houder van de ruimte die het betreft.
2. De burgemeester kan de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid in ieder geval toepassen, als er in het voor het publiek openstaand gebouw of een bij dat gebouw behorend erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet:
zich andere feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die naar het oordeel van de burgemeester de vrees wettigen dat het geopend blijven van het voor publiek toegankelijk gebouw en/of het bij dat gebouw behorende erf als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde, veiligheid, gezondheid of zedelijkheid.
3. Het is de houder van een voor publiek toegankelijke ruimte verboden deze voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven gedurende de tijd dat de ruimte krachtens een op grond van het eerste lid door de burgemeester genomen besluit voor publiek gesloten dient te zijn.
4. Het is bezoekers verboden gedurende de tijd dat een voor publiek toegankelijke ruimte krachtens een op grond van het eerste lid door de burgemeester genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin te bevinden.
5. Voor de toepassing van dit artikel worden onder bezoekers verstaan allen die zich in de voor het publiek toegankelijke ruimte bevinden of daarin toegelaten worden met uitzondering van:
Artikel 2:82 Aanwijzing vergunningplichtige gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten
1. De burgemeester kan gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waar(op) het verbod uit het eerste lid van artikel 2:83 van toepassing is.
2. Een gebouw of gebied wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw dan wel in dat gebied naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat.
3. Een aanwijzing van een gebouw of gebied kan zich tot één of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken.
4. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend voor de gehele gemeente aangewezen als naar het oordeel van de burgemeester de leefbaarheid of openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
Artikel 2:83 Vergunning uitoefening bedrijf
1. Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid weigeren:
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met een geldend bestemmingsplan, een geldend ruimtelijk exploitatieplan, een geldende beheersverordening, een geldend voorbereidingsbesluit of de Wet milieubeheer.
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:84 Vergunningaanvraag
1. De vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:83 wordt aangevraagd door de exploitant.
2. Een aanvraag om een vergunning wordt ingediend door gebruikmaking van een door de burgemeester vastgesteld formulier.
3. Bij de aanvraag om een vergunning wordt vermeld voor welke bedrijfsmatige activiteiten de vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
4. Indien de burgemeester dat nodig acht voor de beoordeling van een aanvraag kan hij verlangen dat aanvullende gegevens worden overgelegd.
Artikel 2:85 Intrekking en wijziging van een vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het eerste lid van artikel 2:83 intrekken of wijzigen indien:
1. Indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het eerste lid van artikel 2:83 wordt geëxploiteerd of indien een van de situaties als bedoeld in artikel 2:85, sub a tot en met i, van toepassing is, kan de burgemeester de sluiting van het bedrijf bevelen.
2. Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid van dit artikel gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.
3. De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
Artikel 2:87 Geboden en verboden exploitant
1. De exploitant is verplicht elke verandering in de uitoefening van zijn bedrijf waardoor deze niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning, zoals bedoeld in het eerste lid van artikel 2:83, opgenomen gegevens zo spoedig mogelijk aan de burgemeester te melden.
2. De burgemeester verleent een gewijzigde vergunning, als het bedrijf aan de vereisten voldoet.
3. Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat de exploitant of beheerder aanwezig is.
4. De exploitant en de beheerder zien erop toe dat in het bedrijf geen strafbare feiten plaatsvinden.
Artikel 2:88 Uitgestelde werking aanwijzingsbesluiten voor bestaande gevallen
In afwijking van het eerste lid van artikel 2:83 geldt het aldaar gestelde verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het in artikel 2:82 genoemde aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
Hoofdstuk 3. Regulering prostitutie, seksbranche en aanverwante onderwerpen
Afdeling 1. Algemene bepalingen
De artikelen 1:2 en 1:5 tot en met 1:8 zijn niet van toepassing op het bij of krachtens dit hoofdstuk bepaalde.
Afdeling 2. Vergunning seksbedrijf
1. Het is verboden een seksbedrijf uit te oefenen zonder vergunning van het bevoegde bestuursorgaan.
2. Het bevoegde bestuursorgaan draagt zorg voor een onpartijdige en transparante verlening van beschikbare vergunningen.
3. Op een aanvraag om een vergunning wordt binnen twaalf weken beslist. Deze termijn kan met ten hoogste twaalf weken worden verlengd.
4. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) is niet van toepassing.
5. Een vergunning kan mede voor een seksinrichting worden verleend.
6. De vergunning wordt verleend aan de exploitant en op diens naam gesteld.
Artikel 3:4 Concentratie seksinrichtingen
Het college kan delen van de gemeente aanwijzen waarbinnen voor het vestigen van een seksinrichting geen vergunning wordt verleend. Daarbij kan worden bepaald dat de aanwijzing slechts geldt voor seksinrichtingen van seksbedrijven van een nader aangewezen aard.
Artikel 3:5 Beperking aantal vergunningen
1. Voor het uitoefenen van een raamprostitutiebedrijf wordt geen vergunning verleend.
2. Er kan voor in totaal ten hoogste 1 (één) seksinrichting [van prostitutiebedrijven, niet zijnde raamprostitutiebedrijven] vergunning worden verleend.
1. Een aanvraag om vergunning wordt ingediend middels een door het bevoegde bestuursorgaan vastgesteld formulier.
2. Bij de aanvraag wordt vermeld voor welke activiteit vergunning wordt gevraagd, en worden in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden overgelegd:
3. Als er een beheerder is aangesteld is het tweede lid, onder a tot en met c, g en h, van overeenkomstige toepassing op de beheerder.
4. Het bevoegde bestuursorgaan kan aanvullende gegevens of bescheiden verlangen.
1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 wordt een vergunning geweigerd als:
er aanwijzingen zijn dat voor of bij het seksbedrijf personen tewerkgesteld zijn of zullen zijn die, als het prostituees betreft, nog niet de leeftijd van 21 jaar hebben bereikt, als het overige personen betreft, nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, slachtoffer zijn van mensenhandel of verblijven of werken in strijd met het bepaalde bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000;
de exploitant of de beheerder minder dan vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld is tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a, van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
2. Met een veroordeling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt gelijkgesteld:
3. De periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, wordt bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
4. Voor de berekening van de periode van vijf jaar, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.
5. Een vergunning kan in ieder geval worden geweigerd:
voor een seksbedrijf waarvoor de vergunning op grond van artikel 3:9, eerste lid, aanhef en onder a tot en met f, of tweede lid, aanhef onder a tot en met g, of in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur is ingetrokken, gedurende een periode van vijf jaar na de intrekking;
Artikel 3:8 Eisen met betrekking tot vergunning
1. De vergunning vermeldt in ieder geval:
2. De exploitant draagt er zorg voor dat de vergunning of een afschrift daarvan zichtbaar aanwezig is in de seksinrichting waarvoor de vergunning mede is verleend, en tevens dat aan de buitenzijde van de seksinrichting zichtbaar is dat hij over een vergunning voor die seksinrichting beschikt.
Artikel 3:9 Intrekkingsgronden
1. De vergunning wordt ingetrokken als:
2. De vergunning kan worden geschorst of ingetrokken als:
Artikel 3:10 Melding gewijzigde omstandigheden
De vergunninghouder meldt elke verandering waardoor zijn seksbedrijf niet langer in overeenstemming is met de op grond van artikel 3:8, eerste lid, in de vergunning opgenomen gegevens, zo spoedig mogelijk aan het bevoegde bestuursorgaan. Deze verleent een gewijzigde vergunning, als het seksbedrijf aan de vereisten voldoet.
Artikel 3:11 Verlenging vergunning
1. Op een aanvraag om verlenging van een vergunning zijn de artikelen 3:3, 3:5, 3:6 tot en met 3:8 en 3:15, derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat actuele gegevens en bescheiden waarover het bevoegde bestuursorgaan al beschikking heeft niet nogmaals overgelegd dienen te worden.
2. Als ten minste twaalf weken voorafgaand aan de vervaltermijn van de vergunning verlenging van de vergunning is aangevraagd, blijft de vergunning van kracht totdat op de aanvraag om verlenging is besloten.
Paragraaf 3.1 Regels voor alle seksbedrijven
Artikel 3:12 Sluitingstijden seksinrichtingen; aanwezigheid; toegang
1. Het is de exploitant en de beheerder verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben of daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven tussen 1:00 en 8:00 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.
2. Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting gesloten dient te zijn voor bezoekers.
3. Het is een prostituee verboden zich te bevinden in een seksrichting tussen1.30 uur en 7.30 uur, tenzij bij vergunning anders is bepaald.
4. Het is de exploitant en de beheerder verboden personen die nog niet de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt toe te laten of te laten verblijven in een seksinrichting.
Paragraaf 3.2 Regels voor alle prostitutiebedrijven en prostituees
Artikel 3:14 Leeftijd en verblijfstitel prostituees; verbod werken voor onvergund prostitutiebedrijf
1. Prostitutie vindt uitsluitend plaats door een prostituee die de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.
2. Het is een exploitant verboden een prostituee voor of bij zich te laten werken die:
3. Het is een prostituee verboden:
1. Een prostitutiebedrijf beschikt over een bedrijfsplan, waarin in ieder geval wordt beschreven welke maatregelen de exploitant treft:
2. De door de exploitant te treffen maatregelen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, waarborgen dat:
3. Het bedrijfsplan wordt overgelegd bij de aanvraag om een vergunning.
4. De exploitant meldt een voorgenomen wijziging van het bedrijfsplan onverwijld aan het bevoegde bestuursorgaan. De wijziging wordt na goedkeuring van het bevoegde bestuursorgaan als onderdeel van het bedrijfsplan aangemerkt, als deze voldoet aan de eisen die overeenkomstig het eerste en tweede lid aan een bedrijfsplan worden gesteld.
5. De rechten voor prostituees, die worden gewaarborgd op grond van het tweede lid, worden op schrift gesteld en in een voor haar begrijpelijke taal uitgereikt aan elke prostituee die werkzaam is voor of bij de exploitant.
6. In de seksinrichting wordt in ten minste twee talen en voor de klant goed zichtbaar bekend gemaakt dat een prostituee klanten en diensten mag weigeren en mag weigeren alcohol of drugs te gebruiken.
Artikel 3:17 Verdere verplichtingen van de exploitant en beheerder prostitutiebedrijf
1. De exploitant of de beheerder is aanwezig gedurende de uren dat het prostitutiebedrijf daadwerkelijk wordt uitgeoefend.
2. De exploitant van een prostitutiebedrijf draagt er zorg voor dat:
Paragraaf 3.3 Raam- en straatprostitutie
Artikel 3:19 Straatprostitutie
Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere vanaf de weg zichtbare plaats, niet zijnde een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend, zich op te houden met het kennelijke doel prostitutie of het verrichten van seksuele handelingen in het kader van prostitutie.
Afdeling 4. Overige bepalingen
Artikel 3:21 Verbodsbepalingen klanten
1. Het is een klant verboden seksuele handelingen te verrichten met een prostituee van wie hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij werkzaam is voor of bij een exploitant aan wie geen vergunning voor een prostitutiebedrijf is verleend.
2. Het is verboden op of aan de weg of op, aan of in een andere voor publiek toegankelijke plaats gebruik te maken van de diensten van een prostituee.
3. Het verbod, bedoeld in het tweede lid, geldt niet in een seksinrichting waarvoor een vergunning is verleend.
Artikel 3:22 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke
1. Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk tentoon te stellen, aan te bieden of aan te brengen als de burgemeester aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.
Hoofdstuk 4. Bescherming van het milieu en het natuurschoon en zorg voor het uiterlijk aanzien van de gemeente
Afdeling 1. Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten
1. De geluidsnormen bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5 gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen: Elburg/Oostendorp, ’t Harde en/of Doornspijk (inclusief Hoge Enk).
4. Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5. Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
6. Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 45 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, uiterlijk om 23:00 uur beëindigd.
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
1. Het is een inrichting toegestaan op maximaal één dag of dagdeel per kalenderjaar incidentele festiviteiten te houden waarbij de geluidsnormen, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal twee dagen of dagdelen per kalenderjaar in verband met de viering van incidentele festiviteiten de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit daarvan melding heeft gedaan aan het college.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van de melding.
4. De melding is gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5. De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
6 Het equivalente geluidsniveau LAeq veroorzaakt door de inrichting bedraagt niet meer dan 45 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen op een hoogte van 1,5 meter.
7. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.
8. Op de dagen, bedoeld in het eerste lid, wordt het ten gehore brengen van extra muziek hoger dan de geluidsnorm, bedoeld in de artikelen 2.17, 2.17a, 2.19, 2.19a en 2.20 van het Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 4:5, uiterlijk om 23:00 uur beëindigd.
9. De geluidsnorm, bedoeld in het zesde lid, geldt voor het bebouwde gedeelte van de inrichting en niet voor de buitenruimte.
10. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
Artikel 4:5 Onversterkte muziek
1. Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder f, en vijfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer binnen inrichtingen is de in het tweede lid opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
3. Voor de duur van vier (4) uur in de week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.
4. Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Activiteitenbesluit milieubeheer van toepassing.
5. Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in de artikelen 4:2 en 4:3.
Artikel 4:6 Geluidhinder overig, motorvoertuigen en bromfietsen
1. Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het is verboden buiten een inrichting zich met een motorvoertuig of een bromfiets zodanig te gedragen, dat daardoor voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder ontstaat.
3. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden als bedoeld in het eerste en tweede lid.
4. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit, het Activiteitenbesluit milieubeheer, het Bouwbesluit of de Omgevingsverordening Gelderland.
Afdeling 2. Bodem-, weg- en milieuverontreiniging
Artikel 4:8 Natuurlijke behoefte doen
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Artikel 4:9 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 4. Maatregelen tegen ontsiering en stankoverlast
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen en dergelijke
1. Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
2. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
3. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door of krachtens de Wet ruimtelijke ordening of de Omgevingsverordening Gelderland.
Artikel 4:15 Omgevingsvergunning handelsreclame
1. Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die van af de weg zichtbaar is.
2. Het verbod geldt niet voor:
onverlichte en verlichte opschriften of aankondigingen in gebieden op bedrijventerreinen die volgens de Welstandsnota als welstandsvrij zijn aangemerkt, tenzij deze worden geplaatst bij of op panden aan de randen van het bedrijventerrein en mits die betrekking hebben op het beroep, de dienst of het bedrijf dat op de onroerende zaak wordt uitgeoefend;
onverlichte opschriften die betrekking hebben op de naam of de aard van in uitvoering zijnde bouwwerken of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;
3. Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede lid de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.
4. In afwijking van artikel 1:8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:
5. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor voorwerpen waarop artikel 2.10 van toepassing is.
6. Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Provinciale landschapsverordening;
7. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;
8. De weigeringsgrond van het vierde lid, onder c, geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een onderkomen of voertuig waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
1. Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
2. Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:
Afdeling 6 Bescherming Planten
Artikel 4.20 Planten, paddenstoelen, mossen
1. Het is verboden planten, paddenstoelen en mossen, behorende tot de in het tweede lid van dit artikel genoemde soorten of delen daarvan:
2. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel is van toepassing op:
de plantensoorten: lelietje-der-dalen (Convallaria majalis), beemdkroon (Knautia arvensis), duifkruid (Scabiosa columbaria), gagel (Myrica gale), brem (Sarothamnus scoparius), gele anemoon (Anemone ranunculoides), bosanemoon (Anemone nemorosa), dotterbloem (Caltha palustris), speenkruid (Ranunculus ficaria), margriet (Chrysanthemum Leucanthemum);
3. Het bepaalde in het eerste lid van dit artikel geldt niet, indien de in het eerste lid van dit artikel genoemde handelingen;
4. Burgemeester en wethouders kunnen van het in het eerste lid van dit artikel gestelde verbod ontheffing verlenen, al dan niet onder voorschriften.
Hoofdstuk 5. Andere onderwerpen betreffende de huishouding van de gemeente
Afdeling 1. Parkeerexcessen en stopverbod
Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
1. Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
2. Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
3. Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
5. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen
1. Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:4 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
1. Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.
3. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de provinciale Wegenverordening 2010 en/of in de provinciale nadere regels Wegenverordening 2010.
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1. Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
3. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
4. Het eerste en tweede lid zijn voorts niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
5. Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.
6. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Artikel 5:9 Uitzichtbelemmerende voertuigen
1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
2. Het verbod is niet van toepassing gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen
1. Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.
2. Dit verbod is niet van toepassing op:
Artikel 5:12 Overlast van fietsen of bromfietsen
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen of leden- of donateurwerving
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
2. Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
3. Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1. In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.
2. Onder venten wordt niet verstaan:
1. Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
2. Het is verboden te venten op zondagen, algemeen erkende feestdagen en maandag t/m zaterdag tussen 20:00 uur en 9:00 uur.
3. Het verbod als bedoeld in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1. In deze afdeling wordt onder standplaats verstaan het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2. Onder standplaats wordt niet verstaan:
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
2. Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:
4. Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
1. Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of voorzien door de provinciale Wegenverordening 2010 en/of in de provinciale nadere regels Wegenverordening 2010.
2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.
1. In deze afdeling wordt onder snuffelmarkt verstaan een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf standplaatsen.
2. Onder snuffelmarkt wordt niet verstaan:
Artikel 5:23 Organiseren van een snuffelmarkt
1. Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een snuffelmarkt te organiseren.
2. Het verbod is niet van toepassing op ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
3. De burgemeester weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
Afdeling 6. Openbaar water en waterstaatswerken
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een voorwerp als bedoeld in het tweede lid of een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
2. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
3. De verboden zijn niet van toepassing op situaties waarin voorzien wordt door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 5:25 Ligplaats vaartuigen
1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Woningwet, de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de provinciale vaarwegenverordening of de provinciale landschapsverordening.
4. Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het uiterlijk aanzien van de gemeente.
5. De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.
6. Het in de vorige leden bepaalde geldt niet voor de haven en het havenkanaal als bedoeld in afdeling 10 van dit hoofdstuk.
Artikel 5:28 Beschadigen van waterstaatswerken
1. Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de provinciale vaarwegenverordening.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.
Artikel 5:30 Veiligheid op het water
1. Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan ondervinden.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de citeertitel provinciale vaarwegenverordening.
Artikel 5:31 Overlast aan vaartuigen
1. Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water, daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een openbaar water, los te maken.
Afdeling 7. Crossterreinen en gemotoriseerd en ruiterverkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, het Besluit omgevingsrecht, de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
Artikel 5:33 Beperking verkeer in natuurgebieden
1. Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
2. Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
3. Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
4. Het verbod is voorts niet van toepassing:
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
1. Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
2. Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
3. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
5. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de Omgevingsverordening Gelderland.
In deze afdeling wordt onder incidentele asverstrooiing verstaan het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.
Artikel 5:36 Verboden plaatsen
1. Incidentele asverstrooiing is verboden op:
2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.
3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, onder a.
4. Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Afdeling 10. Haven en havenkanaal
Artikel 5.38 Toepassing van deze afdeling
Het bepaalde in deze afdeling is uitsluitend van toepassing op de haven en het havenkanaal in Elburg.
Artikel 5.40 Veilig vaargedrag
1. Het is verboden met een schip op zodanige wijze te varen of een lig- of laad- en losplaats in te nemen, dat de vrijheid van het scheepvaartverkeer, de veiligheid van de opvarenden of de veiligheid op het water zonder noodzaak in gevaar wordt gebracht of schade wordt of kan worden veroorzaakt.
2. Het is verboden zich op of in het water zodanig te gedragen dat daardoor hinder of last wordt of kan worden veroorzaakt.
3. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is
Artikel 5.41 Verstoring orde en rust
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is
Artikel 5.42 Vastleggen schepen
1. De rechthebbende op een schip is verplicht zodanige maatregelen te treffen dat dit vaartuig niet onbestuurd in openbaar vaarwater terecht kan komen.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 5.43 Aanwijzingen havenmeester
1. De schipper is verplicht de aanwijzingen van de havenmeester, te geven in het belang van de vrijheid van het scheepvaartverkeer, de veiligheid van de opvarenden, de veiligheid te water en alle overige aanwijzingen in het belang van een ordelijk havenverkeer, stipt en onverwijld op te volgen.
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, d Telecommunicatiewet op de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 5.44 Voorwerpen op of in het water
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 5.24, eerste lid, is het toegestaan om in, onder of over het water en de aanlegsteigers kabels, kettingen, touwen of draden, voor zover dienende tot het meren of slepen van voertuigen, te leggen of te hebben.
2. De havenmeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, volksgezondheid, milieuhygiëne, het aanzien van de gemeente en de waarborging van de naleving van de overige bepalingen in deze afdeling, aan het in het eerste lid gestelde beperkingen stellen.
3. Aanwijzingen van de havenmeester, ter effectuering van de in de tweede lid genoemde beperkingen, dienen strikt en direct te worden opgevolgd.
Artikel 5.45 Dreggen en schepen opleggen
1. Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester:
2. Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
Artikel 5.46 Slopen en baggerwerkzaamheden
Het is verboden zonder vergunning van het college in het havenkanaal of in de haven een schip of wrak te slopen of baggerwerkzaamheden te verrichten.
Artikel 5.47 Verwijdering onbeheerde voorwerpen
De havenmeester kan niet of niet voldoende bemand zijnde schepen, onbeheerd drijvende balken, palen of andere voorwerpen weren, verhalen of in bewaring nemen voor rekening en risico van de rechthebbende op deze voorwerpen.
Artikel 5.48 Handelingen aan schepen door onbevoegden
1. Het is verboden zonder toestemming van de rechthebbende op een schip dat schip te betreden, daarop voorwerpen te plaatsen, het schip te verhalen, los te maken of anderszins daarop of daaraan handelingen te verrichten.
2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing indien deze handelingen worden verricht door of op aanwijzing van de havenmeester.
1. Het is verboden in de haven en het havenkanaal te varen:
2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, onder e, bepaalde.
3. Het in het eerste en het tweede lid bepaalde geldt niet voor zover de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Scheepvaartwet, de provinciale vaarwegenverordening of het provinciale vaarwegenreglement, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde telecommunicatieverordening van toepassing is.
1. Het is verboden zonder vergunning van het college voorwerpen en goederen van welke aard ook, te laden, te lossen, over te slaan of op te slaan anders dan het gebruiksdoel van de ligplaats behorend.
2. Het is verboden goederen op zodanige wijze te laden, te lossen, over te slaan of op te slaan dat daardoor goederen in het water terechtkomen.
3. De schipper is verplicht in het water terechtgekomen goederen daaruit te verwijderen, zulks ten genoegen van de havenmeester.
Artikel 5.51 Innemen ligplaats
2. Het college kan in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente, van het bepaalde in het eerste lid, sub a, c, d, e en f ontheffing verlenen.
1. Het college bepaalt welke delen van de haven en het havenkanaal worden bestemd als:
2. Het college wijst twee vaste ligplaatsen voor woonschepen aan. Elke ligplaats is bestemd voor één woonschip.
3. De op grond van het eerste lid vastgestelde indeling wordt vastgelegd en bijgehouden op een bij deze afdeling behorende kaart.
1. Het is verboden zonder vergunning van het college een vaste ligplaats in te nemen of ingenomen te houden.
2. In de aanvraag om een vergunning wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 5.54 Wachtlijsten vaste ligplaatsen
1. Het college stelt per categorie vaste ligplaatsen als bedoeld in artikel 5.52, lid 1, sub b,c,e en f een wachtlijst op, waarop aanvragen voor een vaste ligplaats op volgorde van binnenkomst staan vermeld.
2. Voor plaatsing op een wachtlijst is vereist dat de aanvrager verklaart het gebruiksrecht van het schip te hebben en het schip ook zelf gaat gebruiken indien een ligplaats wordt toegewezen.
3. In de aanvraag voor plaatsing op de wachtlijst wordt in ieder geval vermeld:
4. Plaatsing op de wachtlijst geschiedt op de dag dat door het college wordt vastgesteld dat aan het gestelde in het derde lid is voldaan en de gegevens en verklaring als zijnde waarheidsgetrouw worden bevonden.
5. Op de wachtlijst wordt in ieder geval aantekening gehouden van:
6. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 5.56, lid 5, geschiedt verwijdering van de wachtlijst door het college op één van de volgende gronden:
7. Het college kan nadere regels stellen over de toepassing van een wachtlijst voor vaste ligplaatsen.
Artikel 5.55 Vergunningverlening vaste ligplaatsen
1. Verlening van een vergunning voor vaste ligplaatsen geschiedt in de volgende rangorde:
2. Een vergunninghouder verkrijgt geen recht op een specifieke ligplaats; indien een efficiënt gebruik van de ruimte in de haven dit gewenst maakt kan door de havenmeester een andere ligplaats worden aangewezen, zonder dat vergunninghouder enig recht op schadevergoeding heeft of compensatie voor wijziging van faciliteiten.
3. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan een vergunning worden geweigerd indien verlening van de vergunning schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
Artikel 55A Tijdsduur vergunning
1. De vergunning voor een vaste ligplaats wordt verleend voor de periode, eindigende op 31 december van het jaar van vergunningverlening, behalve als de vergunning uitdrukkelijk voor een kortere periode wordt verleend.
2. Een vergunning voor een vaste ligplaats wordt jaarlijks, per kalenderjaar, automatisch verlengd, behalve als:
Artikel 55B Tijdelijk toewijzen andere vaste ligplaats
1. Het college kan jaarlijks maximaal 10 dagen aanwijzen waarop een vergunninghouder geen gebruik kan maken van een toegewezen vaste ligplaats.
2. Aan de vergunninghouder die op grond van lid 1 geen gebruik kan maken van een toegewezen vaste ligplaats wordt, tenzij de aard van het schip en de beschikbare ligplaatsen het onmogelijk maken, een andere ligplaats toegewezen.
3. Het bepaalde in lid 1 geldt niet voor woonschepen.
Artikel 5.56 Tijdelijke toewijzing
1. Een vaste ligplaats is tijdelijk niet toewijsbaar in geval van:
2. Het college is bevoegd in geval een vaste ligplaats tijdelijk niet toewijsbaar is, vergunning te verlenen voor maximaal drie maanden. De periode kan voor maximaal drie maanden worden verlengd.
3. De belangen als bedoeld in artikel 5.55, tweede lid, zijn bij de vergunningverlening voor een tijdelijke vaste ligplaats van overeenkomstige toepassing.
4. Degene aan wie tijdelijk een vergunning is verleend voor een vaste ligplaats, kan na afloop van de vergunningperiode, geen aanspraak maken op toewijzing van zijn aanvraag voor een andere vaste of passantenligplaats. Hij wordt ook niet aangemerkt als houder van een passantenligplaats als bedoeld in artikel 5.57.
5. Toewijzing van een tijdelijke ligplaats heeft geen verwijdering van een eventuele plaatsing op de wachtlijst, als bedoeld in artikel 5.54 tot gevolg.
Artikel 5.57 Passantenligplaatsen
1. Het is verboden zonder toestemming van de havenmeester een passantenligplaats in te nemen of ingenomen te houden.
2. De toestemming kan mondeling en schriftelijk worden verleend en geschiedt op aanvraag.
3. In de aanvraag wordt in ieder geval vermeld:
4. De aanvrager is verplicht eventuele overige voor de beoordeling van de aanvraag noodzakelijke gegevens aan de havenmeester te verschaffen.
5. De toestemming geldt slechts voor de aanvrager en het in de aanvraag vermelde schip.
6. Een woonschip mag als passant maximaal veertien aaneengesloten verblijven.
Artikel 5.58 Toe- en afwijzing passantenligplaatsen
1. Ligplaatsen voor passanten worden toegewezen op volgorde van datum van ontvangst van de aanvragen.
2. De havenmeester kan op basis van de volgende gronden afwijken van de in het eerste lid genoemde volgorde:
3. In afwijking van het bepaalde in dit artikel kan het college bepalen dat een of meerdere passantenligplaatsen voor een bepaalde periode niet worden toegewezen.
Hoofdstuk 6. Sanctie-, overgangs- en slotbepalingen
1. Overtreding van het bij of krachtens in deze verordening bepaalde en de daarbij op grond van artikel 1:4 gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie.
2. Overtreding van enige bepaling van deze verordening kan voorts worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
3. In afwijking van het eerste lid is artikel 1a van de Wet op de economische delicten van toepassing op overtreding van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 2:10, vijfde juncto eerste lid, 2:11, tweede lid, 2:12, eerste lid, en 4:11, tweede lid.
1. Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze verordening bepaalde zijn belast: ambtenaren van de politie.
2. Het college dan wel de burgemeester kan daarnaast andere personen met dit toezicht belasten.
Artikel 6:3 Binnentreden woningen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening
De Algemene plaatselijke verordening gemeente Elburg vastgesteld op 5 februari 2019 met eerste wijziging op 1 mei 2020 wordt ingetrokken.
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.