Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Uithoorn

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ UITHOORN 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUithoorn
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBELEIDSREGELS TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ UITHOORN 2020
CiteertitelBeleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2020
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Participatiewet
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-12-202001-11-2020Nieuwe regeling

20-10-2020

gmb-2020-347068

Tekst van de regeling

Intitulé

BELEIDSREGELS TERUGVORDERING PARTICIPATIEWET, IOAW EN IOAZ UITHOORN 2020

HET COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE UITHOORN;

 

Gelet op artikel 4:81, eerste lid Algemene wet bestuursrecht, paragraaf 6.4 van de Participatiewet, paragraaf 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en paragraaf 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

BESLUIT:

 

Vast te stellen de Beleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2020.

 

Hoofdstuk 1 - Algemene regels

Artikel 1 - Begrippen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet (PW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      uitkering: de door het college betaalde kosten van bijstand als bedoeld in de PW en de uitkering als bedoeld in de IOAW en IOAZ;

    • b.

      debiteur: de persoon van wie de gemeente een bedrag te vorderen heeft;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uithoorn.

Hoofdstuk 2 - Terugvordering en invordering

Artikel 2 - Bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot het herzien en intrekken van het recht op uitkering als bedoeld in artikel 54 PW, artikel 17 IOAW en artikel 17 IOAZ, terugvordering van ten onrechte of teveel verstrekte uitkering als bedoeld in artikel 58 lid 2 en artikel 59 PW, artike 25 lid 2 en artikel 26 IOAW en artikel 25 lid 2 en artikel 26 IOAZ en de invordering bij dwangbevel als bedoeld in artikel 60 lid 2 PW, artikel 28 lid 1 IOAW en artikel 28 lid 1 IOAZ, tenzij in deze beleidsregels anders wordt bepaald.

  • 2.

    Ingeval hiervoor dringende redenen aanwezig zijn ziet het college af van het gebruik van de bevoegdheden als genoemd in het eerste lid.

Artikel 3 - Matigen van de vordering

  • 1.

    Het college beperkt de vordering rekening houdend met de zesmaandenjurisprudentie.

  • 2.

    Behoudens zeer bijzondere omstandigheden, is de zesmaandenjurisprudentie niet van toepassing bij verplichte terugvordering op grond van artikel 58 lid 1 PW, artikel 25 lid 1 IOAW en artikel 25 lid 1 IOAZ.

Artikel 4 - Afzien van brutering

Het college ziet af van verhoging van de vordering als bedoeld in artikel 58 lid 5, tweede volzin, PW dan wel artikel 25 lid 5 IOAW en artikel 25 lid 5 IOAZ, indien:

  • a.

    de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende, dan wel

  • b.

    hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet kon worden voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 5 - Kwijtschelding bij schuldregeling

  • 1.

    Het college besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van vorderingen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      redelijkerwijs is te voorzien dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden; en

    • b.

      redelijkerwijs is te voorzien dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

    • c.

      de vordering van de gemeente ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a.

      de terugvordering zijn grond vindt in schending van de inlichtingenplicht, en

    • b.

      de vordering is ontstaan op of na 1 januari 2013, of

    • c.

      de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek, tenzij de vordering niet op die zaken verhaald kan worden.

  • 3.

    Het college trekt het besluit tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de vordering in of wijzigt dit besluit ten nadele van de belanghebbende indien:

    • a.

      niet binnen twaalf maanden nadat dit besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden, of

    • b.

      de belanghebbende zijn vordering aan de gemeente niet overeenkomstig de schuldregeling voldoet, of

    • c.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 6 - Kwijtschelding restantvordering

  • 1.

    Het college scheldt het restant van een vordering op schriftelijk verzoek van de belanghebbende kwijtschelden indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tien jaar naar draagkracht volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde rente en de op de vordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald.

Artikel 7 - Afzien van terugvordering

  • 1.

    Het college ziet af van (verdere) terugvordering indien:

    • a.

      de terug te vorderen uitkering een bedrag van 100 euro niet te boven gaat, tenzij het betreft een vordering in verband met het schenden van de inlichtingenplicht, ontstaan op of na 1 januari 2013; of

    • b.

      de belanghebbende is overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt.

Artikel 8 - Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

  • 1.

    De aflossingscapaciteit is afhankelijk van het inkomen en bij een fraudevordering ook afhankelijk van het vermogen van belanghebbende:

    • a.

      Voor de aflossingsverplichting wordt aangesloten bij de afloscapaciteit die genoemd wordt in de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet;

    • b.

      bij debiteuren met een inkomen hoger dan de bijstandsnorm, wordt 50 procent van het inkomen boven de beslagvrije voet aangemerkt als afloscapaciteit;

    • c.

      wanneer het teruggevorderde bedrag hoger is dan 5.000 euro, dan dient belanghebbende het aanwezige vermogen boven één keer de geldende bijstandsnorm, zoveel als mogelijk aan te spreken om de vordering versneld af te lossen.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 kan belanghebbende verzoeken de vordering met een lager bedrag af te lossen, mits de vordering hiermee binnen 36 maanden zal zijn afgelost en minimaal 50 euro per maand wordt betaald.

Artikel 9 - Continuering van de maandelijkse aflossingen bij uitstroom

  • 1.

    De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt bij niet verwijtbare vorderingen gecontinueerd voor een periode van zes maanden na beëindiging van de uitkering. Bij verwijtbare vorderingen bedraagt deze periode twee maanden.

  • 2.

    Na beëindiging van de periode zoals genoemd onder lid 1 wordt de draagkracht onderzocht, als de vordering nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 8 lid 1.

Artikel 10 - Periodieke hercontrole

Tenzij belanghebbende een uitkering ingevolge de PW, de IOAW of de IOAZ ontvangt, vindt tenminste eenmaal per 24 maanden een draagkrachtonderzoek plaats.

Artikel 11 - Aanmaning, verrekening en beslag

  • 1.

    Indien van toepassing wordt een vordering verrekend overeenkomstig de artikelen 60 lid 3 PW, 60a PW, 28 lid 2 en 3 IOAW en 28 lid 2 en 3 IOAZ.

  • 2.

    Indien de vordering niet kan worden verrekend met een uitkering als bedoeld in het eerste lid en deze binnen de termijn van zes weken niet is voldaan dan wel binnen dezelfde termijn geen betalingsregeling is getroffen, wordt na verloop van de betalingstermijn een aanmaning gezonden.

  • 3.

    Als de betaling na aanmaning achterwege blijft wordt een dwangbevel uitgevaardigd.

  • 4.

    Als het dwangbevel ten uitvoer moet worden gelegd omdat betaling achterweg blijft kan dit dossier worden overgedragen aan een incassobureau.

Artikel 12 - Rangregeling bij invordering

  • 1.

    Betalingen worden als volgt afgeboekt:

    • a.

      ten eerste op de invorderingskosten (executiekosten);

    • b.

      tot slot op de vordering zelf.

  • 2.

    Als er meerdere vorderingen zijn geldt dat in beginsel de oudste vordering het eerst wordt afgelost.

  • 3.

    In afwijking van het eerste en tweede lid kan een betaling worden afgeboekt op een nieuwe vordering als deze vordering daardoor netto kan worden voldaan.

  • 4.

    Indien naast terugvordering van de uitkering ook een boete is opgelegd, gaat de boete voor op alle andere vorderingen.

Hoofdstuk 3 - Bijstand in de vorm van een geldlening

Artikel 13 - Situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt

Deze beleidsregels zijn van toepassing op bijstand verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening, met uitzondering van de geldlening

  • a.

    als bedoeld in artikel 50 lid 2 PW;

  • b.

    die op grond van de Bbz2004 is verstrekt;

  • c.

    die als voorschot op grond van artikel 52 lid 1 PW is verstrekt.

Artikel 14 - Kwijtschelding geldlening leenbijstand duurzame gebruiksgoederen

  • 1.

    Nadat belanghebbende zijn aflossingsverplichting gedurende drie jaren (36 maanden) stipt is nagekomen kan hij het college verzoeken het restant van de geldlening kwijt te schelden.

  • 2.

    Belanghebbende dient het college schriftelijk te verzoeken om een besluit te nemen als bedoeld in het eerste lid.

  • 3.

    De datum waarop belanghebbende schriftelijk heeft verzocht om kwijtschelding geldt als de datum waartegen kwijtschelding wordt verleend.

Artikel 15 - Continueren aflossen leenbijstand na beëindigen bijstand

  • 1.

    De tijdens de uitkeringsperiode vastgestelde betalingsverplichting wordt gecontinueerd voor een periode van zes maanden na beëindiging van de uitkering.

  • 2.

    Twaalf maanden na beëindiging van de bijstand wordt de draagkracht onderzocht, als de lening nog niet volledig is afgelost. Als belanghebbende een inkomen heeft dat meer bedraagt dan de toepasselijke bijstandsnorm wordt een nieuwe betalingsregeling vastgesteld, overeenkomstig artikel 8 lid 1 en 3.

Artikel 16 - Opeisbaarheid van de lening

Indien de belanghebbende niet voldoet aan de aan de geldlening verbonden verplichtingen wordt hij ineens opeisbaar. Het college vordert de geldlening in dat geval terug op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel b PW. Alsdan gelden de bepalingen van hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels.

Hoofdstuk 4 – Slotbepalingen

Artikel 17 - Hardheidsclausule

  • 1.

    Door of namens het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende worden afgeweken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan leidt tot onredelijk zwaarwegende gevolgen.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de belanghebbende.

Artikel 18 - Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

Deze beleidsregels treden in werking op 01-11-2020 onder gelijktijdige intrekking van de Beleidsregels terugvordering en incasso Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015.

Artikel 19 - Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als Beleidsregels terugvordering Participatiewet, IOAW en IOAZ Uithoorn 2020.

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 - Algemene regels

Artikel 1 - Begrippen

De in de beleidsregels gebruikte begrippen zijn gelijk aan de in de betreffende wetten gedefinieerde begrippen. Omdat de PW spreekt van bijstand en bijstandsnorm en de IOAW en IOAZ van uitkering is in dit artikel het begrip uitkering gedefinieerd als de uitkering bedoeld in de IOAW en IOAZ en bijstand als bedoeld in de PW. Hiermee is voorkomen dat er begrippen door elkaar worden gebruikt.

Hoofdstuk 2 - Terugvordering en invordering

Artikel 2 - Bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering

Dit artikel bepaalt dat gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot intrekken en herzien van het recht, de bevoegdheid tot terugvorderen, voor zover het college hiertoe niet verplicht is, en de bevoegdheid tot het invorderen bij dwangbevel.

 

Op grond van artikel 58 lid 8 PW is het college bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Hierbij gaat het om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het belanghebbende ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen (zie TK 2011–2012, 33 207, nr. 3, p. 47).

Artikel 3 - Matigen van de vordering

In dit artikel is de zogenaamde zesmaandenjurisprudentie opgenomen. Deze jurisprudentie houdt in dat het college de bevoegdheid tot terugvordering niet kan uitoefenen terzake van betalingen die gedaan zijn meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het uitvoeringsorgaan had moeten afleiden, dat ten onrechte of te veel wordt betaald (zie CRvB 24-07-2007, nr. 06/3899 PW, CRvB 21-10-1994, nr. 93/135 AOW en CRvB 21-04-2009, nr. 08/424 PW). Een beroep op de zesmaandenjurisprudentie kan alleen slagen als er geen sprake is geweest van het niet, niet tijdig, niet juist of onvolledig verstrekken van voor het recht op bijstand relevante informatie (zie CRvB 13-04-2010, nr. 08/4183 PW en CRvB 28-022012, nr. 09/6097 PW). Onder 'signaal' verstaat de CRvB relevante informatie van de uitkeringsgerechtigde waaruit dusdanig concreet kan worden afgeleid dat sprake is van een fout, dat het bestuursorgaan op grond daarvan actie had moeten ondernemen (zie CRvB 19-052004, nrs. 01/4283 AW e.a.). Dit geldt ook indien een belanghebbende tijdig, eenduidig en correct informatie verstrekt op het inlichtingenformulier dat betrekking heeft op de maand waarin een wijziging heeft plaatsgevonden, die van invloed is op de bijstand (zie CRvB 16-13092008, nr. 07/3621 PW). Hoewel de jurisprudentie geen beleidsvrijheid in dezen toelaat, is er wel voor gekozen hem als beleidsregel op te nemen, voor de duidelijkheid bij de uitvoering.

 

Indien er sprake is van zeer bijzondere omstandigheden kan ondanks de verplichte terugvordering de zesmaandenjurisprudentie toch worden toegepast. Hiervan is in ieder geval sprake indien het college er expliciet van op de hoogte was dat belanghebbende de inlichtingenverplichting had geschonden en over een vermogen beschikte dat ruimschoots de voor hem geldende vermogensgrens overschreed en heeft nagelaten de uitkering in te trekken (zie CRvB 06-04-2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM1920).

Artikel 4 - Afzien van brutering

Ook in deze bepaling is de rechtspraak verwerkt. In onderdeel a gaat het over de situaties waarin de terugvordering het gevolg is van een intrekkings- of herzieningsbesluit op grond van artikel 54 lid 3 onderdeel b PW of terugvordering op grond van artikel 58 lid 2 onderdeel f onder 1 PW (alsnog ontvangen middelen). Onderdeel b ziet op de situatie waarin belanghebbende inkomsten uit arbeid tijdig heeft opgegeven en het college niet overgaat tot verrekenen op grond van artikel 58 lid 4 PW, maar op terugvorderen op een zodanig tijdstip dat de betaling niet meer (volledig) binnen het kalenderjaar plaats kan vinden.

Artikel 5 - Kwijtschelding bij schuldregeling

Als belanghebbende financiële problemen heeft moet er een mogelijkheid zijn om van het uitgangspunt dat een vordering altijd wordt ingevorderd af te wijken. Deze bepaling voorziet hierin. Een vordering ten gevolge van schending van de inlichtingenplicht is van deze mogelijkheid uitdrukkelijk uitgesloten.

 

Terugvordering van kosten van bijstand indien de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht is sinds 1 januari 2013 een verplichting op grond van artikel 58 lid 1 WWB. Vóór 1 januari 2013 was dit geen verplichting, maar een bevoegdheid. Voor de overige terugvorderingsgronden geldt dat terugvordering wel een bevoegdheid is gebleven (artikel 58 lid 2 WWB).

 

In artikel XXV lid 5 Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving (stb. 2012, 462 gewijzigd bij stb. 2016, 318) is geregeld dat de nieuwe bepalingen over de verplichte terugvordering van ten onrechte verleende of tot een te hoog bedrag verleende uitkering of bijstand in verband met het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichtingen niet van toepassing zijn op vorderingen die zijn ontstaan vóór 1 januari 2013. Voor deze lopende vorderingen blijft het oude recht van toepassing.

 

Vorderingen die gedekt zijn door zekerheden als pand of hypotheek worden niet kwijtgescholden.

Artikel 6 - Kwijtschelding restantvordering

Deze bepaling voorziet erin dat een restantvordering op schriftelijk verzoek van de belanghebbende wordt kwijtgescholden. Aan deze kwijtschelding zijn de genoemde voorwaarden verbonden. Door na 10 jaar aflossen de schuld kwijt te schelden, geef je de debiteur kansen op een schuldenvrije toekomst.

 

Artikel 7 - Afzien van terugvordering

Kosten van terug- en invordering van vorderingen tot een bedrag van 100 euro wegen, daargelaten vorderingen in verband met schending van de inlichtingenplicht, niet op tegen de baten. Dit artikel bepaalt dan ook dat, behoudens bij schending van de inlichtingenplicht, niet wordt overgegaan tot terugvordering van bedragen tot 100 euro. Voorts bepaalt het artikel dat van terugvordering wordt afgezien als de belanghebbende is overleden en het aannemelijk is dat de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt. Dit betekent dat bij de beoordeling van de vraag of de bijstand teruggevorderd moet worden, de vermogenspositie van de overledene moet worden beoordeeld. Indien het een vordering betreft die ten gevolge van het schenden van de inlichtingenplicht is ontstaan op of na 1 januari 2013 is afzien van terugvorderen niet mogelijk. In dat geval blijft het wel mogelijk af te zien van invordering als de nalatenschap onvoldoende verhaal biedt.

Artikel 8 - Vaststelling van de hoogte van de maandelijkse aflossingscapaciteit

Per 1 januari 2021 treedt de Wet Vereenvoudiging beslagvrije voet (wijziging van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering) in werking. In deze nieuwe wet bedraagt de beslagvrije voet 95 procent van het maandelijks inkomen voor mensen met een inkomen op of onder de bijstandsnorm (artikel 475 da, vierde lid nieuw). Om de schuldenaar al de vruchten te laten plukken van de betere bescherming van zijn bestaansminimum, heeft de Staatssecretaris aan gemeenten gevraagd om bij verrekening van een vordering minimaal uit te gaan van een beslagvrije voet ter hoogte van 95 procent van de bijstandsnorm. In deze beleidsregels wordt geanticipeerd op de aanstaande regelgeving met als gevolg dat de schuldenaar een betere bescherming heeft van zijn bestaansminimum.

 

Door geen 100 procent maar 50 procent van het inkomen boven bijstandsniveau te nemen, houdt de debiteur een inkomen boven bijstandsniveau. Hier wordt balans gezocht tussen enerzijds het zo snel mogelijk invorderen van de bijstandsschuld en anderzijds de reserveringsmogelijkheden en motivatie om werk te verkrijgen en te verkrijgen en te aanvaarden. Als het volledige inkomen boven de beslagvrije voet wordt ingevorderd, dan is de kans groot dat de cliënt minder geneigd is om betaald werkt te zoeken en/of te aanvaarden. Het vorenstaande geldt ook voor fraude vorderingen. Hier staat tegenover dat voor fraudevorderingen en aflossingsverplichting van 10 jaar wordt genomen en waar mogelijk het vermogen wordt aangesproken.

 

Bij fraudevorderingen hoger dan 5000 euro wordt het vermogen gecontroleerd. Wanneer het aanwezige vermogen hoger is dan één keer de geldende bijstandsnorm, dan moet het meerdere zoveel als mogelijk worden aangesproken om de vordering versneld af te lossen.

 

Om redenen van doelmatigheid wordt ingestemd met een betalingsvoorstel van de debiteur, als het totaal van de vordering(en) binnen drie jaar wordt afgelost.

Artikel 9 - Continuering van de maandelijkse aflossingen bij uitstroom

Om uitstroom niet te belemmeren wordt de aflossingsverplichting zoals die tijdens de bijstandverlening was gedurende zes of twee maanden na beëindiging van de bijstand gecontinueerd. Pas daarna wordt de aflossing, indien van toepassing, aangepast aan het gestegen inkomen, wederom ermee rekening houdend dat uitstroom lonend moet zijn. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op vorderingen waarop tijdens de bijstand reeds wordt afgelost.

Artikel 10 - Periodieke hercontrole

Als een belanghebbende geen uitkering vanuit de gemeente ontvangt zal tenminste eenmaal per 24 maanden moeten worden onderzocht of de financiële situatie van belanghebbende is gewijzigd.

Als wij dit noodzakelijk vinden kan de periodieke hercontrole vaker dan eenmaal per 24 maanden plaatsvinden.

Artikel 11 - Aanmaning, verrekening en beslag

De betalingstermijn van zes weken is geregeld in artikel 4:87 Awb. Artikel 11 voorziet erin dat een aanmaning wordt gezonden zodra belanghebbende in verzuim is. De betalingstermijn van twee weken na verzending van de aanmaning is geregeld in artikel 4:112 Awb. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat na overschrijding van de termijn een dwangbevel wordt uitgevaardigd en de vordering door beslag wordt geïnd. Het college heeft ervoor gekozen niet zelf tot dwanginvordering over te gaan. Als na het dwangbevel nog geen betaling plaatsvindt kan de vordering in handen gegeven van een incassobureau.

Artikel 12 - Rangregeling bij invordering

De PW, IOAW en IOAZ kennen geen rangregeling voor invordering - deze bepaling voorziet hierin. Aflossingen strekken allereerst in mindering op de gemaakte kosten. Verder is er voor gekozen om in beginsel eerst oudere vorderingen te innen voor nieuwere. Alleen en voor zover een vordering nog netto kan worden afgelost geldt dat een nieuwere vordering voorgaat op een oudere vordering. Als uitgangspunt is er echter wel voor gekozen om een boete altijd als eerste in te vorderen.

Hoofdstuk 3 - Bijstand in de vorm van een geldlening

Artikel 13 - Situaties waarin bijstand in de vorm van een geldlening wordt verstrekt

Uitgangspunt is dat bijstand om niet wordt verstrekt, tenzij de wet erin voorziet dat hij in de vorm van een geldlening kan worden verstrekt. In dit artikel is bepaald in welke gevallen het college bijstand in de vorm van een geldlening verstrekt. Hier zijn de geldlening in verband met vermogen in de woning als bedoeld in artikel 50 PW en het als renteloze lening verstrekte voorschot tijdens aanvraag en de lening die op grond van de Bbz 2004 is verstrekt uitdrukkelijk van de regels uitgesloten. Voor de geldlening in verband met het vermogen in de woning kan een zekerheid gesteld in de vorm van een hypotheek. Hiervoor gelden andere regels dan de algemene aflossingsregels van een geldlening. Het voorschot kan bij toekenning van de bijstand rechtstreeks worden verrekend met de bijstand. Wordt er geen uitkering verstrekt dan kan het voorschot teruggevorderd worden en zijn de hoofdstukken 1 en 2 meteen van toepassing.

Artikel 14 - Kwijtschelding geldlening duurzame gebruiksgoederen

Dit artikel regelt kwijtschelding van het restant van een geldlening nadat belanghebbende zijn aflossingsverplichting gedurende drie jaren maandelijks stipt is nagekomen.

Artikel 15 - Continueren aflossen na beëindigen bijstand duurzame gebruiksgoederen

In dit artikel wordt aangesloten bij de aflossingstermijnen ten aanzien van gewone uitkeringsschulden (geen fraudevorderingen). Hierdoor ontstaat een consistent en transparant beleid ten aanzien van terugbetaling van schulden, zowel terzake van vorderingen op grond van een bijstandsschuld als vorderingen terzake van geldleningen.

Artikel 16 - Opeisbaarheid van de lening

Dit artikel illustreert de reden waarom ervoor gekozen is het beleid geldleningen aan te laten sluiten bij het terug- en invorderingsbeleid. Immers, wanneer niet (meer) aan de aflossingsverplichtingen wordt voldaan is de lening opeisbaar en kan hij teruggevorderd worden. Vanaf dat moment zijn hoofdstuk 1 en 2 van deze beleidsregels van toepassing.

Hoofdstuk 4 - Slotbepalingen

Artikel 17 - Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 18 - Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude beleidsregels

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 19 - Citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.