Organisatie | Westerkwartier |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels uitwegvergunningen gemeente Westerkwartier 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels uitwegvergunningen gemeente Westerkwartier 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
geen
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-01-2021 | nieuwe regeling | 19-01-2021 |
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westerkwartier;
overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen inzake de beoordeling van aanvragen voor een uitwegvergunning;
dat in artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is bepaald dat ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om een uitweg te maken, te hebben of te veranderen of het gebruik daarvan te veranderen;
dat in artikel 2.18 van de Wabo is bepaald dat de omgevingsvergunning slechts kan worden verleend of geweigerd op gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening;
dat in artikel 2:12 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Westerkwartier 2021 (APV) het kader is bepaald voor het maken en veranderen van een uitweg;
dat in het belang van het waarborgen van de openbare veiligheid, bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, uiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorziening in de gemeente, de regels omtrent het aanleggen van een uitweg in een beleidsregel worden opgenomen;
dat artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is op wegen in beheer bij het Rijk of bij de provincie;
dat de gemeente Westerkwartier bevoegd is een uitwegvergunning te verlenen met betrekking tot wegen waarvoor zij als wegbeheerder is aangewezen (A7 is bevoegdheid Rijk; N355, N978, N388, N980, N358, N 983, N979 en N598 zijn bevoegdheid provincie Groningen).
de hoofdregel van de Wabo is dat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het project in hoofdzaak is gelegen bevoegd gezag zijn voor het verlenen en handhaven van de vergunning. Dit betekent dat de gemeente sinds de komst van de WABO ook (omgevings)vergunningen voor uitwegen op de provinciale weg verleend. De verordende beleidsbevoegdheid ligt bij de provincie en de provincie geeft advies voor deze aanvragen en heeft hiervoor eigen uitwegenbeleid ( Nota beheerbeleid voor provinciale wegen). Daarvoor geldt de gemeentelijke beleidsregels dus niet.
dat voor verdere onderbouwing van de beleidsregels wordt verwezen naar de toelichting bij dit uitwegenbeleid;
gelet op het bepaalde in artikel 147 en 160 van de Gemeentewet, artikel 1:3 en 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
vast te stellen de Beleidsregels uitwegvergunningen gemeente Westerkwartier 2021.
Op basis van artikel 2.12van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Westerkwartier 2021 (APV) is voor het maken, of veranderen van een uitweg op de weg een vergunning nodig van het college. Dit is de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitweg’. Artikel 2:12 luidt als volgt:
Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg
Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 1:8 kan de omgevingsvergunning worden geweigerd indien:
het functioneren van aanwezige openbare (nuts) voorzieningen op of aan de weg door het maken van een uitweg op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd of teniet wordt gedaan en deze openbare voorziening niet kunnen worden verplaatst, zonder aantasting van de verkeersveiligheid en verplaatsing het doelmatig gebruik van de weg niet belemmert;
Aangezien de weigeringsgronden in artikel 2:12 lid 2 zeer algemeen zijn geformuleerd, wordt in deze beleidsregels uitgelegd, op welke wijze deze weigeringsgronden worden toegepast. Ze dienen ertoe duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de invulling van deze in de APV genoemde criteria. In de navolgende hoofdstukken zal per criterium aangegeven worden wat hieronder verstaan wordt en hoe er invulling aan gegeven wordt; tevens worden er voorbeelden gegeven van situaties waarin een aanvraag al dan niet verleend zal kunnen worden. Hierbij is ook gekeken naar het beleid bij andere gemeenten.
Voldoet een aanvraag niet aan deze beleidsregels dan wordt de gevraagde vergunning in beginsel geweigerd. Een uitweg moet aan bepaalde richtlijnen voldoen. In het algemeen is maatwerk nodig. In bijzondere gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden van het beleid.
In de volksmond spreekt men ook wel van een ‘inrit- of uitritvergunning’ in plaats van een uitwegvergunning. Met beide begrippen wordt hetzelfde bedoeld.
Voor de definities van de begrippen gebiedsontsluitingsweg en erftoegangsweg wordt verwezen naar paragraaf 10.2.8 (pag. 602) van de ASVV 2012 (Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom van het CROW).
Indien de aanleg van een uitweg geregeld is in het bestemmingsplan, dan is hiermee de uitwegvergunning verleend. Wil men een uitweg op een andere locatie ( buiten het onderhavige plan) of een bredere uitweg indien hiervoor een maximale breedte in het bestemmingplan is aangegeven, dan zal hiervoor wel een uitwegvergunning aangevraagd moeten worden. Deze aanvraag wordt getoetst aan de beleidsregels uitwegen gemeente Westerkwartier 2021.
In bestemmingplannen kunnen passages beschreven staan, die een relatie hebben tot een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitwegen’ (bijvoorbeeld t.a.v. parkeren in de voortuin). De aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit ‘uitwegen’ behoort daarom altijd getoetst te worden aan een geldend bestemmingsplan.
Bij de aanvraag voor een vergunning dient de aanvrager op tekening aan te geven waar op het perceel de gewenste uitweg gerealiseerd zou moeten worden. Iedere vergunningsaanvraag zal getoetst worden aan deze beleidsregels en op locatie beoordeeld worden op de civieltechnische en andere relevante aspecten door een medewerker van de gemeente.
Indien er een dam aangelegd moet worden ten behoeve van de uitweg, dan kan deze dam ook (aanleg)vergunningsplichtig zijn op grond van het bestemmingsplan. Het waterschap stelt eisen aan de wijze waarop de afvoer van het oppervlaktewater wordt gerealiseerd. De benodigde watervergunning dient bij de aanvraag van de uitwegvergunning overlegd te worden.
Indien een vergunning wordt geweigerd, zal het besluit gemotiveerd worden onder verwijzing naar deze beleidsregels. Een vergunning zal worden geweigerd indien dat een logisch gevolg is van hetgeen is neergelegd in deze beleidsregels en tevens niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in het specifieke geval van deze beleidsregels kan worden afgeweken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen in beginsel door aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd dienen te worden.
Hoofdstuk 2 Criteria voor weigering uitwegvergunning
Artikel 2 Criteria ten aanzien van het verkeer op de weg in gevaar brengen
Artikel 3 Bij een ontwerp in acht te nemen eisen
Bij het ontwerp dient de volgende eisen in acht te worden genomen:
Het criterium “veilig gebruik van de weg” is een zwaar wegend criterium. Indien een uitweg naar verwachting een negatief effect zal hebben op de veiligheid, zal deze steeds geweigerd kunnen worden. Bijvoorbeeld uitwegen vanaf een drukke en/of onoverzichtelijk weg, nabij of op een kruising van wegen of zebrapad, worden beoordeeld als een negatief effect hebbend op de veiligheid en zullen steeds geweigerd kunnen worden. Indien een uitweg gevraagd zal worden op een weg die deel uitmaakt van een gebiedsontsluitingsweg, zal de veiligheid van deze weg negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit kan een reden tot weigering zijn.
Bij “doelmatig gebruik van de weg” kan men denken aan bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer op hoofdwegen. Uitwegen die een negatief effect hebben op het veilig en doelmatig gebruik van de weg zullen steeds geweigerd kunnen worden.
Artikel 4 Criteria ten aanzien van de bruikbaarheid van de weg en het zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg in ieder geval geweigerd indien:
door het maken of veranderen van een uitweg bij een woning het aantal openbare parkeerplaatsen wordt verminderd en er volgens de vigerende parkeernormen ingevolge de ASVV en CROW binnen een afstand van 100,oo meter aan weerszijden van de bedoelde uitweg onvoldoende openbare parkeerplaatsen voorhanden blijven met uitzondering van de volgende situatie:
de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg en er binnen de bestaande wegenstructuurandere ontsluitingsmogelijkheden van het betreffende perceel mogelijk zijn. Als er sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld dat er geen andere manier ontsloten kan worden, kan incidenteel toch een vergunning verleend worden. Als de uitweg op een gebiedsontsluitingsweg zeer incidenteel gebruikt zal worden, zoals bij een elektriciteitshuisje, kan tevens een vergunning worden verleend;
door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van straatmeubilair, verkeersvoorzieningen of onderdelen van het gemeentelijk riool. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.
Het criterium van ‘de bruikbaarheid van de weg’ ziet naar de rol die de betrokken weg heeft, de inrichting van de weg, en de gevolgen die een uitweg zal kunnen hebben op deze rol. Deze kan bijvoorbeeld nadelig beïnvloed worden door een uitweg indien hierdoor het verkeer (ernstig) geremd wordt, de doorstroming beperkt wordt, de vrije in-/uitrijruimte beperkt wordt, de weg niet meer of onvoldoende gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij bedoeld is.
Enkele voorbeelden ter toelichting
Indien een uitweg gevraagd zal worden op een gebiedsontsluitingsweg, zal de bruikbaarheid van deze weg sterk negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit is reden om de gevraagde uitweg te weigeren. Het verloren gaan van openbare parkeerplaatsen zal doorgaans leiden tot weigering van de gevraagde vergunning, immers de bruikbaarheid van de weg, in dit geval ingericht als parkeerplaats, zal negatief beïnvloed worden door de gevraagde uitweg.
Artikel 4 van de Wegenwet bepaalt, wanneer een weg openbaar is. Openbaarheid in de zin van de Wegenwet is een rechtstoestand van de weg die o.a. inhoudt dat:
Verder kan er ter plaatse sprake zijn van een verzamelpunt van afvalcontainers of een bushalte. Indien er geen goede alternatieve locatie in de nabijheid voorhanden is, zal ook deze omstandigheid kunnen leiden tot weigering van de vergunning.
Indien naar verwachting een aangevraagde uitweg primair voor de bruikbaarheid van de weg geen probleem zal opleveren, maar verwacht wordt dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn, bijvoorbeeld door op handen zijnde wijziging van de omstandigheden ter plekke of precedentwerking, zal dit eveneens een reden voor weigering kunnen zijn.
Indien de bruikbaarheid van de weg naar verwachting negatief beïnvloed zal worden door een uitweg, zal toch een vergunning verleend kunnen worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die verstrekking kunnen rechtvaardigen (bijvoorbeeld indien er geen andere manier is om ontsluiting van het perceel mogelijk te maken).
Artikel 5 Criteria ten aanzien van het onaanvaardbaar aantasten van het openbaar groen
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen in de gemeente in ieder geval geweigerd indien:
Dit criterium sluit aan bij de beleidsregels en bepalingen in de APV die dienen ter bescherming van (openbaar) groen. Zie afdeling 3 van de APV: “Het bewaren van houtopstanden”. Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat er één of meerdere bomen die op gemeentegrond staan gekapt moeten worden, zal de uitwegvergunning in beginsel geweigerd worden, ook indien ingevolge de geldende beleidsregels geen omgevingsvergunning (kap) vereist zou zijn. De belangenafweging kan evenwel toch leiden tot het verstrekken van een uitwegvergunning indien er andere zwaarwegende argumenten zijn, bijvoorbeeld indien de uitweg op geen enkele ander wijze te realiseren valt en/of noodzakelijk is om het perceel te kunnen ontsluiten.
De artikelen 2.10 e.v. van de Wabo regelen de beoordelingskaders waaraan een aanvraag voor een activiteit moet worden getoetst. Ook ten aanzien van deze artikelen kunnen de toetsingsgronden uit bijzondere wetten afkomstig zijn of wordt verwezen naar gemeentelijke verordeningen (voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening vergunningsplichtig zijn).
Bepalend voor de afweging of voor een gemeenteboom een omgevingsvergunning (kap) aangevraagd wordt, is met name van belang of er sprake is van een laanstructuur en of de boom voor een omgevingsvergunning (kap) in aanmerking zou komen, zoals bij een waardevolle/beeldbepalende boom. Anderzijds moet het verwijderen van een niet waardevolle/beeldbepalende boom geen automatisme zijn en kan toch maatwerk noodzakelijk zijn, net zoals maatwerk eveneens noodzakelijk kan zijn voor het doorsnijden van een talud, of het verwijderen van een haag.
Indien één of meerdere bomen gekapt moeten worden die eigendom zijn van de aanvrager, zal eveneens eerst beoordeeld moeten worden of een geoorloofde kap mogelijk is. De kapaanvraag zal beoordeeld worden op basis van de criteria aangegeven in de betreffende beleidsregels. Pas bij verkregen groen licht in dezen, zal een uitwegvergunning verleend kunnen worden.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat bestaande groenstructuren of openbare groenvakken aangetast worden, zal dit een reden kunnen zijn de vergunning te weigeren. Per geval zal een belangenafweging gemaakt worden, waarbij primair beoordeeld zal worden of in dit geval het aantasten van het groenvlak een negatieve uitstraling zal hebben op het uiterlijk van de straat en of dat de aantasting van het groenvlak negatieve effecten zal hebben op overig aanwezig groen, bijvoorbeeld door aantasting van wortels. Wordt een uitwegvergunning verleend en dient een groenvlak verwijderd en/of aangepast te worden, of dienen (gemeente)bomen gekapt te worden, dan komen alle daarmee verband houdende kosten voor rekening van de aanvrager.
Veel sporen uit het verleden zijn nog zichtbaar of herkenbaar in het landschap aanwezig. Historische of culturele landschapselementen als houtsingels, poelen, wierden, dobben, sloten worden in grote getale verspreid over het buitengebied aangetroffen. Vele landschapselementen, die geen deel uit maken van bestaand natuurgebied (beschermd via de bestemming natuur) of van de aankleding van ontsluitingswegen (zoals wegbermen, al dan niet met bijvoorbeeld bomenrijen) vragen eveneens om bescherming. Veel van de oorspronkelijk aanwezige landschapselementen zijn ten gevolge van schaalvergroting in met name de landbouw of samenhang met uitgevoerde herverkavelingen verloren gegaan.
Artikel 6 Criteria ten aanzien van het belemmeren van het functioneren van de aanwezige (nuts) voorzieningen op of aan de weg
Een uitwegvergunning wordt in het belang van het functioneren van de aanwezige (nuts)- voorzieningen op of aan de weg geweigerd indien door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van de nutsvoorzieningen, bv. verdeelkasten e.d. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.
Artikel 7 Uitwegbreedte bij woningen in de bebouwde kom
De breedte van de uitweg is inclusief kantopsluiting minimaal 3,00 en maximaal 5,00 meter. Indien er een verhoogde band langs de weg zit, wordt de daadwerkelijke op/afrit inclusief bochtband/hoekstukken minimaal 4,00 en maximaal 6,00 meter breed.
Artikel 8 Privé parkeerplaatsen direct grenzend aan de openbare weg in de bebouwde kom
De breedte van de uitwegconstructie wordt bepaald door het aantal parkeerplaatsen dat direct aan de weg grenst en wordt per situatie beoordeeld.
Artikel 9 Uitwegbreedte bij bedrijven in de bebouwde kom
Voor de ‘aan-huis-verbonden bedrijven/kantoren’ en ‘aan-huis-verbonden beroepen’ gelden de aanvullende inrichtingseisen voor uitwegen bij woningen. Dit omdat de bedrijfsfunctie dermate klein is, dat deze nagenoeg eenzelfde aantal verkeersbewegingen genereren als bij een woning. Indien de parkeerplaatsen direct grenzen aan de openbare weg, gelden de aanvullende inrichtingseisen voor uitwegen van privé parkeerplaatsen direct grenzend aan de openbare weg. Voor de overige bedrijven, die volgens het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan of waarvoor een afwijking (ontheffing/vrijstelling) is verleend, zijn de volgende aanvullende criteria van toepassing:
de breedte van de uitweg door een gemeentelijke (groen)strook is inclusief kantopsluiting maximaal 6,00 meter als er geen grote voertuigen het terrein oprijden. Uitwegen bij bedrijven waar grote voertuigen het terrein oprijden, mogen maximaal 12,00 meter breed zijn. De breedte is afhankelijk van het gebruik van de uitweg en de draaicirkel van een maatgevend voertuig ( zie CROW ASVV 2012);
bij situaties waarbij bedrijfspanden vanaf de weg rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen is per naar de weg gerichte toegangsdeur bestemd voor motorvoertuigen in het bedrijfspand een uitweg met een maximumbreedte overeenkomstig de breedte van de toegangsdeur + 2,00 meter. De locatie van deze uitwegen ligt in het hart van de genoemde toegangsdeuren.
Artikel 10 Uitwegbreedte in het buitengebied (buiten de bebouwde kom en landelijk gebied)
De breedte van de uitweg is afhankelijk van het gebruik van de uitweg. Voor woningen en aan-huis- verbonden bedrijven/kantoren’ en ‘aan-huis-verbonden beroepen’ geldt een maximale breedte van 7,00 meter en voor bedrijven geldt een maximale breedte van 14,00 m beiden exclusief de vleugels ter plaatse van de aansluiting op de rijbaan.
Bij het verlenen van een vergunning voor een uitweg moet altijd een belangenafweging tussen de voor- en nadelen worden gemaakt. Een uitweg biedt de mogelijkheid een of meerdere auto’s of caravans / aanhangers op eigen erf te parkeren / stallen, waarmee de openbare ruimte wordt ontlast. Een uitweg dient dan niet alléén een privébelang, maar ook het algemeen belang. Bij de aanvraag van een extra uitweg voor één perceel moet altijd een belangenafweging worden gemaakt tussen het algemeen belang en het privébelang van de aanvrager. De aanvrager van een uitweg beoogt met een extra uitweg de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel te vergroten.
Uitwegen beïnvloeden meestal ook het wegbeeld esthetisch in negatieve zin. Door onderbreking van de kantlijn van de weg ontstaat immers een rommelig beeld. Voorts kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat uitwegen geen positieve bijdrage leveren aan een zeker rijgedrag van de weggebruiker en daarmee ten koste kunnen gaan van de verkeersveiligheid. De weggebruiker zal immers bij iedere uitweg moeten beoordelen of het een uitweg is of een weg van rechts om te kunnen vaststellen welke voorrangsregel van toepassing is.
Artikel 13 Belangenafweging bij meerdere uitwegen voor bedrijven
Bij de belangenafweging tussen het algemeen belang dat de gemeente moet bewaken en het privébelang van de betrokken burger zal als hoofdregel moeten gelden dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het privébelang. In de volgende gevallen is een extra uitweg mogelijk:
als er bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden uitgevoerd mits de onderlinge afstand tussen de uitwegen minimaal 6,00 meter is en het algemeen belang baat heeft bij de extra uitweg (bijv. vermindering parkeerdruk). De vergunning wordt ingetrokken zodra de bedrijfsmatige activiteiten worden beëindigd. De kosten voor het verwijderen van de uitweg komt voor rekening van de eigenaar.
bij bedrijven en landbouwpercelen met een perceeloppervlak tot 7.500,00 m2, mits er minimaal 6,00 meter tussen beide uitwegen aanwezig is. Indien het een in- en uitweg betreft (beide eenrichtingsverkeer) mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. In de uitvoering moet duidelijk naar voren komen dat het twee aparte uitwegen zijn.
Drie uitwegen zijn mogelijk bij bedrijven en landbouwpercelen met een perceeloppervlak meer dan 7.500,00 m2.
Artikel 15 Extra uitweg bij woningen
Gelet op het bepaalde in hoofdstuk 9 bestaat in uitzonderlijke de mogelijkheid tot een extra uitweg bij woningen.
In de bestemmingsplannen is aangegeven dat bij aan-huis-verbonden bedrijven/kantoren het uitgangspunt is zoveel mogelijk parkeren op eigen terrein te realiseren. Er zal dus zeer terughoudend worden omgegaan met een verzoek om een uitwegvergunning.
Alle negatieve aspecten van een uitweg hebben een relatie met de genoemde weigeringsgronden uit de APV. Voor het merendeel van deze effecten kan gesteld worden dat deze zich bij elke uitweg voordoen. Maar omdat uitwegen nu eenmaal noodzakelijk zijn om particuliere percelen bereikbaar te maken, worden deze negatieve aspecten, voor zover ze niet een te groot nadelig effect hebben, geaccepteerd. Maar op het moment dat een perceel al een uitweg heeft, dan is het niet noodzakelijk om deze negatieve aspecten te accepteren
Hoofdstuk 7 Aanleg en onderhoud
Artikel 17 Aanleg op gemeentegrond
De aanleg van (of het gedeelte van) de uitweg op gemeentegrond wordt door de gemeente verzorgd. In specifieke gevallen kan hiervan gemotiveerd afgeweken worden, bv. als de uitweg niet onderbroken wordt door bv. een voetpad. De gemeente bepaalt dan wel met welke materialen en technieken de uitweg wordt aangelegd. De toe te passen materialen zijn veelal hetzelfde als gebruikt bij andere uitwegen in de omgeving.
Artikel 20 Kosten voor aanvrager
De kosten van het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg op particulier grondgebied en in de openbare ruimte zijn voor de aanvrager. Mochten er naast de aanleg van de uitweg andere aanpassingen nodig zijn, dan zijn deze kosten ook voor de aanvrager. Vooraf wordt er een opgave gedaan van de aanlegkosten. Nadat de aanvrager hiermee akkoord is gegaan wordt overgegaan tot de aanleg van de uitweg.
Indien de aanleg of verbreding van een uitweg onderdeel is van een werk ( bv. het woonrijpmaken, reconstructie, herinrichting etc.) dan kan de aanleg plaatsvinden tegen een gereduceerd tarief. Bij een herinrichting kan de gemeente ervoor kiezen de bestrating van de uitwegen te vervangen door een nieuwe bestrating. De afmetingen blijven dan in principe gelijk. Hier worden geen kosten voor in rekening gebracht.
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in uitzonderingsgevallen van de inrichtingseisen af te wijken. De aanvrager dient bij zijn aanvraag aan te geven of hij een omgevingsvergunning aanvraagt voor een reguliere uitweg of voor een uitweg waarvoor één of meerdere uitzonderingen gelden. Indien een uitweg met uitzondering(en) wordt aangevraagd, dient de aanvrager te onderbouwen waarom voor deze uitweg afgeweken moet worden van de eisen.
Het college maakt alleen gebruik van de aan hem in artikel 4:84 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) WB toegekende bevoegdheid indien:
er naast of achter de woning geen ruimte beschikbaar is, maar de ruimte tussen de openbare weg en de voorgevel minimaal 15,00 meter in lengte is. Dan kan het college van burgemeester en wethouders een uitweg met parkeren in de voortuin toestaan. De aanvrager dient hierbij aan te tonen dat hij of zij, zijn of haar buren van de aanvraag op de hoogte heeft gesteld;
het een tweede uitweg betreft bij woningen op erftoegangswegen. Als de beide uitwegen aan dezelfde zijde van de perceelsgrens liggen, dient de afstand tussen beide uitwegen minimaal 6.00 meter te bedragen. Een tweede uitweg is een uitzondering-situatie en de aanvrager dient te onderbouwen waarom de uitweg ook een verbetering is voor de omgeving. Elke aanvraag hiervoor wordt individueel beoordeeld op parkeersituatie, verkeersveiligheid en bescherming van het uiterlijke aanzien en groenvoorziening van de omgeving;
Hoofdstuk 10 Niet vergunde uitwegen
Artikel 22 Niet vergunde uitwegen
De procedure met betrekking tot niet vergunde uitwegen is als volgt:
indien de gemeente voor de niet vergunde uitweg de aanvraag voor een vergunning goedkeurt, maar de uitweg niet volgens de beleidsregels en het programma van eisen openbare ruimte is ingericht, past de gemeente de uitweg aan naar een juiste inrichting. De kosten die de gemeente hierdoor maakt, komen voor rekening van de aanvrager.
Hoofdstuk 11 Overige relevante aspecten
Artikel 23 Aanvraag uitweg binnen de gemeentegrens met aansluiting op een provinciale weg
Een uitweg welke aansluit op een provinciale weg dient eveneens via het omgevingsloket te worden aangevraagd. De aanvraag wordt door de gemeente ter advisering naar de provincie Groningen gestuurd. Bij de beoordeling van aanvragen om een uitwegvergunning speelt het belang van de verkeersveiligheid een doorslaggevende rol speelt. Na ontvangst met advies van de provincie wordt de aanvraag verder afgehandeld door de gemeente. De fysieke aanleg wordt niet door de gemeente verzorgd.
Artikel 24 Andere uitwegen, eerder verworven rechten en precedentwerking
Door anderen in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een (vergelijkbare) uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de hiervoor omschreven criteria is getrokken. De criteria zoals opgenomen in deze beleidsnotitie zijn toetsingscriteria. Burgemeester en wethouders hebben te allen tijde de mogelijkheid een vergunningsaanvraag te weigeren, ook indien er sprake lijkt van een precedent.
Indien de (schijnbaar) vergelijkbare vergunning dateert van na inwerkingtreding van deze beleidsregels zal bij motivatie van een weigering aandacht besteed moeten worden aan de kennelijke gelijkheid. Daarbij zal afwijzing van de vergunning plaats kunnen vinden op grond van het negatieve effect op de doelmatigheid/veiligheid van de weg, waarbij cumulatie van uitwegen een argument kan zijn om de uitweg te weigeren.
Artikel 25 Procedure behandeling aanvraag uitwegvergunning
De Wabo kent 2 procedures, namelijk de reguliere en de uitgebreide procedure (afdeling 3.2 en3.3 Wabo). Welke procedure moet worden gevolgd, is bepaald in artikel 3.7 en 3.10 van de Wabo. In artikel 3.10 is voor de uitgebreide procedure specifiek bepaald in welke gevallen deze procedure moet worden gevolgd. Voor de gevallen die daar niet genoemd staan, bepaalt artikel3.7 Wabo dat daar de reguliere procedure op van toepassing is, hetgeen voor een uitwegvergunning meestal het geval zal zijn.
Artikel 26 Procedure nieuwbouwlocaties
Indien de aanleg van een uitweg geregeld is in het bestemmingsplan, dan is hiermee de uitwegvergunning verleend. Er kan dan gedacht worden aan verdere uitwerkingen via een civieltechnisch plan in combinatie met een bestemmingsplan (een daaraan gerelateerd beeldkwaliteitsplan), inrichtingseisen, een inrichtingsschets van het plan of iets van dien aard. Bij dergelijke situaties hoeft een eerste uitweg dan niet via een vergunning te worden aangevraagd. De uitweg (inclusief leges) per nieuw aan te leggen uitweg zijn dan reeds verrekend in de grondprijs/via het project.
Hoofdstuk 12 Intrekken of wijzigen van verleende uitwegvergunning/opheffen bestaande uitweg
Het college kan besluiten tot intrekken of wijzigen van een verleende vergunning en/of tot opheffing van de uitweg als:
de uitweg niet binnen 1 jaar is aangelegd na verlening van een uitwegvergunning. De vergunninghouder kan éénmalig een verlenging van deze termijn verkrijgen voor een periode van drie maanden. Een dergelijke verlenging dient de vergunninghouder schriftelijk te verzoeken en uiterlijk twee maanden voor de einddatum van de verstrekte vergunning door ons ontvangen zijn;