Organisatie | Utrecht |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2021 |
Citeertitel | Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2022 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-11-2022 | artikel 3.3 | 01-11-2022 | UTSP-522568655-19642 | ||
14-07-2022 | 11-11-2022 | artikel 1.1, 1.5, 4.2.2 | 28-06-2022 | UTSP-4437239-2576 | |
29-06-2022 | 01-04-2022 | 14-07-2022 | Intitulé, artt. 1, 1.2, 1.3, 1.4, 2.2, 2.3, 3.2, 3.3, 4.2.1, 4.4.1, 4.4.2, 4.4.3, Artikelsgewijze toelichting | 29-03-2022 | 2022-41 |
01-01-2022 | 29-06-2022 | Artt. 1.5, 2.2, 4.4.1, 4.4.2, 4.3.4, 4.4.3, 6.1, 6.2, 6.3, Artikelsgewijze toelichting | 21-12-2021 | 2021-65 | |
03-11-2021 | 01-01-2022 | Art. 1.5 | 26-10-2021 | 822C58AD | |
28-10-2021 | 03-11-2021 | Art. 4.4.3, bijlage 3 en toelichting | 12-10-2021 | 2021-53 | |
18-09-2021 | 09-07-2021 | 28-10-2021 | Art. 2.3 | 23-08-2021 | 2021-43 |
10-07-2021 | 18-09-2021 | Artikel 1.1, 1.5, 2.3 | 06-07-2021 | 8221A2BE | |
08-01-2021 | 01-01-2021 | 10-07-2021 | Nieuwe regeling | 08-12-2020 | 821B933F |
Gedeputeerde staten van Utrecht;
Gelet op het Jaarplan Agenda Vitaal Platteland 2022 en artikel 1.4, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Utrecht 2022’.
Besluiten de volgende uitvoeringsverordening vast te stellen:
Uitvoeringsverordening subsidie Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht 2021
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze uitvoeringsverordening wordt verstaan onder:
Basisvoorzieningen: voorzieningen in het sociaal domein waarvan via het democratisch besluitvormingsproces is vastgesteld, dat zij voor een ieder die daaraan behoefte heeft, beschikbaar en in redelijkheid bereikbaar moeten zijn. Voorbeelden hiervan zijn dorpshuizen, multifunctionele centra, bibliotheken en sportvoorzieningen voor specifieke doelgroepen, woon-zorgconcepten, elektronische dienstverlening et cetera;
Catalogus Groenblauwe Diensten: een overzicht van de maximale vergoedingen die Nederlandse overheden grondeigenaren mogen geven die een groenblauwe dienst leveren, zoals die geldt op het moment van het indienen van de subsidieaanvraag. Deze diensten kunnen gaan over natuur en landschap, cultuurhistorie, recreatie of waterbeheer;
Collectief voor agrarisch natuurbeheer: een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid bestaande uit landbouwer en andere grondgebruikers van landbouwgrond, die beschikt over een certificaat collectief agrarisch natuurbeheer, overeenkomstig de artikelen 3.1 en 3.4, lid 1, sub a, van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016;
Kleine- en middelgrote ondernemingen: kleine ondernemingen zijn volgens Europees recht ondernemingen waar minder dan 50 personen werken en de jaaromzet of het jaarlijkse balanstotaal de 10 miljoen euro niet overschrijdt. Middelgrote ondernemingen zijn volgens Europees recht zelfstandige ondernemingen waar minder dan 250 personen werken en de jaaromzet de € 50 miljoen en/of het jaarlijkse balanstotaal de € 43 miljoen niet overschrijdt. Een onderneming is zelfstandig als deze niet voor 25% of meer van het kapitaal of van de stemrechten in handen is van één onderneming of van verscheidene verbonden van ondernemingen of via natuurlijke personen afzonderlijk of in een groep. Ook dezelfde bestuurders, familierelaties en contractuele verplichtingen kunnen ervoor zorgen dat een onderneming niet als zelfstandig wordt gezien;
Kosten onvoorzien: het deel van de begroting dat gereserveerd wordt voor onvoorziene uitgaven:
een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;
Loonkosten eigen personeel: de loonkosten van het direct met het project belaste personeel bestaat uit de volgende twee componenten:
een uurtarief berekend op basis van de verzamelloonstaat van de betrokken projectmedewerker(s), exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke of op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, gedeeld door het aantal productieve uren;
Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer: Subsidieverordening Natuur- en Landschapsbeheer provincie Utrecht en Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap (SKNL) provincie Utrecht;
Toeristisch overstappunt (TOP): een plek waar de lokale of regionale bezoeker kan starten met een recreatieve activiteit in het gebied dat vanuit het TOP wordt ontsloten. Een TOP is geen attractie en hoeft een bezoeker niet vast te kunnen houden. Idealiter is het wel een pleisterplaats waar de recreant op een comfortabele wijze zijn wandeling, fiets- of vaartocht begint of eindigt met bijvoorbeeld kleinschalige horeca en diensten.
Artikel 1.2 Subsidiabele kosten
In aanvulling op artikel 4.8 van de Asv en de bijzondere bepalingen in de hoofdstukken 2 tot en met 5 behoren tot de subsidiabele kosten in ieder geval niet:
In aanvulling op artikel 4.4 van de Asv overlegt de aanvrager in het geval van een aanvraag ten behoeve van een samenwerkingsverband, een overzicht van alle andere subsidies die betrokken ondernemingen in de drie jaren die aan de aanvraag zijn voorafgegaan, heeft verkregen of aangevraagd voor iedere deelnemer in het samenwerkingsverband en tevens een exemplaar van de samenwerkingsovereenkomst.
De subsidieplafonds voor het tijdvak van 01 januari 2022 t/m 31 december 2022 per thema zijn:
Hoofdstuk 2 Thema Natuur en Water
Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap
Artikel 2.3 Verplaatsing grondgebonden agrarische bedrijven in het kader van de NNN
De activiteiten, genoemd in het eerste lid, komen uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien aan de volgende criteria wordt voldaan:
indien de aanvraag afkomstig is van de eigenaar van het te verplaatsen bedrijf, wordt de daarbij behorende grond in eigendom:
ingebracht bij de toedeling van gronden vooruitlopend op het plan van toedeling als bedoeld in artikel 51 van de Wet inrichting landelijk gebied;
Onverminderd artikel 4.6 van de Asv wordt subsidie geweigerd indien:
op de bedrijfskavel of daarbij behorende grond woningbouw is toegestaan, volgens een geldend bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, of volgens een geldend projectbesluit als bedoeld in artikel 3.10 van deze wet. Uitzondering hierop is de ruimte-voor-ruimte regeling als bedoeld in artikel 9.11 van de Omgevingsverordening;
indien aan de aanvrager voor de betreffende bedrijfsgebouwen en gronden een schadeloosstelling is betaald op grond van de Onteigeningswet;
De volgende bedrijfsmatige kosten zijn subsidiabel:
Kosten voor investeringen. Kosten voor investeringen worden berekend als: het verschil tussen de kosten van de koopsom en eventueel (aanvullende) investeringskosten van bedrijfsgebouwen en installaties op de hervestigingslocatie minus de getaxeerde waarde van gebouwen en installaties op de te verlaten locatie. Uitgangspunt hierbij is een gelijke bedrijfsomvang, uitgedrukt in aantal stuks productief vee of bij akkerbouwbedrijven in inhoud opstallen exclusief bedrijfswoning. Wanneer er sprake is van bedrijfsuitbreiding, worden de kosten verbonden aan de uitbreiding buiten de subsidie gehouden. Investeringskosten dienen te worden onderbouwd met offertes.
er wordt minder subsidie verstrekt naar de mate dat andere overheden een vergoeding verstrekken bij de verplaatsing van het grondgebonden agrarisch bedrijf of de sloop van de zich op de bedrijfskavel bevindende bedrijfswoning, bedrijfsgebouwen of installaties. De totale steun bedraagt niet meer dan het bedrag dat voortvloeit uit het gestelde onder c.
Verplichtingen subsidieontvanger
De subsidieontvanger realiseert de hervestiging van een volwaardig landbouwbedrijf op een andere plaats binnen 24 maanden na de datum van het besluit tot subsidieverlening. De aanvraag tot subsidievaststelling dient uiterlijk 6 maanden na realisatie bij de provincie Utrecht te worden ingediend inclusief benodigde bijlagen.
In aanvulling op het gestelde in artikel 2 lid a sub i sub (iii) sluit een subsidieontvanger die zelf de voormalige bedrijfskavel om wil vormen naar natuur binnen twee weken na verlening van de subsidie met de provincie Utrecht een overeenkomst als bedoeld in artikel 4:36 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin wordt opgenomen:
de verplichting van de eigenaar van de grond om de betreffende grond niet te gebruiken of te doen gebruiken als landbouwgrond en overigens datgene na te laten wat de ontwikkeling en de daaropvolgende instandhouding van het te realiseren natuurbeheertype dan wel landschapsbeheertype in gevaar brengt of verstoort;
Het definitieve inrichtingsplan als bedoeld in lid b van dit artikel dient te zijn goedgekeurd door Gedeputeerde Staten en omvat:
één of meerdere topografische of digitale kaarten met een schaal van ten hoogste 1:10.000, waarop de grenzen van het terrein zijn aangegeven. Digitale gegevens dienen te worden aangeleverd als GIS-bestand in de vorm van een shapefile. Gedeputeerde Staten kunnen nadere technische specificaties vaststellen waaraan deze bestanden moeten voldoen;
Subsidie voor agrarische bedrijfsverplaatsingen en investeringen in bedrijfsgebouwen wordt slechts verstrekt met toepassing van Verordening (EU) Nr. 702/2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU L193/1).
Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie
Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen
Subsidie wordt verstrekt aan de agrarische collectieven Gebiedscoöperatie Rijn Vecht en Venen U.A., Agrarische Natuur en Landschapsvereniging De Lopikerwaard e.o., Collectief Eemland, Coöperatie Agrarisch Natuurbeheer Utrecht Oost U.A., Vereniging Agrarisch Natuur en Landschapsbeheer Rijn en Gouwe Wiericke, Collectief Alblasserwaard Vijfheerenlanden Coöperatie U.A. voor zover bestaande uit rechtspersonen of natuurlijke personen die zeggenschap hebben over een terrein krachtens:
Er wordt geen subsidie verleend voor aanleg en herstel van kleine landschapselementen op bouwkavels of tuinen, tenzij het om een in het landelijk gebied gelegen bouwkavelgrens of tuingrens gaat die voor maximaal 10% deel uitmaakt van een groter landschapselement die via deze regeling wordt aangelegd of hersteld;
Artikel 3.3 Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer
Subsidie kan worden verstrekt voor activiteiten die voortvloeien uit het Jaarplan Agenda Vitaal Platteland 2022 en die betrekking hebben op herstel-, inrichtings- of innovatieve beheermaatregelen voor natuur, landschap en biodiversiteit ten behoeve van de uitvoering van een afgegeven of nog af te geven subsidiebeschikking agrarisch natuurbeheer op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016.
Subsidie aan een onderneming actief in de primaire productie, verwerking of afzet van landbouwproducten wordt slechts verstrekt voor zover deze niet in strijd is met de Verordening betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 VWEU op de-minimissteun in de landbouwsector (Verordening (EU) Nr. 1408/2013, PbEU L 352/9).”
Hoofdstuk 4 Sociaaleconomische vitaliteit
Afdeling 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen
Artikel 4.2.1 Leefbaarheid en kleine kernen
Verplichtingen subsidieontvanger
Gedurende de uitvoering van het project gelden de volgende verplichtingen ten aanzien van de rapportage over de voortgang van het project:
de monitoring wordt op een inzichtelijke manier gerapporteerd waaruit blijkt hoeveel personen of groepen zijn bereikt, welke activiteiten zijn uitgevoerd, en wat het gemeten of berekende effecten zijn van deze activiteiten in brede zin (te denken valt aan deelnamecijfers, de feitelijke toepassing en de sociaaleconomische aspecten en gevolgen);
Artikel 4.2.2 Lokale Actiegroepen en Lokale Ontwikkelingsstrategieën LEADER 2023-2027
Subsidie op grond van deze regeling wordt verleend voor kosten derden voor het vormen van een nieuwe LAG en het opstellen van een LOS voor de periode 2023 tot en met 2027, dit onder de voorwaarden dat deze activiteiten geen strijd opleveren met het programma Agenda Vitaal Platteland en met de bepalingen in hoofdstuk 6 en 8 (Landbouw en Natuur) van de Omgevingsverordening;
De aanvraag komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking indien deze voldoet aan de kwaliteitscriteria vermeld in het derde lid, hetgeen moet blijken uit de volgende documenten:
Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang toeristische overstappunten (TOP’s)
Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken
De activiteit, bedoeld in het eerste lid, komt uitsluitend voor subsidie in aanmerking als de recreatiebank voldoet aan de volgende criteria. De recreatiebank:
wordt geplaatst op een mooie en veilige plek in een natuurlijke omgeving aan een openbaar toegankelijk wandelpad in het landelijk gebied zoals deze is opgenomen in de vigerende Omgevingsvisie Provincie Utrecht. Het wandelpad mag tijdelijk beperkt toegankelijk zijn in het kader van natuurbeheer, bijvoorbeeld in het broedseizoen;
Bijlage 1: Lijst van gebruikte afkortingen
LAW: Lange afstand wandelpad. Wordt ondersteund door de Stichting Wandelplatform LAW. Een landelijke stichting ter bevordering van de kwaliteit van het wandelen.
LF: Lange afstand fietspad. Wordt ondersteund door de stichting
Bijlage 2: Landschapselementen
In deze bijlage is beschreven voor welke landschapselementen de subsidie in art. 3.2 is bedoeld.
De beschrijving is gebaseerd op de teksten in de Subsidieverordening Natuur- en landschapsbeheer 2016, bijlage 1, versie 24-11-2018.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse landschapselementen verschenen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie was vaak meerledig: zo dienden dergelijke landschapselementen als perceelsscheiding, veekering of drinkwatervoorziening voor het vee maar ze leverden ook gebruikshout op. Door de komst van prikkeldraad, de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers en hectares van deze elementen verdwenen. Deze landschapselementen vertegenwoordigen vaak een hoge natuurwaarde, doordat veel dieren en planten er beschutting, dekking en voedsel vinden. De lijnvormige landschapselementen worden gebruikt als migratieroute door veel zoogdieren als vleermuizen en das. De blauwe landschapselementen dienen als voortplantingsplaats van amfibieën en insecten. Veel vogels vinden nestgelegenheid in de dichtte begroeiing of juist in de ontstane holtes als gevolg van het intensieve beheer dat bij deze landschapselementen plaatsvindt. Planten en insecten profiteren optimaal van de vele microklimaten die de landschapselementen bieden.
L01.01 Poel en klein historisch water
Poelen zijn natuurlijke of gegraven laagtes, gemaakt om over water voor vee te kunnen beschikken. Andere al dan niet gegraven kleine wateren met een historische betekenis zijn bijvoorbeeld voorraadbassins voor bluswater, visvijvers, schapenwasplaatsen, pingoruïnes en veenputten. Vaak vervulden poelen meerdere functies. De mens heeft altijd water nodig gehad en daarvoor zijn zowel bestaande natuurlijke wateren als zelf gegraven laagtes gebruikt. Ook uit de middeleeuwen zijn putten en kuilen bekend. Tot op de dag van vandaag worden poelen gegraven en gebruikt. Poelen en kleine wateren in het landschap kunnen dus al eeuwen oud zijn, alhoewel sommige van zeer recente datum zijn, denk aan nieuw gegraven amfibieënpoelen. Het beheertype Poel en klein historisch water is te vinden in heel Nederland. Er zijn diverse vormen bekend. In het waterrijke West-Nederland dienden de sloten veelal als veedrinkplek en waren poelen dan ook minder noodzakelijk. In dit gebied vinden we de veenputten die door het kleinschalig afgraven van veen zijn ontstaan. Als drinkplaats voor vee zijn poelen daar te vinden waar ander drinkwater niet voorhanden was. Vooral in Oost- en Zuid-Nederland zijn poelen veel voorkomende landschapselementen. Openheid rondom (een deel van) de poel kan de zichtbaarheid en beleefbaarheid vergroten en is van belang om een goed voortplantingsbiotoop voor amfibieën te behouden. In het verleden was zeker bij veedrinkpoelen het element bereikbaar voor vee en dus in ieder geval deels onbegroeid. Vaak stonden er wel enkele bomen bij een poel voor schaduw voor de dieren en tegen verdamping. Soms kennen poelen gemetselde randen, zoals uit Zuid-Limburg bekend is. Poelen zijn van groot belang als voortplantingsbiotoop voor amfibieën en libellen in het cultuurlandschap.
Houtwallen en houtsingels komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten zoals; graften, grubben, dykswâlen, schurvelingen of houtkaden. Houtwallen komen vooral voor in cultuurlandschappen in het Zandgebied, Heuvelland en het Duingebied. Lijnvormige landschapselementen met wallichaam in het laagveengebied worden houtkade genoemd. Deze lijnvormige landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Houtwallen en houtsingels zijn bepalend voor het kleinschalige kampenlandschap op de zandgronden. Deze lijnvormige elementen vormen een belangrijk biotoop voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Elzensingels zijn lijnvormige landschapselementen die bestaan uit een enkele rij zwarte elzen, en vaak langs slootkanten staan. Deze elzensingels komen vooral voor in het laagveen-, zand- of rivierengebied en zijn zeer kenmerkend voor de Friese Wouden en komen in verscheidene andere delen van Nederland voor, zoals het Groninger Westerkwartier, de Gelderse Vallei, Midden-Brabant en de gebieden rond Staphorst en Vriezeveen. Elzensingels zijn van belang voor schuilmogelijkheden voor fauna in het cultuurlandschap.
Een bossingel of een bosje zijn houtopstanden die vroeger vaak aangeplant en beheerd werden als hakhout, maar doorgeschoten zijn. Ze komen in veel gebieden in Nederland voor. Ook de meer recentere landinrichtingsbosjes en kleine bosjes die geen hakhoutbeheer gekend hebben behoren tot dit type.
Heggen zijn al eeuwen te vinden in het Nederlandse cultuurlandschap. Waar in natte delen van Nederland sloten als eigendoms- of perceelscheiding dienden, werden in drogere delen veelal heggen gebruikt. De doornige meidoorn kon daarnaast ook nog een veekerende functie hebben. Ook op landgoederen en forten is het gebruik van meidoornhagen bekend. De introductie van het prikkeldraad rond 1900 heeft gezorgd voor het verdwijnen van veel heggen. Heggen komen in heel Nederland voor, maar zijn vooral te vinden rondom dorpen en boerderijen. In Zuid-Limburg is de knip- en scheerheg ook een karakteristiek landschapselement in het landelijke gebied. Door het regelmatig knippen heeft de heg een strak en recht uiterlijk. Heggen zijn van belang als leefgebied en migratieroute. Daarnaast bieden heggen schuilmogelijkheden voor de fauna in het cultuurlandschap.
In de loop der eeuwen zijn in het Nederlandse landschap diverse lijnvormige landschapselementen verschenen met houtige gewassen. Sommige van deze landschapselementen zijn al eeuwen oud. De functie van dergelijke landschapselementen was perceelsscheiding en veekering. Door de komst van prikkeldraad en de schaalvergroting en ruilverkavelingen zijn vele kilometers van deze elementen verdwenen. Struweelhagen komen in heel Nederland voor en er zijn vele lokale varianten. Karakteristieke heggenlandschappen zijn terug te vinden langs de grote rivieren Maas en IJssel, in Zuid-Beveland en op Walcheren. Deze landschapselementen kennen een sterke samenhang met het omringende landschap. Het verschil met een knip- of scheerheg is dat een struweelhaag minder frequent wordt gesnoeid en daardoor meer en breder uitgroeit. Soms is er sprake van speciale beheervormen zoals bij vlechtheggen. Struweelhagen vormen een belangrijk leefgebied voor aan struwelen en zomen gebonden flora en fauna in het cultuurlandschap. Ze zijn tevens van belang ter oriëntatie voor vleermuizen en als verbindingszone voor fauna.
Lanen zijn wegen die aan beide zijde met een of meerdere rijen bomen zijn beplant. Lanen vormen sinds de 17e eeuw belangrijke dragers van landgoederen en buitenplaatsen. Lanen werden niet alleen aangeplant uit esthetische motieven, maar dienden ook als beschutting tegen weersinvloeden en voor de houtproductie. Lanen blijven populair in de diverse tuinstijlen. Nog altijd worden nieuwe lanen aangelegd. Lanen komen voor in heel Nederland, vaak op en rond landgoederen. Soms herinneren lanen aan vroegere landgoederen op die locatie. Lanen zijn belangrijke onderdelen van landgoederen en geven vaak de structuur aan. Niet zelden bevindt zich het landhuis aan het eind van een laan, of biedt een laan een ver zicht naar een markant punt in de omgeving. Zeker oudere lanen met markante bomen kunnen zeer indrukwekkende landschapselementen zijn. Lanen zijn van belang voor aan oude bomen of boomholten gebonden vogels en vleermuizen. Verder zijn ze van belang voor op bomen groeiende mossen en korstmossen en oude lanen waar jaarlijks weinig strooisel blijft liggen zijn van groot belang voor zeldzame mycorhizapaddestoelen.
Knotbomen zijn bomen met een opgaande stam, waarbij periodiek de boven op die stam groeiende takken (of pruik) worden geoogst. Door die oogst ontstaat er op deze hoogte een vergroeiing van de stam: de knot. De knotboom levert gemakkelijk oogstbaar hout op dat op een plaats groeit waar het vee er niet bij kan. Knoteiken worden traditioneel een keer in de zeven tot acht jaar geknot. Bij knotessen gebeurde dat eens in de vijf tot zes jaar en knotwilgen en knotpopulieren worden meestal eens in de vier jaar geknot. Al van voor het begin van onze jaartelling zijn er vermeldingen bekend van knotbomen. Het gaat dan om de soorten wilg, populier, es, els, eik en haagbeuk. Knotessen, knothaagbeuken en knoteiken kunnen bijzonder oud worden. Ook wilgen en bijvoorbeeld populieren worden als knotboom veel ouder dan wanneer ze vrijuit groeien. Voor grote delen van vooral Laag Nederland is de knotwilg een zeer kenmerkend landschapselement. Utrecht en Zuid-Holland zijn de provincies met de meeste knotbomen, geschat wordt dat het alleen daar al om honderdduizenden exemplaren gaat. Het silhouet van knotbomen is uit veel regio's bekend. Per gebied verschillen echter wel de boomsoorten die ervoor worden gebruikt. In het oosten van het land staan knoteiken, essen en wilgen in houtwallen en als overstaanders in heggen. Maar ze zijn daar en in het zuiden ook te vinden in graften, langs holle wegen en terras- en bosranden. Ze komen zelfs midden in bossen voor als markering van vroegere hakhoutpercelen. Knotelzen staan vaak op armere gronden, ze zijn vooral kenmerkend voor akkerranden in landschappen met kampontginningen, slagenlandschappen en esdorpenlandschappen. Ze kwamen vroeger op veel plaatsen in Nederland voor, langs slootkanten als geknotte elzenhagen, maar ook in rijen tussen akkers en weilanden. In laagveengebieden en langs rivieren en dijken staan verschillende wilgen- en populierensoorten, maar daar en vooral in het laagveengebied worden ook gewone essen gebruikt. De bodem heeft daar weinig draagkracht en essen kunnen geknot veel ouder worden dan doorgroeiende essen. Knotbomen bieden broedgelegenheid aan diverse vogels, waaronder de Steenuil en Wilde eend. Vooral oude knotbomen kunnen zeldzame hierop groeiende mossen en korstmossen herbergen.
Een hoogstamboomgaard is een boomgaard of boomweide met fruitrassen of notenbomen. Hoogstamboomgaarden zijn al bekend uit de middeleeuwen bij kloosters en kastelen, zowel voor eigen gebruik als handel. Ook bij boerderijen komen boomgaarden dan ook al eeuwen voor en sommige locaties kunnen heel oud zijn. De bomen zelf worden vaak niet ouder dan honderd jaar. De stijgende prijzen voor fruit zorgden voor een ware explosie van het aantal boomgaarden tussen 1850 en 1900. Na de Tweede Wereldoorlog verdwenen veel hoogstammen voor de efficiëntere teelt in eerst half- en vervolgens laagstammen. Rooipremies hebben in het hele land veel hoogstamboomgaarden doen verdwijnen. Inmiddels worden er uit landschappelijke en ecologische motieven weer hoogstambomen aangeplant, maar de oppervlakte is nog maar een fractie van de oppervlakte die kort na de Tweede Wereldoorlog bestond. Overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden voor, vooral als onderdeel van het boerenerf. Ook bij landgoederen en buitenplaatsen waren vaak (grootschalige) boomgaarden te vinden. Niet overal in Nederland komen hoogstamboomgaarden evenveel voor. Vooral in de traditionele fruitgebieden, zoals Zuid-Limburg en het rivierengebied liggen nu nog veel restanten van oude boomgaarden. Voor de provincie Utrecht zijn oude boomgaarden in het Kromme Rijngebied en in het rivierengebied van belang. Boomgaarden zijn dikwijls verbonden aan boerderijen. Enkele grotere complexen horen bij landgoederen en buitenplaatsen of dateren uit de tijd van de grote groei (1850-1900). Boomgaarden worden vaak door een heg, haag of sloot afgescheiden van de omgeving. De ondergrond van de hoogstamboomgaard is vaak een begraasd grasland: de hoogte van de stammen zorgden er immers voor dat het vee geen fruit kon eten! In het rivierengebied komen oude boomgaarden op de kleigronden voor. Naast hun functie voor fruitproductie hebben hoogstamboomgaarden ook een belangrijke landschappelijke betekenis en vormen ze het leefgebied voor diverse diersoorten zoals bijvoorbeeld steenuil. In oude boomgaarden groeien vaak ook bijzondere zeldzame fruitrassen en in de ondergroei van de hoogstammen handhaaft zich vaak een soortenrijke kruidenvegetatie.
Struweelranden kunnen zich ontwikkelen vanuit een extensief beheerde situatie, of aangeplant worden. Afhankelijk van het beheer kunnen randen ontstaan die gedomineerd worden door ruigtekruiden, struiken of een combinatie van beide. Kenmerk van een struweelrand is dat deze zowel vrijliggend, als aansluitend aan een ander element kan liggen. Struweelranden kunnen daarmee dienen als overgangsgebied tussen agrarisch gebruikte percelen en bossen, en zijn in die vorm vooral te beschouwen als een naar voren geschoven bosrand. Met een gunstige ligging kunnen struweelranden bijdragen aan een warmer microklimaat, en zijn dan vooral van belang voor insecten, amfibieën en reptielen. Wanneer dat microklimaat ontbreekt, kunnen struweelraden vooral van belang zijn voor broedvogels en planten van een meer extensief beheer.
Boeren hebben al eeuwenlang behoefte aan hout voor allerlei doeleinden. Het kan hierbij gaan om brandhout, staken voor de groentetuin of hout voor gereedschapsstelen. Dit soort bosjes wordt in de volksmond ook wel geriefhoutbosje genoemd. In de loop der tijd zijn deze bosjes vaak in onbruik geraakt omdat er steeds minder behoefte aan het hout kwam. Ook werden in sommige regio’s deze bosjes gebruikt om aan ziekten doodgegaan vee te dumpen.
In bepaalde delen van het land, was het verbouwen van wilgen lange tijd vrij gebruikelijk in vooral moerassige streken. Deze wilgen werden op enige tientallen centimeters boven de grond afgezet in een 4-6 jarige cyclus. Het hier vanaf komend hout (vaak wilgentenen genoemd) werd o.a. gebruikt als rijshout ter bescherming van waterkeringen. Deze wilgengrienden zijn ook nu nog in het landschap terug te vinden en het eraf komend hout wordt nog steeds gebruikt voor rijshout, maar kent inmiddels ook moderner toepassingen als tuinschermen etc. Vooral de oude wilgengrienden hebben vaak een rijke ondergroei van hogere planten, varens en mossen. Faunistisch zijn ze van belang als schuilplaats voor kleine zoogdieren en broedgebied voor zangvogels. Ook reeën vinden een geschikte schuilgelegenheid in wilgengrienden.
L01.13 Bomenrij en solitaire boom
Bomenrijen komen in heel Nederland voor en zijn vaak zeer bepalende elementen in het landschap, met een grote verscheidenheid aan vormen. Op de zandgronden komen bomenrijen voor langs perceelsgrenzen en langs paden. In het zeekleigebied zijn bomenrijen vaak terug te vinden op de slapende dijken. Ze kunnen bestaan uit één of meerdere boomsoorten, vrij in het veld staan of langs een watergang, schouwpad, weg of anderszins. In deze vorm hebben bomenrijen niet alleen een landschappelijke waarde maar ook waarde als broedgebied voor vogels, of als ecologische corridor, bijvoorbeeld voor vleermuizen. Solitaire bomen zijn eveneens zeer kenmerkend voor het landschap, en vanuit die optiek waardevol om te behouden.
L01.14 Rietzoom en klein rietperceel
Rietzomen bestaan uit smalle rietstroken die grenzen aan agrarisch gebruikte percelen. Deze rietstroken kunnen zowel individueel als in samenhang met elkaar voorkomen, en in de laatste vorm soms vele kilometers lengte beslaan. Vanwege een extensief gebruik van deze rietzomen, zijn ze een belangrijk broedgebied voor rietvogels, en eveneens van belang voor amfibieën, ringslang, libellen en moerasvegetaties.
L01.15 Natuurvriendelijke oever
Natuurvriendelijke oevers komen in heel Nederland voor langs waterlopen maar het meest karakteristiek zijn de natuurvriendelijke oevers voor Laag Nederland. Natuurvriendelijke oevers zijn door de mens aangebracht in de vorm van een plas- of dras berm of een flauw talud langs een bestaande waterloop. De begroeiing bestaat uit plantensoorten van natte ruigten en natte graslanden. Door de kenmerkende flora en fauna hebben deze oevers een hoge ecologische waarde. Zij zijn gebonden aan typische terreinomstandigheden.
Het Utrechts landelijk gebied levert een belangrijke bijdrage aan de aantrekkelijkheid van de provincie Utrecht. Aantrekkelijk voor mensen om er te wonen en te verblijven en aantrekkelijk voor bedrijven om zich er te vestigen. De provincie Utrecht heeft de ambitie haar landelijk gebied vitaal en toekomstgericht te houden. Centraal in die ambitie staat de Agenda Vitaal platteland (AVP): een breed en integraal programma met opgaven op het gebied van natuur, water, bodem en milieu, landschap, cultuurhistorie, landbouw, recreatie en leefbaarheid.
Uitvoering van dit programma doet de provincie Utrecht in nauwe samenwerking met de gebiedspartners. De provincie Utrecht hecht veel waarde aan deze samenwerking omdat hierdoor synergievoordelen worden behaald door bundeling van budgetten en kennis en het creëren van draagvlak. Dit heeft efficiencyvoordelen met als resultaat een versnelling van de uitvoering.
Voor de uitvoering van het AVP programma maakt de provincie Utrecht gebruik van het subsidie instrument. Hiervoor is de Uitvoeringsverordening subsidies Agenda Vitaal Platteland opgesteld als toetsingskader voor aanvragen. Het gaat hierbij om projectsubsidies die aan verschillende partijen in het landelijk gebied worden verstrekt t.b.v. AVP-doelen.
Naast de Uitvoeringsverordening Subsidies AVP worden nog 4 andere regelingen ingezet waarin andere type activiteiten worden ondersteund maar die ook bijdragen aan het realiseren van AVP-doelen:
Algemene Subsidieverordening provincie Utrecht (Asv)
De provincie Utrecht heeft vanaf 1 januari 2011 algemene beleidsregels voor het verlenen van subsidies. Deze regels zijn opgesteld met als doel onnodige administratieve verplichtingen voor de subsidieontvanger en de provincie Utrecht op te werpen en de regelgeving overzichtelijk te presenteren. De Asv is het uitgangspunt voor deze uitvoeringsverordening. Een van de uitganspunten is om de subsidiecriteria zo uniform- en overzichtelijk mogelijk op te stellen. Daarom zijn in deze uitvoeringsverordening per thema en maatregel de volgende onderdelen opgenomen:
De algemene spelregels over de wijze van verantwoorden, de vastgestelde beslistermijnen en de algemene subsidieverplichtingen treft u in de Asv. Subsidies die worden verstrekt in het kader van AVP moeten daarom ook passen binnen de regels van de Asv.
Controle op overheidssteun – waaronder steun door decentrale overheden – aan ondernemingen is één van de belangrijkste onderdelen van het mededingingsbeleid binnen de Europese Gemeenschap. Eén van de doelen van de Europese wet- en regelgeving is het scheppen van gelijke concurrentievoorwaarden voor alle ondernemingen op de gemeenschappelijke markt. De maatregelen van de overheid die concurrentievervalsend uitpakken door onterecht voordelen te scheppen voor ondernemingen of bepaalde producties daarvan, zijn daarom niet toegestaan. Er zijn echter vrijstellingen voor specifieke activiteiten van bepaalde doelgroepen. In elk artikel wordt hieraan gerefereerd. De Uitvoeringsverordening subsidie AVP maakt gebruik van de ruimte die Europese wet- en regelgeving biedt. In het geval een landbouw- of MKB-onderneming een subsidieaanvraag indient dan wordt hieraan getoetst.
Voor het aanvragen van een subsidie in het kader van deze verordening dient u gebruik te maken van het AVP-aanvraagformulier dat beschikbaar is gesteld via de provinciale website. Na indiening worden aanvragen behandeld via nieuwe meer eenvoudige regels. Aanvragen worden ingedeeld in één van drie categorieën: subsidie van € 1.000 – € 25.000, subsidie tussen € 25.000 en € 125.000 en subsidies van € 125.000 of meer. Het verschil tussen deze categorieën is de mate van verantwoording over het te besteden budget. Aanvragen waar ook Europese POP3+ subsidie voor wordt aangevraagd worden conform EU-regels afgehandeld en verantwoord.
De in dit document gebruikte specifieke begrippen en verwijzingen staan in dit artikel.
In dit artikel staat beschreven welke kosten in ieder geval niet subsidiabel zijn. In de artikelen onder hoofdstuk 2 tot en met 5 wordt per onderdeel nog verder gespecificeerd wat wel of niet subsidiabel is.
De bij een aanvraag voor te leggen gegevens worden hier benoemd.
Het vaststellen van een subsidieplafond is een manier om te voorkomen dat er meer subsidie wordt verleend dan wat er beschikbaar is. Door het in deze Uitvoeringsverordening op te nemen is er een wettelijke grondslag om aanvragen af te wijzen in het geval van overschrijdingen op afgesproken programmabudgetten.
De genoemde bedragen betreffen de bedragen zoals opgenomen in het Programmaplan Agenda Vitaal Platteland 2022.
Artikel 2.2 Communicatie, educatie en onderzoek ten behoeve van natuur en landschap
De provincie Utrecht wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan landschappen. Dit maakt de provincie aantrekkelijk. De natuur vormt een belangrijke basis voor een aantrekkelijk landelijk gebied. Landschappen en natuurgebieden hebben een belangrijke educatieve en recreatieve waarde voor de burgers van de provincie Utrecht. Met name het Nationaal Park Utrechtse Heuvelrug richt zich op het bevorderen van natuurgerichte recreatie, communicatie en educatie in haar activiteiten. Deze maatregel heeft daarom tot doel om bovenlokale initiatieven te ondersteunen voor het versterken van draagvlak, kennis en belevingswaarde ten aanzien van natuur en landschap. Onder bovenlokaal niveau wordt verstaan initiatieven die zich richten op ten minste drie woonkernen binnen één of meerdere gemeenten. Het aan dit subsidieartikel gekoppelde subsidiebudget is specifiek gericht op realisatie van beleefbare natuur.
Hoofdstuk 3 Landschap en Cultuurhistorie
De hoofddoelen met betrekking tot landschap en cultuurhistorie zijn behoud en versterking van de identiteit van verschillende landschapstypen en het vernieuwen van het landschap, met herkenning van het verleden. De provincie Utrecht telt 5 Nationale Landschappen. Dat zijn Nederlandse landschappen die internationaal zeldzaam of uniek zijn. Deze landschappen zijn gebieden met een bijzondere cultuurhistorie: ze vertellen op welke manier het Utrechtse landschap is ontstaan. Voor landschap zijn geen financiële middelen beschikbaar gesteld. Hiervan wordt verwacht dat het wordt mee gekoppeld met de andere thema’s. Onder het thema ‘landschap en cultuurhistorie’ vallen de volgende maatregelen:
Artikel 3.2 Stimulering aanleg en herstel van kleine landschapselementen.
De provincie vindt de aanleg en het herstel van kleine landschapselementen zoals bosjes, houwallen, knotwilgen en poelen belangrijk en heeft daarom besloten om subsidie beschikbaar te stellen. De subsidie is bedoeld voor terreinen die in het Natuurbeheerplan zijn begrensd als leefgebied droge dooradering of als natuur. In bijlage 2 bij de AVP zijn de landschapselementen benoemd die voor subsidie in aanmerking komen. Daarbij is gebruik gemaakt van de typen landschapselementen zoals die in de SVNL, stand van zaken 1 januari 2016, waren opgenomen.
Agrarische collectieven zijn begunstigden van deze subsidie Dit levert schaalvoordeel op, omdat zij elementen bij verschillende deelnemers tegelijkertijd kunnen aanleggen. De agrarische collectieven hebben bovendien een actieve rol in het Platform Kleine landschapselementen, en werken samen met gemeenten, provincie en andere betrokkenen aan een mooier landschap. De agrarische collectieven zoeken hiervoor samen met gemeenten uit het platform naar geïnteresseerde deelnemers die een landschapselement willen aanleggen of herstellen. Ze ontzorgen de deelnemers bij het aanleggen of herstellen van landschapselementen en zorgen ervoor dat er een contract agrarisch natuurbeheer wordt afgesloten, om langdurig behoud en voldoende onderhoud te waarborgen. De collectieven kunnen vanuit hun rol in het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer ook beheersubsidie voor de betreffende terreinen aanvragen.
Het collectief kan op grond van deze regeling subsidie aanvragen voor terreinen die deelnemers aan het collectief in eigendom of erfpacht hebben. Anders dan bij het Agrarisch natuur- en landschapsbeheer is het geen vereiste dat deze deelnemers landbouwers of gebruikers van landbouwgrond zijn. De regeling is niet van toepassing op landschapselementen die al in het kader van verplichtingen zoals bijvoorbeeld Rood voor Groen of compensatie worden aangelegd.
Artikel 3.3. Niet-productieve investeringen agrarisch natuurbeheer
Begin oktober 2015 is op basis van de Subsidieverordening natuur- en landschapsbeheer provincie Utrecht 2016 (SVNL2016) door de provincie aan zeven collectieven subsidie verstrekt voor agrarisch natuurbeheer voor de jaren 2016 tot en met 2021. Jaarlijks kunnen door de collectieven uitbreidingen worden aangevraagd. Om het beheer overeenkomstig de beschikking en eventuele uitbreidingen daarvan te kunnen uitvoeren, dienen de collectieven in bepaalde gebieden plas-dras of hoog waterpeil te realiseren (de definitie en beheereisen van plasdras en hoog waterpeil staan op de website van SCAN, Stichting Collectief Agrarisch Natuurbeheer, onder kennisbank: Overzicht beheerpakketten ANLb 2016, versie 1.5d). Dit vraagt in veel gevallen aanzienlijke investeringen van de collectieven, zoals de aanschaf van pompen en de aanleg van dammen/waterkeringen. De subsidie voor agrarisch natuurbeheer heeft alleen betrekking op het beheer en niet op deze investeringen. Artikel 3.3. maakt het mogelijk dat de collectieven ook voor deze niet-productieve investeringen subsidie kunnen ontvangen.
Hoofdstuk 4 Sociaal economische vitaliteit
Artikel 4.2 Leefbaarheid en kleine kernen
De provincie Utrecht wil in de kleinere kernen in het landelijk gebied de leefbaarheid op peil houden. Hiervoor komen verschillende maatschappelijke initiatieven van verschillende partijen in aanmerking. Deze kunnen zich richten op het in stand houden van basisvoorzieningen in geval van marktfalen. Dat wil zeggen als een onderneming niet meer rendabel kan functioneren omdat bijvoorbeeld het inwonersaantal in het afzetgebied onvoldoende is geworden. Ook het uitvoeren van activiteiten gericht op het tegengaan van eenzaamheid onder senioren en/of kwetsbare groepen of het versterken van de organisaties ten behoeve van culturele en/of gemeenschappelijke activiteiten.
Artikel 4.2.2 Lokale Actiegroepen en Lokale Ontwikkelingsstrategieën LEADER 2023-2027
Agenda Vitaal Platteland provincie Utrecht
Een aantrekkelijk platteland is fijn om in te wonen, te werken en de recreëren. Nu en in de toekomst. Het platteland kent veel maatschappelijke uitdagingen. De landbouw moet milieuvriendelijker, de klimaat- en stikstofproblematiek speelt, dieren en planten hebben de ruimte nodig om te leven en dorpen moeten fijn blijven om in te wonen. Het programma Agenda Vitaal Platteland (AVP) pakt de uitdagingen aan en voert voor de provincie maatregelen uit die het platteland krachtig, aantrekkelijk, economisch en sociaal sterk moeten houden. Voor de uitvoering van het AVP bestaat een Uitvoeringsverordening waarin diverse subsidiemogelijkheden zijn opgenomen die aansluiten bij de doelen van het AVP.
LEADER beoogt bij te dragen aan de plaatselijke ontwikkeling van plattelandsgebieden. De interactie tussen landbouw en samenleving wordt steeds belangrijker. Er ligt een opgave om samen te werken aan de sociaaleconomische ontwikkeling van het platteland en aan een duurzaam beheer van de ruimte. De agrarische sector zal zich in moeten zetten voor maatschappelijk draagvlak. De sector moet daarbij invulling geven aan haar “license to produce”. Dat kan bijvoorbeeld door de relatie tussen het platteland en de stad en tussen de boer en de burger te verstevigen. LEADER kan hier een bijdrage aan leveren, want:
Koppeling met de Uitvoeringsverordening AVP
De thema's van het nieuwe NSP en daarmee met het nieuwe LEADER raken direct de thema's van het uitvoeringsprogramma Agenda Vitaal Platteland. Het programma voert subsidies uit waarbij provinciale beleidsvelden ten uitvoer bij het AVP zijn belegd. De huidige POP3+ periode, waar LEADER ook onderdeel van is, wordt uitgevoerd onder het programma AVP.
Wat is LEADER en het GLB en wat verandert er?
LEADER is een onderdeel van het GLB ofwel het Europese Gemeenschappelijk Landbouwbeleid dat in vernieuwde vorm in 2023 start. LEADER bestaat al langer en komt dus weer terug. Daarvoor heeft Nederland een Nationaal Strategisch Plan (NSP) ingediend dat gezamenlijk is opgesteld door het Rijk, de provincies en de Unie van Waterschappen. De LEADER-methode is een bottom-up werkwijze voor regionale ontwikkeling: voor, door en van de burgers zelf. LEADER bestaat 30 jaar en is traditioneel ingezet voor brede plattelandsontwikkeling. LEADER-gebieden kunnen zich daarnaast in het NSP sterker richten op klimaat, milieu, water en biodiversiteit. Dit omdat deze thema’s binnen het NSP een hoge prioriteit hebben.
LEADER is een gebiedsgericht instrument dat zich onderscheidt van andere gebiedsgerichte instrumenten door de karakteristieke ‘bottom-up’-werkwijze. In een gebied gaan vertegenwoordigers van publieke en private belangen met het LEADER-instrument samen aan de slag om bij te dragen aan de ontwikkeling van het platteland, klimaat, milieu, water en biodiversiteit. Innovatie, samenwerking en integrale projecten zijn sleutelwoorden voor LEADER.
Kenmerkend voor de LEADER-werkwijze is een programmatische aanpak die bottom-up, van onderaf, tot stand komt. De programmadoelen worden vastgelegd in een Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS, een lokaal opgesteld gebiedsplan). Betrokkenen uit het gebied leveren een belangrijke bijdrage aan de invulling van deze LOS. Zij bepalen, binnen de kaders van het NSP, mede de doelen die met de LEADER-inzet in hun gebied moeten worden bereikt. Dit door samenwerking, leren van elkaar, innovatie en een vaak integrale aanpak.
Een representatieve groep bewoners uit het LEADER-gebied, de Lokale Actiegroep (LAG), adviseert, in samenspraak met het provinciebestuur, over LEADER-projecten in het gebied. Projectbeoordeling gebeurt aan de hand van criteria die in de eigen LOS zijn geformuleerd waarbij de provincie Utrecht uitgenodigd wordt als adviseur van de LAG, zodat de provincie een rol krijgt in de co-creatie met elkaar. De subsidie wordt, naast de Europese bijdrage, aangevuld door provincies, gemeenten en/of waterschappen.
De directe betrokkenheid van burgers, plattelandsorganisaties en -bedrijven bij de planvorming en de uitvoering versterkt het gevoel van meedoen, van samenwerken met elkaar en met de overheid, én het brengt Europa dichter bij de burger.
Budget voor het samenstellen van een LAG en het opstellen van een LOS
Met dit besluit wordt het mogelijk om € 30.000 subsidie aan te vragen voor het oprichten van een Lokale Actiegroep (LAG) en het schrijven van een Lokale Ontwikkelingsstrategie (LOS). Met een LOS kunnen gebieden in aanmerking komen voor subsidiemiddelen voor de uitvoering van de LOS in het LEADER-programma van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) in de periode 2023-2027.
Aanvragers kunnen wat betreft de subsidie voor de uitvoering van de LOS uitgaan van een voor de provincie Utrecht voorlopig indicatief bedrag van in totaal € 4.5 mln. voor de gehele periode, bestaande uit € 3.6 mln. Europese middelen en € 0.9 mln. middelen van de provincie en/of gemeenten en waterschappen. Het totaalbudget wordt verdeeld over de LEADER-gebieden die op basis van de uiteindelijk ingediende LOS-en ook daadwerkelijk erkend worden als LEADER-gebieden in de provincie Utrecht.
Op het moment dat u met een initiatief de intentie hebt om een gebiedsproces op te starten en dat u voor dit gebiedsproces een aanvraag op de subsidie in het kader van deze regeling wil voorbereiden, vragen wij u dit kenbaar te maken bij de Provincie Utrecht. Daar waar geografische gebiedsoverlap aanwezig is tussen initiatieven die zich melden, zal de provincie Utrecht de initiatieven uitnodigen om gebiedsprocessen en -plannen met elkaar af te stemmen, om samen te komen tot een subsidieaanvraag. De provincie Utrecht heeft een voorkeur om tot één of twee voor de provincie geografisch vlakdekkende LEADER-gebieden te komen waarbij het streven moet zijn om de samenstelling van de bijbehorende op te richten LAG kwalitatief representatief te laten worden in relatie tot de doelen over plattelandsontwikkeling, klimaat, milieu, water én biodiversiteit. U kunt contact opnemen met Alfons Vernooij via
alfons.vernooij@provincie-utrecht.nl.
Voor wie is LEADER interessant?
LEADER is vooral interessant voor burgers (als collectief), bedrijven, organisaties en gemeenten die vanwege de bottom-up benadering actief betrokken kunnen raken bij projecten op lokaal niveau. Voor overheden, zoals gemeenten, waterschappen en provincies, kan LEADER bijdragen aan versterking van hun beleidsprogramma’s die aansluiten op de LEADER-doelen en werkwijze. Het gaat om initiatieven binnen de bestaande LEADER-gebieden, maar nadrukkelijk ook voor nieuwe initiatieven met interesse.
De provincie Utrecht daagt initiatieven uit om met plannen te komen die een consistent en substantieel geheel vormen en daarmee het verschil maken in oplossingen voor problematiek in een afgebakend gebied of deelgebied.
Toelichting bij nadere criteria
Deze openstelling biedt subsidie voor het oprichten van een LAG en het opstellen van een LOS en is nadrukkelijk bedoeld als brede uitnodiging aan georganiseerde groepen in de provincie Utrecht om zich individueel te melden of te verenigen met bestaande netwerken.
Het NSP beschrijft dat LEADER zowel voor (1) brede plattelandsontwikkeling als voor (2) klimaat, milieu, water en biodiversiteit wordt ingezet. Met het eerste wordt bedoeld de inzet voor projecten gericht op behoud en ontwikkeling van de leefbaarheid van het platteland, sociale cohesie en voorzieningen. Het tweede richt zich op (landbouw)projecten waarvoor binnen de huidige LEADER-periode al ruimte is. Voor de nieuwe periode wordt die ruimte flink vergroot en zullen LOS-en daarop worden beoordeeld. De richtlijn is om minimaal 20% van de opgestelde doelen te richten op klimaat, milieu, water en biodiversiteit.
De LOS dient betrekking te hebben op de volgende doelen van het NSP (zie tweede lid onder d):
Bijdragen aan de matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen en duurzame energie te bevorderen.
Het bevorderen van duurzame ontwikkeling en efficiënt beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen.
Bijdragen tot de bescherming van de biodiversiteit, versterken van ecosysteemdiensten en in stand houden van leefgebieden en landschappen.
Het bevorderen van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw.
Tevens dient de LOS, afhankelijk van het gebied en de doelen en behoefte daarvan, betrekking te hebben op (zie tweede lid onder e):
Daarnaast dient een LOS aan te sluiten bij het beleid van provincie en gemeente of waterschap (zie tweede lid onder f).
De aanvraag dient voldoende punten te halen op de criteria. Aanvragen worden beoordeeld op het beoogde netwerk en daarmee het draagvlak voor de LEADER-werkwijze in het gebied, de kwaliteit van de aanpak en de mate waarin de visie van de groep aansluit bij de doelstellingen van het NSP, de provincie en de gemeente of het waterschap.
Het is de bedoeling dat een beknopt beeld wordt geschetst hoe de thema’s in de visie op het gebied tot uiting gaan komen in de op te stellen LOS. Verwacht wordt dat de richting die hiervoor gezien wordt, wordt omschreven zodat duidelijk wordt welke kant het op kan gaan in het te volgen gebiedsproces waarbij de LOS wordt geschreven. Gevraagd wordt te omschrijven hoe zal worden omgegaan met de NSP-doelstellingen, de beleidsdoelstellingen van de provincie Utrecht en die van gemeenten of waterschappen. Deze omschrijvingen komen terug in de volgende onderdelen zoals in het tweede lid genoemd:
Daarnaast wordt gevraagd, ten behoeve van het schetsen van een goed beeld van het initiatief zelf, om de volgende onderdelen uit te werken en die kort te presenteren in een pitch:
Op basis van de nadere criteria kan een puntenscore worden behaald. De opbouw van de puntenscore ziet er als volgt uit:
0 punten: Zeer slecht tot slecht
De aanvraag scoort 0 punten wanneer de diversiteit van de beoogde te vertegenwoordigen belangen in het betreffende gebied zeer gering tot gering is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen slechts twee of drie belangengroepen deelnemen.
De aanvraag scoort 1 punt wanneer de diversiteit van de beoogde te vertegenwoordigen belangen in het betreffende gebied matig tot voldoende is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen minder dan de helft van de belangengroepen deelneemt.
2 punten: Ruim voldoende tot goed
De aanvraag scoort 2 punten wanneer de diversiteit van de beoogde te vertegenwoordigen belangen in het betreffende gebied ruim voldoende tot goed is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen iets meer dan de helft van de belangengroepen deelneemt.
3 punten: Zeer goed tot uitmuntend
De aanvraag scoort 3 punten wanneer de diversiteit van de beoogde te vertegenwoordigen belangen in het betreffende gebied ruim zeer goed tot uitmuntend is. Bijvoorbeeld wanneer in een gebied met zeer veel diversiteit in belangengroepen bijna alle belangengroepen deelnemen.
0 punten: Zeer slecht tot slecht
De aanvraag scoort 0 punten wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een LAG van zeer slechte tot slechte kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer het procesplan niet of zeer summier ingaat op de wijze waarop het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.
De aanvraag scoort 1 punt wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een LAG van matige tot voldoende kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer het procesplan alleen op hoofdlijnen schetst op welke wijze wordt ingegaan op de wijze waarop het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.
2 punten: Ruim voldoende tot goed
De aanvraag scoort 2 punten wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een LAG van ruim voldoende tot goede kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer in het procesplan aan de hand van stappen wordt geschetst op welke wijze het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.
3 punten: Zeer goed tot uitmuntend
De aanvraag scoort 3 punten wanneer de kwaliteit van het procesplan waarmee aangetoond kan worden dat de aanvrager in staat is tot het opstellen van een LOS en het oprichten van een LAG van zeer goede tot uitmuntende kwaliteit is. Bijvoorbeeld wanneer in het procesplan een uitgewerkt stappenplan is opgenomen waarin duidelijk wordt op welke wijze het gebied wordt betrokken en de belangen van het gebied worden bediend.
0 punten: Zeer slecht tot slecht
De aanvraag scoort 0 punten wanneer het in zeer geringe tot geringe mate bijdraagt aan de doelen van het NSP. Bijvoorbeeld wanneer van geen of slechts één van de thema’s is beschreven op welke wijze deze bijdraagt aan slechts één doel van het NSP.
De aanvraag scoort 1 punt wanneer het in matige tot voldoende mate bijdraagt aan de doelen van het NSP. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze enkele van de genoemde thema’s bijdragen aan ten minste twee doelen van het NSP.
2 punten: Ruim voldoende tot goed
De aanvraag scoort 2 punten wanneer het in ruim voldoende tot goede mate bijdraagt aan de doelen van het NSP. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze de meerderheid van de genoemde thema’s bijdraagt aan ten minste drie doelen van het NSP.
3 punten: Zeer goed tot uitmuntend
De aanvraag scoort 3 punten wanneer het in zeer goede tot uitmuntende mate bijdraagt aan de doelen van het NSP. Bijvoorbeeld wanneer alle genoemde thema’s in belangrijke mate bijdragen aan ten minste drie doelen van het NSP, waarbij ook een bijdrage wordt beschreven aan het vierde doel van het NSP.
Score 0 punten: Zeer slecht tot slecht
De aanvraag scoort 0 punten wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap zeer slecht tot slecht is. Bijvoorbeeld wanneer van geen of slechts één van de thema’s is beschreven op welke wijze deze bijdraagt aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.
De aanvraag scoort 1 punt wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of matig tot voldoende is. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze enkele van de genoemde thema’s bijdragen aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.
2 punten: Ruim voldoende tot goed
De aanvraag scoort 2 punten wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap ruim voldoende tot goed is. Bijvoorbeeld wanneer wordt beschreven op welke wijze de meerderheid van de genoemde thema’s bijdraagt aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.
3 punten: Zeer goed tot uitmuntend
De aanvraag scoort 3 punten wanneer de bijdrage aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap zeer goed tot uitmuntend is. Bijvoorbeeld wanneer alle genoemde thema’s bijdragen aan de doelen van provincie en gemeente of waterschap.
Beleidskader provincie Utrecht
Het beleidskader van de provincie Utrecht bestaat uit de volgende onderdelen en doelstellingen. Van een LOS wordt verwacht dat deze bijdraagt aan onderdelen van het provinciale beleid. Getoetst wordt in welke mate een LOS bijdraagt aan de provinciale doelen.
Voor de beleidsdoelstellingen van de provincie (als onderdeel van criterium 4 zoals hierboven beschreven) wordt verwezen naar de volgende onderwerpen en kaders:
De in 2018 vastgestelde provinciale Landbouwvisie en de bijbehorende Samenwerkingsagenda Landbouw (SAL) in 2019 vormen het actuele beleidskader voor het Utrechtse landbouwbeleid. De Utrechtse landbouw produceert voedsel en speelt een grote rol bij het beheer van het landelijk gebied. De provincie streeft naar een landbouw die circulair, natuurinclusief en klimaatneutraal is en economisch rendabel. Daarnaast is er een sterke verbinding tussen “stad en Land’ in de provincie met een agrarisch cultuurlandschap dat toegankelijk en aantrekkelijk is om in te creëren. Met de realisatie van een aantal grote maatschappelijke opgaven in combinatie met een rendabele landbouw komt er veel op het landelijk gebied af. Het gaat hierbij om opgaven voor natuur en energietransitie maar bijvoorbeeld ook om opgaven voor biodiversiteit, stikstof, bodemdaling, klimaat en water.
Het thema stad-land binnen de SAL wordt verder gestimuleerd door middel van de Voedselagenda 2021-2023 die in 2021 is vastgesteld. Met de Voedselagenda worden voedselinitiatieven ondersteund die bijdragen aan de volgende ambities: in de provincie Utrecht eten we meer uit de korte keten, en in provincie Utrecht eten we gezond en duurzaam. Hierbij gaat het erom dat inwoners meer lokaal voedsel consumeren, voedsel van dichtbij, en daarbij ook bewuste voedselkeuzes maken.
De provincie streeft ook naar een vitaal landelijk gebied door behoud van ontwikkelperspectief voor overgebleven agrariërs, hergebruik van gebouwen en bouwmogelijkheden voor andere functies (op dezelfde locatie of elders), waar dit bijdraagt aan de vitaliteit en bestaande functies niet verstoort. Aandachtspunten zijn: optimale inpassing van functies in het landschap; de juiste functie op de juiste plek; sloop van overbodig geworden agrarische bebouwing en verkleinen van de toekomstige sloopopgave door circulair (herbruikbaar) bouwen bij agrarische bedrijven. De ruimtelijke kaders voor sloop en herbestemming staan in Interim Omgevingsverordening (https://ruimtelijkeplannen.provincie-utrecht.nl).
De in 2020 vastgestelde Visie Recreatie en toerisme is het actuele beleidskader voor recreatie en toerisme in provincie Utrecht. Recreatie en toerisme zijn taken die hun uitwerking hebben binnen de gestelde kerntaken van de provincie: economische ontwikkeling, ruimtelijke ontwikkeling, natuur en landschap, bereikbaarheid en cultuurhistorisch erfgoed.
Voor Cultuur en Erfgoed zijn de beleidsdoelen vastgelegd in cultuur-erfgoedprogramma 2020-2023. Het hoofddoel van het cultuur- en erfgoedbeleid van de provincie Utrecht is: Bijdragen aan de toegankelijkheid van cultuur en de instandhouding van waardevol erfgoed, zodat bewoners en bezoekers van de provincie Utrecht hiervan kunnen leren en genieten.
De in 2021 vastgestelde beleidskader Sport en bewegen 2021-2025 is het actuele beleidskader voor sport en bewegen in provincie Utrecht. In het beleidskader worden 3 ambities benoemd: 1) Sport in de openbare ruimte, 2) Duurzame sport en 3) Inclusieve sport.
De in 2017 vastgestelde Natuurvisie is het actuele beleidskader voor natuur. Het Utrechtse natuurbeleid bestaat uit vijf pijlers: natuur in een robuust netwerk, natuur met kwaliteit, beleven en betrekken, naar duurzame financiering en benutting en de balans bewaken. Met de aanpak “Biodiversiteit in Stad en Dorp” richt de provincie zich op het vergroenen van de gebouwde omgeving. Daarbij gaat het ook om het beleven van de natuur en het betrekken van inwoners bij de natuur.
Onderdeel van het beleid voor natuur en biodiversiteit is het Natuurbeheerplan van de provincie Utrecht. Het agrarische deel van het Natuurbeheerplan is gebaseerd op de in 2012 vastgestelde ‘Weidevogelvisie’ en de in 2022 vastgestelde ‘Visie agrarisch natuurbeheer 2023-2028’. De doelstelling van de Weidevogelvisie is het duurzaam behoud van 75% van de toenmalige populatie kritische weidevogels, omgerekend (en met correctie van het toevoegen van de Vijfheerenlanden) zo’n 2.200 paar grutto's. De doelstelling van de Visie agrarisch natuurbeheer is het gelijk houden of verbeteren van de staat van instandhouding van de agrarische doelsoorten, zoals benoemd in het Natuurbeheerplan. Daarnaast is het verbeteren van de biodiversiteit in bredere zin een belangrijke doelstelling. Deze doelstellingen sluiten naadloos aan bij de pijlers binnen het beleidsveld ‘Natuur en biodiversiteit’, zoals hierboven beschreven.
Het in 2020 vastgestelde Programmaplan Energietransitie 2020 – 2025 (https://www.stateninformatie.provincie-utrecht.nl/Vergaderingen/Provinciale-Staten/2020/29-januari/10:30/PS2020MM03-02-Besluit-programmaplan-Energietransitie-2020-2025.pdf) is het actuele beleidskader voor de Energietransitie in de provincie Utrecht. Daarin wordt onder andere aandacht besteed aan:
Bij Economie richten we ons op toekomstige bedrijven en werknemers, gedragen regio-profiel, toekomstbestendige werklocaties en stimuleren we innovaties gericht op onze maatschappelijke opgaven. Met name bij innovatie zien we kansen (ook op innovatie), ook op het gebied van circulaire economie.
De aanvraag om subsidie voor het vormen van een LAG en het schrijven van een LOS wordt na indiening door een door de provincie gevormde adviescommissie inhoudelijk beoordeeld. Voor de inhoudelijke beoordeling wordt gekeken naar de aansluiting van de aanvragen op de criteria.
Welke elementen bevat een LOS?
Een LOS bevat de volgende uitgangspunten:
De LOS is gebaseerd op een gebiedsanalyse:
de instrumenten zijn benoemd, zoals coördinatie, samenwerking (binnen en tussen LAG’s), dynamisering, ondersteuning LEADER-projecten, monitoring en evaluatie) voor toepassing in relatie tot de doelen, en in relatie tot mogelijke andere instrumenten die in het gebied ingezet zullen worden voor die doelen.
Q1 2023 worden de opgestelde LOS-en ingediend in een nieuwe openstelling om in aanmerking te komen voor de LEADER-status in het kader van het GLB/NSP 2023-2027. Na indiening worden de LOS-en beoordeeld door een selectiecommissie waarna de nieuw aangestelde LEADER-gebieden vanaf Q2-3 2023 kunnen starten met uitvoering tot en met 2027.
In beginsel kan iedereen het initiatief nemen tot het vormen van een LAG en het opstellen van een eigen LOS. Geïnteresseerde burgers, organisaties en bedrijven op het platteland kunnen met hun ideeën de eigen gemeenten hierover benaderen en eventueel de provinciale contactpersoon (Alfons Vernooij via alfons.vernooij@provincie-utrecht.nl). Voor wie nog niet bekend is met LEADER is het raadzaam om eerst de volgende bronnen over LEADER te raadplegen: voor algemene en actuele informatie zie: www.toekomstGLB.nl en www.netwerkplatteland.nl en specifiek www.leader-netwerk-nederland.org/leader-in-nederland met veel informatie over het huidige LEADER-programma.
Artikel 4.4.1 Ontwikkeling en samenhang poorten, toeristische overstappunten (TOP’s)
Dit artikel is gericht op haalbaarheidsstudies en marktverkenningen ten behoeve van verbetering van de kwaliteit en het gebruik door middel van recreatieve infrastructurele werken van toeristische overstappunten (TOP’s).
Artikel 4.4.2 Samenhang en publieksbereik regionale routenetwerken
Dit artikel is gericht op recreatief fietsen, wandelen en varen. De subsidie is bedoeld voor ontwikkelen, optimalisatie en kwaliteitsverbetering van bestaande routenetwerken en het verspreiden van routeinformatie (bijvoorbeeld digitale informatievoorziening, routeproducten, routekaarten e.d.).
De provincie Utrecht roept op tot het plaatsen van robuuste en duurzame recreatiebanken in de natuur om zo de beleving van de natuur en de aantrekkelijkheid van de natuur voor wandelaars te vergroten. De bankjes moeten onder andere voorzien worden van GPS-coördinaten om de vindbaarheid te vergroten. De oproep is bestemd voor alle terreineigenaren in het buitengebied die opengestelde en toegankelijke wandelroutes op hun terrein hebben. Derden kunnen ook subsidie aanvragen maar alleen als zij voldoen aan de voorwaarden.