Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gouda

Regeling fysieke leefomgeving Gouda

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieGouda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingRegeling fysieke leefomgeving Gouda
CiteertitelRegeling fysieke leefomgeving Gouda
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/XHTMLoutput/Historie/Gouda/649263/CVDR649263_1.html
  2. artikel 160 van de Gemeentewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

30-05-2024hoofdstuk 7A, artikel 7A.1, bijlage XI

21-05-2024

gmb-2024-227284

8234
14-07-202330-05-2024bijlage 1

04-07-2023

gmb-2023-307121

7318
01-01-202114-07-2023nieuwe regeling

15-12-2020

gmb-2020-345252

4608

Tekst van de regeling

Intitulé

Regeling fysieke leefomgeving Gouda

Het college van burgemeester en wethouders van Gouda;

 

gelezen het voorstel van 15 december 2020;

 

gelet op de artikelen 3.25, derde lid, 3.42, vijfde lid, en 5.1 van de Verordening fysieke leefomgeving Gouda;

 

besluit tot:

 

Het vaststellen van de Regeling fysieke leefomgeving Gouda.

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Bestuur: regiobestuur, afdeling Gouda van de Centrale vereniging voor de ambulante handel;

 

Banner: vlag of ander stuk stof dat een symbool, logo of andere boodschap toont, veelal op een losse voet op straat geplaatst;

 

Binnen de singels: centrum van Gouda omsloten door de Kattensingel, Turfsingel, Hollandse IJssel, Fluwelensingel en Blekerssingel;

 

Branche-indeling: indeling in hoofdbranches en sub-branches met het vastgesteld aantal af te geven omgevingsvergunningen voor vaste markt- of dagstandplaatsen per marktdag.

 

Branchepatroon: aanwijzing per markt van de door het college vastgestelde hoofdbranches en sub-branches met inbegrip van het aantal verkoopplaatsen per soort of assortiment.

 

Hekwerk of ander afscheidingsmateriaal: afscheiding van een plaats of terrein waarop een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit of een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw plaatsvindt;.

 

Hoogwerker: standwerker welke zijn verkoop pleegt te doen vanaf een verhoogd platform.

 

Kernwinkelgebied: gebied waarbinnen de volgende straten zijn gelegen: Kleiweg, Kleiwegstraat, Agnietenstraat, Nieuwstraat, Nieuwe Markt, Sint Anthoniestraat, Achter de Waag, Zeugstraat, Hoogstraat, Markt, Wijdstraat, Korte Tiendeweg, Lange Tiendeweg, Stoofsteeg, Korte Groenendaal en Lange Groenendaal, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 9 van deze regeling;

 

Locatie: gebied van maximaal 100 x 100 meter;

 

Meeloper: gegadigde voor een vaste marktstandplaats.

 

Seizoenstandplaats: standplaats die voor commerciële doeleinden en voor maximaal 12 aaneengesloten weken een of meerdere dagen per week op dezelfde plaats wordt ingenomen;

 

Standplaatshouder: marktvergunninghouder met een vaste of tijdelijke standplaats.

 

Steiger: tijdelijke constructie opgebouwd uit steigerpijpen om het mogelijk te maken om te bouwen of onderhoud te plegen op hoge plaatsen waar men niet gemakkelijk bij kan, al dan niet voor het tijdelijk stutten van bouwwerken, en waar uitzetsteunen, (driehoeks)stabilisatoren of andere extensies ten behoeve van een steiger integraal onderdeel van uitmaken;

 

Tijdelijke standplaats: standplaats die voor maximaal 5 aaneengesloten dagen wordt ingenomen;.

 

Trottoir of stoep: verhard en door afscheiding voor weggebruikers duidelijk herkenbaar deel van de openbare weg, al dan niet verhoogd aangelegd ten opzichte van de rijbaan, in het bijzonder ingericht voor het verkeer van voetgangers;

 

Uitstalling: een of meer voorwerpen die direct voor de gevel van een pand op straat worden geplaatst, met als doel om de aandacht te vestigen op de winkel of onderneming die in dat pand gevestigd is, met uitzondering van een uithangbord of reclame-uiting die onlosmakelijk met het pand is verbonden;

 

Vaste marktstandplaats: standplaats die voor commerciële doeleinden en voor een periode langer dan 12 aaneengesloten weken op dezelfde plaats en op regelmatige en gezette tijden wordt ingenomen;

 

VFLO: Verordening fysieke leefomgeving Gouda;

 

Winkel: winkel als bedoeld in de Winkeltijdenwet of een dienstverlenend bedrijf, zoals een reisbureau of afhaalzaak, met uitzondering van horeca-inrichtingen;

 

Zwemmer: standwerker welke zijn waren rondom zich uitstalt op een verlaagd platform en een ander artikel tracht te verkopen aan het publiek.

Hoofdstuk 2 Omgevingsvergunningsvrij gebruik openbare plaats

Artikel 2.1 Bouwborden

Bouwborden mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    het bouwbord redelijkerwijs niet anders dan op een openbare plaats kan worden geplaatst (er is geen redelijk alternatief);

  • b.

    het bouwbord wordt geplaatst op – of in de directe nabijheid van – het terrein waarop de bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit of de tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw wordt uitgevoerd;

  • c.

    bij de plaatsing wordt voldaan aan de beoordelingsgronden bedoeld in artikel 3.26 van de VFLO;

  • d.

    de plaatsing is niet in strijd met enige andere bepaling in de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 of de VFLO;

  • e.

    het bouwbord is geplaatst tijdens de periode dat de desbetreffende activiteit of werkzaamheid plaatsvindt;

  • f.

    het bouwbord constructief veilig is, zodat voldoende weerstand kan worden geboden tegen belastingen vergelijkbaar met de belastingen zoals deze zijn geformuleerd in het Bouwbesluit;

  • g.

    het bouwbord geen onevenredige overlast oplevert voor gebruikers van in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

  • h.

    de plaatsing van het bouwbord plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 van de Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van het bouwbord gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om het te bouwbord op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd.

  • i.

    het bouwbord niet wordt verlicht en geen bewegende en/of verlichte informatie bevat, en

  • j.

    het gaat om maximaal één bouwbord, met een maximale oppervlakte van 12 m2, per activiteit of werkzaamheid.

Artikel 2.2 Te koop/te huur-borden

Te koop/ te huurborden mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    het te koop/te huur-bord redelijkerwijs niet anders dan op een openbare plaats kan worden geplaatst (er is geen redelijk alternatief);

  • b.

    het te koop/te huur-bord wordt geplaatst op – of in de directe nabijheid van – het perceel/object waarop het bord betrekking heeft;

  • c.

    bij de plaatsing wordt voldaan aan de beoordelingsgronden als bedoeld in artikel 3.26 van de VFLO;

  • d.

    de plaatsing is niet in strijd met enige andere bepaling in de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 of de VFLO;

  • e.

    het te koop/te huur-bord geplaatst worden tijdens de periode dat het desbetreffende object daadwerkelijk te koop/te huur staat;

  • f.

    het te koop/te huur-bord constructief veilig is, zodat voldoende weerstand kan worden geboden tegen belastingen vergelijkbaar met de belastingen zoals deze geformuleerd zijn in het Bouwbesluit;

  • g.

    het te koop/te huur-bord geen onevenredige overlast oplevert voor gebruikers van in de nabijheid gelegen onroerende zaken;

  • h.

    de plaatsing van het te koop/te huur-bord plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 van de Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van het te koop/te huur-bord gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om het te koop/te huur-bord op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd;

  • i.

    het te koop/te huur-bord geen bewegende en/of verlichte informatie bevat, en

  • j.

    het gaat om maximaal één te koop/te huur-bord per perceel geplaatst worden, met een maximale oppervlakte van 12 m2.

Artikel 2.3 Bouwketen

Een bouwkeet mag omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    de bouwkeer redelijkerwijs niet anders dan op een openbare plaats kan worden geplaatst (er is geen redelijk alternatief);

  • b.

    de bouwkeet noodzakelijk/functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, of voor een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw;

  • c.

    bij de plaatsing niet wordt voldaan aan de beoordelingsgronden als bedoeld in artikel 3.26 van de VFLO;

  • d.

    de plaatsing is niet in strijd met enige andere bepaling in de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 of de VFLO;

  • e.

    de plaatsing, in gebieden waar parkeergelegenheid aantoonbaar schaars is, niet ten koste gaat van openbare parkeergelegenheid;

  • f.

    de opdrachtgever of uitvoerder minimaal twee weken voor de plaatsing van de bouwkeet het college schriftelijk in kennis stelt van de voorgenomen plaatsing;

  • g.

    de bouwkeet is voorzien van de naam en het telefoonnummer van de eigenaar/verhuurder en/of van de uitvoerder van de activiteit of werkzaamheid;

  • h.

    de bouwkeet, voor zover geen mobiele schaftkeet zijnde, wordt geplaatst op rubberen rijplaten of ander beschermend materiaal (ter voorkoming van beschadiging van de ondergrond);

  • i.

    de plaatsing van de bouwkeet de bereikbaarheid van de nabije omgeving, of de doorgaande weg, door politie-, brandweer- en ambulancediensten niet belemmert;

  • j.

    de bouwkeet niet wordt geplaatst op (afvoer- en riool)putten, deksels van ondergrondse brandkranen en riolen en afsluiters. Rond brandkranen moet een straal van minimaal twee meter vrij zijn,;

  • k.

    in- en (nood)uitgangen van woningen, bedrijfspanden en dergelijke moeten bruikbaar en toegankelijk blijven;

  • l.

    de plaatsing van de bouwkeet plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van de bouwkeet gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg enen dat het niet is toegestaan om de bouwkeet op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd, en

  • m.

    de bouwkeet op minimaal twee meter afstand van de gevel van nabijgelegen gebouwen wordt geplaatst in verband met mogelijk brandgevaar.

Artikel 2.4 Verplaatsbare toileteenheden

Een verplaatsbare toileteenheid mag omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    de verplaatsbare toileteenheid redelijkerwijs niet anders dan op een openbare plaats kan worden geplaatst (er is geen redelijk alternatief);

  • b.

    de verplaatsbare toileteenheid noodzakelijk/functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, of voor een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw;

  • c.

    bij de plaatsing wordt voldaan aan de beoordelingsgronden als bedoeld in artikel 3.26 van de VFLO;

  • d.

    de plaatsing is niet in strijd zijn met enige andere bepaling in de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 of de VFLO;

  • e.

    de plaatsing, in gebieden waar parkeergelegenheid aantoonbaar schaars is, niet ten koste gaat van openbare parkeergelegenheid;

  • f.

    de verplaatsbare toileteenheid is voorzien van de naam en het telefoonnummer van de eigenaar/verhuurder en/of van de uitvoerder van de activiteit of werkzaamheid;

  • g.

    de plaatsing van de verplaatsbare toileteenheid de bereikbaarheid van de nabije omgeving, of de doorgaande weg, door politie-, brandweer- en ambulancediensten niet belemmert;

  • h.

    de verplaatsbare toileteenheid niet wordt geplaatst op (afvoer- en riool)putten, deksels van ondergrondse brandkranen en riolen en afsluiters; rond brandkranen moet een straal van minimaal twee meter vrij zijn;

  • i.

    in- en (nood)uitgangen van woningen, bedrijfspanden en dergelijke moeten bruikbaar en toegankelijk blijven;

  • j.

    de plaatsing van de verplaatsbare toileteenheid plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van de toileteenheid gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om de toileteenheid op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd, en

  • k.

    de verplaatsbare toileteenheid op minimaal twee meter afstand van de gevel van nabijgelegen gebouwen wordt geplaatst in verband met mogelijk brandgevaar.

Artikel 2.5 Heistellingen, hijskranen en andere hulpconstructies

Heistellingen, hijskranen en andere hulpconstructies mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    de heistelling en dergelijke redelijkerwijs niet anders dan op een openbare plaats kan worden geplaatst (er is geen redelijk alternatief);

  • b.

    de heistelling en dergelijke noodzakelijk/functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, of voor een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw, en

  • c.

    bij de plaatsing wordt voldaan aan de beoordelingsgronden als bedoeld in artikel 3.26 van de VFLO;

  • d.

    de plaatsing is niet in strijd zijn met enige andere bepaling in de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 of de VFLO;

  • e.

    de plaatsing, in gebieden waar parkeergelegenheid aantoonbaar schaars is, niet ten koste gaat van openbare parkeergelegenheid;

  • f.

    de opdrachtgever of uitvoerder minimaal twee weken voor de plaatsing van de heistelling en dergelijke het college schriftelijk in kennis stelt van de voorgenomen plaatsing;

  • g.

    de heistelling en dergelijke is voorzien van de naam en het telefoonnummer van de eigenaar/verhuurder en/of van de uitvoerder van de activiteit of werkzaamheid;

  • h.

    de heistelling en dergelijke wordt geplaatst op rubberen rijplaten of ander beschermend materiaal (ter voorkoming van beschadiging van de ondergrond);

  • i.

    de plaatsing van de heistelling en dergelijke de bereikbaarheid van de nabije omgeving, of de doorgaande weg, door politie-, brandweer- en ambulancediensten niet belemmert;

  • j.

    de heistelling en dergelijke niet worden geplaatst op (afvoer- en riool)putten, deksels van ondergrondse brandkranen en riolen en afsluiters; rond brandkranen moet een straal van minimaal twee meter vrij zijn,;

  • k.

    in- en (nood)uitgangen van woningen, bedrijfspanden en dergelijke moeten bruikbaar en toegankelijk blijven, en

  • l.

    de plaatsing van de heistelling en dergelijke plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 Wegenverkeerswet hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van de voorwerpen gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om de voorwerpen op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd.

Artikel 2.6 Hekwerken en vergelijkbaar afscheidingsmateriaal

Hekwerken en vergelijkbaar afscheidingsmateriaal mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    het hekwerk redelijkerwijs niet anders dan op een openbare plaats kan worden geplaatst (er is geen redelijk alternatief);

  • b.

    het hekwerk noodzakelijk/functioneel is voor een bouw-, onderhouds- of sloopactiviteit, of voor een tijdelijke werkzaamheid in de grond-, weg- of waterbouw;

  • c.

    bij de plaatsing wordt voldaan aan de beoordelingsgronden als bedoeld in artikel 3.26 van de VFLO;

  • d.

    de plaatsing is niet in strijd met enige andere bepaling in de Algemene plaatselijke verordening Gouda 2020 of de VFLO;

  • e.

    de plaatsing, in gebieden waar parkeergelegenheid aantoonbaar schaars is, niet ten koste gaat van openbare parkeergelegenheid;

  • f.

    de opdrachtgever of uitvoerder minimaal twee weken voor de plaatsing van het hekwerk het college schriftelijk in kennis stelt van de voorgenomen plaatsing;

  • g.

    het hekwerk constructief veilig is, zodat voldoende weerstand kan worden geboden tegen belastingen vergelijkbaar met de belastingen zoals deze zijn geformuleerd in het Bouwbesluit, en

  • h.

    het hekwerk is voorzien van de naam en het telefoonnummer van de eigenaar/verhuurder en/of van de uitvoerder van de activiteit of werkzaamheid;

  • i.

    de plaatsing van het hekwerk de bereikbaarheid van de nabije omgeving, of de doorgaande weg, door politie-, brandweer- en ambulancediensten niet belemmert;

  • j.

    de plaatsing van het hekwerk plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van het hekwerk gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om het hekwerk op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd, en

  • k.

    bij de plaatsing van het hekwerk op het trottoir minimaal 1 meter vrij is ten behoeve van het voetgangersverkeer.

Artikel 2.7 Vlaggen, wimpels en vlaggenstokken

Vlaggen, wimpels en vlaggenstokken mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst zolang ze geen gevaar of hinder opleveren voor personen of goederen en niet voor commerciële doeleinden worden gebruikt.

Artikel 2.8 Zonneschermen

Zonneschermen mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst boven het voor voetgangers bestemde gedeelte van de weg zolang ze geen gevaar of hinder opleveren voor personen en voor de bereikbaarheid voor hulpdiensten. Dit houdt in ieder geval in dat een zonnescherm:

  • a.

    ten minste 2.20 meter boven de weg hangt;

  • b.

    een maximale uitval van 3 meter heeft, en

  • c.

    maximaal 20% van de breedte van de weg beslaat.

Artikel 2.9 Voorwerpen of stoffen op de rijweg

Voorwerpen of stoffen mogen omgevingsvergunningsvrij op de rijweg worden geplaatst in verband met laden of lossen:

  • a.

    zolang het gebruik op deze wijze van de weg noodzakelijk is (er is geen redelijk alternatief) en

  • b.

    de voorwerpen of stoffen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.10 Zand, aarde en grint

Zand, aarde en grint mag omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    de plaatsing niet langer duurt dan 5 opeenvolgende dagen;

  • b.

    er geen zand, aarde of grint wordt geplaatst op de rijweg, fietspaden of in het openbaar groen;

  • c.

    bij de plaatsing op het trottoir minimaal 1 meter vrij is ten behoeve van het voetgangersverkeer;

  • d.

    het zand, de aarde of het grint niet worden geplaatst op (afvoer- en riool)putten, deksels van ondergrondse brandkranen en riolen en afsluiters; rond brandkranen moet een straal van minimaal twee meter vrij zijn, en

  • e.

    in- en (nood)uitgangen van woningen, bedrijfspanden en dergelijke bruikbaar en toegankelijk blijven.

Artikel 2.11 Afval-, opslag- en vuilcontainers

Afval-, opslag- en vuilcontainers mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    de plaatsing niet langer duurt dan 5 opeenvolgende dagen en na afloop van de plaatsing gedurende twee weken van deze mogelijkheid géén gebruik wordt gemaakt

  • b.

    de plaatsing gebeurt op een parkeerplaats;

  • c.

    de opdrachtgever dient twee weken voor de plaatsing het college in kennis te stellen met een door de het college vastgesteld meldingsformulier;

  • d.

    een container is voorzien van de naam en telefoonnummer van de eigenaar en/of verhuurder, en

  • e.

    een container wordt geplaatst op rubberen rijplaten of ander beschermend materiaal (ter voorkoming van beschadiging van de ondergrond);

  • f.

    een container niet groter is dan 2,5 x 4 meter (maximale afmetingen);

  • g.

    de plaatsing van een container de bereikbaarheid van de nabije omgeving, of de doorgaande weg, door politie-, brandweer- en ambulancediensten niet belemmert;

  • h.

    de plaatsing van een container plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van een container gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om een container op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd, en

  • i.

    een container op minimaal 2 meter afstand van de gevel van nabijgelegen gebouwen wordt geplaatst in verband met mogelijk brandgevaar.

Artikel 2.12 Steigers

Steigers mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer:

  • a.

    de plaatsing niet langer duurt dan 14 opeenvolgende dagen;

  • b.

    een steiger niet wordt geplaatst op de rijweg, fietspaden of in het openbaar groen;

  • c.

    bij de plaatsing van een steiger op het trottoir minimaal 1 meter vrij is ten behoeve van het voetgangersverkeer;

  • d.

    een steiger niet wordt geplaatst op (afvoer- en riool)putten, deksels van ondergrondse brandkranen en riolen en afsluiters. Rond brandkranen moet een straal van minimaal twee meter vrij zijn;

  • e.

    in- en (nood)uitgangen van woningen, bedrijfspanden en dergelijke moeten bruikbaar en toegankelijk blijven;

  • f.

    een steiger aan de gevel is vastgemaakt, er geen uitzetsteunen worden gebruikt (minimaal 1 meter van het trottoir moet vrij blijven),;

  • g.

    een steiger wordt geplaatst op rubberen rijplaten of ander beschermend materiaal (ter voorkoming van beschadiging van de ondergrond);

  • h.

    de plaatsing van een steiger de bereikbaarheid van de nabije omgeving, of de doorgaande weg, door politie-, brandweer- en ambulancediensten niet belemmert;

  • i.

    de plaatsing van een steiger plaatsvindt in overeenstemming met artikel 5 Wegenverkeerswet, hetgeen inhoudt dat het verboden is om door plaatsing van een steiger gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg en dat het niet is toegestaan om een steiger op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd.

Hoofdstuk 3 Uitstallingen

Artikel 3.1  

Uitstallingen die bij winkels worden geplaatst die in het kernwinkelgebied zijn gevestigd mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst wanneer zij voldoen aan de artikelen 3.2 en 3.3.

Artikel 3.2 Afmetingen van uitstallingen

  • 1.

    De breedte van een uitstalling bedraagt maximaal de breedte van de gevel van de winkel waartoe de uitstalling behoort. Er worden geen uitstallingen voor deuren van woningen geplaatst.

  • 2.

    De diepte van een uitstalling bedraagt maximaal 1 meter, gemeten vanaf de gevel.

  • 3.

    De hoogte van een eventuele banner bedraagt maximaal 1,80 meter.

  • 4.

    In afwijking van het tweede en derde lid geldt voor het plaatsen van uitstallingen bij winkels in de Korte Groenendaal, de Stoofsteeg en de Zeugstraat, dat de diepte van de uitstalling maximaal 0,50 meter en de hoogte van de banner maximaal 1,50 meter bedraagt.

  • 5.

    Bij winkels is het toegestaan om beperkt zitgelegenheid te creëren door middel van een bankje. Het bankje overschrijdt de maximale breedte en diepte die in de straat is toegestaan niet.

  • 6.

    Voor een eventueel terras dient de ondernemer in het bezit te zijn van een exploitatievergunning om vervolgens een terrasvergunning aan te kunnen vragen.

Artikel 3.3 Plaatsing van de uitstallingen

  • 1.

    Het plaatsen en geplaatst houden van uitstallingen is slechts tijdens de openingstijden van de betreffende winkel toegestaan. Uitstallingen worden vóór sluitingstijd van de winkel van de openbare plaats verwijderd.

  • 2.

    De ondernemer draagt zorg voor reiniging van de openbare plaats, indien deze plaats is verontreinigd als gevolg van het plaatsen van uitstallingen.

  • 3.

    De uitstallingen leveren geen gevaar, schade of hinder op voor personen en goederen, voor de veiligheid van de weg of voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

  • 4.

    De uitstallingen hinderen het cameratoezicht van de gemeente niet.

  • 5.

    De vrije doorgang in de straat is minimaal 3,50 meter breed op de rijbaan voor voetgangers, minder validen, mensen met een beperking, fietsers en gemotoriseerd verkeer. Uitstallingen zijn niet toegestaan, indien de breedte van de straat minder dan 3,50 meter bedraagt.

  • 6.

    Er worden geen uitstallingen geplaatst op blindegeleidelijnen.

  • 7.

    Uitstallingen worden niet geplaatst binnen een afstand van 1 meter vanaf een brandkraan.

  • 8.

    De uitstalling is bedoeld om de aandacht te vestigen op de etalage van de winkel en mag geen dichte wand worden die het zicht op de nabijgelegen winkel afsluit.

  • 9.

    Uitstallingen worden op eerste aanzegging van het college of de door het bevoegd gezag ingestelde toezichthouder van de openbare plaats verwijderd, indien dit met het oog op de openbare orde en veiligheid en/of werkzaamheden aan de openbare weg direct noodzakelijk wordt geacht.

  • 10.

    Voorafgaand aan het houden van evenementen of aan het uitvoeren van werkzaamheden aan een openbare plaats in het kernwinkelgebied kan het college bepalen, dat in de betrokken straten of delen van straten gelet op de openbare orde en veiligheid, geen uitstallingen worden geplaatst.

  • 11.

    De karakteristieke cultuurhistorische waarden en sfeer van het kernwinkelgebied blijven behouden na het plaatsen van de uitstallingen.

  • 12.

    Bij vragen, onenigheid of onduidelijkheid beslist het college of een uitstalling wel of niet is toegestaan.

Artikel 3.4 Omgevingsvergunningen en straatplan

  • 1.

    Het college verleent geen omgevingsvergunningen voor uitstallingen in het kernwinkelgebied die niet aan de artikelen 3.2 en 3.3 voldoen.

  • 2.

    Het college kan afwijken van het eerste lid, indien toepassing van het eerste lid, gelet op het belang van de ondernemer, leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan het college voor een straatplan een omgevingsvergunning op grond van artikel 3.26, eerste lid, van de VFLO verlenen als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • a.

      er is een samenhang tussen de gewenste uitstallingen;

    • b.

      het straatplan is een aanvulling op eventuele reeds aanwezige uitstallingen en levert een bijdrage aan de sfeer en het karakter van de straat;

    • c.

      het straatplan dient door ten minste vier ondernemers uit de straat te worden ingediend.

Artikel 3.5 Uitstallingen voor de verkoop van zelfgemaakte voorwerpen

Uitstallingen voor de verkoop van zelfgemaakte voorwerpen, zoals schilderstukjes, sieraden en kleding mogen omgevingsvergunningsvrij worden geplaatst op de Kleiweg, Kleiwegstraat, Hoogstraat, Korte en Lange Groenendaal, Korte Tiendeweg, Lange Tiendeweg tussen de Korte Tiendeweg en de Jeruzalemstraat/Zeugstraat, Nieuwstraat, St. Anthoniestraat en de Markt wanneer:

  • a.

    de verkoop incidenteel en niet beroepsmatig plaatsvindt en tijdens marktdagen niet plaatsvindt op het deel van de Markt waar op dat moment de warenmarkt wordt gehouden;

  • b.

    de winkelier of bewoner, voor wiens pand de verkoop zal plaatsvinden, geen bezwaar heeft tegen de verkoop;

  • c.

    er geen bezwaren bestaan tegen de verkoop vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid, brandveiligheid, openbare orde en veiligheid en uiterlijk aanzien van de gemeente;

  • d.

    de verkoop plaats vindt tijdens de wettelijk toegestane openingstijden voor de winkels in Gouda en

  • e.

    er een afstand van minimaal 0,5 meter tot etalages van winkels en tot ingangen van gebouwen in acht wordt genomen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsvergunning standplaats

Artikel 4.1 Algemene bepalingen

  • 1.

    Een standplaats mag alleen worden ingenomen met een geldige omgevingsvergunning en met inachtneming van de algemene en eventuele aanvullende voorschriften of voorwaarden die aan de omgevingsvergunning zijn verbonden.

  • 2.

    Er mag op zondag alleen een standplaats ingenomen worden indien op dat moment in het betreffende stadsdeel van Gouda een koopzondag geldt.

  • 3.

    Standplaatsen komen niet in aanmerking voor een terras. Dit is voorbehouden aan horecagelegenheden.

  • 4.

    Er worden geen standplaatsen toegewezen op locaties met de bestemming “openbaar groen”.

  • 5.

    Er worden geen omgevingsvergunningen standplaats afgegeven op de dagen waarop in de gemeente in de betreffende wijken de weekmarkt(en) plaatsvinden, indien het een standplaats in dezelfde branche betreft die ook op de betreffende weekmarkt(en) voorkomt.

  • 6.

    Er worden ten hoogste twee standplaatsen per locatie toegewezen, mits vanuit deze standplaatsen niet dezelfde goederen worden verkocht.

  • 7.

    Op parkeerplaatsen op parkeerterreinen in de directe omgeving van een winkelconcentratie worden alleen standplaatsen toegewezen voor zover die parkeerplaatsen gelegen zijn aan de rand van het parkeerterrein.

Artikel 4.2 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een omgevingsvergunning standplaats gaat vergezeld van:

    • a.

      een kopie van een geldig identiteitsbewijs;

    • b.

      een bewijs van registratie bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel / Hoofdbedrijfschap Ambachten;

    • c.

      één of meer foto’s van de mobiele inrichting;

    • d.

      een gedetailleerde situatieschets van de gewenste standplaatslocatie, en

    • e.

      indien van toepassing een schriftelijk bewijs dat de eigenaar van de grond waarop de standplaats wordt ingenomen toestemming voor dat gebruik geeft.

  • 2.

    Indien een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor de verkoop van eet- en drinkwaren moet worden voldaan aan de eisen gesteld bij of krachtens de Warenwet en de Hygiënecode Ambulante Handel.

  • 3.

    Per natuurlijke persoon wordt per dag één omgevingsvergunning voor een standplaats verleend.

Artikel 4.3 Vaste standplaats

  • 1.

    In het stadsgedeelte binnen de singels worden geen vaste standplaatsen toegewezen, zulks gelet op het uiterlijke aanzien, de verkeersveiligheid en de openbare veiligheid.

  • 2.

    Voor het stadsgedeelte gelegen buiten de singels worden geen vaste standplaatsen toegewezen binnen een afstand van 200 meter van een markt, indien het artikelen betreft die eveneens op de betrokken markt worden verhandeld.

Artikel 4.4 Tijdelijke standplaats

  • 1.

    Voor het gedeelte binnen de singels geldt dat:

    • a.

      een ideële instelling een tijdelijke standplaats mag innemen;

    • b.

      de aldaar gevestigde detailhandel en horeca voor de verkoop van aanverwante producten en voor maximaal 6 keer per kalenderjaar, en per keer voor maximaal 5 aaneengesloten dagen, voor de eigen onderneming een tijdelijke standplaats mag innemen.

  • 2.

    Binnen een straal van vijftig meter rond een terrein waarop een (algemene) festiviteit plaatsvindt worden geen tijdelijke standplaatsen toegewezen, zulks gelet op het uiterlijk aanzien, de verkeersveiligheid, de openbare veiligheid en in het belang van de openbare orde.

Artikel 4.5 Seizoenstandplaats

  • 1.

    Voor de stadsdelen buiten de singels geldt dat:

    • a.

      alleen een seizoenstandplaats ingenomen kan worden voor de verkoop van streekgebonden levensmiddelen, zoals kaas en stroopwafels of voor de verkoop van oliebollen.

    • b.

      alleen in de periode van 6 tot en met 24 december een seizoenstandplaats ingenomen kan worden voor de verkoop van kerstbomen.

  • 2.

    Voor het stadsgedeelte binnen de singels geldt dat:

    • a.

      alleen op de Nieuwe Markt een seizoenstandplaats ingenomen kan worden voor de verkoop van oliebollen en aanverwante producten.

    • b.

      alleen op de Nieuwe Markt in de periode van 6 tot en met 24 december een seizoenstandplaats ingenomen kan worden voor de verkoop van kerstbomen.

    • c.

      alleen op de Markt in de periode van 6 tot en met 24 december een seizoenstandplaats ingenomen kan worden voor de verkoop van kerstartikelen tijdens een te houden kerstmarkt.

Artikel 4.6 Omvang

  • 1.

    De omvang van de tijdelijke en vaste standplaatsen mag maximaal 20 m2 bedragen.

  • 2.

    Voor de omvang van de seizoenstandplaatsen voor de verkoop van streekgebonden levensmiddelen buiten de singels geldt dat de totale omvang van de standplaats maximaal uit 4 standplaatsen mag bestaan en bij elkaar mag de in gebruik genomen oppervlakte niet meer dan 80 m² bedragen.

  • 3.

    Voor de omvang van de seizoenstandplaatsen met betrekking tot de verkoop van oliebollen en kerstbomen geldt voor de gehele stad dat:

    • a.

      de omvang van de standplaats voor een oliebollenkraam maximaal 35 m² mag bedragen;

    • b.

      de omvang van de standplaats voor de verkoop van kerstbomen maximaal 80 m² mag bedragen.

Artikel 4.7 Locaties binnen de singels

  • 1.

    De locatie voor de seizoenstandplaatsen is op de Nieuwe Markt.

  • 2.

    De locaties voor de tijdelijke ideële standplaatsen zijn:

    • a.

      de Markt;

    • b.

      de kruising Blauwstraat / Turfmarkt en Hoogstraat.

  • 3.

    Op de locatie genoemd in het tweede lid, onder a, geldt dat alleen tijdens politieke verkiezingsperioden of in de avonduren een tijdelijke ideële standplaats ingenomen kan worden.

  • 4.

    Op de locatie genoemd in het tweede lid, onder b, geldt dat eventuele fysieke middelen, zoals een kraam of kar, niet het zicht op en de bereikbaarheid van de Blauwstraat en de Turfmarkt mogen hinderen.

  • 5.

    Tijdens politieke verkiezingsperiodes kunnen in het kader van een politieke verkiezingsmarkt meer dan 2 tijdelijke ideële standplaatsen op dezelfde locatie ingenomen worden.

Artikel 4.8 Inhoud omgevingsvergunning

  • 1.

    Standplaatsen worden slechts verleend aan natuurlijke personen.

  • 2.

    In de omgevingsvergunning voor een standplaats wordt tenminste vermeld:

    • a.

      het karakter van de standplaats;

    • b.

      de maximaal te benutten oppervlakte;

    • c.

      de artikelen die op de betrokken standplaats mogen worden verkocht;

    • d.

      de periode waarin van de standplaats gebruik mag worden gemaakt, te weten, een dag, een gedeelte van een dag, of voor één of meer dagen per week of gedeelten daarvan.

  • 3.

    De in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning wordt voorzien van een recente pasfoto van de vergunninghouder.

Artikel 4.9 Geldigheidsduur omgevingsvergunning en verlenging

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor een vaste standplaats of een seizoenstandplaats wordt voor de duur van 2 jaren verleend met daarbij de mogelijkheid tot verlenging voor telkens een periode van maximaal twee jaren.

  • 2.

    Minimaal acht weken voor het verlopen van de omgevingsvergunning dient een aanvraag om een verlenging bij het college van burgemeester en wethouders te worden gedaan. Wanneer de vergunninghouder niet tijdig een verlenging aanvraagt, verloopt de vergunning en kan de standplaats aan een andere aanvrager worden toegewezen.

Artikel 4.10 Wijziging

  • 1.

    Voor elke wijziging op de standplaats wordt een aanvraag ingediend.

  • 2.

    Gedurende de tijd dat de aanvraag in behandeling is, worden de aangevraagde wijzigingen niet aangebracht of uitgevoerd.

Artikel 4.11 Beëindiging

Een verzoek tot beëindiging van de vergunning wordt schriftelijk bij het college ingediend.

Hoofdstuk 5 Nadere regels ten aanzien van de markt

Paragraaf 5.1 Algemene bepalingen

Artikel 5.1 Inrichting van de markt

Ten aanzien van de markt geldt:

  • 1.

    De locatie en het tijdstip van alle warenmarkten, zoals beschreven in bijlage 1 .

  • 2.

    De opstelling en indeling van alle warenmarkten, zoals beschreven in bijlagen 2 tot en met 5.

  • 3.

    Per honderd strekkende meter marktkraam wordt ten minste één standwerkersplaats toegewezen.

  • 4.

    De zones voor de verkoopwagens, zoals beschreven in bijlagen 2 tot en met 5.

  • 5.

    De zones voor de verkoopwagens, zoals beschreven in bijlagen 2 tot en met 5.

Artikel 5.2 Evenementen op het marktterrein op de Markt

  • 1.

    Op de marktdagen op donderdag en zaterdag kunnen evenementen op de Markt plaatsvinden.

  • 2.

    De alternatieve locatie voor de warenmarkt tijdens de jaarlijkse kermis en andere evenementen waarbij de warenmarkt geheel moet worden verplaatst is het parkeerterrein Klein Amerika zoals weergegeven in bijlage 7.

  • 3.

    De locatie voor evenementen die samen met de warenmarkt op de Markt plaatsvinden is de Markt tussen het Stadhuis en de Waag en het gebied ten westen daarvan zoals neergelegd in bijlage 6. Een evenement kan ook op een andere locatie op de Markt worden gehouden, mits er voldoende ruimte overblijft om alle (vaste) vergunninghouders een marktstandplaats te kunnen geven.

  • 4.

    Tijdens evenementen als bedoeld in het derde lid is het plein Achter de Waag beschikbaar voor de opstelling van de warenmarkt.

  • 5.

    Minimaal twee maanden voorafgaand aan een evenement wordt met de marktcommissie overlegd en eventuele aanvullende wensen tot tijdelijke wijziging van de opstelling van een donderdag- en/of zaterdagmarkt.

  • 6.

    De vergunninghouders worden indien nodig, via de marktcommissie, ten minste één maand voor dat de verplaatsing plaatsvindt, over de verplaatsing geïnformeerd.

  • 7.

    De vergunninghouders ontvangen geen financiële vergoeding bij verplaatsing of afgelasting.

Artikel 5.3 Marktpromotiefonds

Ten aanzien van het marktpromotiefonds geldt dat het promotiefonds wordt gebruikt, in overleg met de Centrale vereniging voor ambulante handel, voor promotionele activiteiten ten behoeve van de warenmarkt op de Markt tijdens en rondom evenementen.

Artikel 5.4 Branche-indeling

Ten aanzien van de branche-indeling geldt:

  • a.

    op de warenmarkten in Gouda worden hoofdbranches en sub-branches onderscheiden zoals beschreven in bijlage 7;

  • b.

    per sub-branche wordt aan vergunninghouders niet meer dan het in het branchepatroon van de markt voor die branche vastgestelde maximum aantal verkoopmeters uitgegeven;

  • c.

    per vergunninghouder worden niet meer dan maximaal 12 verkoopmeters uitgegeven.; Een vergunninghouder mag slechts in één branche actief zijn. Deze branche wordt vermeld op de omgevingsvergunning van de betreffende vergunninghouder. Vermenging van branches is niet toegestaan, en

  • d.

    De aantallen uit te geven omgevingsvergunningen per hoofd- en sub-branche zijn gemaximeerd met als doel om een zo gevarieerd mogelijk samengestelde markt te realiseren, zoals weergegeven in bijlage 7.

Artikel 5.5 Branche-overschrijdende waren of goederen

  • 1.

    Indien (een soort of assortiment van) waren of goederen (kan) kunnen worden ondergebracht bij meer dan één van de in het branchepatroon vermelde branches, dan is uitsluitend de meest specifieke branche van toepassing.

  • 2.

    Indien het kernassortiment tot één bepaalde branche behoort, doch één van de waren of goederen van het kernassortiment, althans een klein aantal daarvan, daarnaast ook bij een andere branche kan worden ondergebracht, worden die waren of goederen geacht tot dezelfde branche te behoren als de waren of goederen in het kernassortiment.

Artikel 5.6 Branchewijziging

  • 1.

    Indien een vaste marktstandplaatshouder een branchewijziging wenst vraagt hij dit schriftelijk aan bij het college.

  • 2.

    Wijziging wordt alleen toegestaan indien binnen de betreffende branches het gevraagde aantal meters verkoopruimte beschikbaar is.

  • 3.

    Bij de toewijzing wordt rekening gehouden met de plaatsing op de anciënniteitlijst.

     

Paragraaf 5.2 Bepalingen over vergunningen

Artikel 5.7 Inhoud omgevingsvergunning vaste marktstandplaats

  • 1.

    Een omgevingsvergunning vaste marktstandplaats vermeldt in ieder geval:

    • a.

      de naam en voornamen, de geboortedatum en –plaats, het adres en de woonplaats van de vergunninghouder;

    • b.

      een duidelijke omschrijving van de toegewezen vaste marktstandplaats met vermelding van het nummer en de afmetingen daarvan;

    • c.

      de kraam of andere verkoopmaterialen die de vergunninghouder bij het innemen van de marktstandplaats mag gebruiken;

    • d.

      het soort artikelen dat de vergunninghouder mag verhandelen of de branche waartoe de vergunninghouder behoort, en

    • e.

      de datum waarop aan de vergunninghouder voor het eerst omgevingsvergunning is verleend en zijn volgnummer op de anciënniteitlijst.

  • 2.

    Aan de omgevingsvergunning wordt een middel ter identificatie gehecht.

Artikel 5.8 Inschrijving op anciënniteitslijst

Vergunninghouders van vaste marktstandplaatsen worden ingeschreven op een doorlopend genummerde lijst met vermelding van de datum waarop aan hen voor het eerst een vaste marktstandplaats is toegewezen, en in volgorde van die datum van eerste vergunningstoewijzing. Bij deze inschrijving wordt tevens vermeld de hoofdbranche en sub-branche waartoe deze behoort, eventueel aangevuld met de soort artikelen die de aanvrager mag verhandelen

Artikel 5.9 Volgorde toewijzing omgevingsvergunning vaste marktstandplaats

  • 1.

    Indien een vaste marktstandplaats vrijvalt wordt de omgevingsvergunning voor die vaste marktstandplaats toegewezen aan de vergunninghouder van een vaste marktstandplaats die aan het college schriftelijk de wens te kennen heeft gegeven van marktstandplaats te willen veranderen, in volgorde van plaatsing op de anciënniteitlijst.

  • 2.

    Indien niemand te kennen heeft gegeven in aanmerking te willen komen voor de vrijgekomen vaste plaats, wordt de plaats via werving aan een gegadigde toegewezen.

  • 3.

    De procedure bij de werving is dat er acquisitie wordt gehouden onder de gegadigden vermeld op de lijst van gegadigden dan wel dat een oproep wordt geplaatst in de vakbladen.

  • 4.

    De toewijzing van de vrijgekomen vaste plaats bij het toepassen van één van de procedures, bedoeld in het derde lid, geschiedt in volgorde van een gegadigde die artikelen verkoopt uit een hoofdbranche die niet vertegenwoordigd is op de markt of een gegadigde die artikelen verkoopt uit de hoofdbranche waarin de vaste marktstandplaats is vrijgekomen, die wel vertegenwoordigd is op de markt, en waarvan ingevolge de door het college vastgestelde branchering meer dan één marktstandplaats is toegestaan.

  • 5.

    Voor een toewijzing op grond van het derde of vierde lid brengt de marktcommissie advies uit in het kader van het algemeen belang van de markt.

Artikel 5.10 Overschrijving omgevingsvergunning vaste marktstandplaats

  • 1.

    In geval van overlijden of blijvende of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of bedrijfsbeëindiging van de vergunninghouder kan de omgevingsvergunning vaste marktstandplaats worden overgeschreven op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner of een andere achterblijvende persoon met wie de vergunninghouder duurzaam samenwoonde.

  • 2.

    Als de vaste omgevingsvergunning niet wordt overgeschreven op grond van het eerste lid, dan kan, in geval van overlijden of blijvende of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid of bedrijfsbeëindiging van de vergunninghouder, een kind of medewerker van de vergunninghouder die omgevingsvergunning vaste marktstandplaats krijgen indien deze ten minste drie jaar aantoonbaar in het marktbedrijf van de vergunninghouder heeft gewerkt of gedurende eenzelfde periode als mede-eigenaar in dit bedrijf heeft gefunctioneerd. Voorts dient wat betreft de werknemer bij notariële akte te worden aangetoond dat de onderneming in eigendom van deze medewerker is overgegaan en dat de marktplaats geen economische factor in de overname is.

  • 3.

    Een aanvraag tot overschrijving wordt ingediend binnen twee maanden na het overlijden van de vergunninghouder of nadat de blijvende of gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is vastgesteld.

  • 4.

    Het college kan in bijzondere omstandigheden afwijken van dit artikel.

Artikel 5.11 Toewijzing dagplaats

Meelopers die in aanmerking willen komen voor een dagplaats moeten zich ½ uur voor de openingstijd van de markt aanmelden bij de controleur openbare ruimte. Indien het aantal meelopers het aantal beschikbare dagplaatsen overtreft, geschiedt toewijzing op basis van loting. Daarbij wordt rekening gehouden met de brancheverdeling.

Artikel 5.12 Toewijzing standwerkersplaats

  • 1.

    Het college wijst een standwerkersplaats toe door middel van loting.

  • 2.

    Indien een standwerker zich wil doen bijstaan, meldt deze dit vooraf aan de controleur openbare ruimte onder vermelding van de naam van degene die hem zal bijstaan. Degene die hem zal bijstaan, mag niet op eigen naam deelnemen aan de loting.

  • 3.

    Standwerkers dienen de volledige marktdag aanwezig te zijn.

     

Paragraaf 5.3 Bepalingen over het gebruik van de marktstandplaats

Artikel 5.13 Persoonlijk innemen standplaats; bijstand

  • 1.

    De vergunninghouder neemt de marktstandplaats die hem is toegewezen persoonlijk in en staat de standplaats niet aan een ander af, noch geeft hem aan een ander in gebruik. .

  • 2.

    De vergunninghouder mag zich op de marktstandplaats doen bijstaan.

  • 3.

    De vergunninghouder en degene die hem bijstaat maken zich niet schuldig aan wangedrag of bedrog.

Artikel 5.14 Aantal keren innemen vaste marktstandplaats

De vergunninghouder van een vaste marktstandplaats neemt ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken zijn marktstandplaats op de markt in, met inachtneming van de artikelen 4.16 en 4.17.

Artikel 5.15 Afwezigheid wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

  • 1.

    De vergunninghouder van een vaste marktstandplaats die wegens ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden verhinderd is zijn vaste marktstandplaats in te nemen, deelt dit schriftelijk mee aan het college. Bij vakantie geeft de vergunninghouder aan hoe lang zijn afwezigheid duurt.

  • 2.

    De schriftelijke mededeling wordt tijdig voor de desbetreffende marktdag gedaan. Plotselinge verhindering wordt mondeling of telefonisch aan de controleur openbare ruimte gemeld, gevolgd door een schriftelijke bevestiging daarvan aan het college.

Artikel 5.16 Ontheffing en vervanging

  • 1.

    In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder van een vaste marktstandplaats hem tijdelijk ontheffing verlenen van de verplichting om ten minste eenmaal per twee weken en tienmaal per dertien weken de standplaats op de markt in te nemen. In geval van ziekte wordt daarbij een doktersverklaring overlegd.

  • 2.

    In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college op aanvraag van de vergunninghouder hem tijdelijk vergunning verlenen zich op zijn marktstandplaats te laten vervangen door een met name genoemde persoon. In geval van ziekte wordt daarbij een doktersverklaring overgelegd. Bij het verzoek is een identificatiebewijs van de vervanger gevoegd..

Artikel 5.17 Legitimatie en identiteit vergunninghouder

  • 1.

    Degene die een marktstandplaats op de markt inneemt, in wenst te nemen of de vergunninghouder op grond van artikel 4.17 lid 2 vervangt toont op eerste aanvraag van de controleur openbare ruimte aan dat deze de vergunninghouder is.

  • 2.

    De vergunninghouder geeft bij zijn marktstandplaats duidelijk zichtbaar zijn naam of eventuele bedrijfsnaam aan.

Artikel 5.18 Tijdstip innemen marktstandplaats/aan- en afvoer goederen

  • 1.

    Het is verboden voor vergunninghouders op het marktterrein meer dan tweeënhalf uur voor aanvang en meer dan één uur na afloop van de markt met een voertuig, goederen of anderszins ruimte in te nemen of goederen aan of af te voeren.

  • 2.

    De vergunninghouder is verplicht zijn marktstandplaats tot de sluitingstijd van de markt te blijven innemen. Het college kan hiervan ontheffing verlenen.

  • 3.

    Indien de vergunninghouder zijn vaste marktstandplaats niet uiterlijk om 8:00 uur heeft ingenomen, wordt de desbetreffende marktstandplaats voor die dag als dagplaats aangemerkt, tenzij de controleur openbare ruimte de marktstandplaats op tijdig verzoek van de vergunninghouder voor hem beschikbaar houdt.

Paragraaf 5.4 Gebruik marktstandplaats

Artikel 5.19 Inrichting marktstandplaats

  • 1.

    De vergunninghouder draagt er zorg voor dat zijn marktstandplaats steeds een goed verzorgd aanzien biedt.

  • 2.

    Een marktstandplaats wordt ingenomen met een kraam tenzij door het college daarvan ontheffing is verleend.

  • 3.

    Er wordt niet verder uitgehangen of uitgestald dan de maat van de verkorte kap. De maat van deze kap is zestig centimeter.

  • 4.

    Een aanvraag voor het gebruik van eigen materiaal wordt schriftelijk bij het college ingediend en is voorzien van een duidelijke tekening met maatvoering van het eigen materiaal.

  • 5.

    Het college kan een proefopstelling vereisen voordat het op een aanvraag beslist.

Artikel 5.20 Gebruik verkoopwagen

  • 1.

    Voor gebruik van een verkoopwagen op de weekmarkten kan slechts vergunning worden verleend met inachtneming van de volgende voorschriften:

    • a.

      de te gebruiken verkoopwagen dient te voldoen aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      de verkoopwagen is inpasbaar op de markt en veroorzaakt geen overlast voor derden;

    • c.

      De verkoopwagen steekt, inclusief dissels, schamels, zij- en achterkleppen, deuren en andere voorwerpen, in de verkoopopstelling niet uit buiten de toegewezen afmetingen van de marktstandplaats. Verticale hulpmiddelen, die voor en ten behoeve van de voorklep worden geplaatst, worden niet in het looppad geplaatst en zijn gelijk met de voorzijde van de staanders van een marktkraam, om zowel hinder als belemmering van uitzicht te voorkomen;

    • d.

      de hoogte van de voorklep van de verkoopwagen die oversteekt buiten de marktstandplaats is ten minste 2.10 meter, en

    • e.

      aan of onder de voorklep worden geen zeilen of andere materialen bevestigd of koopwaar worden opgehangen of uitgestald.

  • 2.

    Van het eerste lid, onder e, kan met toestemming van de controleur openbare ruimte worden afgeweken indien het materiaal uitsluitend dient als zonwering of wering van regen en geen hinder voor bezoekers van de markt oplevert.

  • 3.

    De wijze van plaatsen van de verkoopwagen en het tijdstip waarop dit dient te geschieden moet in overleg met de controleur openbare ruimte worden bepaald.

  • 4.

    Indien een vergunninghouder die gebruik maakt van een verkoopwagen voornemens is zijn marktstandplaats op een bepaalde marktdag niet in te nemen, dient hij zich tenminste een uur voor aanvang van de markt af te melden bij de controleur openbare ruimte.

Artikel 5.21 Ander eigen materiaal

Bij gebruik van een huurkraam kan, rekening houdend met de aard van de marktstandplaats en het assortiment, voor het benutten van een parasol of ander materiaal door de controleur openbare ruimte toestemming worden verleend. Het materiaal mag uitsluitend dienen tot zonwering of wering van regen. Het gebruik mag geen hinder voor bezoekers van de markt opleveren.

Artikel 5.22 Meeloper

Het college kan met inachtneming van de artikelen 5.1 en 5.4 ten aanzien van het bezetten van een dagplaats ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 5.7, lid 2.

Artikel 5.23 Afval

  • 1.

    Voor, tijdens en na de markt zamelt de vergunninghouder zijn afval, verpakkingsmaterialen en dergelijke ter voorkoming van zwerfvuil in..

  • 2.

    De vergunninghouder aan wie een omgevingsvergunning is verleend om op de marktstandplaats geringe eet- en drinkwaren gereed te maken, is verplicht om aan de voorzijde tenminste een tweetal vuilnisbakken of –korven van elk tenminste 100 liter te plaatsen en deze regelmatig te legen.

  • 3.

    Alvorens de vergunninghouder de marktplaats verlaat levert hij zijn marktstandplaats en directe omgeving “veegschoon” op en neemt zijn afval mee..

Artikel 5.24 Voertuigen

  • 1.

    Het is verboden rij- of voertuigen waarmee goederen of waren naar de markt zijn of worden gebracht op de markt aanwezig te hebben op een andere plaats dan in de omgevingsvergunning aangegeven.

  • 2.

    Het is verboden om rij- en voertuigen, anders dan bedoeld in het eerste lid, op de markt aanwezig te hebben.

Artikel 5.25 Elektriciteit

Het is de standplaatshouder zonder ontheffing van het college verboden om op zijn marktstandplaats:

  • a.

    gebruik te maken van andere dan elektrische verlichting;

  • b.

    elektriciteit te betrekken van een ander dan degene die door het college voor het leveren daarvan is aangewezen, of

  • c.

    zelf in elektriciteit te voorzien.

Artikel 5.26 Geluidsapparatuur

  • 1.

    Het is verboden om op de marktstandplaats gebruik te maken van luidsprekers, versterkers en andere middelen ter versterking van het geluid.

  • 2.

    Het is verboden radio’s, cd-spelers en overige geluidsapparatuur op de marktstandplaats aanwezig te hebben voor een ander doel dan de verkoop.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden, onder door hem te stellen voorwaarden.

Artikel 5.27 Kook-, bak- en verwarmingsapparatuur

  • 1.

    Het is de vergunninghouder verboden verwarmingstoestellen of bak- en kookinstallaties te gebruiken.

  • 2.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen onder door hem te stellen voorwaarden.

Artikel 5.28 Propaganda

Het is verboden tijdens markttijden op het marktterrein gedrukte of geschreven stukken of afbeeldingen van godsdienstige, politieke of andere propaganda-aard te venten of deze te verspreiden.

Artikel 5.29 Venten

  • 1.

    Het is verboden op het marktterrein tijdens de duur van de markt met goederen of waren ten verkoop rond te rijden of te lopen.

  • 2.

    Van het eerste lid kan het college ontheffing verlenen voor zover het betreft de verkoop van alcoholvrije dranken en geringe eet- en drinkwaren ten behoeve van de vergunninghouders.

Artikel 5.30 Verboden artikelen

  • 1.

    Het is verboden om artikelen, die krachtens een besluit van het college niet op de markt mogen worden verhandeld, op de markt in voorraad te houden, uit te stallen, te koop aan te bieden of te verkopen.

  • 2.

    Het is verboden om artikelen, die krachtens een besluit van het college niet op de markt mogen worden verhandeld, op de markt in voorraad te houden, uit te stallen, te koop aan te bieden of te verkopen.

     

Paragraaf 5.5 Standwerkers

Artikel 5.31 Standwerkersplaats

  • 1.

    Een standwerkersplaats heeft een oppervlak van maximaal acht vierkante meter en een maximaal frontbreedte van vier meter.

  • 2.

    Het is verboden buiten de toegestane verkoopbreedte goederen aan of onder de overkapping te plaatsen of te hangen.

  • 3.

    Ten behoeve van een standwerker die zijn verkoop pleegt te verrichten als hoogwerker of als zwemmer wordt een andere maatvoering van de standwerkersplaats gehanteerd, indien de ruimte dit toelaat.

  • 4.

    Het college kan van het in het tweede lid genoemde verbod ontheffing verlenen onder door hem te stellen voorwaarden.

  • 5.

    Het is verboden om op de standwerkersplaats gebruik te maken van weegwerktuigen alsmede van prijskaarten.

Artikel 5.32 Aantal standwerkersplaatsen

  • 1.

    Het aantal standwerkersplaatsen wordt bepaald door per 100 strekkende meter verkoopruimte één standwerkersplaats ter beschikking te stellen.

  • 2.

    Per drie standwerkersplaatsen wordt niet meer dan één standwerker met hetzelfde artikel toegelaten. Indien door deze maatregel standwerkersplaatsen openblijven kan per marktdag bepaald worden dat dit aantal uitgebreid wordt naar twee.

Artikel 5.33 Loting standwerkersplaatsen

  • 1.

    Samen loten door standwerkersplaatsen is mogelijk met een maximum van twee, indien dit voorafgaand aan de loting aan de controleur openbare ruimte is medegedeeld. Slechts de als eerste ingelote standwerker van het samenwerkende koppel kan een plaats verkrijgen. Beiden dienen ook de gehele dag daadwerkelijk als standwerker aanwezig te zijn.

  • 2.

    Vaste marktstandplaatshouders en personen die op de wachtlijst zijn geplaatst op de markt waarvoor de loting plaatsvindt zijn uitgesloten van deelname aan de loting voor een standwerkersplaats.

  • 3.

    Standwerkers die hebben deelgenomen aan de loting maar zijn uitgeloot kunnen hierna geen aanspraak maken op een marktstandplaats.

     

Paragraaf 5.6 Slotbepalingen

Artikel 5.34 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Vergunninghouders die vóór de inwerkingtreding van deze regeling gebruik maken van eigen materiaal kunnen dat gebruik continueren.

  • 2.

    Dit hoofdstuk heeft, voor zover van toepassing, geen gevolgen voor vergunninghouders van vaste marktstandplaatsen van wie de vergunning voor de inwerkingtreding van deze regeling, producten, waren, goederen of branches vermeldt die ingevolge deze regeling en het bijbehorende branchepatroon branchevermenging opleveren of overschrijving van het aantal meters verkoopruimte.

Hoofdstuk 6 Nadere regels naamgeving en nummering adressen

Paragraaf 6.1 Regeling commissie naamgeving openbare ruimte

Artikel 6.1 De commissie

Er is een commissie van advies, die adviseert aan het college inzake de naamgeving van de openbare ruimte, hierna te noemen: de commissie.

Artikel 6.2 Taak

  • 1.

    De commissie brengt gevraagd en ongevraagd schriftelijk advies uit aan het college over:

    • a.

      de grens en de naam van de woonplaats(en), het verdelen en aanduiden met namen, zo nodig met letters en nummers van de woonplaats(en) in wijken en buurten;

    • b.

      het toekennen per woonplaats van namen aan delen van de openbare ruimte en zo nodig aan gemeentelijke gebouwen en bouwwerken;

  • 2.

    De commissie hanteert bij haar advisering de Beleidslijn naamgeving openbare ruimte, opgenomen in bijlage 8 van deze regeling.

Artikel 6.3 Samenstelling en lidmaatschap

  • 1.

    De commissie bestaat uit een oneven aantal leden met een maximum van negen, die woonachtig zijn in Gouda. Een brede belangstelling strekt de leden tot aanbeveling, alsmede affiniteit met de Goudse geschiedenis en cultuur in de ruimste zin van het woord. Bovendien dient de pluriformiteit van de Goudse samenleving zo veel mogelijk in de samenstelling van de commissie te worden weerspiegeld.

  • 2.

    De leden worden door het college benoemd voor een periode van 4 jaar, met de mogelijkheid tot een éénmalige verlenging van 4 jaar. De commissie adviseert het college over de benoeming van nieuwe leden. Op 1 januari van elk jaar treden volgens een door de commissie op te stellen rooster één of meerdere leden af.

  • 3.

    De leden kunnen tussentijds ontslag nemen. Zij doen daarvan schriftelijk mededeling aan de voorzitter van de commissie, die maatregelen treft om in de vacature te voorzien.

  • 4.

    Bij de werving van nieuwe leden houdt de commissie zoveel mogelijk rekening met de volgende deskundigheid: neerlandicus, archivaris, geschiedkundige of Goudoloog, ofwel dat de nieuwe leden in ruime mate interesse hebben voor geschiedenis en cultuur in het algemeen en voor Gouda in het bijzonder.

Artikel 6.4 Voorzitter

  • 1.

    De commissie kiest uit haar midden een voorzitter.

  • 2.

    De voorzitter heeft in de commissie stemrecht.

Artikel 6.5 Secretaris

  • 1.

    Het college benoemt de ambtelijk secretaris.

  • 2.

    De secretaris is geen lid van de commissie en heeft geen stemrecht.

  • 3.

    De secretaris dient de commissie desgevraagd van advies.

Artikel 6.6 Adviseur

Het college benoemt een vertegenwoordiger van het Streekarchief Midden-Holland als adviseur en permanent stemgerechtigd lid van de commissie.

Artikel 6.7 Ondertekening van stukken

  • 1.

    De stukken van de commissie worden ondertekend door de voorzitter.

  • 2.

    De stukken van procedurele aard worden door de secretaris ondertekend.

Artikel 6.8 Advisering

  • 1.

    De voorzitter is, eigener beweging of daartoe uitgenodigd door de commissie, bevoegd ambtenaren en andere deskundigen uit te nodigen tot het deelnemen aan de vergaderingen van de commissie.

  • 2.

    Bij inpassing in bestaande bebouwing kan de adviescommissie interactief de wijkbewoners betrekken, voordat het college geadviseerd wordt.

Artikel 6.9 Werkwijze

  • 1.

    De commissie komt bijeen wanneer de voorzitter dit nodig acht of op verzoek van het college.

  • 2.

    De commissie vergadert slechts als tenminste de helft van de leden aanwezig is waaronder de voorzitter.

  • 3.

    Besluiten van de commissie worden genomen bij meerderheid van stemmen. Indien de stemmen staken, beslist de voorzitter. Bij het vernoemen van levende personen is echter unanimiteit vereist.

  • 4.

    De commissie vergadert en besluit in het openbaar.

     

Paragraaf 6.2 Technische uitvoeringsvoorschriften naamgeving en nummering adressen Gouda

Artikel 6.10 Algemene bepalingen

De algemene bepalingen van afdeling 4.1 van de VFLO zijn van overeenkomstige toepassing, alsmede de Nederlandse Normen NEN 1772, NEN 1773 en NEN 1774.

Artikel 6.11 Toekenning, plaatsing, afmetingen vormgeving en materialen

  • 1.

    Toekenning, plaatsing, afmetingen, vormgeving en materiaalkeuze gebeurt overeenkomstig de op dat moment geldende NEN normen.

  • 2.

    De toekenning van naamgeving openbare ruimte gebeurt overeenkomstig de Beleidslijn naamgeving openbare ruimte, opgenomen in bijlage 8 van deze regeling.

Hoofdstuk 7 Kampeerplaatsen

Artikel 7.1 Kampeerplaatsen voor tenten

  • 1.

    Als plaatsen als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de VFLO worden voor het plaatsen of geplaatst houden van tenten aangewezen:

    • a.

      een strook van 5 meter rondom de vijver in het Atlantispark;

    • b.

      een strook van 5 meter rondom de vijver in het Weidebloemkwartier;

    • c.

      een strook van 5 meter rondom de beide vijvers in het Baden Powellplantsoen.

  • 2.

    Bij het plaatsen van een tent op een aangewezen kampeerplaats gelden de volgende nadere regels:

    • a.

      het plaatsen of geplaatst houden van een tent mag slechts door diegene die op dat moment ook daadwerkelijk vist met maximaal twee hengels en een schriftelijke toestemming als vermeld in artikel 21 van de Visserijwet 1963 kan tonen;

    • b.

      per persoon wordt maximaal 1 tent geplaatst of geplaatst gehouden;

    • c.

      de tent heeft geen grotere afmetingen dan 3 bij 3 meter en heeft een neutrale groene of bruine kleur of camouflagekleur, en

    • d.

      de tent wordt geplaatst of geplaatst gehouden gedurende de periode tussen zonsondergang en zonsopgang.

Artikel 7.2 Kampeerplaatsen voor kampeerauto’s (campers)

  • 1.

    Als plaatsen als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de VFLO worden voor het plaatsen of geplaatst houden van kampeerauto’s (campers) aangewezen de 29 plaatsen op het parkeerterrein Klein Amerika die zijn gemarkeerd door parkeerborden met een campersymbool en door belijning op het parkeerterrein.

  • 2.

    Een kampeerauto (camper) wordt ten hoogste 72 uur op een aangewezen kampeerplaats geplaatst gehouden.

  • 3.

    Op of bij de aangewezen kampeerplaatsen worden een stroomvoorziening, een watervoorziening en een loosplek voor toilet en vuilwater aangebracht.

Hoofdstuk 7A Kabels en leidingen

Artikel 7A.1 Handboek kabels en leidingen

De nadere regels die het college kan stellen op grond van artikel 5.1 Verordening fysieke leefomgeving zijn opgenomen in bijlage XI Handboek Kabels en Leidingen van deze regeling.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen

Artikel 8.1 Intrekking en vervallen artikelen

De volgende besluiten worden ingetrokken:

  • a.

    Nadere regelen Gouda 2009;

  • b.

    Regeling commissie naamgeving openbare ruimte 2012;

  • c.

    Technische uitvoeringsvoorschriften naamgeving en nummering adressen Gouda 2012;

  • d.

    Uitvoeringsvoorschriften algemene plaatselijke verordening Gouda 2009;

  • e.

    Regeling uitstallingen kernwinkelgebied Gouda.

Artikel 8.2 Overgangsbepaling

Ontheffingen en andere besluiten genomen krachtens de in artikel 8.1 bedoelde regels worden aangemerkt als ontheffingen en besluiten genomen krachtens de onderhavige regeling.

Artikel 8.3 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2021.

Artikel 8.4 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling fysieke leefomgeving Gouda.

Aldus besloten in de vergadering van [datum].

Burgemeester en wethouders van Gouda,

de secretaris,

dr. E.M. Branderhorst

de burgemeester,

mr. drs. P. Verhoeve

Tegen de aanwijzing als bedoeld in artikel 7.1, eerste lid, of artikel 7.2, eerste lid, van deze regeling kunnen belanghebbenden binnen zes weken na de dag van bekendmaking van de aanwijzing een bezwaarschrift indienen bij het college van burgemeester en wethouders, t.a.v. de Centraal Juridische Afdeling, Postbus 1086, 2800 BB te Gouda. Het bezwaarschrift moet zijn ondertekend en ten minste naam en adres van de indiener, en bij voorkeur ook telefoonnummer en e-mailadres, en de motivering van de bezwaren bevatten. Het indienen van een bezwaarschrift betekent niet dat het besluit niet geldt. Desgewenst kan een voorlopige voorziening worden gevraagd bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank, Postbus 20302, 2500 EH Den Haag. Een dergelijk verzoek kan alleen worden ingediend als ook bezwaar is gemaakt en bovendien moet er sprake zijn van een spoedeisend belang.

Bijlage 1  

De volgende warenmarkten zijn ingesteld:

 

de dinsdagse markt

De markt vindt plaats in de wijk Bloemendaal op het parkeerterrein grenzend aan de Ruigenburg en Lekkenburg.

De markttijden zijn van 8:30 uur tot 13:00 uur.

 

de woensdagse markt

De markt vindt plaats in de wijk Goverwelle op het noordoostelijke gedeelte van het parkeerterrein bij de Winkelcentrum (Middenmolenplein).

De markttijden zijn van 8:30 uur tot 13:00 uur.

 

de donderdagse markt

De markt vindt plaats op het westelijke deel van de Markt.

De markttijden zijn van 8:30 uur tot 13:00 uur

Tijdens het plaatsvinden van de jaarlijkse kermis op de Markt is er géén markt op donderdag.

 

de zaterdagse markt

De markt vindt plaats op de gehele Markt.

De markttijden zijn van 8:30 uur tot 17:00 uur

 

Bijlage 8: Beleidslijn naamgeving openbare ruimte

  • 1.

    Bij de naamgeving van de openbare ruimte wordt geen vernoeming naar levende personen gehanteerd, met uitzondering van vernoeming naar leden van het Koninklijk Huis. Besluiten worden genomen op basis van artikel 6.9, derde lid van de Regeling fysieke leefomgeving.

 

  • 2.

    Bij vernoeming naar overleden personen wordt het advies van de VNG gevolgd. In dit advies wordt aangegeven een periode van 10 jaar na overlijden te hanteren, dit in verband met een eventueel omstreden verleden. Tevens wordt geadviseerd om een zorgvuldig antecedentenonderzoek te verrichten en altijd de nabestaanden vooraf om toestemming te vragen bij een mogelijke vernoeming.

 

  • 3.

    Bij de naamgeving wordt een eenvoudige spelling gehanteerd. Klank, woordcombinatie en samenhang met het achtervoegsel worden meegewogen.

 

  • 4.

    Buitenlandse namen worden zo weinig mogelijk gebruikt. Zij dienen in elk geval goed uitspreekbaar te zijn om verbastering te voorkomen.

 

  • 5.

    Gelijkluidendheid van naamgeving wordt zoveel mogelijk voorkomen.

 

  • 6.

    Het opnemen van getallen in de naamgeving van openbare ruimten blijft achterwege, dit om te voorkomen dat verwarring met nummeraanduidingen van adressen ontstaat.

 

  • 7.

    Namen langer dan 24 karaktertekens worden slechts bij uitzondering vastgesteld, zodat de namen geschikt zijn voor administratieve verwerking in interne- en externe databestanden, maar ook om verbastering en afkortingen tegen te gaan. Indien de benaming langer is dan 24 karaktertekens wordt ook een verkorte schijfwijze aangegeven.

 

  • 8.

    Bij grote nieuwbouwlocaties of nieuwe stadsdelen wordt binnen de wijk of de buurt een thema of onderwerp gekozen, al dan niet aansluitend bij de bestaande benamingen, waarop alle naamgeving van de openbare ruimte in het betreffende gebied wordt afgestemd.

 

  • 9.

    Indien er bij herstructurering van een wijk een enkele nieuwe naamgeving noodzakelijk is, sluit de naam in verband met de vindbaarheid aan bij de bestaande benamingen van de omliggende straten of het thema van de wijk of buurt.

 

  • 10.

    Het wijzigen van benamingen van de openbare ruimte wordt vermeden, in verband met de schade voor de betrokken aanwonenden. Bij een voorgenomen wijziging kan de gemeente vooraf de bereidwilligheid tot medewerking van de aanwonenden inventariseren om daarmee het kostenaspect in kaart te brengen. Bij een noodzakelijke wijziging, neemt de gemeente een wachttijd in acht van negen maanden tot één jaar, zodat de gemeente niet aansprakelijk gesteld kan worden voor de kosten van de aanwonenden. De aanwonenden dienen zelf aan te geven of zij onevenredig in hun belang zijn geschaad.

 

Bijlage 9 Gouda Kernwinkelgebied

 

  • 1. Kleiweg

  • 2. Kleiwegstraat

  • 3. Agnietenstraat

  • 4. Nieuwstraat

  • 5. Nieuwe Markt

  • 6. Sint Anthoniestraat

  • 7. Achter de Waag

  • 8. Zeugstraat

  • 9. Hoogstraat

  • 10. Markt

  • 11. Wijdstraat

  • 12. Korte Tiendeweg

  • 13. Lange Tiendeweg

  • 14. Stoofsteeg

  • 15. Korte Groenendaal

  • 16. Lange Groenendaal

     

Bijlage XI Handboek Kabels en Leidingen

Bijlage 10 van de Regeling fysieke leefomgeving Gouda

 

Hoofdstuk 1. Inleiding

 

In dit Handboek staan de nadere regels die het college heeft vastgesteld op basis van de Verordening fysieke leefomgeving Gouda artikel 5.1 lid 3. Dit Handboek bevat ook de standaard voorwaarden inzake graafwerkzaamheden in openbare gronden zoals genoemd in Telecommunicatieverordening Gouda 2008.

 

Het Handboek is van toepassing op alle kabels en leidingen in openbare grond en geldt in alle gevallen waarin een melding (werkzaamheden van niet-ingrijpende aard of calamiteit), instemmingbesluit of vergunning nodig is voor werkzaamheden aan of ten behoeve van kabels en leidingen.

 

De mandatering van het hoofd van de afdeling Beheer openbare ruimte voor de afhandeling van de instemmings- en vergunningaanvragen en de handhaving van het beleid is vastgelegd in het Gouds mandaatbesluit.

 

Doel van het Handboek is:

 

  • 1.

    Het bundelen van de standaardvoorschriften en -beperkingen bij werkzaamheden in de openbare grond;

  • 2.

    Het bevorderen van een veilige ligging en ordening van de ondergrondse infrastructuur;

  • 3.

    Het beperken van overlast en het bevorderen van een veilige omgeving voor de burgers en weggebruikers tijdens de werkzaamheden aan de ondergrondse infrastructuur;

  • 4.

    Het voorkomen van schade aan private- en gemeentelijke eigendommen;

  • 5.

    Het borgen van de kwaliteit van de openbare ruimte.

Het Handboek is als volgt opgebouwd:

 

In hoofdstuk 2 worden de rollen, partijen en gebruikte begrippen nader omschreven.

 

Hoofdstuk 3 bevat de algemene voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden voor graafwerkzaamheden en een beschrijving van de verschillende procedures.

 

De hoofdstukken 4, 5 en 6 bevatten respectievelijk voorschriften voor het tracé, operationele voorschriften en voorschriften voor het werken in de openbare ruimte.

 

Hoofdstuk 7 bevat bepalingen over aansprakelijkheid en schade.

 

Hoofdstuk 2. Begripsbepalingen

 

Artikel 2.1 Rolverdeling

In de praktijk zijn er verschillende partijen in verschillende rollen betrokken bij werkzaamheden aan kabels en leidingen: aanbieder, beheerder, opdrachtgever, aannemer, onderaannemer en uitvoerder. Ook kunnen deze rollen door één en dezelfde partij worden vervuld. Voor de gemeente Gouda is echter alleen de netbeheerder of aanbieder zowel financieel, operationeel als juridisch aansprakelijk en verantwoordelijk voor het (doen) naleven van de bepalingen in het Handboek. Ongeacht de relatie tussen aanvrager of beheerder enerzijds en een eventuele (onder)aannemer en uitvoerder anderzijds. De gemeente Gouda behoudt zich echter het recht voor om in dringende gevallen handhavingsmaatregelen rechtstreeks met de uitvoerder af te handelen en de beheerder of aanbieder pas later daarvan in kennis te stellen.

 

Artikel 2.2 Partijen

  • a.

    gemeente: de rechtspersoon gemeente Gouda;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda en/of de ambtenaren, die door mandaat bevoegd zijn namens het college op te treden;

  • c.

    aanbieder: aanbieder van een openbaar elektronisch communicatienetwerken als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Telecommunicatiewet;

  • d.

    adviseurs openbare ruimte (rioolbeheerder, wegbeheerder, groenbeheerder, verkeerskundige, coördinatoren en toezichthouder): degenen die uit hoofde van hun functie en mandaat de gemeentelijke regie voeren over de uitvoering door derden van kabel- en leidingwerkzaamheden;

  • e.

    netbeheerder: degene onder wiens verantwoordelijkheid een onder- en/of bovengronds netwerk van kabels of leidingen wordt aangelegd, beheerd of geëxploiteerd;

  • f.

    toezichthouder: de medewerker van de gemeente die namens het college toezicht houdt over de uitvoering van werkzaamheden ten behoeve van kabels en leidingen;

  • g.

    uitvoerder: de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid of leiding de feitelijke (graaf)werkzaamheden worden verricht (ook wel de uitvoerende partij of uitvoerder genoemd);

  • h.

    coördinator kabels en leidingen: de medewerker van de gemeente die namens het college gemeentelijke regie voert over de uitvoering door derden van kabel- en leidingenwerkzaamheden en het afhandelen van meldingen en het verlenen van vergunningen en instemmingbesluiten;

Artikel 2.3 Begripsbeschrijvingen

  • a.

    AVOI-manager: digitaal meldsysteem voor het melden van werkzaamheden en het aanvragen van vergunningen of instemmingsbesluiten door beheerder of aanbieder;

  • b.

    boring of doorpersing; met behulp van sleufloze techniek een holle ruimte maken in de grond zonder daarbij de omringende grondslag te verwijderen;

  • c.

    buisleiding: buis voor het doorstromen van gassen of vloeistoffen, bestemd om hetzij een gas of een vloeistof te transporteren, hetzij een vloeistof als intermediair te gebruiken voor het transport van warmte of een opgelost of verpulverd product. Een voorziening ten behoeve van het inblazen en omvatten van (glasvezel)kabel is geen buisleiding maar wordt gelijkgesteld aan een kabel;

  • d.

    calamiteit of spoedeisende werkzaamheden: onverwachte verstoring aan ondergrondse infrastructuur, zoals bijv. gaslek, grote wateroverlast door lekkage waterleiding, waarbij openbare orde, veiligheid en/of gezondheid voor (directe) omgeving gevaar oplevert. Of grote telecom storingen waarbij netwerken zijn onderbroken waarbij direct tot herstel of reparatie moet worden overgegaan;

  • e.

    definitief herstel: terugbrengen van de verhardingsmaterialen op een vakkundige wijze in hun oorspronkelijke verband;

  • f.

    gesloten verharding: verhardingsconstructie bestaande uit een bitumen, cement of kunststof gebonden materiaal;

  • g.

    graafwerkzaamheden: het handmatig en/of mechanisch verrichten van werkzaamheden in de openbare ondergrond;

  • h.

    gronddekking: afstand van de onderkant van de verharding tot de bovenkant van het netwerk;

  • i.

    handboek: het onderhavige Handboek kabels en leidingen van de gemeente Gouda, dat nadere voorschriften bevat die door het college zijn vastgesteld met betrekking tot onder andere de voorbereiding, aanleg, exploitatie, onderhoud, schade, schadevergoedingen en verwijdering van kabels en leidingen;

  • j.

    handhole: afsluitbare ondergrondse holle behuizing voor het onderbrengen van voornamelijk telecommunicatie appendages of apparatuur, met toegangsluik onder de verharding of op maaiveldniveau;

  • k.

    huisaansluiting: niet met andere kabels of leidingen samengebonden delen van kabels of leidingen die een verbinding vormen tussen een net dat naar zijn aard voor aansluiting van huishoudens wordt opengesteld en één onroerende zaak als bedoeld in artikel 16, onder a tot en met e, van de Wet waardering onroerende zaken;

  • l.

    instemmingsbesluit: besluit van het college van burgemeester en wethouders als bedoeld in Telecommunicatiewet ;

  • m.

    kabels en leidingen: één of meer kabels of leidingen, daaronder in ieder geval begrepen dat wat onder kabels wordt verstaan in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet en daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse en bovengrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • n.

    leggen van kabels en leidingen: het aanbrengen, leggen, onderhouden, omleggen, vernieuwen, herstellen en verwijderen van kabels en leidingen en het verrichten van de hierbij behorende werkzaamheden;

  • o.

    melding: de verkorte vergunningprocedure voor werkzaamheden van niet ingrijpende aard of een calamiteit.

  • p.

    netwerk: één of meer ondergrondse kabel(s) en/of leiding(en), daaronder mede begrepen lege buizen, ondergrondse ondersteuningswerken en beschermingswerken, bestemd voor het transport van vaste, vloeibare of gasvormige stoffen, van energie of van informatie;

  • q.

    openbare gronden: dat wat daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet;

  • r.

    ondergrondse lasmof: afsluitbare ondergrondse holle behuizing of (semi)permanent afgesloten behuizing voor het onderbrengen van verbindingen in kabels met metalen- of glasvezelgeleiders of glasvezelgeleidingsbuisjes;

  • s.

    RAW: Standaard RAW Bepalingen dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking zijn van toepassing in het Handboek;

  • t.

    verborgen gebreken: buitenproportionele verzakking van opgeleverd en goedgekeurd hersteld straatwerk. Als norm voor "buitenproportioneel" wordt een verzakking aangehouden van meer dan 0,03 m, die zich binnen één jaar na het herstel voordoet (CROW-norm voor "ernstige schade");

  • u.

    vergunning: een vergunning als bedoeld in de Verordening fysieke leefomgeving (VFLO) afdeling 3.5 ondergrondse infrastructuur;

  • v.

    werkzaamheden van niet-ingrijpende aard: werkzaamheden met een sleuflengte van maximaal 25 meter. Uitgezonderd zijn bovengrondse voorzieningen en handhole(s) hier blijft wel een vergunning of instemming nodig.

  • w.

    WIBON: de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse en ondergrondse netten (WIBON), die tot doel heeft gevaar of economische schade door beschadiging van ondergrondse kabels of leidingen te voorkomen. Hiertoe zijn aanbieders en beheerders verplicht om de geografische gegevens van hun belangen te registreren en te delen met uitvoerders die hierom vragen.

  • x.

    Weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

Hoofdstuk 3. Algemene voorschriften, beperkingen en weigeringsgronden

 

Artikel 3.1 Voorschriften vergunning of instemmingsbesluit

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning of instemmingsbesluit van het college werkzaamheden uit te voeren in of op openbare gronden inzake de aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen.

  • 2.

    Voor bovengrondse voorzieningen behorend bij een kabel- en leidingnet, waaronder bijvoorbeeld kabelkasten, verdeelkasten, trafohuisjes, onderstations en andere kasten is een vergunning of instemmingsbesluit nodig en dienen privaatrechtelijke afspraken te worden gemaakt.

  • 3.

    De aanvrager van een vergunning of instemmingsbesluit dient de aanvraag minimaal acht weken voor uitvoering van de werkzaamheden in, door een digitale vergunnings- of instemmingsaanvraag via de AVOI-manager. Voor informatie over de aanvraag van een instemmingbesluit dan wel het verkrijgen van een vergunning voor het aanleggen, hebben en onderhouden van kabels en leidingen, wordt verwezen naar de website van de gemeente.

  • 4.

    Het instemmingsbesluit of de vergunning geldt voor openbare gronden in (aankomend) eigendom en/of beheer van de gemeente.

  • 5.

    Het college beslist op een volledige aanvraag voor een vergunning of instemming binnen zes weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 6.

    Na verlening van de vergunning of instemmingsbesluit is minimaal twee weken van te voren een melding in AVOI-manager nodig om de werkzaamheden te mogen starten.

  • 7.

    Indien op de aangegeven datum zonder opgave van redenen niet gestart is met het werk, vervalt de toestemming en dient het werk opnieuw te worden aangemeld in AVOI-manager.

  • 8.

    Het college kan op grond van evenementen, onderhoudsplannen in de openbare ruimte en het woningbouwprogramma besluiten om de uitvoeringsplanning door de beheerder of aanbieder van de vergunning of instemmingsbesluit te laten aanpassen.

  • 9.

    Voor aanvang van de werkzaamheden voert de toezichthouder van de gemeente een nulmeting van de staat van het straatwerk en het groen uit.

  • 10.

    Na het gereedkomen van de werkzaamheden moet de beheerder dit melden aan de toezichthouder. De toezichthouder voert een eindcontrole uit.

Artikel 3.2 Voorschriften voor het melden van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard

  • 1.

    In afwijking van artikel 3.1 hoeft voor werkzaamheden van niet-ingrijpende aard geen vergunning of instemmingsbesluit te worden aangevraagd. Deze werkzaamheden worden minimaal drie werkdagen voor de uitvoering digitaal gemeld in de AVOI-manager en wordt door het college geaccordeerd.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 3.1, lid 8 tot en met 10 zijn eveneens van toepassing op de melding van werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.

Artikel 3.3 Voorschriften meldingen calamiteiten en kostenverhaal

  • 1.

    In afwijking van de artikelen 3.1 en 3.2 geldt dat in geval van een calamiteit of spoedeisende werkzaamheden in openbare gronden een digitale melding voorafgaand aan de start van de werkzaamheden in AVOI-manager volstaat. De melding dient uiterlijk binnen 24 uur na de start van de werkzaamheden verder gemotiveerd te worden met inbegrip van een exacte locatietekening van het tracé of opbreking.

  • 2.

    Werkelijke kosten van hulpdiensten en/of de gemeente die voorvloeien uit een calamiteit worden rechtstreeks bij betreffende netbeheerder of aanbieder in rekening gebracht. Indien van toepassing moet betreffende beheerder of aanbieder deze kosten vervolgens zelf verhalen bij de veroorzaker van de calamiteit /storing.

  • 3.

    Wanneer de calamiteit van dusdanige aard en/of omvang is dat de hulpdiensten moeten worden ingeschakeld is de netbeheerder of aanbieder hiervoor verantwoordelijk. Hiervoor kan het landelijk alarmnummer 112 worden gebruikt. Tevens moet ook het gemeentelijk meldpunt 140182 worden gebeld.

Artikel 3.4 Beëindiging vergunning of instemmingsbesluit

  • 1.

    De vergunning of het instemmingsbesluit eindigt door een intrekkingsbesluit:

  • indien de aan de vergunning of instemmingsbesluit verbonden voorschriften of beperkingen niet in acht worden genomen;

    • in het belang van een veilig gebruik van de openbare ruimte;

    • in verband met de wijziging van bestaande openbare ruimte of in verband met nieuwe inrichting van de openbare ruimte.

  • 2.

    De vergunning of instemmingsbesluit eindigt tevens als de netbeheerder of aanbieder geen belang meer heeft bij het werk. Dit moet schriftelijk door de netbeheerder of aanbieder kenbaar worden gemaakt bij de gemeente.

Artikel 3.5 Tijdelijk opschorten van de werkzaamheden

  • 1.

    Bij bepaalde weersomstandigheden, bijv. wateroverlast, zware sneeuwval of vorst, waarbij de uitvoering van de werkzaamheden tot overlast voor de bewoners en/of schade voor de gemeente leidt, gaat het college over tot het tijdelijk opschorten van een goedgekeurde melding, verleende vergunning of gegeven instemmingsbesluit. Het “breekverbod”.

  • 2.

    Het college bepaalt of er omstandigheden zijn die het instellen of opheffen van een breekverbod rechtvaardigen.

  • 3.

    Bij aantreffen van een verontreiniging in de bodem of de stabilisatie-/verhardingslaag, schort het college tijdelijk de goedgekeurde melding, verleende vergunning of het gegeven instemmingsbesluit op.

  • 4.

    Indien de netbeheerder of aanbieder en de gemeente vooraf overeenkomen dat, tijdens een opschortingsperiode als bedoeld in paragraaf 3.5 lid 1, reguliere werkzaamheden aan netwerken voor levering van dataverkeer, gas, water en/of elektriciteit niet langer kunnen worden uitgesteld, kan het college onder voorwaarden een ontheffing voor het betreffende werk verlenen. Aanvullend dienen tussen de gemeente en de beheerder of aanbieder afspraken te worden gemaakt over tijdelijk - en/of definitief herstel van de openbare gronden.

Artikel 3.6 Overschrijding van de datum van beëindiging werk

  • 1.

    Bij dreigende overschrijding van de aangegeven dan wel toegestane tijdsduur van het werk dient de beheerder een verlengingsaanvraag in te dienen via de AVOI-manager.

  • 2.

    Tijdens deze verlenging blijven de aan de melding, vergunning en instemmingbesluit verbonden voorschriften en beperkingen onverminderd van kracht. Zo nodig kunnen aanvullende voorschriften en beperkingen worden gesteld.

  • 3.

    De aanbieder, netbeheerder of uitvoerder dient de betrokken bewoners en bedrijven van de verlenging in kennis te stellen, tenzij de verlenging korter is dan twee dagen.

Artikel 3.7 Procedure tracé wijzigingen en intrekkingen

  • 1.

    Wanneer een wijziging in de openbare ruimte noodzakelijk is en het daardoor niet mogelijk is het telecommunicatietracé daar te handhaven, dient het college conform artikel 5.8 lid 1 van de telecommunicatiewet een verzoek tot het nemen van maatregelen (VTM) in bij de van toepassing zijnde aanbieder(s).

  • 2.

    Wanneer een wijziging in de openbare ruimte noodzakelijk is en het daardoor niet mogelijk is het kabels en leiding tracé van niet-telecommunicatieaanbieders (niet vallend onder artikel 1.1 van de Telecommunicatiewet) daar te handhaven, dient het college een voornemen tot intrekking vergunning (VTI) in bij de van toepassing zijnde netbeheerder(s). Hierbij is de Verlegverordening kabels en leidingen Gouda 2008 van toepassing.

Hoofdstuk 4. Richtlijnen ten behoeve van de tracé engineering

 

Artikel 4.1 Eisen ten aanzien van de tracébepaling

Bij de tracébepaling van kabels en leidingen zijn drie aspecten van belang:

  • de horizontale ligging;

  • de verticale ligging;

  • de onderlinge hart-op-hart afstand tussen de kabels en leidingen in de ondergrond.

Het doel van deze liggingen is:

  • een optimaal gebruik van de openbare ruimte;

  • een ongestoorde exploitatie van kabels en leidingen;

  • optimaliseren van de veiligheid.

Artikel 4.1.1 Horizontale ligging

De kabels en leidingen dienen zo veel mogelijk te worden aangelegd volgens NEN7171. Indien de kabels en leidingen niet volgens NEN7171 (kunnen) worden gelegd, dient de netbeheerder of aanbieder terstond contact op te nemen met de gemeente voor de keuze van het te volgen tracé.

 

Artikel 4.1.2 Aanvullende eisen voor horizontale ligging

  • 1.

    Werkzaamheden aan of bij groenvoorzieningen waaronder bomen, worden zoveel mogelijk vermeden. Is dit onvermijdelijk dan wordt eerst overleg met de gemeente gevoerd, ongeacht er sprake is van een (ver)legging in een nieuw- of een bestaand tracé.

  • 2.

    Indien voor nieuwe kabels een tracé buiten de wortelzone niet mogelijk is, kan de gemeente bepalen dat de wortelzone gepasseerd moet worden door boomboringen onder de wortelzone dan wel door andere maatregelen te treffen. CROW-publicatie 280 ‘combineren van onder- en bovengrondse infrastructuur met bomen’ wordt hierbij als uitgangspunt genomen.

  • 3.

    Kabelbuizen moeten gebundeld en gestapeld worden gelegd conform het profiel in NEN7171. Indien dit niet mogelijk is, dient de aanbieder of uitvoerder contact op te nemen met de coördinator/uitvoerder van de gemeente.

  • 4.

    Indien het noodzakelijk is tijdens het werk de grondwaterstand te verlagen dient de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder voorafgaand aan de uitvoering contact op te nemen met de gemeente voor overleg.

Artikel 4.1.3 Verticale ligging

  • 1.

    Richtlijn is dat kabels en leidingen volgens een standaard vaste diepte worden aangelegd volgens NEN7171. Indien de kabels en leidingen niet volgens deze aangegeven diepte volgens NEN7171 (kunnen) worden gelegd, dient de netbeheerder of aanbieder terstond contact op te nemen met de gemeente voor de keuze van de te volgen diepte en/of tracé.

  • 2.

    Voor de aanleg van kabels en leidingen geldt een gronddekking van minimaal 50 cm. Voor transportkabels en -leidingen geldt een gronddekking van minimaal 80 cm.

  • 3.

    Uitgangspunten bij verticale ligging:

    • distributieleidingen liggen niet dieper dan transportleidingen;

    • vrijvervalleiding hebben voorrang boven drukleidingen;

    • bij kruisingen van leidingen met andere leidingen bedraagt de tussenruimte (verticale dagmaat) ten minste 20 cm;

  • In de nabijheid van woningen niet lager dan 80 cm onder het (toekomstige) maaiveld in verband met de rioolhuisaansluiting.

Artikel 4.1.4 Aanvullende eisen voor verticale ligging

  • 1.

    Bij boringen of doorpersingen, in welke vorm ook, is de diepteligging afhankelijk van de situatie ter plaatse. De minimale verticale dagmaat ten opzichte van de te kruisen leidingen bedraagt ten minste 50 cm, waarbij de te boren/persen leiding onder de bestaande leiding moet worden gevoerd.

  • 2.

    Bij het kruisen van sloten/open watergangen moet een minimale gronddekking van 1,00 m ten opzichte van de ontwerpdiepte van de bodem van de watergang worden aangehouden.

  • 3.

    Indien de aanwezige bodem van de watergang lager ligt dan de ontwerpdiepte moet een gronddekking van 2,00 m ten opzichte van de aanwezige bodem worden aangehouden. Een en ander conform de eisen van het bevoegde hoogheemraadschap (het Hoogheemraadschap van Rijnland of het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard).

  • 4.

    Ter plaatse van de boringen en persingen moet de grondgesteldheid tot voldoende diepte door middel van grondmonsters worden onderzocht.

  • 5.

    Bij boringen en persingen moet de druklijn zodanig zijn dat er geen schade optreedt aan de infrastructuur.

  • 6.

    Voor uitwendige smering moet gebruik worden gemaakt van biologisch afbreekbaar glijmiddel of van een bentoniet-emulsie.

  • 7.

    Gebruikte hulpmiddelen en gereedschappen mogen geen bodemverontreiniging veroorzaken.

  • 8.

    In het algemeen mag er geen groter volume grond worden weggenomen dan het volume van de boor- en persbuis.

  • 9.

    Bij een mislukte persing mag de persbuis niet worden getrokken, maar moet deze worden gevuld met zand en worden afgedicht.

  • 10.

    Bij het aanbrengen van zinkers dient er in het bijzonder voor te worden gezorgd dat er geen schade wordt toegebracht aan openbare ruimte zoals oevers, walmuren, bruggen, kademuren, riolering, etc.

  • 11.

    Bij eventuele afdamming moet geen toelaatbare opstuwing of daling van het waterpeil kunnen ontstaan. Indien nodig moeten afdammingen op eerste aanzegging van de gemeente of vigerende waterschap worden geopend.

  • 12.

    Voor het baggeren van een zinkersleuf mag het materiaal, indien niet anders bepaald, naast de sleuf worden opgeslagen.

  • 13.

    Bij het gebruik van tijdelijke of permanente damwanden gelden nadere voorwaarden, deze worden per situatie nader door de gemeente of het vigerende hoogheemraadschap vastgesteld.

Artikel 4.1.5 Ketenprincipe

In een tracé kunnen secties voorkomen waarvoor door derden toestemming en/of vergunning moet worden verleend. Deze secties kunnen onder meer zijn: kruisingen van spoor-, rijks-, provinciale- en waterschaps- wegen, kruisingen van waterwegen, kruisingen van primaire- en secundaire waterkeringen of kruisingen van particuliere eigendommen. De gemeente gaat pas over tot het in behandeling nemen van de vergunningaanvraag als deze compleet is, wat in ieder geval inhoudt dat door alle betreffende derde belanghebbenden schriftelijk toestemming en/of vergunning is verleend. Indien moet worden afgeweken van het aangevraagde tracé (zowel in horizontale als in verticale richting) moet vooraf goedkeuring worden verkregen van de gemeente en bovengenoemde derde belanghebbenden.

 

Artikel 4.2 Bepalingen ten aanzien van de werkvoorbereiding en uitvoering

  • 1.

    De netbeheerder of aanbieder maakt voorafgaand aan de vaststelling van het definitieve tracé dwars- en diepteproefsleuven voor het vaststellen en in kaart brengen van eventuele belemmerde liggingen . De netbeheerder of aanbieder levert deze belemmerde liggingen bij de gemeente aan door middel van foto’s en dwars- en diepteprofieltekeningen.

  • 2.

    De werkvoorbereiding houdt rekening met de aanwezige objecten zoals bestaande wegen, spoorwegen, waterlopen, duikers, voetpaden, primaire- en secundaire waterkeringen, wal-of kademuren, bruggen, viaducten, tunnels, naastliggende kabels en leidingen, bomen en gebouwen.

  • 3.

    Voor het graven van proefsleuven geldt de meldingsprocedure voor werkzaamheden van niet-ingrijpende aard.

  • 4.

    De aanbieder, netbeheerder of uitvoerder dient vóór de indiening van de aanvraag/melding een of meer proefsleuven in het voorgenomen tracé te graven. Indien blijkt dat het bestaande kabel- en leidingenbed te weinig ruimte biedt, wordt in overleg met en na goedkeuring door de gemeente een ander tracé worden gekozen.

  • 5.

    Indien een instemmingbesluit wordt gevraagd of een tracévergunning wordt aangevraagd voor een tracé door een weg waarvan de verharding niet langer dan vijf jaar geleden is vernieuwd of aangelegd, wordt in vooroverleg tussen de beheerder of aanbieder en de gemeente onderzocht of een alternatief tracé mogelijk is, waarover partijen het eens kunnen worden. Indien geen alternatief tracé kan worden gevonden of indien de netbeheerder of aanbieder het alternatieve tracé afwijst, wordt voor wat betreft het herstel van de bestrating verwezen naar de bepalingen inzake schadevergoeding zoals vermeld in artikel 7.1 zevende lid.

  • 6.

    Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de gemeente een ander tracé te kiezen dan is aangegeven in de tracévergunning of het instemmingsbesluit.

  • 7.

    Indien een tracé zich leent voor medegebruik dient de kabel in dezelfde kabelsleuf, gestapeld en gebundeld, te worden gelegd.

  • 8.

    Het tracé mag, tenzij schriftelijk andere afspraken zijn gemaakt met de gemeente, maximaal 80 meter en 1 kruispunt of aansluiting van een zijstraat ontdaan zijn van verharding. Dit geldt ook als met meerdere ploegen wordt gewerkt.

  • 9.

    Kabels en leidingen van de netbeheerder of aanbieder die door de vergunning of instemmingsbesluit plichtige werk blijvend buiten gebruik zijn gesteld dan wel kabels en leidingen die de afgelopen tien jaar geen dienst hebben gedaan, dienen door de netbeheerder of aanbieder te worden verwijderd.

  • 10.

    De aanleg, instandhouding of opruiming van kabels en leidingen geschiedt op zodanige wijze dat zo min mogelijk hinder wordt veroorzaakt ten aanzien van reeds in de grond aanwezige werken en mag de instandhouding daarvan niet in gevaar brengen of zonder noodzaak bemoeilijken;

  • 11.

    Indien kabels en leidingen direct onder een overbouwing worden gesitueerd, dan dient de vrije ruimte ten opzichte van het ter plaatse vastgestelde uitgiftepeil minimaal 2,50 m te bedragen, in verband met de benodigde werkruimte voor mechanisch en ander materieel.

  • 12.

    Koppelbalken t.b.v. funderingen mogen alleen worden gekruist als de afstand tussen de bovenkant van de koppelbalken en het maaiveld ten minste 2.00 m bedraagt en de te overbruggen ruimte tussen de koppelbalken is voorzien van een gewapende betonplaat waarboven de kabels en leidingen een veilige ligging verkrijgen.

  • 13.

    Tijdelijk aan te brengen voorzieningen in de openbare ruimte zoals damwanden, heipalen, etc. dienen na voltooiing van de werkzaamheden te worden verwijderd. De gemeente dient zowel bij plaatsing als verwijdering in kennis te worden gesteld door de uitvoerder. Mocht dit om welke reden dan ook niet mogelijk zijn, dan kan het college besluiten deze voorzieningen tot een nader te bepalen maat onder het maaiveld te verwijderen. In de regel is deze maat minimaal 2,50 m.

  • 14.

    Huisaansluitingen worden zo veel mogelijk haaks op het distributienet aangelegd om geen beslag te leggen op de ruimte voor distributieleidingen.

  • 15.

    Bij kruisingen van wegen, onder gesloten verharding of bruggen moet de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder een doorpersingen of boringen realiseren.

  • 16.

    De uitkomsten van de tijdens de naschouw verrichte controle van het straatwerk bij grotere werkzaamheden worden vastgelegd in een Proces-Verbaal van oplevering (PVO). Tevens dient tijdens de naschouw de netbeheerder of aanbieder of, indien deze de uitvoerder daartoe heeft gemachtigd, deze uitvoerder de relevante gegevens voor de berekening van de in de VNG-Richtlijn bedoelde uitvoeringskosten voor akkoord te tekenen, aangezien deze uitvoeringskosten op hun beurt de basis vormen voor de berekening van de door de gemeente aan de aanbieder en netbeheerder in rekening te brengen beheer- en, indien van toepassing, degeneratiekosten.

  • 17.

    Indien is vastgesteld dat het straatwerk en verdichting van de ondergrond voldoet aan de gestelde eisen begint de hierna genoemde garantieperiode. Voor de netbeheerder geldt dat aangezien de relevante gegevens voor de berekening van de in de VNG-richtlijn marktconform zijn, de gemeente in de geest van deze VNG-Richtlijnen, dezelfde berekening, tarieven en garantie aanhoudt.

  • 18.

    Na het herstraten kan de gemeente gedurende een onderhoudstermijn van 12 maanden een beroep doen op de garantie conform de RAW-garantiebepalingen overeenkomstige het gestelde in VNG-Richtlijn. Voor de netbeheerder houdt de gemeente in de geest van deze richtlijn, dezelfde richtlijnen en een garantietermijn van 12 maanden aan.

Artikel 4.3 Situering handholes of ondergrondse lasmoffen

  • 1.

    Voor aanleg van handhole(s) en ondergrondse lasmoffen gelijktijdig met aanleg van de bijbehorende kabel- en leidingtracés, dient in de aanvraag voor een vergunning of instemmingsbesluit het aantal en de afmetingen aangegeven te worden. De locatie van de lasmof(fen) en handhole(s) dient op de instemmings- vergunningstekening aangegeven te zijn.

  • 2.

    Voor afzonderlijke aanleg van handholes in bestaande tracés dient instemming verkregen te worden. In de aanvraag voor een instemmingsbesluit dient het aantal en de afmetingen aangegeven te worden. De locatie van de handhole(s) dient op de instemmingstekening aangegeven te zijn.

  • 3.

    Aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder dient voorafgaand op beoogde locatie een proefsleuf te maken om zich ervan te vergewissen dat er sprake is van vrije ligging ten opzichte van de reeds aanwezige ondergrondse infrastructuur.

  • 4.

    Tijdens de uitvoering kan de vergunning of instemmingsbesluit voor de aangevraagde locatie alsnog worden ingetrokken als blijkt dat plaatsing tot onoverkomelijke problemen voor de gemeente of derden leidt. De aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder zoekt in die gevallen samen met de gemeente een alternatief.

  • 5.

    De exacte locatie van de handhole(s) c.q. ondergrondse lasmof(fen) wordt in overleg met de gemeente vastgesteld. In geen geval mag een handhole geplaatst worden in/op kabel- en leidingtracés, parkeerplaatsen, uitwegen, kruisingen, ter plaatse van de aansluitlocatie van woningen en binnen de beschermingszones rond boomwortels zoals aangegeven in hoofdstuk 6. Mits anders is overeengekomen met de gemeente.

  • 6.

    De handholes c.q. ondergrondse lasmoffen dienen bij voorkeur geplaatst te worden in voetpaden, bermen of groenvoorzieningen.

  • 7.

    Nadat het gat ten behoeve van de handhole(s) is ontgraven dient de gemeente door de uitvoerder in de gelegenheid worden gesteld aanwezig te zijn bij de daadwerkelijke plaatsing van de handhole(s).

  • 8.

    De handhole(s) en/of de ingaande en uitgaande buizen mogen geen hinder veroorzaken voor de bereikbaarheid van kabels en leidingen en bijbehorende onderdelen van de infrastructuur van derden en de gemeente. De netbeheerder of aanbieder is hiervoor te allen tijde verantwoordelijk.

  • 9.

    Afgaande en inkomende buizen en kabels moeten onder de eventueel aanwezige kabels en/of leidingen van derden worden gelegd. De in- en uitgaande buizen van de handhole moeten onderlangs het tracé uitgebogen worden naar de handhole toe. Verweving van het kabel- of buizenstelsel moet zoveel mogelijk worden voorkomen.

  • 10.

    De minimale afstand in horizontaal vlak tussen handhole of ondergrondse lasmof en (hoofd)riool, (hoofd)leidingen dient 0,75 m buitenkant buis te zijn. Indien hier niet aan voldaan kan worden, dient dit overlegd en afgestemd te worden met de gemeente.

  • 11.

    Handhole(s) dienen zodanig aangebracht te worden dat het deksel van de handhole een minimale gronddekking heeft van 0,4 m onder maaiveld. Verder dient de handhole(s) ingebed en afgedekt te worden met straatzand (wegen) of grond (bermen) conform de RAW-bepalingen.

  • 12.

    De maximale toegestane uitwendige breedte van de handhole is 0,7 m. Indien deze niet toepasbaar is door ruimtegebrek dient een andere locatie te worden bepaald. Handholes van afwijkend formaat dienen in overleg goedgekeurd te worden door de gemeente.

  • 13.

    Bij plaatsing in de rijweg of een onderdeel daarvan moet de handhole en het deksel van een dermate solide constructie (minimaal verkeersklasse D400 NEN-EN 124) zijn dat alle soorten wegverkeer over de plaats van de handhole kunnen rijden of erop staan zonder dat daardoor verzakkingen ontstaan in de rijweg als gevolg van bezwijken of verzakken van de handhole.

  • 14.

    De beheerder of aanbieder blijft te allen tijde aansprakelijk voor alle schade en gevolgschade die mogelijkerwijs ontstaat door de aanwezigheid van de ondergrondse lasmof(fen) of handhole(s).

  • 15.

    Indien er onvoldoende plaats is, dient de handhole elders te worden geplaatst of dienen meerdere handholes van een kleiner formaat te worden geplaatst.

Hoofdstuk 5. Algemene voorschriften en eisen ten aanzien van de uitvoering

 

Artikel 5.1 Operationele voorschriften

  • 1.

    De aanbieder, beheerder en of uitvoerder dient de bepalingen van de WIBON stipt na te leven.

  • 2.

    Op het werk moeten minimaal aanwezig: zijn de gebiedsinformatie (op basis van de gedane graafmelding bij het Kadaster), een goedgekeurde melding in AVOI-manager en (voor zover van toepassing) de vergunning of instemmingsbesluit met goedgekeurde vergunningstekening.

  • 3.

    Wijzingen in de uitvoering van het werk ten opzichte van de verstrekte gegevens waarop de vergunning of het instemmingsbesluit is gebaseerd, meldt de uitvoerder aan het college. De wijzigingen worden niet eerder gerealiseerd dan nadat het college hiervoor toestemming heeft verleend. Bij grote wijzigingen kan van de netbeheerder of aanbieder worden verlangd opnieuw een vergunning of instemmingsbesluit aan te vragen.

  • 4.

    De uitvoerder dient de grondsoorten en/of verhardingen gescheiden te ontgraven, en zo op te slaan dat bij het latere aanvullen van de sleuf en het terugbrengen van de verharding, de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel c.q. het bestratingspatroon zoveel mogelijk worden herkregen

  • 5.

    Indien een vervallen buisleiding om gegronde reden in de ondergrond blijft liggen, dient deze te worden vol geschuimd en/of aan te uiteinden afgedicht te worden ter voorkoming van indringend water, grond, vuil etc.

  • 6.

    Bij reconstructies of herontwikkeling dient de initiatiefnemer (bijv. de projectontwikkelaar of de gemeente) een geschikt tracé aan te bieden voor de (her)aanleg van kabels en leidingen.

  • 7.

    Vóór het aanvullen van de sleuf of een pers- of lasput worden de telecomaanbieders en netbeheerders van de vrij gegraven naastliggende en/of kruisende kabels en leidingen altijd in de gelegenheid gesteld om hun kabels en leiding(en) te inspecteren. Netbeheerder of aanbieder is verplicht om de informatie en coördinatie ter zake uit te voeren.

  • 8.

    De aanbieder, netbeheerder of uitvoerder is verantwoordelijk voor het houden van toezicht op de uitvoering van de werkzaamheden. Het toezicht van de gemeente beperkt zich tot het controleren van het naleven van de bepalingen uit het instemmingsbesluit, vergunning, de Verordening fysieke leefomgeving, andere gemeentelijke verordeningen en het Handboek.

  • 9.

    De uitvoerder dient alles te doen wat op grond van de meest actuele inzichten redelijkerwijs mogelijk is en verwacht mag worden om hinder als gevolg van bijv. lawaai, stank, modder e.d. veroorzaakt door voertuigen, machines, apparaten etc. tot een aanvaardbaar niveau beperken. Indien beheerder of aanbieder bij hoge uitzondering door de gemeente wordt toegestaan ’s avonds c.q. ’s nachts te werken is de beheerder of aanbieder verplicht in verband hiermee aanwijzingen van de gemeente op te volgen en zelf zorg te dragen voor de benodigde aanvullende instemmingen/ontheffingen.

  • 10.

    De uitvoerder houdt tijdens en na het uitvoeren van de werkzaamheden de begaanbare trottoir- en wegverhardingen vrij van milieuschadelijke en/of verontreinigende stoffen.

  • 11.

    Alle materialen, zoals haspels, kabelresten, afzettingen en tijdelijke verkeersmaatregelen dienen direct na gereedkomen van de werkzaamheden opgeruimd te zijn. Opbrekingen dienen aan het eind van iedere werkdag vrij van losliggende materialen te worden achtergelaten. Indien dit niet is gebeurd, laat de gemeente deze materialen opruimen op kosten van de netbeheerder of aanbieder. De toezichthouder is bevoegd om tussentijds te sommeren om bovengenoemde materialen te laten opruimen.

Artikel 5.2 Verkeersmaatregelen en bereikbaarheid

  • 1.

    Bij de melding voor de start van de werkzaamheden in AVOI-manager voegt de melder indien nodig het bijbehorende verkeersplan dan wel de tijdelijke verkeersmaatregelen toe. Daarin wordt vermeld de datum van de geplande aanvang en tijdsduur van het werk, de eventuele fasering en de werkvolgorde.

  • 2.

    De verkeersmaatregelen dienen te voldoen aan de maatregelen conform publicatie 96b van het CROW: ”Maatregelen bij werken in uitvoering op niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom”. Uitvoerder dient deze publicatie tijdens de hele duur van het werk in acht te nemen.

  • 3.

    De werkzaamheden moeten naar genoegen van het college in tijd en uitvoeringswijze zodanig worden gepland dat het verkeer en met name het langzame verkeer (voetgangers en fietsers) over de weg niet wordt gestremd en zo min mogelijk wordt belemmerd en dat de belemmering van de bereikbaarheid van woningen, bedrijven en openbare voorzieningen tot het minimum wordt beperkt.

  • 4.

    Indien een tijdelijke verkeersomleiding noodzakelijk is, wordt deze gerealiseerd door de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder in overleg met het college. De verkeersomleiding wordt aangegeven door borden, maar kan ook tijdelijke wegverhardingen, verkeerslichten, geleideblokken, belijningen, afzetmaterialen en dergelijke omvatten.

  • 5.

    Het werkterrein mag niet worden afgezet voordat de daardoor noodzakelijk geworden verkeersomleidingen functioneren.

  • 6.

    Machines, voertuigen, gereedschappen en materialen, alsmede de bij het graven vrijkomende grond dienen binnen de afzetting te worden gehouden en buiten de voor de voetgangers bestemde looproute.

  • 7.

    De netbeheerder of aanbieder en/of uitvoerder dient er zorg voor te dragen, middels tijdelijke verkeersmaatregelen en/of aan te brengen tijdelijke voorzieningen (bijvoorbeeld rijplaatbanen, tijdelijke waterkruisingen of doorsteken door groenstroken etc.), dat tijdens de uitvoering van de werkzaamheden de bereikbaarheid van aanliggende woningen en bedrijven per auto door hulpdiensten, bewoners en ondernemers te allen tijde is gegarandeerd.

  • 8.

    In geval van omleidingen dient de netbeheerder of aanbieder de hulpdiensten, bewoners en eventueel de relevante openbaar vervoermaatschappijen te informeren.

  • 9.

    Woningen dienen altijd bereikbaar te zijn via bijvoorbeeld loopschotten.

  • 10.

    Indien het college dat noodzakelijk acht, vooral bij het afsluiten van belangrijke verkeerswegen, kan de netbeheerder of aanbieder worden verplicht zoveel mogelijk ´s nachts of in de avonduren de werkzaamheden uit te voeren. Dit zal, indien vooraf bekend, bij het instemmingbesluit of vergunning schriftelijk worden medegedeeld.

  • 11.

    Een oversteek in de rijbaan moet zoveel mogelijk half om half worden opgebroken.

  • 12.

    Verkeersvoorzieningen, die tijdelijk geen dienst doen, dienen door netbeheerder of aanbieder terstond verwijderd c.q. afgedekt te worden tot het tijdstip dat deze weer nodig zijn. Het afvoeren van deze voorzieningen dient op een zodanige wijze te geschieden dat er geen beschadigingen optreden. Bouwmaterialen dienen goed beveiligd te worden zodat derden daartoe geen toegang hebben.

  • 13.

    Tijdelijke bebording mag niet aangebracht worden aan bestaande verticale elementen inclusief lichtmasten.

  • 14.

    Het afvoeren van voorzieningen moet op een zorgvuldige wijze gebeuren om beschadigingen aan gemeentelijke en particuliere eigendommen te voorkomen.

  • 15.

    Het college kan controleren of het werk veilig wordt uitgevoerd en is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen af te dwingen.

  • 16.

    De afzettingen en verkeersvoorzieningen dienen zodanig te worden geplaatst dat voetgangers en wielrijders een vrije en ongevaarlijke doorgang wordt gegarandeerd.

  • 17.

    Gedurende de uitvoering van het werk tot de oplevering is de aanbieder, beheerder en/ of uitvoerder verantwoordelijk voor de plaatsing, stabiliteit, zichtbaarheid en deugdelijkheid van de borden, afzetmaterialen, geleideblokken en dergelijke ten behoeve van de verkeersomleiding;

  • 18.

    Indien tijdelijke opslag van grond binnen de afzettingen niet mogelijk is en de grond enige tijd op een andere plaats opgeslagen moet worden, mag dit alleen geschieden met toestemming van de Omgevingsdienst Midden-Holland.

  • 19.

    Indien de hulp- en afvalophaaldiensten objecten niet voldoende kunnen benaderen of de bereikbaarheid van winkels, bedrijven of percelen van andere belanghebbenden niet gegarandeerd kan worden, moet de uitvoerder minimaal twee weken vooraf overleggen met de toezichthouder, zodat tijdig afspraken gemaakt kunnen worden om afdoende maatregelen te kunnen nemen.

  • 20.

    Voor het tijdelijk afsluiten van de openbare weg is een tijdelijk verkeersmaatregel nodig. Aanvraagprocedure zie www.gouda.nl.

Artikel 5.3 Werktijden en ontruimen werkterrein

  • 1.

    Het is niet toegestaan om op werkdagen vóór 07.00 uur en na 18.00 uur opbreek- , graaf-, kabel-, aanvulling-, verdichting-, en/of bestratingswerkzaamheden in de openbare ruimte te verrichten, met uitzondering van een calamiteit of indien het college anders voorschrijft.

  • 2.

    Op de werkdag voorafgaande aan het weekend of nationale feestdag moeten uiterlijk om 16.00 uur de verhardingen hersteld en gesloten zijn. Tevens kan de gemeente ontruiming voorschrijven op andere dagen in verband met evenementen.

  • 3.

    De aanbieder, beheerder of uitvoerder dient het werkterrein en het opslagterrein tijdens werkonderbrekingen van meer dan 1 dag zoveel mogelijk te ontruimen, waarbij in ieder geval losse (bouw)materialen en vuilcontainers moeten worden verwijderd. Indien dit absoluut onmogelijk is, dient de aanbieder, beheerder of uitvoerder contact op te nemen met de gemeente. Materialen en containers die tijdens werkonderbrekingen toch op het werkterrein of het opslagterrein aanwezig zijn kunnen door het college op kosten van de aanbieder, beheerder, of uitvoerder worden verwijderd.

  • 4.

    In winkelstraten en op evenementenpleinen mogen geen opbrekingen zijn of worden uitgevoerd gedurende de door namens het college vergunde evenementen, inclusief de opbouw- en afbreekperiode. Hieronder vallen onder andere:

    • Koningsdag;

    • de wekelijkse marktdagen;

    • lokale evenementendagen, zie evenementenkalender op gouda.nl;

    • periode tussen derde zondag van november en nieuwjaarsdag.

Artikel 5.4 Communicatie en informatie

  • 1.

    Namens de uitvoerende partij dient altijd één Nederlands sprekend aanspreekpunt op het werk aanwezig te zijn die de verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de afspraken en voorwaarden overeenkomstig het instemmingsbesluit, vergunning of dit Handboek.

  • 2.

    Naast de contactgegevens die in het uitvoeringsplan moeten worden vermeld, geeft de uitvoerder, beheerder of aanbieder een telefoonnummer door aan de gemeente dat gebruikt kan worden in geval van calamiteiten.

  • 3.

    Uitvoerder dient op verzoek de gevraagde informatie met betrekking tot het werk aan het college ter beschikking te stellen en medewerking te verlenen om toezicht en handhaving mogelijk te maken.

  • 4.

    De aanbieder, beheerder en/of uitvoerder stelt betrokken bewoners, bedrijven, hulpdiensten en andere belanghebbenden twee weken voor aanvang, schriftelijk in kennis van voorgenomen werkzaamheden. In deze kennisgeving worden in elk geval vermeld aard, startdatum, bereikbaarheid eventuele verkeersomleidingen of wegafzettingen en duur van het werk alsmede naam en telefoonnummer van de uitvoerder. Ook van een verlenging van de werkzaamheden stelt de aanbieder beheerder en/of uitvoerder genoemde personen schriftelijk in kennis, tenzij de verlenging korter is dan twee dagen. Ingeval van storingen en calamiteiten kan worden volstaan met een melding direct voorafgaande aan de werkzaamheden.

  • 5.

    Een afschrift van deze in vierde lid genoemde bewonersbrief wordt bij de graafmelding in de AVOI-manager gevoegd.

  • 6.

    Bij grote projecten zullen, ter beoordeling van de vergunninghouder en/of uitvoerder op regelmatige tijden bouwvergaderingen worden gehouden, waarbij in ieder geval de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator of gemeentelijke toezichthouder kabels en leidingen wordt uitgenodigd.

  • 7.

    Van deze vergaderingen stelt de vergunninghouder en/of uitvoerder de notulen op en zendt deze toe aan de gemeentelijke kabel- en leidingcoördinator.

Artikel 5.5 Handhaving

  • 1.

    Namens het college kan de toezichthouder toezien op het naleven van de voorschriften in het instemmingsbesluit, vergunning, de Verordening fysieke leefomgeving, het Handboek en de AVOI-manager. De toezichthouder kan controleren op de naleving van onder andere de volgende punten:

    • het aanwezig zijn van de gebiedsinformatie (op basis van de gedane graafmelding bij het Kadaster), een goedgekeurde melding, (voor zover van toepassing) de vergunning of instemmingsbesluit en goedgekeurde tekening(en);

    • de naleving van de instemmingsbesluit- en vergunningsvoorwaarden;

    • de naleving van de afspraken met bewoners, politie etc.

    • de bereikbaarheid van de woonomgeving;

    • de ongestoorde exploitatie van andere leidingen;

    • de verdichting van de sleuf;

    • de kwaliteit van het herstel van de sleuf inclusief de verharding;

    • de veiligheid, wegafzetting, etc.

  • 2.

    De toezichthouder is namens het college bevoegd het werk tot nader order stil te leggen en de opgebroken sleuf terstond door de uitvoerder te laten herstellen, zonder vergoeding van kosten, indien onder andere:

    • de voorschriften zoals vermeld in het instemmingsbesluit en vergunning en in dit Handboek niet worden nageleefd en/of afgeweken wordt van de overeengekomen uitvoeringsperiode;

    • er wordt gewerkt zonder melding, instemmingsbesluit of vergunning;

    • er wordt afgeweken van de tijdstippen zoals aangegeven in dit Handboek, tenzij anders overeengekomen;

    • er wordt gewerkt tijdens een periode waarin een breekverbod van kracht is;

    • uitvoerend personeel zich onbehoorlijk, kwetsend en/of overlast gevend gedraagt;

    • er grote verkeershinder en/of gevaarzetting voor het publiek ontstaat;

    • bij archeologische vondsten.

  • 3.

    In het geval de toezichthouder constateert dat voorschriften niet of onvoldoende worden nageleefd, hanteert het college, afhankelijk van de aard en gevaarzetting van de geconstateerde omissie, de volgende drie procedures:

    • het geven van een waarschuwing aan betreffende uitvoerder, waarbij de uitvoerder direct moet overgaan tot het opheffen van de ongewenste situatie, waarbij het reguliere werk nog door mag gaan en de betreffende beheerder of uitvoerder aansluitend wordt geïnformeerd;

    • het vorderen van staken van het werk aan uitvoerder, waarbij de uitvoerder direct het opbreek-, graaf- en legwerk moet stilleggen, en moet overgaan tot het aanvullen van de gegraven sleuf alsmede het herstellen van de verharding, waarbij eerst tussen de gemeente en de betreffende beheerder of aanbieder overlegd wordt over het tijdstip en de condities waaronder het graafwerk mag worden hervat;

    • kosten van extra werkzaamheden en gevolgen, die voortvloeien uit het opleggen van extra voorwaarden en/of opschorting en/of eventuele aanvullend of specifiek schadeherstel, zullen worden verhaald op de beheerder of aanbieder.

  • 4.

    Indien de uitvoerder die het betreffende werk uitvoert na eerste sommatie in gebreke blijft bij het opvolgen van de door de gemeente uitgebrachte aanwijzingen of verplichtingen, zal de gemeente de openbare ruimte in oorspronkelijke staat terug (laten) brengen. De kosten hiervan worden verhaald op de beheerder of aanbieder.

Artikel 5.6 Voorschriften brandweer en overige hulpdiensten

  • 1.

    De aanbieder of netbeheerder garandeert gedurende de werkzaamheden de minimale doorrijbreedte van 3,5 meter en doorrijhoogte van 4,2 meter.

  • 2.

    Als een straat moet worden geblokkeerd dan niet meer dan één afsluiting per straat.

  • 3.

    Brandkranen droge blusleidingen moeten minimaal met 1 meter worden vrijgehouden en zichtbaar blijven.

Hoofdstuk 6. Voorschriften werken in de openbare ruimte

 

Artikel 6.1 Algemene voorwaarden

  • 1.

    Ter plaatse van nieuwbouw-, reconstructie- en herbestratingsprojecten kunnen er tussen de gemeente en civiele aannemers garantieafspraken bestaan inzake de aanwezige verharding. In die gevallen kan gemeente van de netbeheerder of aanbieder verlangen dat het herstel van de verharding op kosten van de netbeheerder of aanbieder door de betreffende contractpartij wordt uitgevoerd tegen marktconforme tarieven.

  • 2.

    Eventuele geconstateerde tekortkomingen moeten op eerste aanzeggen van de toezichthouder, terstond worden hersteld, waarna de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder dit gereed meldt aan de gemeente.

  • 3.

    De Standaard RAW-Bepalingen, dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking zijn van toepassing in het Handboek.

Artikel 6.2 Ontgraven en verdichten van sleuf

  • 1.

    Ondergraven van de verharding en haar onderbed is verboden. Wegbedekking en onderbed moeten altijd over minstens de volle lengte en breedte van de ontgraving worden opgebroken.

  • 2.

    Funderingsmateriaal dat met de uitkomende grond wordt vermengd, is niet meer geschikt om als fundering te worden gebruikt en wordt eigendom van de aanbieder, beheerder en/of uitvoerder en moet vervolgens door deze op zijn kosten worden afgevoerd, schoongemaakt en verwerkt.

  • 3.

    Ontgraven funderingsmateriaal kan worden hergebruikt, mits dit geen gebonden fundering zoals hoogovenslakken, betongranulaat of zandcement is, en mits gescheiden van zand is ontgraven en weer gescheiden wordt aangebracht. Indien het vrijgekomen funderingsmateriaal bestaat uit gebonden fundering dient als nieuw funderingsmateriaal menggranulaat te worden gebruikt.

  • 4.

    Ontgraven gebonden fundering is niet meer geschikt om als fundering te worden gebruikt en wordt eigendom van de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder en moet vervolgens door deze op zijn kosten worden afgevoerd, schoongemaakt en verwerkt te worden.

  • 5.

    Indien tijdelijke opslag van uitgenomen sleufmateriaal langs de sleuf niet mogelijk is dient in overleg met de gemeente een locatie te worden overeengekomen.

  • 6.

    De bij de ontgraving vrijgekomen gescheiden grondsoorten of verhardingen dienen bij het herstel in de juiste volgorde te worden teruggebracht zodat de oorspronkelijke opbouw van het bodemprofiel zoveel mogelijk wordt herkregen. Een bovenlaag van minimaal tien centimeter schoon zand in het cunet dient vrij van puin te zijn. In geval van een gefundeerde weg dient een straat laag van gemiddeld tien centimeter schoon zand te worden aangebracht.

  • 7.

    Om verzakkingen in de weg te voorkomen dient de verdichting in lagen te geschieden van maximaal 30 centimeter, waarbij iedere laag afzonderlijk moet worden afgetrild. Indien bij het uitvoeren van de verdichtingswerkzaamheden, afhankelijk van de uitvoeringswijze en omstandigheden, meer zand nodig is, dient de aanbieder, netbeheerder en/of de uitvoerder hier zelf zorg voor te dragen.

  • 8.

    Wanneer na aanvulling en verdichting de grondslag te hoog blijkt, moet deze op de juiste hoogte worden aangebracht. De overtollige grond mag alleen na overleg met de Omgevingsdienst Midden-Holland worden afgevoerd.

  • 9.

    Indien ten gevolge van het werk te kort komende grond zal worden aangevuld, dient deze aanvulgrond te voldoen aan de bepalingen van het Besluit bodemkwaliteit. Ook is het mogelijk grond toe te passen op basis van de bodemkwaliteitskaart. Informatie over de te volgen procedures en vereisten zijn te verkrijgen bij de Omgevingsdienst Midden-Holland.

  • 10.

    De verdichtingsgraad van de opbreking dient minimaal 95% te zijn en/of 98% van de direct naastgelegen grond. De verdichtingsgraad wordt bepaald volgens proef 3 van de Standaard RAW-Bepalingen, dan wel daarvoor in de plaats tredende latere regelingen of aanvullingen van vergelijkbare strekking.

  • 11.

    Indien een sleuf door een Wadi of daarmee gelijkgestelde constructie wordt gegraven, dient na afloop van de werkzaamheden de gehele Wadi constructie weer in de oorspronkelijke vorm, hoedanigheid en functionaliteit te worden hersteld. Indien noodzakelijk dient beheerder of aanbieder op zijn kosten de gehele Wadi opnieuw te construeren.

Artikel 6.3 Herstel weg

  • 1.

    Het herstel van de weg wordt of in opdracht van de beheerder of aanbieder gedaan, tenzij het college beslist dat zij het herstel van de weg in eigen beheer zal laten uitvoeren voor rekening van de beheerder of aanbieder. Voor de algemene bepalingen inzake schadevergoeding voor het herstel van de weg wordt verwezen naar artikel 7.1.

  • 2.

    Het herstel van de weg dient direct na voltooiing van het werk te worden uitgevoerd. In overleg met de gemeente kan hier zo nodig van worden afgeweken. Voor meer informatie over gesloten verharding zie artikel 6.4. Totdat de weg geheel is hersteld dient de beheerder of aanbieder en/ of uitvoerder de in artikel 5.2 genoemde afzettingen en verkeersvoorzieningen in stand te houden.

  • 3.

    Alle bestrating materialen, trottoirbanden en opsluitbanden dienen in de oorspronkelijke staat en onbeschadigd te worden aangebracht. De aanbieder, beheerder en/ of uitvoerder zorgt bij beschadiging voor vervangend materiaal dat van dezelfde soort, kleur en kwaliteit is als het oorspronkelijk aanwezige materiaal.

  • 4.

    Tijdens de werkzaamheden vrijgekomen niet herbruikbare materialen worden door de aanbieder, beheerder en/ of uitvoerder afgevoerd naar een erkend verwerkingsbedrijf of stortplaats.

  • 5.

    Indien de aanbieder, beheerder en/of uitvoerder op het werkterrein beschadigde materialen aantreft kan op zijn verzoek een voorschouw worden gehouden, waarbij tevens afspraken kunnen worden gemaakt over de levering van de vervangende materialen via de gemeente.

  • 6.

    Alle weer aangebrachte elementen dienen te voldoen aan de daaraan gestelde eisen in de Standaard RAW-bepalingen.

  • 7.

    Indien bestrating materiaal passend gemaakt moet worden dient dit te gebeuren door knippen of zagen.

  • 8.

    Na het afwerken van de bestrating mag geen puin, grond, zand en/of afval van de werkzaamheden meer aanwezig zijn op het werk.

Artikel 6.4 Gesloten verharding

  • 1.

    Bij kruisingen van wegen van gesloten verharding en op andere daarvoor in aanmerking komende plaatsen, zulks ter beoordeling van de gemeente in overleg met de aanbieder, beheerder en/of uitvoerder, worden haakse doorpersingen of boringen toegepast.

  • 2.

    In het geval van opbrekingen in gesloten verhardingen moet voorafgaand aan de instemmings- of vergunningsaanvraag of melding met de gemeente overlegd worden over de wijze waarop de netbeheerder of aanbieder de vereiste kwaliteit wil bereiken en een en ander duurzaam kan garanderen. In het geval dat de door de gemeente gewenste eisen van duurzame kwaliteit niet kunnen worden bereikt kan de gemeente verzoeken om de kabels en leidingen via een ander tracé te leggen dan wel in overeenstemming met de gemeente de gesloten verharding over de volle breedte opnieuw te leggen. Bij een wijziging van het tracé kunnen de eventuele veranderende of toevoegde tekeningen en informatiestukken onder dezelfde instemmingbesluit of vergunning opnieuw aangeleverd worden. De kosten van het herstel van asfaltverhardingen komen voor rekening van de beheerder of aanbieder

  • 3.

    Alvorens een asfaltconstructie te verwijderen moeten de sleufkanten worden ingezaagd. De vrijgekomen materialen worden onderscheiden in:

    • teerhoudend;

    • niet-teerhoudend.

  • 4.

    Asfalt dient te worden verwijderd of verwerkt conform CROW-publicatie 210 (“Richtlijn omgaan met vrijkomend asfalt”).

  • 5.

    Asfaltverhardingen dienen door netbeheerder of aanbieder tijdelijk te worden hersteld met door netbeheerder of aanbieder voor diens rekening aan te leveren funderingsmaterialen, zand en betonklinkers of overeengekomen andere materialen.

  • 6.

    Na een opbreking in een gesloten verharding, zoals asfalt en cementbeton, dient de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder de sleuf tijdelijk dicht te blokken. Het definitief herstel van al deze tijdelijk dicht geblokte gesloten verhardingen, inclusief eventuele vervolgschade laat de gemeente vervolgens periodiek in één opdracht uitvoeren op werkelijke kosten voor rekening van de betreffende aanbieder(s) of beheerder(s). In afwijking van het voorgaande kan, in geval van een zeer grote opbreking, een andersluidende afspraak worden gemaakt met de gemeente.

  • 7.

    De funderingslaag dient de zelfde dikte te hebben de dikte van de opgebroken funderingslaag. Bovenop de fundering moet 50 mm schoon straatzand aangebracht worden en met betonklinkers of een ander overeengekomen bestratingsmateriaal dichtgeblokt te worden. De bovenzijde van deze verharding moet gelijk liggen met de bovenzijde van de aansluitende asfaltverharding.

Artikel 6.5 Werken in verontreinigde grond

  • 1.

    Ter voorbereiding en bij uitvoering van graafwerkzaamheden dient de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder de richtlijnen van CROW publicatie 400 “Werken in en met verontreinigde bodem” in acht te nemen.

  • 2.

    Voorafgaand aan het graafwerk wordt op basis van het protocol voor uitvoering van vooronderzoek NEN 5725 door de initiatiefnemer bepaald wat de bodemkwaliteit is ter plaatse van de voorgenomen graafwerkzaamheden. Indien nodig wordt voorafgaand aan de graafwerkzaamheden bodemonderzoek verricht. Zie hiervoor ook de module voorafgaand bodemonderzoek, uit het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 3.

    Beheerder of aanbieder dient te voldoen aan de eisen die zijn gesteld in de Omgevingswet, het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit.

  • 4.

    Het Besluit activiteiten leefomgeving, het Besluit bodemkwaliteit en de lokale Nota bodembeheer Midden-Holland 2023 zijn van toepassing op het toepassen van grond, bagger en steenachtige bouwstoffen. Het is echter niet van toepassing indien grond binnen een werk tijdelijk wordt uitgenomen (ontgraven) om later weer teruggeplaatst te worden waarbij de grond het werk niet verlaat en de samenstelling ervan niet veranderd wordt.

  • 5.

    Bij het werken in (verontreinigde) grond >25 m3 is de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) het gemandateerde bevoegde gezag en gelden de nadere voorschriften van het Besluit activiteiten leefomgeving en/of Wet bodembescherming (indien overgangsrecht van toepassing is, zie ook punt 7).

  • 6.

    Voor het afvoeren en verwerken van grond, vrijkomend uit de sleuven, wordt onderscheid gemaakt tussen niet-chemisch - en chemisch verontreinigde grond. Niet-chemisch verontreinigde grond wordt zo veel mogelijk teruggeplaatst, tenzij deze verontreinigd is met mechanische verontreinigingen (puin, hout etc.). Dan kan deze grond in overleg met de gemeente, onder voorwaarden en op kosten van de netbeheerder of aanbieder worden afgevoerd. Bij overschot dient de grond op kosten van de netbeheerder of aanbieder te worden afgevoerd naar een erkend verwerker. Daarbij dient gewerkt te worden conform CROW-publicatie 400.

  • 7.

    Het werken in de grond valt onder de Wet bodembescherming, art. 27 en 28, 28 en/of het Besluit activiteiten leefomgeving. De ODMH heeft een online kaart (Atlas Omgevingsdienst Midden-Holland) waarop in het thema Omgevingswet kaartlagen staan met locaties waarvoor het overgangsrecht geldt, hiervoor geldt de Wet bodembescherming. Let op, hierbij maakt ook diepte uit. In andere gevallen geldt het Besluit activiteiten leefomgeving. In sommige gevallen gelden beide kaders. waarbij de beheerder of aanbieder dient aan te tonen dat de vereiste procedures zijn doorlopen, alvorens tot afvoer wordt overgegaan. Correspondentie met de betrokken instanties of bedrijven dient te worden overhandigd aan de gemeente.

  • 8.

    Als tijdens het uitvoeren van werkzaamheden grond vrijkomt, moet de betreffende netbeheerder of aanbieder ervoor zorg dragen dat grond op milieuhygiënisch (technisch) verantwoorde wijze op zijn kosten tijdelijk wordt opgeslagen. De tijdelijk opgeslagen grond moet daarna, indien deze vervuild blijkt, op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze worden afgevoerd naar een erkende, gecertificeerde verwerkingsinrichting.

  • 9.

    De door netbeheerder of aanbieder af te voeren grond moet vergezeld gaan van een transportgeleidebiljet. Een kopie daarvan moet direct na het afleveren van de grond, getekend door de beheerder van het depot van de verwerkingsinrichting, aan de gemeente worden overlegd of gemaild. Een transportgeleidebiljet dient 5 jaar na dato bewaard te blijven.

Artikel 6.6 Eisen en uitvoering groenvoorzieningen

  • 1.

    De gemeente en de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder komen overeen welke groenvoorziening gehandhaafd moet worden en welke maatregelen worden genomen om schade aan te handhaven beplanting te beperken.

  • 2.

    Indien gedurende het werk schade ontstaat aan groenvoorzieningen dient dit direct door de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder te worden gemeld per e-mail of telefoon aan de gemeente, onder vermelding van de locatie, werkzaamheden, naam en telefoonnummer van de netbeheerder en/of aanbieder en naam en telefoonnummer van de uitvoerder.

  • 3.

    Verwijderde en/of volledig op de kern teruggesnoeide bomen, planten en struiken worden geacht verloren te zijn gegaan.

  • 4.

    Verloren gegaan beplantingsmateriaal zal voor rekening van de beheerder of aanbieder door de gemeente in een hiertoe gunstig jaargetijde door nieuw materiaal worden vervangen. Hier is tevens begrepen 1 jaar onderhoud door de gemeente.

  • 5.

    Gazons, bermen, vlinderstrook en daarmede vergelijkbare grasvelden en –stroken moeten ter breedte van de sleuf worden afgestoken, de vrijkomende zoden moeten worden afgevoerd.

  • 6.

    Na aanvullen van de sleuf op de vereiste kwaliteit en hoogte zal, voor rekening van de netbeheerder of aanbieder, door de gemeente in een hiertoe gunstig jaargetijde nieuw gazon, berm, vlinderstrook e.d. van de ter plaatse vereiste samenstelling worden ingezaaid. Hierin is tevens begrepen 1 jaar onderhoud door de gemeente.

Artikel 6.7 Bescherming bomen

  • 1.

    Alle werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd conform de eisen binnen het geldend Handboek Bomen, voor zover de eisen in dit Handboek niet afwijken van de eisen in het Handboek Bomen.

  • 2.

    Bij tegenstrijdigheden tussen ander beleid, standaards, handboeken en regelgevingen en het onder lid 1 genoemde Handboek Bomen prevaleert (voor zover niet specifiek anders voorgeschreven) het onder lid 1 genoemde Handboek Bomen.

  • 3.

    De aanbieder, beheerder en/of uitvoerder stelt het college in de gelegenheid de wortels, kabels en leidingen te inspecteren alvorens de sleuf aan te vullen.

Artikel 6.8 Herstel groenvoorzieningen

  • 1.

    De grond dient op zodanige wijze te zijn afgewerkt dat er na inklinking van de grond sprake is van een vlakke aansluiting op de ongeroerde grond. Reservering voor inklinking (= overhoogte bij aanbrengen) mag maximaal 10 cm bedragen.

  • 2.

    Te handhaven beplanting die toch tijdelijk verwijderd moet worden dient ingekuild of goed afgedekt te worden. Direct na het gereedkomen van de grondwerkzaamheden dient de uitgenomen beplanting ter plaatse te zijn teruggeplant.

  • 3.

    Bij de instemmings- of vergunningsverlening kunnen specifieke afspraken gemaakt worden over bijzondere omstandigheden, dan wel afwijkende voorwaarden of werkzaamheden.

Hoofdstuk 7. Schadeberekening, schadevergoeding en veiligheid

 

Artikel 7.1 Schadeberekening en schadevergoedingen

  • 1.

    De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en een representatieve vertegenwoordiging van de telecomaanbieders hebben overeenstemming bereikt over de rekenmethodiek en de tarieven van de Richtlijn Tarieven (graaf)werkzaamheden telecom voor de berekening van de schadevergoeding in verband met de opgebroken bestrating. De schadefactuur zal betrekking hebben op de onderhouds- en beheerkosten en, indien van toepassing, de degeneratiekosten, uitgedrukt in een percentage van de uitvoeringskosten. De aldus afgesproken forfaitaire bedragen zullen bij de betrokken aanbieders en netbeheerders, die zelf zorg dragen voor herstel en onderhoud (12 maanden garantie) in rekening worden gebracht. De tarieven zullen jaarlijks worden geïndexeerd.

  • 2.

    Indien de gemeente heeft aangegeven dat zij het herstel in eigen beheer laat uitvoeren, brengt de gemeente bij de aanbieder het A-tarief van de genoemde VNG-Richtlijn in rekening. In de hierboven genoemde schadevergoeding zoals aangegeven in het tweede tot en met zevende lid in verband met de opengebroken bestrating geldt voor de beheerder dat in de geest van genoemde rekenmethodiek van de Richtlijn Tarieven (graaf)werkzaamheden dezelfde voorwaarden (12 maanden garantie) en tarieven gelden voor het tot stand komen van een factuur.

  • 3.

    Gelet op de algemene bekendheid en het gezag van deze rekenmethodiek en tarieven, gaat de gemeente ervan uit dat de Richtlijn door de aanbieder wordt geaccepteerd.

  • 4.

    Voor zover de Richtlijn geen tarieven vermeldt, bijvoorbeeld voor herstel van groenvoorzieningen, dienen per geval afspraken te worden gemaakt.

  • 5.

    Wanneer de herbestrating een tracé betreft door jonge bestrating als bedoeld in de artikel 4.2 vijfde lid, eist de gemeente herstel door de netbeheerder of aanbieder over de gehele straat- of trottoirbreedte dan wel laat de gemeente het herstel over de gehele straat- of trottoirbreedte in eigen beheer uitvoeren en brengt de kosten daarvan bij de netbeheerder of aanbieder in rekening. Deze kosten worden berekend over de gehele straat- of trottoirbreedte conform de VNG Richtlijn.

  • 6.

    Indien de gemeente ten gevolge van het werk en de inbeslagname van de weg, hetzij direct hetzij in een later stadium, tijdelijke maatregelen of voorzieningen moet treffen, zoals verkeersmaatregelen, de verplaatsing of verwijdering van gemeentelijke eigendommen en het uitbreiden van de openbare verlichting, brengt de gemeente de werkelijke, marktconforme kosten hiervan bij de aanbieder en/of netbeheerder in rekening.

  • 7.

    In aanvullend op artikel 6.7, lid 1, geldt dat schadeberekeningen ten aanzien van bomen, voor zover niet specifiek anders voorgeschreven, worden getaxeerd volgens de op het moment van schade geldende richtlijnen van de NVTB (Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen).

  • 8.

    Herstel van schade aan gemeentelijke eigendommen zal in overleg met de gemeente en voor rekening van de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder worden verricht. Indien de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder daarvoor toestemming heeft verkregen, mag deze zelf het herstel uitvoeren.

  • 9.

    Indien de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder toestemming heeft verkregen om bij schade aan huisrioolaansluitingen en kolkaansluitingen zelf het herstel uit te voeren, geschiedt dit onder de volgende voorwaarden:. de aansluiting waaraan de schade is toegebracht wordt vervangen door een PVC-buis met noodzakelijke hulpstukken, klasse SN8, met gelijke diameter en de eventueel noodzakelijke hoekverdraaiingen bij huisrioolaansluitingen zijn niet groter dan 30 graden en bij kolkaansluitingen niet groter dan 45 graden.

  • 10.

    Netbeheerder of aanbieder zal de redelijkerwijs mogelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat de gemeente dan wel derden ten gevolge van het werk schade lijden.

  • 11.

    Indien tijdens werkzaamheden beschadigingen optreden dan dient de netbeheerder of aanbieder deze direct te melden aan de gemeente en aan de beheerder van het beschadigde eigendom. Hierna geeft de netbeheerder of aanbieder zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen 24 uur nadat de beschadiging is geconstateerd, schriftelijk kennis aan de gemeente t.a.v. de toezichthouder. Denk bij schade aan ondergrondse voorzieningen onder andere aan schade aan de hoofdriolering, huisaansluitingen, kolken, kolkaansluitingen op het riool, peilbuizen, kabels van de openbare verlichting en verkeersregelinstallaties, drainageleidingen en ondergrondse containers.

  • 12.

    Het herstel of vergoeding van opgetreden schade vindt plaats in overleg is voor rekening van de veroorzaker. Uitgangspunt bij het herstel van de schade als gevolg van de werkzaamheden is dat de aanbieder, netbeheerder of uitvoerder de situatie in de oorspronkelijke staat herstelt of de schade vergoedt binnen de door het college te stellen termijn.

  • 13.

    Voor schade die zich als gevolg van leidingwerkzaamheden achteraf openbaart of in geval van verborgen gebreken is de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder aansprakelijk.

  • Voorbeelden hiervan zijn onder andere:

    • werkzaamheden waarbij de overlevingskans van de aanwezige/teruggeplaatste beplanting gering is en deze beplanting vervangen dient te worden;

    • werkzaamheden waarbij boomwortels zodanig zijn aangetast dat de overlevingskans of stabiliteit van de boom verloren is gegaan;

    • aantasting van de (ecologische) kwaliteit van de groeiplaats.

  • 14.

    In geval van schade of vervanging aan/van groenvoorzieningen draagt de gemeente zorg voor het herstel c.q. vervanging. De gemeente laat de kosten hiervan voorafgaand aan het herstel ramen. Vervolgens belast de gemeente deze door aan de netbeheerder of aanbieder.

  • 15.

    Bij schade buiten de sleuf of het werkgebied ten gevolge van werkzaamheden is de aanbieder, netbeheerder en/of uitvoerder aansprakelijk. Hierbij kan o.a. worden gedacht aan schade aan voet-/fietspaden, groenstroken etc. als gevolg van rijden/parkeren door voertuigen of ander materieel. Afhankelijk van de situatie kan het wenselijk zijn voorafgaand aan de werkzaamheden een (gezamenlijke) schouw uit te voeren waarbij de bestaande situatie wordt nagegaan en vastgesteld. Ontstane schade als bedoeld zal door de veroorzaker worden vastgelegd in een schaderapport voorzien van fotomateriaal.

  • 16.

    De netbeheerder of aanbieder vrijwaart de gemeente voor alle vorderingen van derden tot vergoeding van schade, die ten gevolge van het maken, gebruiken, onderhouden, in stand houden of opruimen van kabels of leidingen aan eigendommen van derden wordt toegebracht.

  • 17.

    De gemeente vrijwaart de netbeheerder of aanbieder niet voor schade, tenzij de schade is ontstaan door schuld van de gemeente.

  • 18.

    Alle ontstane schade wordt door de veroorzaker vastgelegd in een schaderapport voorzien van fotomateriaal en overhandigd aan de gedupeerde.

Artikel 7.2 Veiligheid

  • 1.

    Alle werkzaamheden moeten worden uitgevoerd met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. De op dit gebied van kracht zijnde voorschriften moeten op het werk beschikbaar zijn.

  • 2.

    Het personeel dat bij de werkzaamheden is betrokken moet zijn geïnstrueerd met betrekking tot de op de bouwplaats geldende wetten en regels ten aanzien van veiligheid en arbeidsomstandigheden. Leidinggevend personeel van de uitvoerende partij en de aanbieder en netbeheerder moeten erop toezien dat de van toepassing zijnde voorschriften worden nageleefd.

  • Voor de aanvang van de werkzaamheden moet een Veiligheids- en Gezondheidsplan (V&G plan) zijn opgesteld door de netbeheerder of aanbieder en aan de gemeente zijn overhandigd. In dit plan moet minimaal het volgende zijn opgenomen:

  • De van kracht zijnde veiligheidsvoorschriften;

    • milieuvoorschriften;

    • de wijze waarop de instructie en voorlichting van het personeel wordt geregeld;

    • de wijze waarop het toezicht is geregeld;

    • de wijze waarop verontreiniging van het milieu wordt voorkomen respectievelijk beheerst;

    • een risico-inventarisatie en- evaluatie met betrekking tot de uit te voeren werkzaamheden;

    • de wijze waarop de afhandeling van calamiteiten en ongevallen wordt geregeld.

  • 3.

    De toezichthouder controleert vanuit de publieke taakstelling van de gemeente of het werk veilig wordt uitgevoerd en is bevoegd om, bij onveilige situaties, correctieve maatregelen te af te dwingen.

Toelichting Regeling fysieke leefomgeving Gouda

Algemeen

De Regeling fysieke leefomgeving strekt tot het stellen van nadere regels over de fysieke leefomgeving in Gouda en is gebaseerd op de Verordening fysieke leefomgeving Gouda (VFLO). Deze verordening bundelt een aantal Goudse verordeningen op het gebied van de fysieke leefomgeving, vooruitlopend op de Omgevingswet .

De Regeling fysieke leefomgeving vervangt de voorschriften die voorheen waren opgenomen in de Nadere regelen Gouda 2009, de Regeling uitstallingen kernwinkelgebied, de Regeling commissie naamgeving openbare ruimte 2012, Technische uitvoeringsvoorschriften naamgeving en nummering adressen Gouda 2012, de Uitvoeringsvoorschriften algemene plaatselijke verordening 2009 en (gedeeltelijk) het Aanwijsbesluit algemene plaatselijke verordening Gouda 2009.

 

Hoofdstuk 2

Omgevingsvergunningsvrij gebruik van een openbare plaats

 

Deze nadere regels zijn gebaseerd op de Uitvoeringsvoorschriften algemene plaatselijke verordening Gouda 2009. In deze regels wordt aangegeven voor welke voorwerpen op basis van artikel 3.25 VFLO geen omgevingsvergunning nodig is. Een omgevingsvergunning is in ieder geval wel vereist als niet kan worden voldaan aan de regels die in deze paragraaf worden gesteld.

 

Artikel 2.5

Sub k, houdt in dat het verboden is om door plaatsing van de bouwkeet gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg. Praktisch houdt dit met name in dat het niet is toegestaan om de heistelling en dergelijke op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd.

 

Artikel 2.11

Sub h, houdt in dat het verboden is om door plaatsing van de bouwkeet gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg. Praktisch houdt dit met name in dat het niet is toegestaan om een container op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd.

 

Artikel 2.12

Sub i, houdt in dat het verboden is om door plaatsing van de bouwkeet gevaar of hinder te veroorzaken voor het verkeer op de weg. Praktisch houdt dit met name in dat het niet is toegestaan om een steiger op een locatie te plaatsen waar het vrije uitzicht van het wegverkeer wordt belemmerd.

 

Hoofdstuk 3

De regels in dit hoofdstuk waren voorheen opgenomen in de Regeling uitstallingen kernwinkelgebied Gouda en artikel 3 van het Aanwijsbesluit algemene plaatselijke verordening Gouda 2009. Ze zijn opgesteld in het belang van de kwaliteit van uitstallingen in het kernwinkelgebied. Grondslag voor de regeling vormt artikel 3.25 van de VFLO. Met de regels wordt beoogd de uitstraling en omvang van uitstallingen te waarborgen in het kader van de (verkeers-)veiligheid op straat en tegelijkertijd de levendigheid te vergroten.

 

Deze regels zijn bedoeld voor uitstallingen bij winkels, dienstverlenende bedrijven en afhaalzaken. Voor het plaatsen van menuborden, reclame, of andere uitstallingen bij horecaondernemingen gelden de regels van het terrassenbeleid. De winkels mogen geen terrassen bij hun winkels plaatsen.

 

De regeling zijn ontwikkeld in samenwerking met de Samenwerkende Ondernemersverenigingen Gouda. Uitgangspunt is dat de ondernemers uitstallingen mogen plaatsen conform deze regeling.

 

Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om bij overtredingen een boete op te leggen zoals bepaald in artikel 3.25 van de VFLO.

 

Eerst wordt een mondelinge waarschuwing gegeven om de uitstalling per direct te verwijderen of aan te passen. Als hieraan niet binnen zeer korte termijn gehoor wordt gegeven, zal een boete worden opgelegd.

 

Artikel 3.1

Dit artikel bevat de aanwijzing van uitstallingen in het kernwinkelgebied als voorwerpen, waarvoor geen omgevingsvergunning is vereist als bedoeld in artikel 3.25, eerste lid, van de VFLO, mits aan de regels van hoofdstuk 3 wordt voldaan

 

Artikel 3.2 en 3.3

Deze artikelen betreffen de regels voor de plaatsing, het aanzien en de afmetingen voor de geplaatste uitstallingen. Voor het plaatsen van uitstallingen in de Korte Groenendaal, de Stoofsteeg, de Nieuwstraat en de Zeugstraat gelden afwijkende afmetingen voor de hoogte en de diepte van de uitstallingen in verband met de smalle doorgang in deze straten: in deze straten kunnen dan ook geen of slechts zeer beperkt uitstallingen geplaatst worden. Ook worden geen uitstallingen op blindegeleidelijnen en nabij brandkranen geplaatst. Met de bepaling, dat er een vrije doorgang in de straat wordt geboden van minimaal 3,50 meter breed is een vrije doorgang voor voetgangers, minder validen en mensen met een beperking gegarandeerd.

 

Ingeval van wegwerkzaamheden en van evenementen, zoals bijvoorbeeld bij braderieën in de straten mogen geen uitstallingen worden geplaatst.

 

Artikel 3.4

Met het aanwijzen van de uitstallingen als categorie vergunning vrije voorwerpen en het stellen van regels voor het plaatsen van deze uitstallingen is er voor het college in beginsel geen aanleiding meer om afzonderlijke omgevingsvergunningen voor het plaatsen van uitstallingen in het kernwinkelgebied te verlenen, die afwijken van de regeling. De verwachting is, dat het overgrote deel van de uitstallingen in het kernwinkelgebied aan de regels zullen voldoen en dan zonder vergunning kunnen worden geplaatst. Bijzondere situaties, kunnen ertoe leiden, dat een vergunning dient te worden verleend.

 

Artikel 3.5

Dit artikel regelt onder welke voorwaarden uitstallingen voor de verkoop van zelfgemaakte sieraden en dergelijke omgevingsvergunningsvrij in het een aantal straten in het centrum mogen worden geplaatst. De betreffende regels waren voorheen opgenomen in het Aanwijsbesluit algemene plaatselijke verordening Gouda 2009.

 

Hoofdstuk 4

Deze nadere regels zijn gebaseerd op de nadere regels standplaatsen 2010. Deze nadere regels waren onderdeel van de Uitvoeringsvoorschriften APV 2009. In deze nadere regels wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen het gebied ‘binnen de singels’ en het gebied ‘buiten de singels’. Het gebied binnen de singels is het centrum van Gouda dat wordt begrensd door het water: de Kattensingel, Turfsingel, Hollandse IJssel, Fluwelensingel en de Blekerssingel. Voor het beschermen van het uiterlijk aanzien van de historische binnenstad en ten behoeve van de verkeersveiligheid gelden in het gebied binnen de singels meer regels dan in het gebied daarbuiten. Zo geldt voor het gebied binnen de singels bijvoorbeeld dat een standplaats alleen ingenomen kan worden op de in de nadere regels genoemde plaatsen en dat er geen ‘vaste’ standplaatsvergunningen worden verleend. Voor het gebied buiten de singels gelden deze beperking niet. Daarnaast worden in de nadere regels van 2010, naast de al bestaande tijdelijke en vaste vergunningen, de seizoenstandplaatsen geïntroduceerd. De seizoenstandplaats wordt voor maximaal 12 weken verleend en alleen voor de verkoop van oliebollen, of voor de verkoop van streekgebonden levensmiddelen, of voor de verkoop van kerstbomen. Voor de verkoop van kerstbomen geldt dat alleen in de periode van 6 tot en met 24 december een standplaats ingenomen mag worden.

 

Hoofdstuk 5

Artikel 5.2. Evenementen op het marktterrein op de Markt

In de VFLO is bepaald dat het college kan besluiten in bijzondere gevallen de warenmarkt te verplaatsen. In dit besluit wordt de locatie aangewezen.

 

Daarnaast is een aantal kleine en middelgrote evenementen mogelijk, die worden gecombineerd met de warenmarkt. Uitgangspunt daarbij is de opstelling van de ijsbaan, bekend als model B.

 

Voorwaarde bij deze modellen is dat ten minste alle vaste standplaatshouders een standplaats kunnen krijgen. Dat betekent niet dat de standplaatshouders onder alle omstandigheden over dezelfde oppervlakte kan beschikken of dat alle voertuigen achter de kramen geplaatst kunnen worden.

 

De locatie wordt na overleg met de organisator van het evenement en de warenmarkt bepaald.

 

artikel 5.7 inhoud omgevingsvergunning vaste marktstandplaats

eerste lid

In het eerste lid is een uitgebreide inhoudsopgave gegeven van een omgevingsvergunning vaste marktstandplaats.

 

In onderdeel a is expliciet opgenomen dat in de omgevingsvergunning naam én voornamen van de vergunninghouder in de omgevingsvergunning worden opgenomen. Dit vergemakkelijkt de identificatie van de vergunninghouder. Onder een duidelijke omschrijving, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt bij voorkeur gedacht aan een tekening of plattegrond waarop de afmetingen van de standplaatsen en de nummering daarvan zijn aangegeven.

 

Ingevolge het vermelde onder c worden in de vergunning de verkoopmaterialen (kramen, tafels, wagens en dergelijke) opgesomd die de vergunninghouder bij het innemen van de standplaats mag gebruiken.

 

tweede lid

Artikel 5.7, tweede lid, bepaalt dat er een middel ter identificatie aan de omgevingsvergunning wordt gehecht. In verband hiermee kan de vergunninghouder worden verzocht twee pasfoto’s te overleggen die dienen ter identificatie; de ene op de vergunning en de ander voor het archief.

 

artikel 5.8 inschrijving op de anciënniteitslijst

Dit is van belang in verband met de in artikel 5.8 opgenomen mogelijkheid om te zijner tijd in aanmerking te komen voor een betere plaats op de markt.

 

artikel 5.9 volgorde toewijzing vaste standplaatsen

In dit artikel is de volgorde van toewijzing van een omgevingsvergunning vaste marktstandplaatsen op de markt geregeld. Aangezien niet alle standplaatsen dezelfde mogelijkheden bieden, is het redelijk dat in eerste aanleg aan vergunninghouders van een vaste standplaats de gelegenheid wordt geboden een naar hun oordeel betere standplaats te verkrijgen.. Het is, bijzondere omstandigheden uitgezonderd, niet mogelijk om een toegewezen vergunning te weigeren.

 

Als het college een brancheverdeling heeft vastgesteld, zal hiermee bij de toewijzing van vaste standplaatsen rekening dienen te worden gehouden. Dit betekent dat in dat geval de vergunning wordt toegekend aan de eerst ingeschrevene met artikelen in een sub-branche waar, volgens de bepaalde brancheverdeling, nog vergunningen uit te geven zijn.

 

Artikel 5.10 overschrijving vaste standplaatsvergunning

Komt een vergunninghouder te overlijden of wordt deze blijvend arbeidsongeschikt, dan moet het op sociale overwegingen gerechtvaardigd worden geacht dat zijn vergunning voor een vaste standplaats op de achterblijvende echtgenoot, de geregistreerde partner (als bedoeld in artikel 1:80a van het Burgerlijk Wetboek) of een andere achterblijvende persoon met wie deze duurzaam samenwoonde of samenwerkte kan worden overgeschreven. In het eerste lid is vastgelegd dat de echtgenoot en de daarmee gelijkgestelde partners recht hebben op de vaste standplaats van de vergunninghouder. Dit in afwijking van de modelverordening van de VNG waarin is opgenomen dat een kind van een vergunninghouder onder omstandigheden recht heeft op een vergunning voor een vaste standplaats.

 

Blijvende arbeidsongeschiktheid dient aangetoond te worden.

 

Artikel 5.11 toewijzing dagplaats

De in het eerste lid vereiste omgevingsvergunning wordt veelal mondeling verleend, doch het verdient aanbeveling de controleur openbare ruimte in mandaat een (standaardvoorbedrukte) schriftelijke vergunning te laten afgeven waarop deze het nummer van de standplaats invult. Uiteraard dient, indien voor de markt een branche-indeling is vastgesteld, daarmee bij het toewijzen van dagplaatsen rekening te worden gehouden.

 

Artikel 5.12 toewijzing standwerkersplaats

Wanneer standwerkersplaatsen worden toegewezen, is het gewenst dat dit zo objectief mogelijk gebeurt om de bekende en de minder bekende standwerkers een gelijke kans te geven. Daarom is in het eerste lid bepaald dat de toewijzing geschiedt door loting. Om te voorkomen dat standwerkers bij tegenvallend weer of omzet voortijdig de markt verlaten en een ongewenste lege plek achterlaten, worden ze verplicht om de hele marktdag aanwezig te zijn. Als ze eerder weggaan kan dit bij deelname in een volgende loting meegewogen worden.

 

Artikel 5.13 persoonlijk innemen standplaats; bijstand

In dit artikel is bepaald dat de vergunninghouder in principe verplicht is zelf op zijn standplaats aanwezig te zijn. Aangezien in de VFLO is bepaald dat de vergunninghouder een natuurlijk persoon moet zijn, betekent dit dat de standplaats niet door bijvoorbeeld een medevennoot van de vergunninghouder kan worden ingenomen. Vz ARRvS, 2 juli 1993, JG 1994/206, inzake onderscheid natuurlijk persoon/rechtspersoon; Rechtbank Almelo 18 augustus 1995, GS (1995) 7022,3 m.nt. van E. Brederveld, inzake aanschrijving om standplaats persoonlijk in te nemen.

 

De vergunninghouder kan zich doen bijstaan op grond van het tweede lid. De artikelen 17 (‘bijzondere omstandigheden’) en 18 geven aan de vergunninghouder de mogelijkheid om zaken te regelen, bijvoorbeeld om naar de veiling te gaan.

 

Jurisprudentie

Eis dat vaste standplaats persoonlijk wordt ingenomen, valt binnen de verordende bevoegdheid van de raad (ABRS 20 juni 2001, JG 01.0199 m.nt. M. Geertsema).

 

Artikel 5.14 aantal keren innemen vaste standplaats

De plicht om de standplaats het minimumaantal vastgestelde keren in te nemen, geldt uiteraard alleen voor de vaste standplaatshouder en niet voor de dagplaatshouder of standwerker. Dit is noodzakelijk om de continuïteit in de bezetting te waarborgen

 

Artikel 5.15 afwezigheid wegensziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden

In dit artikel worden de uitzonderingen gegeven op het uitgangspunt dat de vergunninghouder zelf op de standplaats aanwezig dient te zijn.

 

Het is wel noodzakelijk dat het college of de controleur openbare ruimte van elke verhindering tot marktbezoek zo tijdig mogelijk op de hoogte wordt gesteld.

 

Artikel5.16 ontheffing en vervanging

Eerste lid: De ontheffing kan aan een maximum van aaneengesloten twee jaar worden gebonden voor wat betreft ziekte. Het bestuur van de NVM beveelt dit ook sterk aan. Indien de ziekte langer dan twee jaar duurt, is veelal sprake van blijvende arbeidsongeschiktheid. In dat geval kan artikel 12 van kracht worden.

 

Tweede lid: In geval van ziekte, vakantie of bijzondere omstandigheden kan het college de vergunninghouder van een vaste standplaats toestaan zich op zijn standplaats te laten vervangen.

 

Een maximumtermijn van zes weken is voor vakantie gebruikelijk. Het college kan (bij langdurige vervanging) als voorwaarde stellen dat de vervanger aan de vereisten van artikel 6 (Marktverordening Gouda 2009) voldoet.

 

Artikel 5.17 legitimatie en identiteit vergunninghouder

Bij herhaling is gebleken dat de kopers op de markt er behoefte aan hebben te weten bij wie zij hun inkopen hebben gedaan. In de praktijk wordt hier echter weinig de hand aan gehouden. Het moet ook door iedere bonafide marktkoopman of -koopvrouw van belang worden geacht. Het vormen van een vaste klanten kring kan hierdoor tevens worden bevorderd.

 

Artikel 5.18 tijdstip innemen standplaats/aan- en afvoer goederen

Het marktterrein behoort tot de openbare weg. Teneinde het marktterrein tijdens de markt vrij te maken van alle verkeer, heeft het college een verkeersbesluit genomen. Ten onrechte geparkeerde auto’s kunnen met toepassing van bestuursdwang, op kosten van de eigenaars, van het marktterrein worden verwijderd nog vóór de eigenlijke opbouw van de markt. Voorwaarde is wel dat de tijden waarop het terrein beschikbaar moet zijn ten behoeve van de markt, duidelijk worden medegedeeld.

 

Het is van belang de in het eerste lid gegeven tijdspanne zo ruim te nemen dat hieraan in de regel kan worden voldaan. Veelal worden de tijden vastgesteld in overleg met de instanties die de belangen van de ambulante handel behartigen.

 

Het tweede lid maakt duidelijk dat het in het algemeen, in het belang van de orde op de markt, de vergunninghouder niet kan worden toegestaan de markt op willekeurige, vóór de sluitingstijd gelegen, momenten te verlaten.

 

Op grond van het derde lid is het mogelijk dat over een vaste standplaats beschikt kan worden ten gunste van een andere koopman, indien de vergunninghouder de markt op een bepaalde dag niet bezoekt. Daartoe is bepaald dat de vaste standplaats vóór een bepaald uur ingenomen moet zijn. Indien bekend is dat de rechthebbende later op de markt verschijnt, zal de standplaats uiteraard open moeten blijven.

 

Artikel 5.34

Een eventuele overschrijding van de in het branchepatroon gestelde maxima zal door natuurlijk verloop dienen te verdwijnen.

 

Hoofdstuk 6

Artikel 6.11 Toekenning, plaatsing, afmetingen vormgeving en materialen

Dit artikel is gebaseerd op de artikelen uit de Technische uitvoeringsvoorschriften naamgeving en nummering adressen Gouda 2012. In deze artikelen werd verwezen naar verouderde normen. Om dit te voorkomen in de toekomst wordt in de deze regel verwezen naar “de op dat moment geldende NEN-normen.”

 

Hoofdstuk 7

Dit hoofdstuk regelt op grond van artikel 3.42 van de VFLO de aanwijzing van plaatsen waar kampeermiddelen (tenten en campers) omgevingsvergunningsvrij mogen worden geplaatst, en onder welke voorwaarden dit is toegestaan. Het gaat om dezelfde plaatsen die waren opgenomen in het Aanwijsbesluit algemene plaatselijke verordening Gouda 2009.

 

Hoofdstuk 8

In dit hoofdstuk worden een aantal oude regelingen en onderdelen van regelingen ingetrokken.