Organisatie | Stein |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Stein 2021 |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Stein 2021 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | werk en inkomen |
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | Nieuwe regeling | 15-12-2020 | Onbekend |
HOOFDSTUK 2: DRAAGKRACHT EN DRAAGKRACHTPERIODE
Draagkrachtperiode bij incidentele kosten
a. Bij incidentele kosten wordt de draagkracht uit inkomen vastgesteld voor 12 maanden te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen (of gemaakt), rekening houdend met het bepaalde in artikel 2 lid 3 van deze beleidsregels;
b. De vastgestelde draagkracht wordt in één keer in mindering gebracht op de verstrekking.
Artikel 9. Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode
In afwijking van het eerste lid kunnen wijziging in de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende van invloed zijn op de vastgestelde draagkracht. Conform artikel 17 van de wet heeft belanghebbende de plicht het college hier direct en uit eigen beweging over te informeren. In beginsel gaat het om de volgende situaties:
Toelichting ‘Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Stein 2021’
In deze beleidsregels is vastgesteld welke aanvullende regels gelden voor de beoordeling van het recht op individuele bijzondere bijstand. De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand betreft een maatwerkbeoordeling. Deze maatwerkbeoordeling betekent dat uit de bijzondere individuele omstandigheden, de noodzaak van de kosten moet blijken en dat bij elke aanvraag om bijzondere bijstand een afweging plaatsvindt op basis van de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van een belanghebbende. Juist vanwege deze maatwerkbeoordeling kiest het college er voor om het beleid in algemene uitgangspunten te formuleren. Binnen deze uitgangspunten (kaders) dient de bovenstaande afweging plaats te vinden. Daarbij geldt dat het college geen vrije bevoegdheid heeft om wel of niet bijzondere bijstand te verstrekken. Als eenmaal aan de voorwaarden uit de wet wordt voldaan, dan geldt de verplichting om bijzondere bijstand te verstrekken (gebonden bevoegdheid).
Het wettelijk kader is geregeld in artikel 35 Participatiewet.
Er kan zowel door bijstandsgerechtigden als niet-bijstandsgerechtigden bijzondere bijstand worden aangevraagd.
Deze beleidsregels scheppen een kader voor de uitoefening van de in artikel 35 lid 1 Participatiewet neergelegde bevoegdheid tot het verstrekken van bijzondere bijstand:
‘Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.’
De beoordeling van het recht op bijzondere bijstand vindt plaats aan de hand van vier hoofdvragen. Deze hoofdvragen zijn de kaders waarbinnen de maatwerkbeoordeling plaatsvindt. Zie hiervoor de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van deze beleidsregels.
Voor de beoordeling van het recht op bijzondere bijstand gelden voorts ook de algemene voorwaarden onder artikel 11 t/m 16 van de Participatiewet die voor het recht op algemene bijstand van toepassing zijn. Alvorens inhoudelijk een beoordeling voor het recht op bijzondere bijstand plaatsvindt als bedoeld in artikel 35 lid 1 Participatiewet, wordt dan ook beoordeeld of aan de voorwaarden onder artikel 11 t/m 16 wordt voldaan. Een belangrijke algemene voorwaarde is dat geen recht op bijstand bestaat als belanghebbende een beroep kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Een voorliggende voorziening is elke voorziening buiten de Participatiewet waarop de belanghebbende een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven.
Inherente afwijkingsbevoegdheid
Het college handelt overeenkomstig de beleidsregel(s), tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel(s) te dienen doelen. De grondslag hiervoor is artikel 4:84 Awb.
In onderstaande tekst zijn slechts de artikelen of delen hiervan opgenomen die een toelichting behoeven.
Artikel 2. De aanvraag en vaststelling van bijzondere bijstand
Het eerste lid sluit direct aan op de Participatiewet en is, gezien het belang van deze handelswijze, in ons beleid opgenomen. Het betreft hier dus geen gemeentelijk beleid. Ter beoordeling van het recht op bijzondere bijstand dient allereerst aan de algemene voorwaarden voor bijstandsverlening onder artikel 11 t/m 16 van de Participatiewet te zijn voldaan. Vervolgens vindt beoordeling plaats op grond van artikel 35 lid 1 van de Participatiewet. Hierbij worden vier hoofdvragen in een dwingende volgorde afgehandeld. Pas bij een positieve beantwoording van de eerste drie vragen kan worden overgegaan tot beantwoording van vraag vier. Als hieruit blijkt dat er geen middelen zijn om de kosten te voldoen kan er worden overgegaan tot verstrekking van bijzondere bijstand.
De vier hoofdvragen zijn niet van toepassing op de categoriale bijzondere bijstand voor de collectieve zorgverzekering als bedoeld in artikel 11 van deze beleidsregels. Ten aanzien van die kosten vindt namelijk geen beoordeling plaats, omdat de noodzakelijkheid van de kosten komt door het behoren tot de doelgroep en niet uit de individuele situatie.
Vraag 1: doen de kosten zich voor?
Bijzondere bijstand is maatwerk. Vanuit die gedachte wordt bijzondere bijstand alleen verstrekt voor kosten die werkelijk gemaakt (zullen) worden of gemaakt zijn. Als de kosten achteraf lager zijn dan het toegekende bedrag aan bijzondere bijstand, dan bestaat er slechts aanspraak op de werkelijk gemaakte kosten (artikel 13 en 35 van de Participatiewet).
Vraag 2: zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk?
Welke kosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand hangt af van de omstandigheden in het individuele geval. Bepalend is dat er kosten zijn die als noodzakelijk worden aangemerkt. Of de kosten noodzakelijk zijn en of er sprake is van bijzondere omstandigheden, hangt nauw met elkaar samen. In sommige gevallen moet de noodzaak van de kosten worden vastgesteld door middel van een huisbezoek.
De wetgever heeft een aantal kosten genoemd die in ieder geval niet tot de noodzakelijke kosten van bestaan worden gerekend (artikel 14 van de Participatiewet). Voor deze kosten kan in beginsel geen bijzondere bijstand worden verstrekt. Het gaat om
Vraag 3: vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden?
Bijzondere bijstand kan worden verstrekt voor noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere individuele omstandigheden. Welke kosten in aanmerking komen voor bijzondere bijstand hangt af van de omstandigheden in het individuele geval. Wederom: het is maatwerk bij uitstek. Omstandigheden zijn bijzonder als er kosten gemaakt worden die niet in de bijstandsnorm begrepen zijn. Voor kosten die uit de bijstandsnorm betaald horen te worden, kan in principe geen bijzondere bijstand worden gegeven. Denk hierbij aan de kosten voor levensonderhoud, vervoer, reservering voor duurzame gebruiksgoederen en de verschillende algemeen gebruikelijke verzekeringen.
Zoals hierboven aangegeven dient bij de beoordeling of er sprake is van bijzondere omstandigheden rekening te worden gehouden met de vraag of de aanvrager had kunnen reserveren voor die kosten. Reserveren kan zowel vooraf (sparen), als achteraf (afsluiten van een lening). Bij het beoordelen van de reserveringsmogelijkheden wordt rekening gehouden met de tijd die iemand daarvoor had. Als voorbeeld: Van een bevalling weet iemand (in de regel) ruim van tevoren dat die gaat plaatsvinden en diegene heeft dan dus de tijd om te reserveren voor bijvoorbeeld de inrichting van de babykamer.
In de volgende situaties kan een uitzondering worden gemaakt:
Vraag 4: kunnen de kosten worden voldaan uit de aanwezige middelen?
Hier wordt beoordeeld of de kosten kunnen worden voldaan uit: de individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dat meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Bij deze beoordeling is van belang dat alleen bijzondere bijstand mogelijk is voor kosten die niet in de algemene bijstand begrepen zijn. Zie de artikelen 4 tot en met 6 van deze beleidsregels voor de beoordeling of de kosten voldaan kunnen worden uit het inkomen, vermogen, de individuele inkomenstoeslag en de individuele studietoeslag.
Uitgangspunt van de wet is dat bijstand niet tegen een eerdere datum dan de datum waarop belanghebbende zich heeft gemeld wordt verstrekt (artikel 44 lid 1 van de Participatiewet). Desondanks is het gelet op de doelstelling van de bijzondere bijstand (armoedebestrijding) niet in strijd met de bedoeling van de wetgever om bijzondere bijstand met terugwerkende kracht te verlenen. In het derde lid is dan ook geregeld dat het college de verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht toestaat. Het aanvragen met terugwerkende kracht is mogelijk als de kosten niet langer dan zes maanden voor de aanvraagdatum zijn opgekomen (gemaakt). Het college maakt geheel in lijn met het “coalitieakkoord Samen Duurzaam” gebruik van zijn bevoegdheid begunstigend beleid op dit onderwerp te voeren. Stein staat namelijk voor een gezonde stad waarin zijn inwoners worden bewogen tot zelfredzaamheid.
Uitgangspunt van de wet is dat bijzondere bijstand alleen wordt verstrekt als de aangevraagde kosten nog niet zijn voldaan (artikel 35 lid 1 Participatiewet). Dit levert in de praktijk geregeld onwenselijke situaties op waarin de aanvragende partij die aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan geen recht meer heeft op bijzondere bijstand. Denk hierbij aan kosten voor rechtsbijstand of bewindvoering. Het college maakt ook in deze bepaling geheel in lijn met het “coalitieakkoord Samen Duurzaam” gebruik van zijn bevoegdheid begunstigend beleid op dit onderwerp te voeren.
De kosten voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 12 zijn uitgesloten van het bepaalde in het derde en vierde lid. Op dergelijke situaties past het college de regels toe die gelden voor de algemene bijstand.
Artikel 4. Draagkracht uit inkomen
Het college kiest uitdrukkelijk om de kostendelersnorm niet toe te passen bij de bepaling van het draagkrachtinkomen om de hoofdreden dat bijzondere kosten zich ten aanzien van een individuele belanghebbende voordoen. Het betreffen namelijk individuele bijzondere kosten, die niet met andere medebewoners gedeeld worden. De doelstelling waarop de kostendelersnorm is gebaseerd (stapeling van uitkeringen voorkomen en het hebben van schaalvoordelen in de woonkosten), ziet niet toe op het tevens delen van bijzondere individuele noodzakelijke kosten. De kostendelersnorm wordt daarmee uitgezonderd van de definitiebepaling als bedoeld in artikel 5 sub c van de Participatiewet. Dit betekent dat ter bepaling van de draagkracht de bijstandsnorm wordt gehanteerd die van toepassing zou zijn als er geen sprake is van de kostendelersnorm.
Hier is bepaald dat er geen draagkracht aanwezig is bij een inkomen op of lager dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van de bijstandsnorm wordt aangesloten bij de begripsbepaling uit artikel 5 onderdeel c van de Participatiewet. Voor de bepaling van het inkomen wordt (indien van toepassing) uitgegaan van het inkomen inclusief vakantietoeslag. De berekening van de vakantietoeslag over het netto-inkomen vindt plaats naar analogie van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.
Bij inkomsten waarbij geen sprake is van vakantietoeslag zoals alimentatie wordt uitgegaan van de feitelijk ontvangen gelden deze worden afgezet tegen de bijstandsnorm incl. vakantietoeslag.
Het vierde lid bepaalt dat als sprake is van bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag of bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 12 van de Participatiewet, alle inkomen boven de 100% als draagkracht geldt.
Artikel 5. Berekening draagkracht uit inkomen
Als WSNP of MSNP van toepassing is, wordt alleen met het deel van het inkomen rekening gehouden waar feitelijk over kan worden beschikt. Bij een belanghebbende ten aanzien van wie een schuldsaneringsregeling op grond van de WSNP is uitgesproken, geldt dat het college enkel de draagkracht kan berekenen over middelen waarover belanghebbende daadwerkelijk de beschikking heeft (zie CRvB 01-02-2005, nr. 02/93 NABW). Het college kiest ervoor om indien sprake is van minnelijke schuldhulpverlening (MSNP) hier aansluiting bij te zoeken. Het deel dat aan de boedel afgedragen wordt in het kader van WSNP of MSNP, wordt dan ook niet meegeteld. Concreet betekent dit dat er geen sprake is van draagkracht indien WSNP of MSNP van toepassing is op belanghebbende.
Er wordt rekening gehouden met de eigen bijdrage CAK wegens verblijf in de WLZ-inrichting. Hiermee wordt voorkomen dat er ten onrechte draagkracht aanwezig wordt geacht bij personen met een eigen inkomen die in een inrichting verblijven. Door het verblijf in de inrichting wordt het inkomen namelijk afgezet tegen de toepasselijk bijstandsnorm voor zak- en kleedgeld.
De draagkrachtberekening is gebaseerd op het inkomen op jaarbasis. Dit wordt teruggerekend naar maandbasis. Hierbij wordt (indien van toepassing) ook rekening gehouden met de inkomenscomponenten vakantiegeld en eindejaarsuitkering.
Artikel 7. Berekening draagkracht uit vermogen
Deze bepaling gaat over verwachtte wijzigingen in het inkomen en vermogen, maar ook in de woon- en leefsituatie van de belanghebbende die van invloed kunnen zijn op de draagkracht. Meer specifiek gaat het om de wijzigingen zoals vermeld onder artikel 9 lid 2 van deze beleidsregel.
Artikel 9. Wijziging draagkracht tijdens draagkrachtperiode
Als uitgangspunt geldt dat een eenmaal vastgestelde draagkracht niet wordt gewijzigd. Dit laat onverlet dat de belanghebbende op grond van artikel 17 lid 1 Participatiewet de inlichtingenplicht heeft om onverwijld uit eigen beweging wijzigingen te melden. Wijzigingen van draagkracht kan plaatsvinden door wijzigingen in inkomen en vermogen, maar ook in de woon- en leefsituatie van de belanghebbende.
Het tweede lid bepaalt dat een wijziging van de draagkracht plaatsvindt als de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven. Het is aan belanghebbende zelf om een wijziging in zijn persoonlijke situatie en individuele omstandigheden door te geven (artikel 17 lid 1 van de Participatiewet). Hierbij geldt onverkort dat signalen worden onderzocht die tot een draagkrachtwijziging kunnen leiden.
De beoordeling naar de wijziging in de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden is een maatwerkbeoordeling. Denk bijvoorbeeld aan wijzigingen in het inkomen of vermogen. Bijvoorbeeld als tijdens de draagkrachtperiode een traject schuldhulpverlening van toepassing wordt of beslag wordt gelegd. Er kan ook sprake zijn van een vermogensaanwas of bijvoorbeeld wijzigingen in de woon- en leefsituatie van de belanghebbende.
Let op: bovenstaande geldt niet bij wijzigingen in verband met de inwoning van kostendelers. Voor de bijzondere bijstand wordt namelijk geen rekening gehouden met de kostendelersnorm. Zie ook de toelichting bij artikel 4 lid 1 van deze beleidsregels.
Artikel 11. Collectieve zorgverzekering
Deze verzekering is toegankelijk voor inwoners van Stein, ouder dan 18 jaar, die een inkomen hebben dat niet hoger is dan 150% van de op hen van toepassing zijnde bijstandsnorm. Voor de bepaling van de bijstandsnorm wordt aangesloten bij de begripsbepaling uit artikel 5 onderdeel c Participatiewet. Daarbij is uitdrukkelijk gekozen om de kostendelersnorm niet toe te passen. Zie hiervoor verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4 lid 1 van deze beleidsregels.