Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Waadhoeke

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing (Verordening rioolheffing 2021)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWaadhoeke
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing (Verordening rioolheffing 2021)
CiteertitelVerordening rioolheffing 2021
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Verordening rioolheffing 2020.

De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 228a van de Gemeentewet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

29-12-2020nieuwe regeling

17-12-2020

gmb-2020-348510

20.205017

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Waadhoeke houdende regels omtrent de heffing en invordering van rioolheffing (Verordening rioolheffing 2021)

De raad van de gemeente Waadhoeke

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 1 december 2020

gelet op artikel 228a, van de Gemeentewet;

 

B E S L U I T:

vast te stellen de navolgende

 

Verordening op de heffing en de invordering van rioolheffing 2021.

 

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • b.

    water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.

  • c.

    verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;

  • d.

    woning: een onroerende zaak als bedoeld in het tweede lid artikel 220a Gemeentewet, met dien verstande dat daartoe ook die gedeelten van een onroerende zaak behoren die als perceel kunnen worden aangemerkt en waarvan de waarde ingevolge artikel 220e Gemeentewet buiten de heffingsmaatstaf van de onroerende zaakbelastingen worden gelaten;

  • e.

    garageboxen: zelfstandige opstallen, bedoeld en als zodanig in gebruik, voor het stallen van (motor)-voertuigen en/of het opslaan van goederen, zonder dat dit een bedrijfsmatig doel dient en deze opstallen in de uitvoering van de Wet WOZ als garageboxen voor opslag worden aangemerkt;

  • f.

    overige niet-woning: elke roerende – of onroerende zaak of zelfstandig gedeelte daarvan welke niet als woning is aan te merken als bedoeld onder e of als garagebox onder f;

  • g.

    recreatieterreinen: gronden die volgens het van kracht zijnde bestemmingsplan bestemd zijn voor het plaatsen voor en recreatief bewonen van stacaravans, chalets, recreatieverblijven en andere kampeermiddelen;

  • h.

    recreatieve bewoning: bewoning die plaats vindt in het kader van verblijfsrecreatie en vrijetijdsbesteding door personen die hun hoofdverblijf elders hebben.

Artikel 2. Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3. Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1.

    De belasting wordt geheven van de gebruiker van een bebouwd perceel.

  • 2.

    Met betrekking tot de belasting als bedoeld in het eerste lid wordt:

    • a.

      gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door de in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      gebruik door degene aan wie een deel van een perceel in gebruik is gegeven – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – aangemerkt als gebruik door de persoon die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door de degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4. Zelfstandige gedeelten

  • 1.

    Voorwerp van de belasting is een perceel.

  • 2.

    Als perceel wordt aangemerkt:

    • a.

      de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken;

    • b.

      de roerende zaak, welke duurzaam aan een plaats gebonden is;

    • c.

      een gedeelte van een in onderdeel b bedoelde roerende zaak dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;

    • d.

      een samenstel van twee of meer in onderdeel b bedoelde roerende zaken of in onderdeel c bedoelde gedeelten daarvan die bij dezelfde persoon in gebruik zijn en die, naar de omstandigheden beoordeeld, bij elkaar behoren;

    • e.

      het binnen de gemeente gelegen deel van de in onderdeel b bedoelde roerende zaak, van een in onderdeel c bedoeld gedeelte daarvan of van een in onderdeel d bedoeld samenstel.

Artikel 5. Maatstaf van heffing

  • 1.

    De belasting wordt geheven naar een vast bedrag per bebouwd perceel.

  • 2.

    Naast de belasting bedoeld in het eerste lid wordt een belasting geheven naar een vast bedrag per bebouwd perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.

  • 3.

    De belasting bedoeld in het tweede lid wordt ingeval van een woning geheven naar het aantal personen per huishouden, onderscheiden naar een één- of meerpersoonshuishouden. Voor de vaststelling van het aantal personen, is de situatie op 1 januari van het belastingjaar voor het gehele betreffende jaar maatgevend, met dien verstande dat ingeval de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, de situatie bij de aanvang van de belastingplicht maatgevend is voor het resterende tijdvak in het betreffende belastingjaar.

  • 4.

    De belasting bedoeld in het tweede lid wordt ingeval van een overige niet-woningen geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 5.

    De belasting bedoeld in het tweede lid wordt ingeval van een niet-woning, welke uitsluitend in gebruik is als garagebox geheven naar het aantal kubieke meters water dat naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater, grondwater en oppervlaktewater dat in het aan het belastingjaar voorafgaande kalenderjaar naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 6.

    De belasting bedoeld in het tweede lid wordt ingeval van een recreatieterrein, ongeacht de verblijfsduur, geheven naar een bedrag per recreatieterrein.

Artikel 6 Belastingtarieven

Het tarief van de rioolheffing als bedoeld in artikel 5 lid 1 bedraagt € 84,00

Het tarief als bedoeld in het eerste lid wordt voor een perceel dat wordt gebruikt als woning verhoogd:

  • a.

    indien het perceel wordt gebruikt door één persoon, met € 140,00

  • b.

    indien het perceel wordt gebruikt door twee of meer personen met € 196,00

Het tarief als bedoeld in het eerste lid wordt verhoogd indien dat perceel wordt gebruikt als overige niet-woning, met € 308,00

Het tarief als bedoeld in het eerste lid wordt verhoogd indien dat wordt gebruikt als een recreatieterrein, met € 56,00

Het vaste tarief bedraagt voor een perceel indien dat perceel wordt gebruikt als niet-woning en uitsluitend in gebruik is alsgaragebox zonder een wateraansluiting, dan wel met een wateraansluiting en het waterverbruik minder dan 10 m3 € 84,00

In afwijking van het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid geldt voor het gebruik van een perceel of een gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 4, voor zover het perceel niet dient voor bewoning, er geen sprake is van een wateraansluiting, de bij die percelen behorende aansluitpunten uitsluitend dienen voor de afvoer van hemelwater én een kleiner bebouwd grondoppervlak hebben dan 35 m2 een tarief van € 0,00

Artikel 7 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 8 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang

  • 1.

    De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht;

  • 2.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het gebruik van een bebouwd perceel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

  • 3.

    Indien de belastingplicht met betrekking tot het gebruik van een bebouwd perceel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven;

  • 4.

    Het tweede en derde lid is niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander bebouwd perceel in gebruik neemt;

  • 5.

    Belastingbedragen van minder dan € 10,00 worden niet geheven;

  • 6.

    Voor de toepassing van het bepaalde onder lid 5 wordt het totaal van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen rioolheffing of andere heffingen aangemerkt als één belastingaanslag.

Artikel 10 Termijn van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moet een aanslag worden betaald in 3 gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de volgende telkens twee maanden later.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt dat zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, de aanslagen moeten worden betaald in 8 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt een maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.

  • 3.

    De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in voorgaande leden gestelde termijnen.

Artikel 11 Overgangsrecht

De “Verordening rioolheffing 2020”, vastgesteld in de raad van 12 december 2019, wordt ingetrokken met ingang van de in artikel 13, tweede lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

Artikel 12 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 2.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: “Verordening rioolheffing 2021”.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 17 december 2020;

De voorzitter,

De griffier,