Organisatie | Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Nuenen 2020 |
Citeertitel | Verordening individuele inkomenstoeslag Nuenen 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Verordening individuele inkomenstoeslag Nuenen 2020 |
Niet van toepassing
Onbekend
Niet van toepassing
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | 01-01-2020 | Nieuwe regeling | 28-05-2020 | Corsanummer 2020.02576 |
Artikel 3 Recht op individuele inkomenstoeslag
Artikel 4 Langdurig laag inkomen
Een belanghebbende heeft een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de wet, als tijdens de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, waarbij artikel 22a van de wet (kostendelersnorm) buiten beschouwing blijft.
Artikel 5 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onredelijk en onbillijkheid leidt.
Artikel 7 intrekken oude verordening en overgangsbepaling
Artikel 8 inwerkingtreding en citeertitel
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 28 mei 2020
De griffier, M.C.P. Laurenssen Msc
In beginsel is het normbedrag voldoende. Toch kan de financiële situatie van mensen die langdurig op een minimuminkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid de inkomsten te verhogen.
Om die reden is bij de invoering van de Wet werk en bijstand in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Per 1 januari 2015 is deze vervangen door de individuele inkomenstoeslag.
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld voor personen die langdurig van een laag inkomen moeten rondkomen zonder dat zij uitzicht hebben op verbetering van dat inkomen. Dat laatste onderdeel betekent dat er individueel getoetst moet worden of iemand in aanmerking kan komen voor een individuele inkomenstoeslag. Binnen de doelgroep personen met een langdurig laag inkomen vallen ook personen die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ontvangen of een nabestaandenuitkering.
Vast te leggen regels in de verordening
De individuele inkomenstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten, het is een inkomensondersteunende maatregel. Bij verordening dient de gemeenteraad op grond van artikel 8 van de wet regels te stellen over het verlenen van een individuele inkomenstoeslag. Deze regels hebben in ieder geval betrekking op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarnaast dient bij verordening de hoogte van de individuele inkomenstoeslag bepaald te worden.
Het college kan in een beleidsregel aangeven wanneer er sprake is van ‘geen uitzicht op inkomensverbetering’. Gelet op de tekst van artikel 8, tweede lid van de wet hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening. De verordening beperkt zich grotendeels tot de invulling die wettelijk voorgeschreven is.
Uit jurisprudentie is gebleken dat het bij verordening aanwijzen van een categoriale doelgroep, waardoor iedereen die tot die doelgroep behoort (of juist niet tot die doelgroep behoort), wordt uitgesloten van de individuele inkomenstoeslag, in strijd is met artikel 36, eerste lid van de wet. De wetgever heeft namelijk een duidelijk uitgangspunt geformuleerd van individueel maatwerk. Dit moet ervoor zorgen dat de toeslag terechtkomt bij mensen die deze toeslag echt nodig hebben.
In deze verordening en ook in de beleidsregel over de individuele inkomenstoeslag is het maatwerkprincipe dan ook tot uitdrukking gebracht.
Enkel die bepalingen die meer toelichting nodig hebben worden hier behandeld.
De referteperiode is feitelijk de invulling van het begrip “langdurig” en betreft een periode van drie jaar, voorafgaand aan de datum waarop het verzoek is ingediend. Het toeslagjaar is de periode van 12 maanden die aansluit op de datum waarop het verzoek is ingediend.
Lid 2: een individuele inkomenstoeslag wordt slechts eenmaal per toeslagjaar verstrekt. Dit staat in artikel 36, derde lid, van de wet. In dit lid is namelijk aangegeven dat een verzoek wordt afgewezen als aan een persoon een individuele inkomenstoeslag is verleend in de periode van 12 maanden voorafgaand aan zijn verzoek.
Het begrip ‘toeslagjaar ‘ is in artikel 1 dan ook omschreven als de periode van 12 maanden aansluitend op de datum waarop het verzoek is ingediend. Omdat de wet uitgaat van een verstrekking aan een persoon, maakt het niet uit of een persoon de verstrekking in een toeslagjaar heeft ontvangen als alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden. Een persoon kan slechts eenmaal per toeslagjaar een individuele inkomenstoeslag ontvangen, ongeacht zijn burgerlijke staat.
Artikel 4 Langdurig laag inkomen
Onder langdurig wordt verstaan de referteperiode, als omschreven in artikel 1, sub f van deze verordening. Onder laag inkomen wordt verstaan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. De kostendelersnorm van artikel 22a van de wet wordt buiten toepassing gelaten.
De vraag of het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen zal niet te streng volgens de regels moeten worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd. Gaat het inkomen van een persoon gedurende de referteperiode meerdere keren het lage inkomen te boven, dan is er geen sprake meer van een marginale overschrijding. Er is dan namelijk geen sprake meer van een incidentele geringe overschrijding van de bijstandsnorm of van te verwaarlozen bedragen van enkele eurocenten.
Artikel 5 Hoogte individuele inkomenstoeslag
Bij de hoogte van de individuele inkomenstoeslag wordt een verschil gemaakt tussen een alleenstaande en gehuwden.
Bij gehuwden moet in het oog worden gehouden dat het recht op individuele inkomenstoeslag de gehuwden gezamenlijk toekomt. Worden personen op de peildatum als gehuwden aangemerkt, dan moeten beide gehuwden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de wet. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor beiden geen recht op individuele inkomenstoeslag.
Is één van de gehuwden uitgesloten van het recht op individuele inkomenstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36, eerste lid, van de wet, dan komt de rechthebbende partner wel in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag. Het gaat hier om een partner die op een van de in artikelen 11 of 13, eerste lid, van de wet genoemde gronden geen recht heeft op bijstand. Als slechts één partner recht heeft op individuele inkomenstoeslag, komt deze rechthebbende partner in aanmerking voor een individuele inkomenstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande zou gelden.
Indien er sprake is van ten laste komende kinderen, dan drukt het langdurig hebben van een laag inkomen extra zwaar op de mogelijkheden om te reserveren. Niet alleen drukken de kosten van kinderen zwaar op het gezinsbudget, óók de mogelijkheden om te reserveren voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen voor kinderen staat dan onder druk, te meer daar juist bij kinderen vervanging op basis van groei, studiekeuze e.d. vaker nodig is. Om die reden wordt de toeslag verhoogd met een bedrag per kind dat ten laste komt van de onderhoudende ouder.
De hoogte van de individuele inkomenstoeslag, zoals vermeld in lid 1, is gebaseerd op de hoogte van het jaar 2020. De hoogte zal jaarlijks meebewegen met de bijstandsnormen. Dit om het jaarlijks wijzigen van de verordening te voorkomen. Voor de indexering van de individuele inkomenstoeslag wordt steeds een vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van 1 januari van het voorafgaande jaar. Het is van belang de nieuwe bedragen (na indexatie) duidelijk te communiceren.
De individuele inkomenstoeslag is afhankelijk van het individualiseringsbeginsel van de wet. Middels dit artikel is afwijking van de verordening mogelijk indien er redenen zijn om af te wijken van de algemene regel. Er kan uitsluitend ten gunste van de verzoeker worden afgeweken en enkel voor zover dit niet leidt tot strijd met hogere regelgeving. Dit is een bevoegdheid van het college.