Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Epe

Beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEpe
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen
CiteertitelBeleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerpbeleidsregels kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnenstroomsystemen

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

beleidsregel ter uitvoering van Wabo en Wro

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

n.v.t.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

05-01-2021nieuwe beleidsregels

03-11-2020

gmb-2021-1500

201304

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen

 

Burgemeester en wethouders van Epe

 

Overwegende dat het gewenst is dat het college een beleidsregel vaststelt ter toetsing van een omgevingsvergunning voor kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen;

 

Gelet op de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Wet op de Ruimtelijke ordening (WRO),

 

B E S L U I T E N:

 

Vast te stellen de beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen

 

Beleidsregel

 

1.1 Voorkeursvolgorde en vergunningprocedure

 

Voor de zonnestroomsystemen voor eigen gebruik wordt een voorkeursvolgorde voor plaatsing gehanteerd. Deze leidt tot de volgende stappen:

 

  • 1.

    Dakgebonden; zonnepanelen op het dak of aan de gevel

  • 2.

    Grondgebonden; zonnepanelen binnen het bestemmingsvlak van de functie wonen, horeca, bedrijven of maatschappelijk

  • 3.

    Grondgebonden; zonnepanelen buiten het bestemmingsvlak van de functie wonen, horeca, bedrijven of maatschappelijk

     

ad 1. Zonnepanelen op daken en aan gevels genieten de voorkeur ten opzichte van grondgebonden zonnestroomsystemen. Dit is vergunningvrij.

 

ad 2. Daarnaast kunnen grondgebonden zonnestroomsystemen binnen het bestemmingsvlak wonen, horeca, bedrijven of maatschappelijk overwogen worden. Deze verdienen de voorkeur wanneer plaatsing van zonnepanelen op het dak redelijkerwijs niet rendabel kan worden toegepast. Twee voorbeelden hiervoor zijn ongeschikte dakrichting en beschaduwing van het dak. Hiervoor is een reguliere omgevingsvergunning benodigd.

 

ad 3. Wanneer zonnepanelen op daken en grondgebonden plaatsing van zonnepanelen binnen het bestemmingsvlak redelijkerwijs niet mogelijk is, kunnen grondgebonden initiatieven buiten het bestemmingsvlak overwogen worden. Drie redenen waarom plaatsing binnen het bestemmingsvlak niet mogelijk is, zijn onvoldoende beschikbare ruimte, schaduwvorming, bestaande gebruik van de tuin. Hiervoor is in de regel een omgevingsvergunning afwijking bestemmingsplan benodigd.Voor aanvragen die passen binnen deze beleidsregel, doch strijdig zijn met het vigerende bestemmingsplan is een procedure tijdelijke omgevingsvergunning benodigd.

 

1.2 Plaatsing en locatie

 

Een omgevingsvergunning ten behoeve van de plaatsing en het gebruik van een grondgebonden zonnestroomsysteem inclusief bijbehorende montagematerialen en bekabeling, kan worden verleend met dien verstande dat:

  • 1.

    het zonnestroomsysteem wordt geplaatst ten behoeve van het voorzien in de energiebehoefte van de eigen woning, bedrijf;

     

  • 2.

    er mag enkel een grondgebonden zonnestroomsysteem binnen het bestemmingsvlak wonen, horeca, bedrijven of maatschappelijk worden geplaatst, indien volgens de voorkeursvolgorde plaatsing op het dak (stap 1) redelijkerwijs niet mogelijk is;

    • a.

      voor wat betreft de situering van het zonnestroomsysteem geldt dat:

      • -

        het zonnestroomsysteem bij voorkeur achter de voorgevelrooilijn van het hoofdgebouw wordt geplaatst;

      • -

        daarbij dient te worden voldaan aan de bebouwingsregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximale hoogtes van bouwwerken).

         

  • 3.

    er mag enkel een grondgebonden zonnestroomsysteem buiten het bestemmingsvlak wonen, horeca, bedrijven of maatschappelijk worden geplaatst, indien volgens de voorkeursvolgorde plaatsing op het dak (stap 1) of plaatsing in het bouwvlak (stap 2) redelijkerwijs niet mogelijk is;

    • a.

      voor wat betreft de situering van het zonnestroomsysteem geldt dat:

      • -

        het zonnestroomsysteem dient aansluitend aan het bestemmingsvlak te worden geplaatst;

      • -

        indien het voorgaande ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag het zonnestroomsysteem worden geplaatst buiten het bestemmingsvlak, zo dicht mogelijk bij de woning, bedrijf binnen een maximale afstand van 100m tot de woning, bedrijf of in het geval van meerdere aansluitende zonnestroomsystemen binnen 100 m tot één van de woningen;

      • -

        de hoogte van het zonnestroomsysteem mag niet meer dan 1,50 m bedragen;

         

  • 4.

    voor wat betreft maatvoering van het zonnestroomsysteem geldt dat:

  • a.

    per woning, bedrijf mag niet meer dan 1 zonnestroomsysteem worden gerealiseerd, dit kan deels dakgebonden en deels grondgebonden zijn uitgevoerd;

  • b.

    het vermogen van elk individueel zonnestroomsysteem niet meer dan 15 kWp bedragen;

  • c.

    in het geval van één zonnestroomsysteem, mag de oppervlakte van het zonnestroomsysteem niet meer dan 100 m2 bedragen;

  • d.

    indien het eigen gebruik een groter vermogen of oppervlak voor zonnestroomsysteem vereist kan gemotiveerd hiervan worden afgeweken;

  • e.

    in het geval van meerdere aansluitende zonnestroomsystemen (maximaal 5) op een perceel, mag de totale oppervlakte niet meer dan 500 m2 bedragen (per zonnestroomsysteem 100 m2);

  •  

  • 5.

    de omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a.

    de landschappelijke en/of natuurlijke waarden; hiertoe dient een landschappelijk inpassingsplan deel uit te maken van de aanvraag waarbij rekening gehouden is met de kenmerken van het landschapstype zoals in Bijlage 2 is aangegeven; in het geval van plaatsing in een natuurgebied of binnen de Gelders Natuurnetwerk (GNN) of Groene ontwikkelingszone (GO) dient een natuurtoets dit aan te tonen;

  • b.

    de archeologische en cultuurhistorische waarden: het initiatief mag geen onevenredige afbreuk doen aan waardevolle historische omgeving (zowel bebouwd als onbebouwd), waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met de bestemmingen Waarde - Archeologie geldt dat omgevingsvergunning uitsluitend kan worden verleend indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord.

  • c.

    verkeersveiligheid; Indien er bij plaatsing in de buurt van een openbare weg een kans bestaat op verkeershinder door het zonnestroomsysteem, dient in de aanvraag onderbouwd te worden welke maatregelen worden genomen om dit te voorkomen.

  • d.

    externe veiligheid; de bekabeling dient op een veilige manier in de grond te worden weggewerkt. Het zonnestroomsysteem dient niet toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg of daarvan te zijn afgeschermd.

  • e.

    straat- en bebouwingsbeeld; In het kader van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt bezien of de opstelling voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • f.

    bestaande omliggende functies mogen door het zonnestroomsysteem niet worden belemmerd

     

    2. Inwerkingtreding en citeertitel

     

    De beleidsregel treedt in werking de dag na bekendmaking in het Gemeenteblad. De beleidsregel kan worden aangehaald als: Beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen

     

    Epe, 3 november 2020

  •  

Burgemeester en wethouders van gemeente Epe,

de burgemeester, dhr. dr. T.C.M. Horn

de secretaris, mw. C. Kats

 

 

 

 

Bijlage 1  

 

Toelichting Beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen

 

Inhoud

Samenvatting. 7

1 Inleiding. 7

1.1 Aanleiding. 7

1.2 Doel 8

1.3 Bereik. 8

2 Bestaand beleid. 8

2.1 Landelijk beleid. 8

2.2 Provinciaal beleid. 9

2.3 Beleid gemeente Epe. 9

3 Toetsingskader. 10

3.1 Doelgroep. 10

3.2 Zonneladder, voorkeursvolgorde plaatsing zonnestroomsystemen. 10

3.3 Ligging gebied. 11

3.4 Ruimtegebruik en afmetingen. 11

3.5 Cultuurhistorie en archeologie. 12

3.6 Landschappelijke inpassing. 13

3.7 Natuur. 13

3.8 Externe veiligheid. 14

3.9 Verkeer. 14

3.10 Welstand. 14

4 Planologische procedure. 14

4.1 Procedure omgevingsvergunning. 14

4.2 Leges. 15

 

Samenvatting

Nederland is bezig met een energietransitie. Daarbij wordt ingezet op duurzame energie. Eén van de duurzame energiebronnen is zonne-energie. Belangrijk voor de energietransitie is dat de duurzame energie zo dicht mogelijk bij de verbruiker wordt opgewekt. Dit betekent dat veel particulieren het initiatief nemen zelf duurzame energie op te wekken. Zonne-energie in de vorm van zonnepanelen is hiervoor een geschikte vorm. Veel particulieren gaan over tot het plaatsen van zonnepanelen, zodat zij hun woning of bedrijfspand kunnen voorzien van duurzame energie. Deze beleidsregel is bedoeld om aan te geven waar deze particuliere initiatieven om het eigen pand van duurzame energie te voorzien aan moeten voldoen. De beleidsregel geldt voor het gehele gemeentelijk grondgebied.

 

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

 

Het klimaat op de wereld verandert door menselijk handelen. In het Klimaatakkoord van Parijs hebben landen afgesproken maatregelen te treffen om de klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken. Een belangrijke maatregel is de energietransitie waarbij het gebruik van fossiele energie wordt omgezet naar het gebruik van duurzaam opgewekte energie. Om te voldoen aan de afspraken van het Klimaatakkoord van Parijs, zal op grote schaal worden ingezet op duurzame energiebronnen als zon en wind.

 

Ook de gemeente Epe heeft als doelstelling om op termijn klimaatneutraal te worden, zodat Epe geen broeikasgassen meer uitstoot. De gemeente streeft in navolging van de Cleantech Regio naar energieneutraliteit, zodat in Epe evenveel energie duurzaam wordt opgewekt als dat er verbruikt wordt. Het Nationaal Klimaatakkoord gaat uit van realisatie van bijna 50% in 2030. Voor het realiseren van deze opgave is een brede mix van maatregelen op het gebied van energiebesparing, opwekking van duurzame energie en veranderende mobiliteit benodigd.

 

In opdracht van de provincie Gelderland heeft het onderzoeksbureau OverMorgen een scenario opgesteld voor de energiemix van duurzame energiebronnen in de gemeente Epe (zie Afbeelding 1). Hierbij wordt uitgegaan van energieneutraliteit in de gebouwde omgeving. Om dit te bereiken, dient naar schatting 806 TJ door zonnepanelen te worden opgewekt. Dit is 37% van de mix aan energiebronnen, een belangrijk deel dus. Een deel van deze duurzame energie kan worden opgewekt op daken en in de onmiddellijke nabijheid van woningen en bedrijfsgebouwen.

 

 

Afbeelding 1 Energiemix gemeente Epe

 

De gemeente Epe ontvangt steeds vaker vergunningsaanvragen voor zonnepanelen op de grond, formeel geformuleerd: kleinschalige grondgebonden zonnestroomsystemen voor particulier gebruik. De gemeente staat positief ten opzichte van deze ontwikkeling van opwekking van duurzame energie, die bijdraagt aan het realiseren van de energiemix. Om duidelijkheid te scheppen onder welke voorwaarden deze grondgebonden systemen kunnen worden toegepast is deze beleidsregel opgesteld.

 

1.2 Doel

 

Verzoeken voor kleinschalige grondgebonden zonnestroomsystemen beoordeelt de gemeente in principe positief. Het doel van de beleidsregel is om een toetsingskader voor initiatiefnemers en de gemeente te verschaffen voor het realiseren van kleinschalige grondgebonden zonnestroomsystemen voor het eigen energiegebruik van particulieren en bedrijven. Hiermee hebben initiatiefnemers van tevoren duidelijkheid over de criteria, en wordt de gemeente in staat gesteld om de initiatieven eenduidig te behandelen.

 

1.3 Bereik

 

Deze beleidsregel is van toepassing op kleinschalige initiatieven voor grondgebonden zonnestroomsystemen bij zowel woningen als bedrijvigheid. Het betreft het opwekken van duurzame energie met als doel om te voorzien in de eigen energiebehoefte. In het geval van woningen kan het hierbij gaan om initiatieven voor 1-5 woningen. Initiatieven met een commercieel oogmerk of van grootschaligere aard vallen niet onder deze beleidsregel.

 

2 Bestaand beleid

 

2.1 Landelijk beleid 

 

Landelijke wet- en regelgeving, met name de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor), staat het vergunningsvrij plaatsen van zonnepanelen op daken binnen alle gebiedstypen onder voorwaarden toe.

 

In de ontwerp-Nationale Omgevingsvisie (NOVI), juni 2019, is een voorkeursvolgorde voor zonnestroomsystemen opgenomen. De afwegingprincipes van de NOVI, de zonneladder, leiden tot een voorkeur voor zonnepanelen op daken en gevels van gebouwen. Het inpassen op daken en gevels draagt niet alleen bij aan het combineren van functies. Omdat hier al sprake is van bebouwing, zal het introduceren van zonnepanelen op deze plekken doorgaans minder invloed hebben op de kenmerken of identiteit van een gebied . Vanuit diezelfde principes hebben daarna onbenutte terreinen in bebouwd gebied de voorkeur. Om aan de gestelde energiedoelen te voldoen, kan blijken dat ook locaties in het landelijk gebied nodig zijn. Ook in dat geval gaat de voorkeur uit naar het zoeken van slimme functiecombinaties. Hoewel natuur- en landbouwgebieden daarbij niet volledig worden uitgesloten, ligt de voorkeur bij gronden met een andere primaire functie dan landbouw of natuur, zoals waterzuiveringsinstallaties, vuilnisbelten, binnenwater en areaal in beheer van het Rijk (zoals Rijkswaterstaat, ProRail, Staatsbosbeheer), waaronder waar mogelijk bermen van spoor- en autowegen. 

 

2.2 Provinciaal beleid

 

Tot 2020 houdt de provincie minimaal vast aan de Rijksdoelstelling van 1,5% energiebesparing per jaar en een aandeel van 14% hernieuwbare energie van het totale energieverbruik in 2020. De Provincie Gelderland benoemt in haar Omgevingsvisie de doelstelling om in 2050 energieneutraal te zijn. Zij zet daarom in op een brede mix van hernieuwbare energiebronnen, waaronder zonne-energie. Om de doelstellingen van de energietransitie te halen, geeft de provincie aan dat naast zonnestroomsystemen op daken ook veldopstellingen noodzakelijk zijn. Mits op een goede manier ingepast, kunnen deze ook in het buitengebied worden geplaatst.

 

De Omgevingsverordening Gelderland gaat niet specifiek in op zonne-energie. Wel stelt de verordening voorwaarden waaraan ontwikkelingen in het Gelders Natuurnetwerk (GNN), Groene Ontwikkelingszone en Nationaal Landschap moeten voldoen.

 

2.3 Beleid gemeente Epe

 

Zoals beschreven in hoofdstuk 1.1, is de energietransitie een belangrijk thema binnen het gemeentelijk beleid. Op verschillende manieren wordt de opwekking van hernieuwbare energie, zowel klein- als grootschalig, gestimuleerd. De meeste grondgebonden particuliere zonnestroomsystemen worden geplaatst in het buitengebied. In het bestemmingsplan Buitengebied Epe is het ruimtelijk beleid voor het buitengebied vertaald. Uitgangspunten zijn compacte erven en het voorkomen en verminderen van verstening in het buitengebied. Zonnepanelen op het dak van een woning of bedrijfsgebouw mogen in de meeste gevallen zonder vergunning geplaatst worden. Daarnaast is het mogelijk om op het erf, binnen het bestemmingsvlak van de woning of het bedrijf zonnestroomsystemen op de grond te plaatsen; hier is wel een omgevingsvergunning voor nodig.

 

Op agrarische bestemmingsvlakken is het in beginsel niet toegestaan om een grondgebonden zonnestroomsysteem te plaatsen. Wel kan hier volgens artikel 3.6 onder d van het bestemmingsplan worden afgeweken ten behoeve van het gebruik als tuin en/of erf ten behoeve van een nabij/naastgelegen woning (met de bestemming Wonen), wanneer het betreffende oppervlakte die als erf en/of tuin in gebruik wordt genomen, niet groter is dan 900 m2. Vervolgens kan met een vergunning een zonnestroomsysteem worden geplaatst.

 

Op de bestemmingsvlakken natuur en bos is het niet toegestaan grondgebonden zonnesystemen te plaatsen. Hiervoor biedt het bestemmingsplan geen afwijkingsmogelijkheden. Indien de aanvraag voldoet aan de onderhavige beleidsregel kan een tijdelijke omgevingsvergunning worden overwogen (zie ook onder 3.7 Natuur).

 

De gemeente Epe ligt in het nationale landschap van de Veluwe. Dit is één van de aantrekkelijkste en meest diverse landschappen van Nederland. De gemeente heeft daardoor een belangrijke toeristische functie. Om het landschap te bewaren en mooier te maken, hebben de gemeenten Epe, Heerde en Voorst gezamenlijk een regionaal landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In het LOP worden de kernkwaliteiten en visie per landschapseenheid en –element beschreven. Het LOP dient als toetsingskader voor de beoordeling van de landschappelijke impact van een initiatief voor plaatsing van een grondgebonden zonnestroomsysteem.

 

3 Toetsingskader

 

3.1 Doelgroep

 

Het toetsingskader is bedoeld om verzoeken te beoordelen voor plaatsing van kleinschalige grondgebonden zonnestroomsystemen voor eigen gebruik. De opgewekte stroom dient enkel te worden gebruikt ten behoeve van de aanwezige functie. Hier kunnen naast woningen ook bedrijfsgebouwen, horeca, en andere gebouwen onder vallen.

 

Gezamenlijke initiatieven voor meerdere woningen (tot 5) kunnen ook worden toegestaan, indien de zonnestroomsystemen enkel worden geplaatst ten behoeve van het eigen gebruik. Dit betekent dat meerdere zonnestroomsystemen bij elkaar kunnen worden geplaatst op de grond van één eigenaar. In dit geval wordt elk zonnestroomsysteem gebruikt voor de stroomvoorziening van de eigenaar ervan.

 

3.2 Zonneladder, voorkeursvolgorde plaatsing zonnestroomsystemen

 

Om de landschappelijke impact te beperken en ‘wildgroei’ van grondgebonden zonnestroomsystemen te voorkomen, wordt de voorkeursvolgorde van de ontwerp NOVI gevolgd. Deze brengt hiërarchie aan in het beoordelen van de geschiktheid van locaties. Voor de zonnestroomsystemen voor eigen gebruik leidt deze voorkeursvolgorde tot de volgende stappen:

 

  • 1.

    Dakgebonden; zonnepanelen op het dak of aan de gevel

  • 2.

    Grondgebonden; zonnepanelen binnen het bestemmingsvlak van de functie

  • 3.

    Grondgebonden; zonnepanelen buiten het bestemmingsvlak van de functie

 

1. Zonnepanelen op daken en aan gevels genieten de voorkeur ten opzichte van grondgebonden zonnestroomsystemen.

 

2. Daarnaast kunnen grondgebonden zonnestroomsystemen binnen het bestemmingsvlak overwogen worden. Deze verdienen de voorkeur wanneer plaatsing van zonnepanelen op het dak redelijkerwijs niet rendabel kan worden toegepast. Twee voorbeelden hiervoor zijn ongeschikte dakrichting en beschaduwing van het dak.

 

Alle grondgebonden zonnestroomsystemen zijn omgevingsvergunningplichtig. Indien plaatsing van grondgebonden panelen benodigd is, kan dit binnen het bestemmingsvlak van de woning (de tuin) worden gerealiseerd zonder aanvullende voorwaarden. Uiteraard moet er wel worden voldaan aan de bebouwingsregels van het ter plaatse geldende bestemmingsplan (bijvoorbeeld maximale hoogtes van bouwwerken).

 

3. Wanneer zonnepanelen op daken en grondgebonden plaatsing van zonnepanelen binnen het bestemmingsvlak redelijkerwijs niet mogelijk zijn, kunnen grondgebonden initiatieven buiten het bestemmingsvlak overwogen worden. Drie redenen waarom plaatsing binnen het bestemmingsvlak niet mogelijk is, zijn onvoldoende beschikbare ruimte, schaduwvorming, bestaande gebruik van de tuin. De grond welke wordt aangewend dient een agrarische bestemming te hebben. Beoordeling hiervan is altijd maatwerk.

 

Ook in dit geval dient te worden voldaan aan de voorwaarden van het geldende bestemmingsplan. In ieder geval moet er een relatie zijn tot de woonvoorziening (in principe moet het zonnestroomsysteem grenzen aan het erf) en moet de herkenbaarheid voor de functie wonen gehandhaafd blijven. Landschappelijke inpassing is ook een vereiste, waarbij rekening wordt gehouden met de in het bestemmingsplan Buitengebied aangegeven waarden van het gebied (welke gebaseerd zijn op het LOP).

 

Mocht niet worden voldaan aan de voorwaarden van het geldende bestemmingsplan, maar voldoet het initiatief wel aan de voorwaarden van de beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen dan wordt de aanvraag verleend door middel van een tijdelijke vergunning.

 

3.3 Ligging gebied

 

In het bestemmingsplan Buitengebied Epe wordt aangegeven dat het plaatsen van zonnepanelen (zonnevelden) op agrarische gronden in open landschappen niet wenselijk is. Dit betreft beekdalen, natte heideontginningen, hooilanden, broeken en uiterwaarden. Dit betekent niet automatisch dat particuliere grondgebonden zonnestroomsystemen hier niet worden toegestaan. Voor de toetsing van aanvragen voor particuliere grondgebonden zonnestroomsystemen buiten het bestemmingsvlak is steeds van belang dat er samenhang bestaat met de woonfunctie. Daartoe is een maximale afstand tot de woning van belang. Ook is een goede landschappelijke inpassing een belangrijke voorwaarde. Bestaande omliggende functies mogen door het zonnestroomsysteem niet worden belemmerd. Wanneer aan deze voorwaarden wordt voldaan, kan ook in gebieden met als kenmerk open landschap een zonnestroomsysteem worden geplaatst.

 

3.4 Ruimtegebruik en afmetingen

 

Plaatsing binnen bestemmingsvlak van de functie

 

Binnen de gemeente wordt gestreefd naar het concentreren van bebouwing en functies. Zonnepanelen dienen daarom in eerste instantie te worden geplaatst op het dak van de woning of bijgebouw. Indien dit niet mogelijk is, kan ervoor worden gekozen om een grondgebonden zonnestroomsysteem binnen het bestemmingsvlak te plaatsen. Hiervoor moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Hierbij worden zonnestroomsystemen aangemerkt als bouwwerk, geen gebouw zijnde. In het bestemmingsplan is bepaald dat de bouwhoogte hiervan vóór de voorgevel van de woning en het verlengde daarvan niet meer dan 1 meter mag bedragen. Op de overige delen van het bestemmingsvlak mag de bouwhoogte niet meer dan 2,5 meter bedragen.

 

Plaatsing op agrarische bestemming

 

Enkel voor de gevallen waarbij onderbouwd kan worden dat de dakvlakken en het bestemmingsvlak/bestemmingsvlak niet geschikt zijn voor de plaatsing van het beoogde zonnestroomsysteem (zie 3.1), kunnen grondgebonden oplossingen buiten het bestemmingsvlak gezocht worden. Het bestemmingsplan voor het buitengebied staat toe dat maximaal 900 m2 agrarische grond aangrenzend aan het bestemmingsvlak Wonen wordt gebruikt als tuin of erf. Dit betekent dat een omgevingsvergunning kan worden afgegeven voor grondgebonden zonnestroomsystemen op een stuk agrarische grond aangrenzend aan het bestemmingsvlak Wonen, zolang het binnen de bepaalde 900 m2 valt.

 

Het zonnestroomsysteem moet een duidelijke relatie tot de woonvoorziening hebben. Om versnippering te voorkomen, wordt de afstand tussen het zonnestroomsysteem en de woning zoveel mogelijk beperkt. Indien plaatsing op het dak van de woning of bijgebouw of op het bestemmingsvlak van de woning niet mogelijk is, gaat de voorkeur uit naar plaatsing aansluitend aan het bestemmingsvlak. Is dit niet mogelijk, bijvoorbeeld door schaduwvorming, dan mag de afstand tussen het zonnestroomsysteem en het bestemmingsvlak groter zijn. De afstand van het zonnestroomsysteem tot de netaansluiting (woning) dient echter niet meer dan 100 meter te bedragen.

 

Om het beoogde zonnestroomsysteem passend te houden binnen het landschap van het buitengebied, wordt een maximale hoogte, conform de bepalingen in het bestemmingsplan, van 1,50 meter aangehouden.

 

Vermogen en omvang zonnestroomsysteem

 

Het zonnestroomsysteem heeft een maximaal vermogen van 15 kWp en het benodigde grondoppervlak bedraagt niet meer dan 100 m2. Dit is in de meeste gevallen voldoende voor de plaatsing van een zonnestroomsysteem dat voorziet voor het energiegebruik van huishoudens in het buitengebied. Ingeval van een aanvraag voor een hoger vermogen of groter oppervlak dient de aanvrager te motiveren waarom een hogere waarde wordt aangevraagd.

 

Voor collectieve initiatieven voor meerdere woningen geldt dat elk individueel zonnestroomsysteem een vermogen van maximaal 15 kWp heeft. De afstand tussen de geplaatste zonnestroomsystemen en één van de betreffende woningen bedraagt in deze gevallen niet meer dan 100 meter en de zonnestroomsystemen worden aansluitend aan elkaar geplaatst. Het maximaal toegestane grondoppervlak zal als maatwerk worden beoordeeld, en bedraagt nooit meer dan 500m2.

 

De oppervlakte is de netto oppervlakte loodrecht gemeten vanuit de lucht. Aangezien panelen schuin geplaatst worden is de oppervlakte aan zonnepanelen dus groter. Paden of ruimtes tussen rijen worden niet meegerekend om de oppervlakte te bepalen.

 

3.5 Cultuurhistorie en archeologie

 

Een initiatief kan gevolgen hebben voor de waardevolle historische bebouwing in de omgeving of voorkomende archeologische waarden. Het initiatief mag hier geen onevenredige afbreuk aan doen. Voor de graafwerkzaamheden ten behoeve van het plaatsen van de bekabeling dient te worden gerefereerd naar de bepalingen omtrent archeologie in het geldende bestemmingsplan. In de meeste gevallen betekent dit, dat er niet dieper mag worden gegraven dan 30-50 cm.

 

3.6 Landschappelijke inpassing

 

Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de landschappelijke en/of natuurlijke waarden. Om geen onnodige afbreuk te doen aan het landschappelijke karakter en afhankelijk van het landschapstype waarin het zonnestroomsysteem wordt geplaatst, moet het zonnestroomsysteem dusdanig worden geplaatst, dat het waar mogelijk uit het openbare zicht wordt onttrokken. Het kan noodzakelijk zijn dat de landschappelijke inpassing op gepaste afstand van de zonnepanelen plaatsvindt om te voorkomen dat de zoninstraling door schaduwwerking teveel wordt beperkt. De mate van de gewenste/noodzakelijke ruimtelijke inpassing is afhankelijk van de landschappelijke kwetsbaarheid van het gebied, de zichtbaarheid vanaf de openbare weg en de nabijheid van recreatieve infrastructuur.

 

In de aanvraag dient de landschappelijke inpassing van het beoogde zonnestroomsysteem te worden beschreven. Aangetoond moet worden dat sprake is van een zorgvuldige inpassing in de omgeving of het landschap. Daarbij wordt rekening gehouden met de in het bestemmingsplan Buitengebied Epe aangegeven waarden van het gebied. Indien het zonnestroomsysteem op basis van de overige criteria onvoldoende landschappelijk ingepast kan worden, dient een landschappelijk inpassingsplan te worden toegevoegd. De realisatie daarvan zal als een z.g. voorwaardelijke verplichting bij de planontwikkeling worden meegenomen.

 

Bepaalde locaties zullen extra aandacht voor de omgeving of het landschap vragen en de inpassing moet passen bij de schaal en het karakter van de bestaande omgeving. Het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) van Veluwe tot IJssel dient als beoordelingskader voor de landschappelijke inpassing.

 

3.7 Natuur 

 

Gelders Natuurnetwerk en Groene ontwikkelingszone, bestemming natuur

 

De Omgevingsverordening Gelderland bepaalt dat voor gebieden binnen het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en Groene ontwikkelingszone (GO) enkel nieuwe functies worden mogelijk gemaakt indien de kernkwaliteiten van deze gebieden niet onevenredig worden aangetast. Voor aanvragen met de bestemming natuur of binnen de GNN of de GO dient daarom een natuurtoets te worden gedaan. Wanneer blijkt dat het gebied niet significant wordt aangetast, kan plaatsing van zonnestroomsystemen worden toegestaan. Veelal is echter wel natuurcompensatie benodigd. Voorzover gronden een natuur- of bosbestemming hebben voldoet plaatsing van een grondgebonden zonnestroomsysteem niet aan de voorwaarden van het geldende bestemmingsplan. Voldoet het initiatief wel aan de voorwaarden van de beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen dan wordt de aanvraag verleend door middel van een tijdelijke vergunning.

 

Landschapselementen en bomen Aangezien schaduwvorming, welke door bomen en begroeiing kan worden veroorzaakt, een negatieve impact heeft op de prestaties van een zonnestroomsysteem, dient hier bij de keuze van een locatie rekening mee te worden gehouden. Aanvragen voor kapvergunningen worden getoetst aan de criteria als beschreven in het Bomenbeleidsplan en de weigeringsgronden die beschreven staan in de Algemene Plaatselijke Verordening. Hier worden ten behoeve van grondgebonden zonnestroomsystemen geen uitzonderingen op gemaakt. Daarnaast kent het bestemmingsplan Buitengebied Epe ook een regeling waarin het vellen van landschapselementen als houtsingels en houtwallen als vergunningplichtig is aangemerkt.

 

3.8 Externe veiligheid

 

Zonnepanelen leveren voor derden geen gevaar in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen op. Een grondgebonden zonnestroomsysteem betekent wel dat er kabels moeten worden getrokken van de installatie naar de woning. Deze kabels moeten op een veilige manier in de grond worden weggewerkt.

 

Het zonnestroomsysteem dient niet gemakkelijk toegankelijk te zijn vanaf de openbare weg. Afscherming kan plaatsvinden door bijvoorbeeld (landschappelijk ingepaste) hekwerken, heggen of sloten. De afscherming door middel van hekwerken moet passen binnen de regels van het bestemmingsplan. Op agrarische gronden betekent dit een maximale hoogte van 1,5 meter.

 

3.9 Verkeer

 

Eventuele hinder van het zonnestroomsysteem voor het verkeer, bijvoorbeeld door spiegeling, dient voorkomen te worden. Indien er bij plaatsing in de buurt van een openbare weg een kans bestaat op verkeershinder door het zonnestroomsysteem, dient in het voorstel onderbouwd te worden welke maatregelen worden genomen om dit te voorkomen.

 

3.10 Welstand

 

In het kader van de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning zal een welstandsadvies worden ingewonnen. Een omgevingsvergunning wordt enkel afgegeven nadat de welstandscommissie hierover een advies heeft gegeven.

 

4 Planologische procedure

 

4.1 Procedure omgevingsvergunning

 

Voor zowel grondgebonden zonnestroomsystemen binnen als buiten het bestemmingsvlak, is een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen nodig. Aanvragen die voldoen aan het bestemmingsplan en de voorwaarden als beschreven in deze beleidsregel, kunnen via een reguliere vergunningsprocedure worden toegestaan. De behandeltermijn hiervan is maximaal 8 weken.

 

Grondgebonden zonnestroomsystemen tot een oppervlakte van 50m2 die niet voldoen aan het bestemmingsplan maar wel binnen deze beleidsregel passen, kunnen op grond van artikel 4 van het Bor worden vergund.

 

In overige gevallen, die niet voldoen aan het bestemmingsplan maar wel binnen deze beleidsregel passen, zal een tijdelijke omgevingsvergunningsprocedure worden gestart.

 

Dit omdat het alternatief, een uitgebreide omgevingsvergunning, een relatief zware en dure procedure is voor een dergelijk kleinschalig initiatief dat voldoet aan de beleidsregel. De vergunningen worden verleend voor een periode van 10 jaar. Binnen deze periode zullen deze initiatieven worden opgenomen in het op te stellen Omgevingsplan.

 

4.2 Leges

 

Voor de procedure voor het in behandeling nemen van principeverzoeken en omgevingsvergunningen voor particuliere initiatieven zijn leges verschuldigd. Om de financiële drempel te beperken, zijn per 1 januari 2019 de leges ten behoeve van een vergunningsaanvraag

voor grondgebonden zonnepanelen verlaagd. De nieuwe legestarieven zijn te vinden in de legesverordening.

 

Bijlage 2  

 

Aandachtspunten landschappelijke inpassing behorend bij ontwerp Beleidsregel kleinschalige initiatieven grondgebonden zonnestroomsystemen

 

De onderstaande lijst biedt een overzicht van de verschillende landschapstypen, met mogelijkheden voor landschappelijke inpassing van een zonnestroomsysteem. Deze lijst is bedoeld als richtlijn en sluit andere oplossingen voor landschappelijke inpassing niet uit, noch biedt het garanties dat de aanbevolen inpassing op alle gevallen van toepassing is. Elke vergunningsaanvraag zal individueel beoordeeld worden.

 

Aanduiding / landschapseenheid

Landschaps- en natuurwaarden

overige zone - droge bos- en

heideontginningen

- Scherpe overgang oude gronden en ontginning

- Oude agrarische enclaves- Planmatige structuur naaldbos(rechte lijnen)- Oude bossen met loofbomen

- Landgoederen

- Cultuurhistorische elementen (oude wegen, Celtic Fields, grafheuvels)

overige zone - dekzandruggen en oude

bouwlanden

- Besloten openheid,

- Laanbeplantingen en hagen

- Bebouwingslinten met doorzichten

- Oude wegen en paden

- Bolle ligging

- Grote open percelen met randbeplantingen

- Steilranden

overige zone - natte heideontginningen

- Nat karakter (sloten)

- Open grasland

- Herkenbaar verkavelingspatroon

- Rechte ontginningsassen

overige zone - beekdalen

- Nat karakter

- Natuurontwikkeling

- Open uitstraling (gras-, wei- of hooiland)

- Elzensingels

- Cultuurhistorische elementen (sprengen)

- Herkenbaarheid boven-,midden- en benedenloop van het beekdal

overige zone - hooilanden

- Grootschalige openheid

- Natte omstandigheden

- Hoge natuurwaarde (bijzondere waterkwaliteit)

- Incidentele bebouwing

overige zone - broeken

- Variërende grootte planmatige Ontginningen (grid)

- Nat en open karakter

- Ontsluiting van de bebouwing via de ontginningsbases

- Beplanting rond erven en langs lanen

overige zone - kampenontginningen

- Grillige perceelsbegrenzingen

- Reliëf

- Kleinschalig en groen karakter

- Landgoederen en buitenplaatsen

overige zone - oeverwal

- Gevarieerd onregelmatig landschap

- Gevarieerde bebouwingspatronen

- Doorzichten

- Kronkelende wegen

- Boomgaarden

- Dijken met bijzondere landschapselementen

- IJsselhoeven op binnenrand oeverwal