Organisatie | Noordwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Noordwijk houdende regels omtrent recreatiewoonverblijven (Verordening op de recreatiewoonverblijven) |
Citeertitel | Verordening op de recreatiewoonverblijven |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 16-12-2020 |
De raad van de gemeente Noordwijk
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders gelet op artikel 2 van de Woningwet en artikel 7 van de Bouwverordening overwegende dat het gewenst is voorschriften vast te stellen die in het bijzonder gericht zijn op de bouw, de instandhouding, het slopen, het onderhouden en het gebruiken van recreatiewoonverblijven, besluit vast te stellen de volgende
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
ARTIKEL 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regelen wordt verstaan onder:
bouwverordening- de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d.6 februari 1986 nummer 4, zoals nadien gewijzigd;
verordening op de recreatiewoonverblijven - deel 2 van de bouwverordening;
recreatiewoonverblijf : een gebouw, geen woonkeet en geen caravan of ander bouwsel op wielen zijnde, bestemd om uitsluitend door een gezin of een daarmede gelijk te stellen groep van personen dat/die zijn hoofdverblijf elders heeft, gedurende een gedeelte van het jaar, overwegend het zomerseizoen, te worden bewoond;
tenthuisje : elk recreatiewoonverblijf van lichte constructie geschikt om periodiek gedemonteerd te worden;
zomerhuis : elk permanent ter plaatse aanwezig recreatiewoonverblijf.
ARTIKEL 2 Verhouding tot de bouwverordening
De bepalingen van de bouwverordening en de krachtens die verordening gestelde nadere regelen vinden ten aanzien van de recreatiewoonverblijven en hun aanhorigheden, waaronder open erven en terreinen, slechts toepassing, voor zover zulks in deze verordening is bepaald.
ARTIKEL 3 Toepasselijkheid der verordening op recreatiewoonverblijven
De bepalingen omtrent het bouwen, vervat in deze verordening en de krachtens deze verordening gestelde nadere regelen zijn bij het voor een gedeelte vernieuwen of veranderen en bij het vergroten slechts van toepassing, voor zover zij met de vernieuwing, de verandering of de vergroting verband houden.
ARTIKEL 4 Toepasselijkheid van de inleidende bepalingen der bouwverordening
De artikelen 1, 3 tot en met 6 en 8 tot en met 13 van de bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op deze verordening, met dien verstande dat in de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 9 en 11 voor ‘deze verordening’ wordt gelezen ‘verordening op de recreatiewoonverblijven’.
HOOFDSTUK 2 ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN OMTRENT HET BOUWEN VAN RECREATIEWOONVERBLIJVEN
ARTIKEL 5 Administratieve bepalingen
De artikelen 14 t/m 21 en 23 t/m 31 van de bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op recreatiewoonverblijven, met dien verstande dat in artikel 14, lid 3, in artikel 21, lid 1, onder a en in artikel 28, lid 2, voor ‘deze verordening’ en ‘de bouwverordening’ wordt gelezen ‘de verordening op de recreatiewoonverblijven’ en in artikel 30, lid 2, in plaats van ‘artikel 22 dezer verordening’ wordt gelezen ‘artikel 5 van de verordening op de recreatie woonverblijven’.
In een bouwvergunning voor de bouw van een recreatiewoonverblijf wordt een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het gebouw niet langer in stand mag worden gehouden (instandhoudingstermijn). Deze termijn bedraagt ten hoogste vijf jaar, met dien verstande dat voor tenthuisjes als jaar geldt het zomerseizoen van het jaar.
De termijn kan worden verlengd.
Onder bouwvergunning voor een tenthuisje wordt verstaan de vergunning tot het, met inachtneming van de gestelde instandhoudingstermijn, periodiek oprichten van eenzelfde tenthuisje op hetzelfde terrein.
Tegen een besluit tot het toestaan van een kortere instandhoudingstermijn dan gevraagd, zowel in eerste instantie als bij verlenging van deze termijn, alsmede tegen een besluit tot weigering van een verlenging kan de aanvrager binnen een maand na de dag, waarop het afschrift van het besluit is verzonden, bij de gemeenteraad in beroep komen.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE TECHNISCHE BEPALINGEN OMTRENT HET BOUWEN VAN RECREATIEWOONVERBLIJVEN
ARTIKEL 6 Invloed van een recreatiewoonverblijf op zijn omgeving
Een recreatiewoonverblijf mag niet zodanige afmetingen of een zodanige ligging verkrijgen, dat een bestaand deel ervan of een ander bouwwerk voor zover dat bouwwerk een recreatiewoonverblijf is, niet meer zou voldoen aan de bepalingen van de hoofdstukken (4 en 5) van deze verordening en voor zover het andere bouwwerk geen recreatiewoonverblijf is, dit niet meer zou voldoen aan de bepalingen van hoofdstuk 3 van de bouwverordening of dat een reeds bestaande afwijking van de bepalingen zou worden vergroot.
Bij het onderzoek of aan de In de eerste zin gestelde eis is voldaan, wordt de mogelijkheid van vrijstelling niet in aanmerking genomen.
ARTIKEL 7 Invloed van de omgeving op een recreatiewoonverblijf
Bij de beoordeling van een bouwaanvraag wordt aangenomen, dat alle om het bouwterrein liggende terreinen zijn bebouwd tot de hoogte en oppervlakte die krachtens bestemmingsplan dan wel krachtens deze verordening of de bouwverordening zonder vrijstelling ten hoogste mogelijk zou zijn. Een bestaand bouwwerk, dat één of beide van de vorenbedoelde maxima overschrijdt, moet echter voor zijn werkelijke afmeting in rekening worden gebracht.
HOOFDSTUK 4 INLEIDENDE EN TECHNISCHE BEPALINGEN OMTRENT TENTHUISJES
Paragraaf 1: Ligging en afmetingen van tenthuisjes
ARTIKEL 10 Ligging in bestemmingsplan
Het oprichten of het plaatsen van tenthuisjes mag slechts plaatsvinden op erven of terreinen, waarop dat krachtens bestemmingsplan is toegestaan.
Paragraaf 2: Toetreding van daglicht in tenthuisjes
ARTIKEL 14 Toetreding van daglicht
Voor het verblijf van mensen bestemde ruimten van een tenthuisje moeten zijn voorzien van één of meer aan de buitenlucht uitkomende, met blank glas of ander in gelijke mate licht doorlatend materiaal bezette ramen, die tezamen voor elke ruimte een oppervlakte hebben van ten minste 1/8 van de vloeroppervlakte.
Paragraaf 4: Verdere voorzieningen voor tenthuisjes
ARTIKEL 18 Afvoer van huishoudwater en drekstoffen
Inrichtingen voor afvoer van het huishoudwater en de drekstoffen van een tenthuisje moeten zodanig zijn, dat hun gebruik geen bodem- of waterverontreiniging veroorzaakt.
Ten dienste van een tenthuisje of een groep van tenthuisjes, waarvan vuilnis en afval niet ten minste eenmaal per week worden opgehaald, moet een afsluitbare, doeltreffende bergruimte voor vuilnis en afval met een inhoud van ten minste 0,3m3 per tenthuisje aanwezig zijn op een afstand van ten minste 15m van enig voor het verblijf van mensen bestemd gebouw.
HOOFDSTUK 5 TECHNISCHE BEPALINGEN OMTRENT HET BOUWEN VAN ZOMERHUIZEN EN DAARTOE BEHORENDE BERGPLAATSEN
AFDELING A VERBOD TOT HET BOUWEN VAN MEERGEZINSZOMERHUIZEN. LIGGING VAN HET BOUWTERREIN. BEREIKBAARHEID VAN HET ZOMERHUIS
Paragraaf 1: Verbod tot het bouwen van meergezinszomerhuizen
Paragraaf 2: Ligging van het bouwterrein. Bereikbaarheid van het zomerhuis
ARTIKEL 22 Bouwen in bestemmingsplan
Het bouwen van zomerhuizen mag slechts plaatsvinden op erven of terreinen, waarop dit krachtens bestemmingsplan is toegestaan.
Paragraaf 4: Open ruimte bij zomerhuizen
ARTIKEL 25 Open ruimte bij zomerhuizen
De afstand van een zomerhuis tot de grens van het terrein waarop het gebouwd is mag niet minder dan 5 m bedragen. Bovendien mag de afstand van een zomerhuis tot enig punt van een ander gebouw nergens minder bedragen dan 10 m.
Niet van toepassing is bovenstaande bepaling op:
Paragraaf 1: Uitwendige afmetingen van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
ARTIKEL 26 Aantal bouwlagen en maximum-hoogte
Een zomerhuis mag ten hoogste bestaan uit twee bouwlagen en een kap. De grootste hoogte van het zomerhuis mag niet meer dan 6,5 m boven peil bedragen. Voor de bepaling van het aantal bouwlagen wordt een kelder niet als bouwlaag aangemerkt, indien de onderkant van de afdekking niet meer dan 40 cm boven peil ligt.
Een aangebouwde of vrijstaande bergplaats van een zomerhuis mag een terreinoppervlakte beslaan van ten hoogste 15 m2, indien hij geschikt is voor het stallen van een auto en indien zulks niet het geval is, van ten hoogste 6 m2• Ten dienste van een zomerhuis mag slechts één aangebouwde of vrijstaande bergplaats aanwezig zijn.
Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 voor vermindering van de daarin aangegeven minimum-oppervlakte met ten hoogste 4 m2, voor zover het de bouw op een gemeenschappelijk terrein betreft van zomerhuizen met niet meer dan één kamer. Indien voldoende waarborgen bestaan, dat de zomerhuizen blijvend gemeenschappelijk zullen worden beheerd.
Paragraaf 2: Ruimten van zomerhuizen
ARTIKEL 29 Bereikbaarheid van ruimten boven of beneden peil
Voor mensen toegankelijke ruimten van een zomerhuis, die meer dan 20 cm boven of beneden peil liggen, moeten bereikbaar zijn door middel van vaste trappen.
Niet van toepassing is het bepaalde in de vorige zin op uitsluitend voor bergingsdoeleinden bestemde ruimten, indien deze ruimten bereikbaar zijn door middel van andere dan vaste trappen of door afritten.
ARTIKEL 30 Vluchtweg bij brand
In zomerhuizen moeten kamers en keukens in een bouwlaag, waarvan de vloer meer dan 1.50 meter boven peil ligt, een vluchtweg bij brand hebben. Onder een vluchtweg bij brand wordt verstaan een gelegenheid waardoor men, zonder een andere voor het verblijf van mensen bestemde ruimte te betreden, op veilige wijze een veilige plaats kan bereiken.
ARTIKEL 33 Horizontale afmetingen van kamers
Indien een zomerhuis meer dan één kamer bevat, moet één der kamers een oppervlakte hebben van ten minste 12 m2, vermeerderd met 2 m2 voor elk der overige kamers, met dien verstande dat voor een beslaapbare vliering of zolder 4 m2 moet worden bijgeteld. De oppervlakte van die kamer behoeft niet meer te bedragen dan 18 m2•
ARTIKEL 34 Afmetingen van privaten
De horizontale afmetingen van een privaat van een zomerhuis moeten ten minste 115 x 85 cm bedragen. De vrije hoogte boven deze als minimum voor geschreven oppervlakte moet gemiddeld ten minste 2,1 m zijn met een minimum van 1,7 m.
ARTIKEL 35 Afmetingen van badruimten
Een badruimte van een zomerhuis moet een oppervlakte hebben van ten minste 0,9 m 2 en een hoogte van ten minste 2,2 m boven deze minimum oppervlakte. Indien de badruimte wordt gecombineerd met een privaat, moet de gezamenlijke oppervlakte ten minste 1,4 m2 bedragen.
ARTIKEL 36 Afmetingen van een aanrecht met gootsteen en van een opstelplaats voor kooktoestellen
ARTIKEL 37 Ruimte vóór een aanrecht met gootsteen en opstelplaats voor kook- toestellen
Vóór een aanrecht met gootsteen en een opstelplaats voor kooktoestellen moet over de volle lengte daarvan een niet door bouwkundige voorzieningen Ingenomen vloeroppervlakte van ten minste 70 cm breedte aanwezig zijn.
Paragraaf 3: Toegangen van zomerhuizen en inrichting en afmetingen van gangen en trappen van zomerhuizen
Onder klimlijn wordt in deze paragraaf verstaan de lijn gelegen op 1/3 van de breedte van de trap aan de zijde waar de treden de grootste breedte hebben.
ARTIKEL 41 Afsluiting van toegangen tot badruimten en privaten
Toegangen tot badruimten en privaten in zomerhuizen moeten zijn voorzien van een deur.
ARTIKEL 42 Hoogteligging van oppervlakten gescheiden door een deur
Met betrekking tot de hoogteligging van door een deur gescheiden oppervlak ten in zomerhuizen is art. 85 van de bouwverordening van toepassing.
ARTIKEL 44 Inrichting van vaste trappen
Het boveneinde van vaste trappen en van traparmen van vaste trappen van een zomerhuis moet over zijn volle breedte aansluiten aan een horizontaal vloeroppervlak. Dit oppervlak moet, gemeten ter plaatse van de klimlijn, in de richting van de klimlijn een afmeting hebben, ten minste gelijk aan de breedte van de trap, doch niet minder dan 70 cm.
ARTIKEL 45 Optrede van trappen
De optrede van trappen van een zomerhuis mag niet meer dan 20 cm bedragen.
ARTIKEL 48 Leuningen en balustraden langs vaste trappen
Vaste trappen van zomerhuizen moeten van ten minste één leuning zijn voor zien. Bij andere dan rechte steektrappen moet de leuning zijn aangebracht aan de zijde, waar de treden de grootste breedte hebben. De bovenzijde van een leuning moet zich, verticaal gemeten, op ten minste 85 cm boven het vlak, gedacht door de voorkant van de treden, bevinden.
Een vaste trap, een trapgat en een bordes van een zodanige trap moeten aan elke open zijkant zijn voorzien van een balustrade ter hoogte van tenminste 85 cm boven het betreedbare oppervlak ter plaatse. De balustrade moet zodanig zijn uitgevoerd, dat geen gevaar bestaat voor het doorvallen of overklauteren van kinderen.
Als open zijkant van een trap wordt aangemerkt een zijkant, die meer dan 10 cm van een wand is verwijderd.
ARTIKEL 49 Lengte van treden van vaste trappen
Het uiteinde van de trede, dan wel de buitenkant van de boom van een vaste trap naar een voor het verblijf van mensen bestemde ruimte van een zomer huis mag niet meer dan 5 cm binnen de trapleuning zijn gelegen.
Paragraaf 4: Toetreding van daglicht in zomerhuizen
ARTIKEL 52 Toetreding van daglicht
Nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van plaatsing en afmeting van ramen, als bedoeld in lid 1, indien door ongunstige omstandigheden met betrekking tot de lichttoetreding de als minimum vereiste raamoppervlakte, bedoeld in lid 1, geen voldoende lichttoetreding waarborgt, met dien verstande, dat het vereiste raamoppervlak niet groter behoeft te zijn dan ¼ van het vloeroppervlak van de desbetreffende ruimte.
Paragraaf 5: Ventilatie van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
ARTIKEL 56 Ventilatie van ruimten waarin een vaste opstelplaats voor kooktoestellen aanwezig is
Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1, onder b, indien een doeltreffende mechanische inrichting voor luchtverversing aanwezig is, dan wel voldoende beweegbare ramen of andere afsluitbare ventilatie-inrichtingen boven de in lid 1, onder a vereiste minimum-oppervlakte aanwezig zijn.
ARTIKEL 57 Ventilatie van privaten
Een privaat van een zomerhuis moet zijn voorzien van een aan de buiten lucht gelegen beweegbaar raam of van een andere afsluitbare ventilatie inrichting aan de buitenlucht, waarmede een ventilatie-opening kan worden verkregen van ten minste 6 dm2, dan wel van een ventilatiekoker.
ARTIKEL 59 Ventilatie van een bergplaats voor een auto
Een tot een zomerhuis behorende bergplaats, die geschikt is voor het stallen van een auto, moet van een doeltreffende ventilatiegelegenheid zijn voorzien. Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan, indien de bergplaats is geventileerd overeenkomstig paragraaf 4.17 van NEN 3152, uitgave 1966 (Richtlijnen voor de brandbeveiliging van woningen).
Paragraaf 6: Diverse voorzieningen voor zomerhuizen
ARTIKEL 60 Afvoer van vuilnis en afval
Ten dienste van een zomerhuis of een groep van zomerhuizen, waarvan vuilnis en afval niet tenminste éénmaal per week worden opgehaald, moet een afsluitbare, doeltreffende bergruimte voor vuilnis en afval met een inhoud van tenminste 0,3m3 per zomerhuis aanwezig zijn op een afstand van tenminste 15 m van enig voor het verblijf van mensen bestemd gebouw.
Paragraaf 8: Drinkwatervoorziening voor zomerhuizen
ARTIKEL 65 Aanwezigheid van een middel tot het betrekken van drinkwater
Een zomerhuis moet de beschikking hebben over een middel tot het betrekken van deugdelijk drinkwater.
ARTIKEL 66 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in lid 1 genoemde afstand wordt gemeten langs de kortste lijn, waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het gebouw, dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij worden gebouwen, die tezamen op één erf of terrein staan, als één gebouw beschouwd.
ARTIKEL 67 Eis tot het aanbrengen van een drinkwaterleidinginstallatie en omvang daarvan
Een zomerhuis, dat krachtens het bepaalde in artikel 66 van deze verordening moet zijn aangesloten aan het distributienet der waterleiding, moet zijn voor zien van ten minste één tappunt, een aansluitpunt voor de spoelinrichting van een privaat en, indien een badruimte aanwezig is, van een aansluitpunt in de badruimte.
ARTIKEL 68 Welputten en regenbakken
Een zomerhuis, dat niet moet zijn aangesloten en niet Is aangesloten aan het distributienet der waterleiding en niet kan beschikken over een uitsluitend voor dat zomerhuis dienende welput, waaruit deugdelijk drinkwater In vol doende hoeveelheid kan worden betrokken, moet beschikken over een uit sluitend voor dat zomerhuis dienende regenbak.
Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in de leden 1 en 2 voor zomerhuizen op een gemeenschappelijk terrein, indien voldoende waarborgen bestaan dat de zomerhuizen blijvend gemeenschappelijk zullen worden beheerd:
wat lid 1 betreft, voor het dienen van een welput voor meer dan één zomer huis, indien de afstand tussen zomerhuis en welput of een op de welput aangesloten tappunt niet meer dan 50 m bedraagt.
wat lid 2 betreft, voor het dienen van een regenbak voor meer dan één zomer huis, Indien de afstand tussen zomerhuis en regenbak niet meer dan 20 m bedraagt.
Paragraaf 9: Energievoorziening voor zomerhuizen
Een installatie voor flessengas moet veilig zijn. Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan, indien de installatie voldoet aan NEN 3324, uitgave 1965 (Voorschriften voor de aanleg van vloeibaar-gas-installaties In woningen en andere gebouwen).
Een gasmeter in een zomerhuis moet zijn ondergebracht in een doeltreffende kast, die zich niet bevindt in ruimten waarin kan worden geslapen.
Deze kast mag slechts mede dienen voor het onderbrengen van de centrale Schakel-, verdeel- en meetapparatuur van een elektriciteitsinstallatie.
ARTIKEL 72 Elektriciteitsinstallatie
Als nadere eis kan worden gesteld, dat een zomerhuis in het belang van de bruikbaarheid ervan wordt voorzien van een elektriciteitsinstallatie, indien het zomerhuis is gelegen op geen grotere afstand dan 100m van een distributieleiding van elektriciteit, dan wel op een grotere afstand, indien de kosten van aansluiting van de installatie aan de leiding voor betrokkene niet hoger zijn dan bij een afstand van 100m.
De in het vorige lid bedoelde afstand wordt gemeten langs de kortste lijn, waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het gebouw, dat zich het dichtst bij een leiding van het elektriciteitsdistributienet bevindt. Hierbij worden de gebouwen, die tezamen op een erf of terrein staan, als één gebouw beschouwd.
Paragraaf 1: Algemene eisen voor zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
De artikelen 152, 153, leden 1, 2 en 4, 154 en 155 der bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen, met dien verstande dat het slot van lid 3 van artikel 152 wordt vervangen door: ‘welke in de afdelingen C en D van hoofdstuk 4 van de verordening op de recreatiewoonverblijven voorkomen’.
Paragraaf 2: Fundering en bodemafsluiting van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
ARTIKEL 75 Fundering en bodemafsluiting
De artikelen 157 tot en met 162 der bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op de fundering en de bodemafsluiting van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen, met dien verstande dat aan artikel 160 lid 2 wordt toegevoegd: ‘vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1 voor verduurzaamd hout’.
Paragraaf 3: Wanden van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
ARTIKEL 76 Brandveiligheid van buitenwanden
Buitenwanden van zomerhuizen moeten een voldoende brandveiligheid bezitten. Aan dit voorschrift wordt geacht te zijn voldaan, indien de richtlijnen van NEN3152, uitgave 1966, onder 4.1, in acht zijn genomen. Voor de bepaling van de brandveiligheid van zomerhuizen blijft de aanwezigheid van de bij een zomerhuis behorende bergplaats buiten beschouwing.
ARTIKEL 77 Brandveiligheid van binnenwanden
Wanden binnen zomerhuizen, die vluchtwegen begrenzen, moeten een brandwerendheid van ten minste 20 minuten bezitten.Niet van toepassing is voorgaande bepaling op wanden binnen zomerhuizen, bestaande uit niet meer dan één bouwlaag, mits de vloer niet meer dan 1.5 m boven peil is gelegen.Niet voor mensen toegankelijke zolders worden voor de toepassing van deze bepaling niet als bouwlaag aangemerkt.
ARTIKEL 78 Regenwerend vermogen
Buitenwanden van zomerhuizen moeten ten minste eenzelfde weerstand bie den aan regendoorslag als een wand van metselwerk van baksteen ter dikte van 18 cm.
Paragraaf 4: Vloeren, liggers en plafonds van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
Vloeren van voor mensen toegankelijke ruimten van zomerhuizen, welke vloeren niet meer dan 50cm boven peil zijn gelegen en waaronder zich geen kelder of bodemafsluiting bevindt, moet voldoende vochtwerend zijn. Vloeren die onmiddellijk op de grondslag zijn aangebracht moeten daarvan zijn gescheiden door een vochtafsluitende laag.
Behoudens het bepaalde in lid 5, moeten verdiepingsvloeren van zomerhuizen een brandwerendheid van tenminste 20 minuten bezitten. De vloer van een voor mensen toegankelijke zolder met een grootste hoogte van meer dan 1,5m wordt bij de toepassing van voorgaande bepaling als verdiepingsvloer aangemerkt.
Paragraaf 5: Daken, dakbedekkingen en afvoer van hemelwater van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
Nadere eisen kunnen worden gesteld ten aanzien van de brandwerendheid, gerekend van binnen naar buiten, van daken en dakconstructies van zomer huizen en daartoe behorende bergplaatsen, geschikt voor het stallen van een auto, Indien:
ARTIKEL 89 Bevestiging van daken. Voorkomen van brandgevaar in het inwendige van dakconstructies
De artikelen 190 en 191 der bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen.
Daken van voor het verblijf van mensen bestemde ruimten van zomerhuizen, welke daken gedekt zijn met pannen, leien of andere elementen die geen winddichte bedekking vormen, moeten zijn voorzien van een dakbeschot met een dikte van tenminste 13 mm blijvende maat, indien dit bestaat uit aaneen gevoegde planken.
Paragraaf 6: Constructie van onderdelen van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
ARTIKEL 94 Constructie van onderdelen
Ten aanzien van de constructie van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen zijn van de bouwverordening van overeenkomstige toepassing voor wat betreft:
Ventilatiekanalen van zomerhuizen moeten een doorsnede hebben van tenminste 2,5 dm 2 bij niet gladde uitvoering van de wanden en niet ronde vorm van de doorsnede; 1,5 dm2 bij gladde uitvoering van de wanden en niet ronde vorm van de doorsnede; 1,2 dm2 bij gladde uitvoering van de wanden en ronde vorm van de doorsnede.
Paragraaf 7: Afvoerleidingen en afvoerputten van zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
ARTIKEL 96 Aanwezigheid en uitvoering van afvoerleidingen en afvoerputten
Zomerhuizen moeten zijn voorzien van afvoerleidingen en zo nodig afvoerput ten voor het huishoudwater en de drekstoffen op welke leidingen en putten de artikelen 239 tot en met 244 en 246 tot en met 253 der bouwverordening van overeenkomstige toepassing zijn.
AFDELING D BIJZONDERE BEPALINGEN VOOR ZOMERHUIZEN EN DAARTOE BEHORENDE BERGPLAATSEN
ARTIKEL 97 Bijzondere bepalingen
De artikelen 254, lid 1, onder a, d, e en f en lid 3, voor zover het in dat lid genoemde lid 1 betreft, 262, 264 en 270 der bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen, met dien verstande dat in artikel 270 voor ‘deze verordening’ wordt gelezen ‘de verordening op de recreatiewoonverblijven’.
Onverminderd het bepaalde in het bij artikel 115 dezer verordening o.m. van toepassing verklaarde lid 2 van artikel 376 der bouwverordening, zijn burgemeester en wethouders in de gevallen, waarin in de verordening op de recreatiewoonverblijven en de krachtens deze verordening vastgestelde nadere regelen bepalingen voorkomen, waarin is verwezen naar een Norm, uitgegeven door het Nederlands normalisatie-instituut of door de Hoofdcommissie voor de Normalisatie in Nederland of naar keuringseisen of naar een voorschrift, dat ook niet in de verordening op de recreatiewoonverblijven is opgenomen en de bevoegde instantie die Norm, die keuringseisen of dat voorschrift heeft herzien en de herziening heeft gepubliceerd, bevoegd met deze herziening rekening te houden.
Behalve de elders in hoofdstuk 5 dezer verordening genoemde vrijstelling kan vrijstelling worden verleend van de bepalingen van de afdelingen B, C en D van dat hoofdstuk en van de krachtens die bepalingen gestelde nadere regelen, bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een zomerhuis of een daartoe behorende bergplaats, dat/die bij de inwerkingtreding van deze verordening reeds bestond of voor welke bouw krachtens een vóór dat tijdstip geldende verordening vergunning was verleend, mits de bestaande toestand wordt verbeterd.
HOOFDSTUK 6 INRICHTING, ONDERHOUD EN AFSCHEIDING VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN VAN ZOMERHUIZEN
ARTIKEL 98 Open erven bij zomerhuizen
Open erven bij zomerhuizen moeten aan redelijke eisen van welstand voldoen.
ARTIKEL 99 Verdere bepalingen inzake inrichting, onderhoud en afscheiding van open erven en terreinen van zomerhuizen
De artikelen 294, 295 en 298 tot en met 303 der bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op bij zomerhuizen behorende open erven en terreinen, met dien verstande dat lid 4 van artikel 294 komt te luiden: ‘Vrijstelling kan worden verleend van het bepaalde in lid 1’.
HOOFDSTUK 8 BEPALINGEN MET BETREKKING TOT BESTAANDE, NIET IN UITVOERING ZIJNDE ZOMERHUIZEN EN DAARTOE BEHORENDE BERGPLAATSEN
Paragraaf 1: Algemene eisen voor bestaande, niet in uitvoering zijnde zomerhuizen en daartoe behorende bergplaatsen
Paragraaf 3: Afvoerleidingen en afvoerputten
ARTIKEL 105 Afvoerleidingen en afvoerputten
Als nadere eis kan worden gesteld, dat afvoerleidingen en afvoerputten ge heel of gedeeltelijk voldoen aan het bepaalde in de artikelen 241 tot en met 244, 246 tot en met 248 en 250 tot en met 252 van de bouwverordening en aan de nadere regelen ter zake gesteld krachtens artikel 96 van de verordening op de recreatiewoonverblijven.
Paragraaf 6: Sloten en andere wateren nabij zomerhuizen. Niet openbare riolen en putten buiten zomerhuizen
Paragraaf 7: Aanschrijvingen tot onderzoek. Bijzondere bepalingen inzake aanschrijvingen.
Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat voor een juiste toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk een onderzoek ter plaatse dient te worden ingesteld, is artikel 342 van de bouwverordening van overeenkomstige toepassing.
ARTIKEL 111 Bijzondere bepalingen inzake aanschrijvingen
Burgemeester en wethouders kunnen in een aanschrijving, als bedoeld in artikel 25 van de Woningwet of in de respectievelijk in de artikelen 109 lid 2 en 110 van deze verordening van toepassing verklaarde artikelen 338 en 342 van de bouwverordening bepalen dat:
HOOFDSTUK 9 BEPALINGEN OMTRENT HET GEBRUIK VAN RECREATIEWOONVERBLIJVEN
Het is verboden een recreatiewoonverblijf zodanig te gebruiken of te doen gebruiken, dat per gebruiker, uitgezonderd personen jonger dan een jaar, minder dan 4 m3 slaapruimte aanwezig is, waarbij voor wat betreft zomerhuizen met meer dan één kamer, de grootste kamer voor niet meer dan 8 m3 in rekening mag worden gebracht.
Bij de toepassing van dit lid blijven buiten beschouwing gedeelten van ruimten waarboven een hoogte van minder dan 1,5 meter aanwezig is.
HOOFDSTUK 10 ALGEMENE UITVOERINGSVOORSCHRIFTEN VOOR HET BOUWEN, HET IN STAND HOUDEN EN HET SLOPEN VAN RECREATIEWOONVERBLIJVEN
HOOFDSTUK 11 BIJZONDERE BEPALINGEN MET BETREKKING TOT DE VEILIGHEID OP DE WEG OF HET OPENBAAR WATER, IN VERBAND MET BOUWWERKEN
HOOFDSTUK 13 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
ARTIKEL 118 Strafbare feiten ingevolge de Woningwet
Overtreding van de in de verordening op de recreatiewoonverblijven van toepassing verklaarde artikelen 14, lid 3, 305, lid 6, 306, lid 3, 352, leden 1 en 2, 356, 369, 372, lid 2, 374, 376, lid 1 en 383, lid 3, van de bouwverordening, benevens overtreding van de artikelen 112, leden 1, 2 en 3 en 113, leden 1 en 2 van de verordening op de recreatiewoonverblijven wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van ten hoogste vierduizend euro.
ARTIKEL 119 Strafbare feiten ingevolge de gemeentewet
Overtreding van de in deze verordening van toepassing verklaarde artikelen 342, leden 2, 3 en 4, 344, 363, leden 1 en 2, 364, 366, leden 1 en 2, 367, 370 lid 2, 371, leden 1 en 2, 376, lid 7, 382, leden 1, 2 en 6, 383, leden 1 en 2 en 384, leden 1, 2 en 3, van de bouwverordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd euro.
Indien de overtreding van een artikel genoemd in het vorige lid wordt gepleegd door of vanwege een rechtspersoon, een vennootschap, enige andere Vereniging van personen of een doelvermogen, worden bestuurders, leden van het bestuur of commissarissen, alsmede zij die tot het feit opdracht hebben gegeven of die feitelijk leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten, gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd euro.
ARTIKEL 120 Verdere strafbepalingen
De artikelen 396, 397 en 398 der bouwverordening zijn van overeenkomstige toepassing op recreatiewoonverblijven met dien verstande dat in die artikelen voor "deze verordening" wordt gelezen "de verordening op de recreatie woonverblijven" en dat in artikel 397 het cijfer 395 wordt vervangen door 119.
ARTIKEL 121 Overgangsbepalingen
Op een verzoek om vergunning, vrijstelling of anderszins, waarop nog niet is beschikt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en op de beschikking op dat verzoek, alsmede op de uitvoering van het desbetreffende werk, zijn de bepalingen ter zake van toepassing, die laatstelijk golden vóór bovengenoemd tijdstip, tenzij de verzoeker de wens te kennen geeft, dat deze verordening wordt toegepast.