Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Vlieland

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Vlieland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieVlieland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Vlieland
Citeertitelverordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Vlieland
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpMaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 5.4 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2021nieuwe regeling

14-12-2020

gmb-2020-350894

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Vlieland

De raad van de gemeente Vlieland;

 

 

gelet op de artikelen 2.1.3, 2.1.4a, eerste lid en zesde lid, 2.1.5, eerste lid, 2.1.6, 2.3.6, vierde lid, en 2.6.6, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en 5.4. van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

 

 

overwegende:

  • dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven;

  • dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan;

  • dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende

zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

  • dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang;

  • dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

 

besluit vast te stellen de:

Hoofdstuk 1. Begrippen en algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden

  • omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • advies en aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015: het geaccordeerde of voor gezien getekende document dat een weergave bevat van het onderzoek in het kader van de Wmo 2015;

  • algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met

    een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten, diensten, activiteiten of andere maatregelen;

  • beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning;

  • bijdrage in de kosten: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4a van de wet;

  • college: burgemeester en wethouders van de gemeente Vlieland;

  • de wet: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

gebiedsteam: het in de desbetreffende gemeente actieve team van professionals;

formele hulp: ondersteuning door professionals die werken voor een bij de Kamer van Koophandel ingeschreven organisatie. Die organisatie voldoet aan onze kwaliteitseisen en is gecontracteerd als ZIN-aanbieder of kan door middel van plannen (over relevante wet- en regelgeving, aansprakelijkheid, administratie en continuïteit) of visitatie door onze gebiedsteams en toezichthouder aantonen dat de organisatorische bekwaamheid voldoet aan het niveau van onze inkoopvoorwaarden;

  • hoofdverblijf: het feitelijke woonadres van de aanvrager. In de meeste gevallen is dat het adres waarmee de aanvrager in de GBA staat ingeschreven. De omstandigheden van het geval kunnen echter aanleiding geven een ander adres als feitelijk woonadres aan te merken;

  • hulpvraag: de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet;

  • ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Vlieland;

  • onverwijld: zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden bedoeld in artikel 2.3.2. vierde lid onderdelen a tot en met g van de wet beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

  • ZIN: zorg in natura-tarief.

 

Artikel 2. Algemene bepalingen

De gemeente Vlieland volgt het beleid van de gemeente Leeuwarden in haar rol als centrumgemeente ten aanzien van de regionale voorzieningen Beschermd wonen (inclusief Thuisplus) en opvang (maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, OGGZ, Verslavingszorg) zoals vastgesteld in de Verordening WMO 2021 van de gemeente Leeuwarden, de Beleidsregels WMO 2021 van de gemeente Leeuwarden en het Financieel Besluit Wmo 2021 van de gemeente Leeuwarden en de eventueel navolgende gewijzigde versies hiervan voor zover het veranderingen betreft die voortvloeien uit de verantwoordelijkheden zoals vastgelegd in de gemeenschappelijke regeling ‘Centrumregeling samenwerking Sociaal Domein Fryslân 2018’.

 

Hoofdstuk 2. Procedureregels aanvraag maatschappelijke ondersteuning

 

 

Artikel 3. Procedureregels

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1 tot en met 2.3.5 van de wet bij nadere regeling op welke wijze in samenspraak met de cliënt wordt vastgesteld of de cliënt voor een maatwerkvoorziening voor zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang in aanmerking komt.

 

Hoofdstuk 3. Maatwerkvoorziening

 

 

Artikel 4. Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 1.

    college neemt het advies en aanvraag maatwerkvoorziening Wmo 2015 als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

  • 2.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen: op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 en de nadere regelgeving op basis van artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 3.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen: op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen. De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 3 en de nadere regelgeving op basis van artikel 3 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 4.

    Een cliënt komt enkel in aanmerking voor een financiële maatwerkvoorziening voor zover een maatwerkvoorziening in de verstrekkingsvormen in natura of pgb geen passende bijdrage leveren en een financiële maatwerkvoorziening naar oordeel van het college daarentegen wel een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.

  • 5.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid en participatie geldt dat een cliënt alleen voor een maatwerkvoorziening in aanmerking komt als de noodzaak tot ondersteuning:

    • a.

      voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 6.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven tenzij:

    • a.

      de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten;

    • c.

      de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 7.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, wordt de goedkoopst compenserende maatwerkvoorziening verstrekt.

 

Artikel 5. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Er wordt in ieder geval geen maatwerkvoorziening verstrekt:

  • a.

    voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie kan wegnemen;

  • b.

    voor zover de cliënt met gebruikmaking van een algemene voorziening de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie kan wegnemen;

  • c.

    indien de voorziening voor cliënt algemeen gebruikelijk is;

  • d.

    indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 1 van de wet maar vóór de datum van het besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak, adequaatheid en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf kan worden vastgesteld;

  • e.

    voor zover de aanvraag betrekking heeft op een voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de technische afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet is verstreken. Dat is anders wanneer die voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen. Dat is ook anders wanneer de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten of wanneer de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning;

  • f.

    voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht;

  • g.

    indien de cliënt tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft betoond.

    • 1.

      Geen maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie wordt verstrekt:

  • a.

    als deze niet langdurig noodzakelijk is, tenzij een kortdurende maatwerkvoorziening leidt tot

  • het te bereiken resultaat;

  • b.

    indien de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Vlieland.

    • 1.

      Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    voor zover de beperkingen in de zelfredzaamheid en/of participatie voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

  • b.

    indien de belanghebbende zijn/haar hoofdverblijf niet heeft in de gemeente Vlieland;

  • c.

    voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft welke niet op het individu zijn gericht;

  • d.

    indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing naar een voor de belanghebbende ongeschikte woning op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid en/of participatie en er geen zwaarwegende reden voor verhuizing aanwezig is;

  • e.

    indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college;

  • f.

    Indien toepassing wordt gegeven aan het primaat van verhuizen.

 

Artikel 6. Regels voor pgb

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 van de wet.

  • 2.

    Het college verstrekt geen pgb als de cliënt het beheer ervan uitvoert met hulp van of laat uitvoeren door de betrokken ondersteuner zelf of daaraan verbonden personen of organisaties en daarmee ongewenste belangenverstrengeling kan ontstaan.

  • 3.

    Een cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen onder de volgende voorwaarden betrekken van sociaal betrokken ondersteuners:

  • a.

    het die situaties betreft waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is.

  • 4.

    Een pgb dient door de cliënt binnen zes maanden na toekenning te worden aangewend ten behoeve van het resultaat waarvoor het is verstrekt.

 

Artikel 7 Regels voor hoogte PGB

Algemeen:

  • 1.

    De hoogte van een PGB wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

  • a.

    waarbij redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning te realiseren;

  • b.

    waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de cliënt diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, wil betrekken;

  • c.

    welke niet meer bedraagt dan (een percentage van) de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in het dienstgebied beschikbare maatwerkvoorziening in natura.

Bijzonder:

  • 2.

    Individuele begeleiding basis, plus en specialistisch

  • Het PGB-tarief voor formele hulp bedraagt75% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is. Bij de inzet van het sociaal netwerk bedraagt het PGB-tarief50% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is.

Dagactiviteit basis, plus en persoonlijke ontwikkeling en kortdurend verblijf basis en plus

Het PGB-tarief voor formele hulp bedraagt80% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is.

Bij de inzet van het sociaal netwerk bedraagt het PGB-tarief50% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is.

Wanneer dagactiviteit basis, plus of persoonlijke ontwikkeling is geïndiceerd en daarbij vervoer naar en van die dagactiviteit in de vorm van een pgb is geïndiceerd bedraagt het PGB-tarief voor vervoer wanneer meerdere cliënten worden vervoerd voor formele hulp 80% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is. Bij de inzet van het sociaal netwerk bedraagt het PGB-tarief in dat geval 50% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is. Wanneer één cliënt wordt vervoerd, is het PGB-tarief voor zowel formele als informele hulp conform de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Wanneer kortdurend verblijf basis of plus is geïndiceerd en daarbij vervoer naar en van dat verblijf in de vorm van een pgb is geïndiceerd, wordt het pgb voor vervoer op maat vastgesteld.

Huishoudelijke hulp1 en huishoudelijke hulp 2

Het PGB-tarief voor formele hulp bedraagt 75% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is.

Bij de inzet van het sociaal netwerk bedraagt het PGB-tarief 50% van het ZIN-tarief of lager indien dat toereikend is.

  • 3.

    Rolstoelvoorzieningen

  • a.

    Het PGB-budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een rolstoelvoorziening wordt gebaseerd op het ZIN-tarief van die voorziening. Dat bedrag omvat indien van toepassing tevens budget voor de kosten voor onderhoud, reparatie en/of verzekering op basis van de verwachte levensduur van die voorziening. Dat bedrag wordt eveneens afgeleid van het ZIN-tarief. Indien een tarief lager dan het ZIN-tarief toereikend is, wordt met dat lagere tarief volstaan. Bij aanschaf van een tweedehands voorziening wordt het PGB-budget naar rato vastgesteld.

  • b.

    Ter verbijzondering van sub a wordt het PGB-budget voor voorzieningen die niet gebaseerd kunnen worden op een ZIN-tarief bepaald aan de hand van te overleggen offertes gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorzieningen. Er zijn 2 offertes noodzakelijk. Het PGB-budget wordt gebaseerd op de laagste offerte.

  • 4.

    Vervoersvoorzieningen

    • a.

      Het PGB-budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een vervoersvoorziening wordt gebaseerd op het ZIN-tarief van die voorziening. Dat bedrag omvat indien van toepassing tevens budget voor de kosten voor onderhoud, reparatie en/of verzekering op basis van de verwachte levensduur van die voorziening. Dat bedrag wordt eveneens afgeleid van het ZIN-tarief. Indien een tarief lager dan het ZIN-tarief toereikend is, wordt met dat lagere tarief volstaan. Bij aanschaf van een tweedehands voorziening wordt het PGB-budget naar rato vastgesteld.

    • b.

      Ter verbijzondering van sub a wordt het PGB-budget voor voorzieningen die niet gebaseerd kunnen worden op een ZIN-tarief bepaald aan de hand van te overleggen offertes gebaseerd op de goedkoopst compenserende voorzieningen. Er zijn 2 offertes noodzakelijk. Het PGB-budget wordt gebaseerd op de laagste offerte

  • 5.

    Woonvoorzieningen

  • a.

    Het PGB-budget voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woonvoorziening wordt gebaseerd op het ZIN-tarief. Dat bedrag omvat indien van toepassing tevens budget voor de kosten voor onderhoud, reparatie en/of verzekering op basis van de verwachte levensduur van die voorziening. Dat bedrag wordt eveneens afgeleid van het ZIN-tarief. Indien een tarief lager dan het ZIN-tarief toereikend is, wordt met dat lagere tarief volstaan. Bij de aanschaf van een tweedehands voorziening wordt het PGB-budget naar rato vastgesteld.

  • b.

    Ter verbijzondering van sub a wordt voor veel voorkomende woningaanpassingen het PGB-budget vastgesteld aan de hand van een in regionaal verband opgestelde lijst. Indien de noodzakelijke aanpassing niet voorkomt op die lijst, dienen twee offertes te worden overlegd gebaseerd op de goedkoopst compenserende oplossing. Het PGB-budget wordt gebaseerd op de laagste offerte.

Hoofdstuk 4. Informatieplicht, herziening en terugvordering

 

 

Artikel 8. Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt al dan niet periodiek of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Daarbij wordt eveneens gekeken naar de kwaliteit en rechtmatigheid ervan.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 lid 3 van de wet en artikel 5:20 van de Awb bestaat de verplichting medewerking te verlenen.

  •  

Artikel 9. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen maatwerkvoorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

 

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.

  • 3.

    Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een beslissing in als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de wet herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

  • a.

    de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

  • b.

    de cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening of het pgb is aangewezen;

  • c.

    de maatwerkvoorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;

  • d.

    de cliënt langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

  • e.

    de cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening of het pgb verbonden voorwaarden, of

  • f.

    de cliënt de maatwerkvoorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 4.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, vordert het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend geheel of gedeeltelijk de geldswaarde terug van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 6.

    Ingeval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken, wordt deze voorziening teruggevorderd.

  • 7.

    Ingeval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken, wordt deze voorziening teruggevorderd.

 

Artikel 10. Opschorting betaling uit het pgb

  • 1.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken als er ten aanzien van een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.

  • 2.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 9, derde lid, onder d.

  • 3.

    Het college stelt de pgb-houder schriftelijk op de hoogte van het verzoek op grond van het eerste of tweede lid.

Hoofdstuk 5. Bijdrage in de kosten

Artikel 11. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel als pgb.

  • 2.

    De bijdragen voor maatwerkvoorzieningen, zijn gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste € 19,00 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of het volgende lid geen bijdrage is verschuldigd.

  • 3.

    In de volgende gevallen is geen bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      Wanneer een financiële tegemoetkoming wordt verstrekt.

    • b.

      Wanneer vervoer naar en van de dagactiviteit basis, plus of persoonlijke ontwikkeling of naar kortdurend verblijf basis of plus wordt verstrekt.

  • 4.

    Voor collectief vervoer geldt een afwijkende bijdrage. De reizigersbijdragen daarvoor zijn vastgelegd in artikel 2 van het Financieel Besluit maatschappelijke ondersteuning 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân en de eventueel navolgende gewijzigde versie hiervan.

  • 5.

    De kostprijs van

    • a.

      Een maatwerkvoorziening wordt bepaald door een aanbesteding, na een consultatie in de markt, of in overleg met de aanbieder.

    • b.

      Een maatwerkvoorziening in de vorm van een hulpmiddel of woningaanpassing wordt tevens bepaald door de wijze van beschikbaarstelling van de voorziening.

    • c.

      Een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

Hoofdstuk 6. Kwaliteit en veiligheid

Artikel 12. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door onder andere:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

  • a.

    het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

  • b.

    erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Het college kan een kwaliteitskader stellen eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

 

Artikel 13. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan

  • bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Onverminderd artikel 5:20 Awb is eenieder verplicht binnen de gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen aan de toezichthoudend ambtenaar die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

 

 

Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit levering dienst door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van een dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en

      het aangaan van een overeenkomst met de derde; of

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

  • 1e een inschrijving en het aangaan van een overeenkomst met de derde, en

  • 2e de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

  • a.

    overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en

  • b.

    rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college baseert de vaste prijs of de reële prijs op de volgende kostprijselementen:

  • a.

    de kosten van de beroepskracht;

  • b.

    redelijke overheadkosten;

  • c.

    kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing, werkoverleg;

  • d.

    reis- en opleidingskosten;

  • e.

    indexatie van de reële prijs voor het leveren van een dienst;

  • f.

    overige kosten als gevolg van door de gemeente gestelde verplichtingen voor aanbieders waaronder rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de raad.

 

Hoofdstuk 7. Waardering en ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers

 

 

Artikel 15. Waardering mantelzorgers en ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers

Het college bepaalt hoe de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten binnen de gemeente wordt vormgegeven.

 

 

 

 

Hoofdstuk 8. Klachten, medezeggenschap en inspraak

 

 

Artikel 16. Klachtregeling

  • 1.

    Het college stelt een regeling vast voor afhandeling van klachten van cliënten die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van meldingen, verzoeken en aanvragen als bedoeld in deze verordening. Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht wordt daarbij in acht genomen.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten

  • aanzien van voorzieningen die in het kader van deze verordening worden verstrekt.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 17. Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van de voorzieningen die in het kader van deze verordening door de aanbieder worden verstrekt.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden, ziet het college toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

 

Artikel 18. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college stelt ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, vroegtijdig gevraagd en ongevraagd advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen. Daarvoor is de adviesraad met betrekking tot het sociaal domein van de gemeente ingevoerd.

  • 2.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, kunnen deelnemen aan periodiek overleg waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan dat overleg benodigde informatie. Daarvoor is de adviesraad met betrekking tot het sociaal domein van de gemeente ingevoerd.

 

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

 

 

Artikel 19. Gegevensverwerking en Privacy

  • 1.

    Het college is, bij de verwerking van persoonsgegevens op grond van deze verordening, gehouden aan de wettelijke bepalingen in de Wmo 2015, de daaruit afgeleide regelgeving, de Algemene Wet Bestuursrecht en de Algemene Verordening Gegevensbescherming.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor het naleven van het door het college vastgestelde Privacy-protocol.

  • 3.

    Het college informeert actief de bewoner/jeugdigen en hun ouders over zijn/hun privacy rechten en de gegevensverwerkingen die in het kader van de ondersteuning plaatsvinden.

 

Artikel 20. Pilot

  • 1.

    Het college kan met het oog op het onderzoeken en het toepassen van mogelijkheden om maatschappelijke ondersteuning te bevorderen, middels een pilot afwijken van de bepalingen in deze verordening en in de beleidsregels die die pilot verhinderen. De overige bepalingen blijven van toepassing.

  • 2.

    Een pilot is gebaseerd op een opzet welke door het college als zodanig is goedgekeurd en kenmerkt zich door zowel een beperkte omvang in kosten als een beperkte omvang in duur. In de opzet wordt naast de pilot aandacht besteed aan de bepalingen in deze verordening en/of in de beleidsregels waarvan tijdelijk wordt afgeweken.

  • 3.

    Als de pilot noodzaakt tot bijstelling van de verordening en/of de beleidsregels kan de periode zoals bedoeld in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van die bijstelling.

  • 4.

    Als het college gebruik wil maken van de bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid wordt de adviesraad met betrekking tot het sociaal domein van de gemeente geïnformeerd.

  • 5.

    Indien een belangenafweging dit uitwijst, kan de cliënt worden uitgezonderd van deelname aan de pilot.

 

Artikel 21. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen - de uitvoering van deze verordening betreffende - waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  •  

  •  

Artikel 22. Overgangsbepalingen

  • 1.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân en de daarop berustende bepalingen, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân en waarop nog niet is beslist bij het inwerking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening. Indien dit leidt tot een nadelige situatie voor de aanvrager, wordt de aanvraag afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân.

  • 3.

    Op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Dienst Sociale Zaken en Werkgelegenheid Noardwest Fryslân, wordt beslist met inachtneming van die verordening.

  •  

 

Artikel 23. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning 2020 Vlieland .

 

Aldus besloten in de openbare vergadering van het de raad van de gemeente Vlieland,

 

Vlieland, mitVV VV016B44B3FC96B74794335ABD2353EA14 \* MERGEFORMAT 14 december 2020

De raad van de gemeente Vlieland voornoemd,

 

 

M.G. Brinksma-Brandenburg,

C. Schokker-Strampel,

griffier

voorzitter

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verordening maatschappelijke ondersteuning2020 Vlieland