Organisatie | Aa en Hunze |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Besluit van de gemeenteraad van de gemeente Aa en Hunze houdende regels omtrent het welstandsbeleid 2020 |
Citeertitel | Welstandsbeleid Aa en Hunze 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | milieu |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nota Welstandsbeleid Aa en Hunze 2013.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-11-2020 | nieuwe regeling | 08-10-2020 De Schakel, 18-11-2020 |
De advisering van een welstandscommissie is vaak onderwerp van gesprek. Voor burgers is niet altijd alles duidelijk. Wat zijn de eisen precies? Gelden die overal? Wat is redelijk? Wie heeft die eisen bedacht? Hoe komen ze daar aan?
De rijksoverheid vond het in de jaren ’90 van de vorige eeuw wenselijk dat er meer duidelijkheid over welstand voor burgers zou komen. Daarom werd besloten dat gemeenten hun beleid op dit terrein in een nota moesten vastleggen. Gemeente Aa en Hunze is daarmee gestart in 2005. Welstand staat niet op zichzelf. In het onderstaande schema ziet u dat welstand slechts een onderdeel is van een groter geheel van regels en toetsingskaders, zoals de structuurvisie en de bestemmingsplannen van onze gemeente:
Ook wij, het gemeentebestuur en de raad van Aa en Hunze, vinden het belangrijk dat iedere inwoner met een bouwplan al in het beginstadium duidelijkheid over welstand krijgt. Verder vinden wij het belangrijk dat het welstandsbeleid op een goede en duidelijke manier wordt vastgelegd; dat burgers al in een vroeg stadium in gesprek kunnen komen met de welstandscommissie en zo plannen snel zo vorm gegeven kunnen worden dat deze passen binnen alle gestelde criteria.
Daarom hebben wij besloten de welstandsnota 2020 die nu voor u ligt op te stellen als verbetering van de voorgaande nota 2013.
In paragraaf 1.2 leest u op welke punten deze nota afwijkt van de vorige nota. Voorop staat dat we met deze nota proberen om het welstandsbeleid van onze gemeente op een heldere en toegankelijke manier voor het voetlicht brengen. Door deel A: Welstand in Aa en Hunze van de nota te lezen kunt u antwoord krijgen op veel vragen over welstand. Deel B: is meer juridisch en vaktechnisch. U kunt de nota lezen als naslagwerk, als beleidsstuk van onze gemeente of als beschouwing over de gebouwde omgeving binnen onze gemeente. Hoe de nota ook wordt gelezen, ons uitgangspunt is dat dit stuk voor alle betrokkenen bij het bouwen een toegevoegde waarde heeft.
Heeft u opmerkingen en ervaringen die voor ons van belang kunnen zijn, dan horen we die graag van u.
De eerste nota welstandbeleid Aa en Hunze werd vastgesteld in 2005. Vóór 2005 was er geen Nota welstandbeleid voor de gemeente Aa en Hunze. En daarmee ook geen welstandscriteria voor specifieke gebieden. Het kan dus voorkomen dat gebouwen en/of verbouwingen van vóór deze periode niet aan de huidige en/of de nieuwe nota 2020 voldoen. In de welstandsnota is de gemeente vanaf 2005 verdeeld in een aantal welstandsgebieden, waar criteria gelden die afgestemd zijn op de betreffende gebieden. Deze gebiedsgerichte benadering werkt goed. In de afgelopen periode zijn er echter zodanige nieuwe ontwikkelingen gekomen dat besloten is het welstandbeleid 2020 daarop aan te passen.
Met ons nieuwe welstandsbeleid willen we de kwaliteit van de openbare ruimte, de leefomgeving, in stand houden en versterken. Met deze nota kan de welstandscommissie daar vorm aan geven. Daarbij zal steeds gekeken worden naar zowel de belangen van de aanvragers als die van de buren in de directe omgeving. Wij willen graag samen met de burgers komen tot een zo goed mogelijk kwalitatieve bijdrage aan de directe omgeving waar een plan voor wordt voorgelegd.
De nota is opgedeeld in deel A en deel B.
Voor wie de nota direct wil gebruiken is deel A voldoende. In deel B zijn de achtergronden van het welstandsbeleid en het juridisch kader opgenomen.
Wie alleen wil weten welke welstandscriteria voor een bepaalde locatie van toepassing zijn binnen onze gemeente, kan snel naar bijlage 2: kaarten gaan en opzoeken in welk welstandgebied de locatie ligt. Daarna kan hij/zij in hoofdstuk 4 opzoeken welke criteria op dat gebied van toepassing zijn.
Voor wie dieper op de inhoud van deze nota wil ingaan volgt hieronder een korte omschrijving van de hoofdstukken, gevolgd door de uitgebreide inhoud.
Hoofdstuk 1 Doelstellingen van ons welstandsbeleid
In dit hoofdstuk vindt u de doelstellingen van ons welstandsbeleid. Ook vindt u hier een opsomming van de wijzigingen, die in deze versie van de nota welstandsbeleid zijn doorgevoerd ten opzichte van de voorgaande nota.
Hoofdstuk 2Cultureel Erfgoed (monumenten, karakteristieke gebouwen)
In dit hoofdstuk leggen wij u uit hoe welstand in Aa en Hunze werkt. Aan de orde komen de grote en de kleine commissie, het welstandsadvies, afwijkingen van de criteria en excessen.
Hoofdstuk 3Hoe werkt welstand in Aa en Hunze?
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de welstandscommissie in onze gemeente werkt, hoe de adviezen tot stand komen, wat de rol is van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie en hoe omgegaan wordt met excessen.
Hoofdstuk 4De welstandsgebieden en de daarbij behorende welstandscriteria
In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende landschappelijke gebieden en de algemene en gebiedsgerichte criteria weer, die de welstandscommissies hanteren bij hun advisering. Per gebied is een gebiedsomschrijving opgenomen, vervolgens het beleid van de gemeente binnen dit gebied, en zijn afsluitend de bijbehorende criteria van het gebied weergegeven.
Hoofdstuk 5 Welstandscriteria voor specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
In dit hoofdstuk zijn criteria opgenomen die specifiek gelden voor (voormalige) agrarische boerderijen, landgoederen en nieuwbouw op bestaande erven. Daarnaast zijn ook criteria opgenomen voor commerciële reclames, zonnepanelen en -velden, windmolens, erfafscheidingen, warmtepompen, antennes en straatmeubilair.
DEEL BACHTERGRONDEN EN JURIDISCH KADER
In dit hoofdstuk beschrijven wij de samenhang van welstand en ruimtelijke plannen, en hoe omgegaan wordt binnen onze gemeente met rijks- en provinciale monumenten en karakteristieke gebouwen.
Hoofdstuk 2 Hoe werkt welstand in Aa en Hunze
In dit hoofdstuk beschrijven wij hoe plannen worden behandeld, welke stukken voor behandeling nodig zijn, wat het nut is van een vooroverleg en hoe adviezen tot stand komen.
In dit hoofdstuk beschrijven wij hoe excessen kunnen ontstaan en wanneer wij van een exces spreken en hoe wij daarmee omgaan. Dit hoofdstuk sluit af met criteria waaraan de welstandscommissie moet toetsen om tot het oordeel te komen dat iets tot een exces gerekend wordt.
Hoofdstuk 4 Algemene welstandscriteria
In dit hoofdstuk geven wij aan waarom algemene welstandscriteria van belang zijn en welke aspecten daarbij een grote rol spelen.
Kaarten: overzichtskaart met de verschillende welstandsgebieden en kaarten per dorpskern, waarop per dorpskern de welstandsgebieden zijn afgebeeld. Voor het buitengebied moet gekeken worden naar het overzichtskaartje van de hele gemeente.
1. Doelstellingen van ons welstandsbeleid
Een bouwwerk is zelden een zaak van een individuele burger alleen. Een bouwwerk maakt immers deel uit van de publieke (openbare) ruimte: een inwoner of een voorbijganger wordt ermee geconfronteerd of hij/zij wil of niet. Een aantrekkelijk gebouwde omgeving is dan ook van een publiek belang en dus ook één van de belangen die de gemeente behartigt.
De doelstelling van het welstandsbeleid is het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving per te onderscheiden gebied. Daar waar dit gewenst en mogelijk is zal een verbetering van de kwaliteit van de gebouwde omgeving het doel zijn. De gemeente vertaalt dit naar haar motto: Aa en Hunze mooi te houden én elke dag een beetje mooier te maken!
Deze nota beschrijft de ruimtelijke, architectonische en cultuurhistorische kwaliteiten die de gemeente aan de verschillende gebieden toekent, of die in de toekomst in een bepaald gebied zijn gewenst. Vanuit deze kwaliteiten zijn criteria ontwikkeld en is bepaald welk welstandsniveau in de verschillende gebieden wordt gehanteerd. Aan de hand van deze nota worden bouwplannen getoetst en van een advies voorzien. De nota biedt het inhoudelijke kader voor het overleg met de betrokkenen en de uiteindelijke advisering. De criteria geven de commissie een instrument om over bouwplannen te kunnen adviseren in termen van ‘redelijke eisen van welstand’. Het gemeentelijke welstandsbeleid in deze nota heeft daarom een belangrijke communicatiefunctie.
Naast deze nota zijn er voor nieuwe gebieden in onze gemeenten ook aanvullende beeldkwaliteitsplannen. Zijn deze van toepassing, dan toetst de welstandscommissie allereerst de plannen aan deze beeldkwaliteitsplannen. De algemene welstandscriteria gelden indien plannen niet direct binnen het gestelde van de beeldkwaliteitsplannen vallen maar wel binnen de omgeving passen en kwaliteit toevoegen.
De gemeenteraad laat met deze nota alle belanghebbenden zo concreet mogelijk zien wat in een bepaalde situatie onder zulke ‘redelijke eisen’ wordt verstaan. De per 2003 gewijzigde Woningwet kent nog slechts twee typen bouwwerken: vergunningsplichtige en vergunningsvrije. Daarnaast kent de woningwet ook bouwwerken geen gebouwen zijnde. Door de verruiming van de categorie vergunningsvrije bouwactiviteiten kunnen er bouwwerken worden gerealiseerd die in strijd zijn met de criteria van deze nota. In dergelijke gevallen kan het gemeentebestuur van de zogeheten ‘Excessenregeling’ gebruik maken (zie hoofdstuk 3 paragraaf 6, Deel A en hoofdstuk 3, Deel B). Om te voorkomen dat uw bouwplan/bouwwerk als een exces wordt aangemerkt is het in uw belang kennis te nemen van deze nota. Het goed lezen van deze nota kan u achteraf mogelijk veel tijd en geld besparen.
Mede door de voortdurende veranderingen in de gebouwde omgeving is een welstandsnota een dynamisch stuk. De wettelijk voorgeschreven jaarlijkse verslaglegging van de Welstandscommissie kan aanleiding zijn tot wijzigingen in de nota.
Wat verandert er met deze nieuwe nota ten opzichte van de huidige nota 2013?
Samen met aanvrager kijken naar mogelijkheden
De nadruk komt nog meer dan al het geval was te liggen op het meedenken vanuit het programma van de aanvrager. Samen wordt gezocht naar mogelijkheden die zowel het belang van de aanvrager als die van de omgeving dienen. Met deze nieuwe nota krijgt de welstandscommissie de mogelijkheid om gemotiveerd af te wijken van de gebiedsgerichte criteria. Hierdoor worden de mogelijkheden om samen tot een goede oplossing te komen vergroot.
Verwaarlozing van (leegstaande) gebouwenen zorgt voor vermindering van de kwaliteit van de omgeving; deze gebouwenen beïnvloeden onze gemeente negatief. Als de verwaarlozing zover gaat dat er sprake is van een exces, kan het college van B & W hier in principe iets aan doen.
Het is dan wel van belang dat in de welstandsnota goed wordt omschreven wat een exces is, zodat de welstandscommissie goed kan bepalen of er sprake is van een exces. Om de commissie daarbij meer houvast te bieden is de excessenregeling aangescherpt (zie hoofdstuk 3, Deel B).
De gebiedsgerichte criteria vormen een nuttig instrument om het karakter van de verschillende landschappelijk te onderscheiden gebieden binnen de gemeente in stand te houden en zelfs te versterken. We hebben er daarom voor gekozen om de gebiedsindeling met de bijbehorende, en in deze nota aangepaste, criteria te behouden. De beschrijvingen per gebied zijn belangrijk omdat ze er toe bijdragen dat de criteria die per gebied zijn opgesteld worden begrepen. De beschrijvingen zelf bevatten geen criteria. Zij geven wel duidelijk de waarden van ieder gebied aan waar de gemeente belang aan hecht dat deze ook bij nieuwe ontwikkelingen worden gerespecteerd.
Rekening houden met de kwaliteiten van de directe omgeving
Binnen de criteria voor een bepaald gebied kan de commissie afwijken van deze criteria en tot een positief welstandsadvies komen. Dit kan wanneer deze criteria door bepaalde ontwikkelingen niet meer van toepassing zijn op een deel van het gebied, of wanneer een plan afwijkt van de criteria, maar wel aansluit bij de omgeving.
Afwijken van de gestelde criteria kan niet zomaar. Het plan wordt dan naast de algemene criteria gelegd en moet tevens passen in de directe omgeving én kwaliteit aan die omgeving toevoegen. Zo krijgt de commissie meer ruimte om met de aanvragers in gesprek te gaan om tot een zo optimaal mogelijke aansluiting van het plan in zijn omgeving te komen.
Bestemmingsplan en welstandsnota.
De regels die in bestemmingsplannen zijn opgenomen, zoals onder andere goot- en nokhoogtes, bouwvlakken en erfafscheidingen, gaan altijd boven de criteria die vanuit de welstandsnota gelden. Wel kan de commissie in aanbevelende zin opmerkingen meegeven aan de aanvrager om het plan zo passend mogelijk in de directe omgeving aansluiting te laten vinden.
Met ons nieuwe welstandsbeleid willen we de kwaliteit van de openbare ruimte, de leefomgeving, in stand houden en versterken. In deze nota staan de criteria waar de onafhankelijke commissiebouwplannen aan toetst. De nota biedt het inhoudelijke kader voor het overleg met de betrokkenen en de uiteindelijke advisering. Doordat de gebouwde omgeving voortdurend aan veranderingen onderhevig is, is de nota een dynamisch document.
Gezien de verruiming van de categorie vergunningsvrije bouwwerken, zoals het Rijk deze aangeeft, kunnen er bouwwerken gerealiseerd worden die in strijd zijn met de criteria uit deze nota. In dergelijke gevallen kan het gemeentebestuur van de zogeheten ‘Excessenregeling’ gebruik maken (zie hoofdstuk 3, Deel B)) om handhavend op te treden.
2. Cultureel Erfgoed (monumenten, karakteristieke gebouwen)
In de structuurvisie, de bestemmingsplannen met bijbehorende paragrafen en beeldkwaliteitsplannen en in de cultuurhistorische waardenkaart van de Gemeente Aa en Hunze worden gebieden en gebouwen met cultuurhistorische waarden aangegeven. Hiermee heeft de gemeente vastgelegd dat het hier bijzondere gebieden en/of bouwwerken betreft waar zorgvuldig gekeken moet worden hoe nieuwe ontwikkelingen zich bij het bestaande voegen.
2.1 Rijks- en provinciale monumenten
Voor monumenten zijn in omschrijvingen de te beschermen waarden en de waardering van het gebouw aangegeven. De monumenten zijn in de lijsten van rijksmonumenten of provinciale monumenten opgenomen. Dit kunnen ook bouwwerken zijn die tot de archeologie behoren. Rijksmonumenten hebben op nationaal niveau waarden, provinciale monumenten op provinciaal niveau. Rijksmonumenten zijn zowel buiten als binnen beschermd, provinciale monumenten enkel buiten, behalve als in de omschrijving expliciet ook elementen van het interieur benoemd zijn. Bij aanvragen voor onderhoud en/of kleine wijzigen van bovengenoemde monumenten worden deze eerst voor advies voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie (CRKC) in Drenthe waar de gemeente bij aangesloten is. In tweede instantie worden zij voorgelegd aan de eigen welstandscommissie. Bij ingrijpende wijzigingen aan rijksmonumenten wordt ook advies ingewonnen bij de rijksdienst voor het cultureel erfgoed (RCE). Een afgevaardigde van de RCE heeft ook zitting in de CRKC.
Deze werkwijze wordt gevolgd om zo zorgvuldig mogelijk om te gaan met de waarden die het bestaande gebouw vertegenwoordigt.
Ook voor de door het rijk tot beschermde dorpsgezichten aangewezen gebieden is een omschrijving van de waarden van het aangewezen gebied aanwezig. Deze beschermde gezichten vertegenwoordigen op nationaal niveau waarden vanwege veelal de gave en herkenbare oorspronkelijke opzet van het dorp. Voor de gemeente Aa en Hunze zijn dat: een deel van het dorp Anloo, Annerveenschekanaal en een deel van Eexterveenschekanaal. Bij wijzigingen van gebouwen in een beschermd dorpsgezicht wordt door de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie (CRKC) gekeken naar wat de invloed van de wijziging in het beeld van het beschermde gezicht is. Alle wijzigingen die vanuit de openbare ruimte zichtbaar zijn moeten passen binnen voornoemd beeld.
Rijksmonumenten mogen niet gesloopt worden. Wanneer een aanvraag voor sloop voor een provinciaal monument aan de orde is, wordt deze voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie (CRKC) en aan de provincie Drenthe. Sloop kan enkel positief worden geadviseerd indien de bouwkundige staat zodanig slecht is, dat handhaven van het gebouw in geen enkel opzicht een optie is. Indien er andere grote belangen aan de orde zijn, kan de provincie die meenemen in haar overweging om al dan niet met sloop in te stemmen.
Sloopaanvragen voor gebouwen binnen een beschermd dorpsgezicht worden voorgelegd aan de commissie voor ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie (CRKC). Van belang bij de beoordeling of positief kan worden geadviseerd is het plan voor wat na sloop op de locatie gebouwd zal worden. Wanneer het plan de omgeving respecteert en voldoende bij die omgeving aansluit, kan het plan op een positief advies rekenen.
Sloopaanvragen voor karakteristieke gebouwen worden door de (externe) deskundige van de gemeente beoordeeld. Enkel wanneer er sprake is van een bouwkundige staat die zodanig slecht is, dat handhaven van het gebouw in geen enkel opzicht een optie is, kan deze adviseren om tot sloop over te gaan. Voorwaarde voor sloop van een karakteristiek gebouw is altijd, dat het plan voor een nieuw gebouw de contour van het karakteristieke gebouw volgt en eventuele zeer kenmerkende detailleringen overneemt. Behoud van het draadmodel is het uitgangspunt. In bijzondere gevallen kan het gemeentebestuur beslissen dat vanuit volkshuisvesting wellicht een geheel andere invulling gegeven kan worden na sloop van een karakteristiek gebouw, bijvoorbeeld als er sprake is van een grote kavel in een dorp.
3. Hoe werkt welstand in Aa en Hunze?
Sinds januari 2014 heeft onze gemeente een eigen welstandscommissie. Dit betekent dat plannen vrijwel altijd ter plaatse worden afgehandeld, waardoor de afhandeling snel is. De commissie komt iedere twee weken bij elkaar. Binnenkomende plannen worden aan de commissie voorgelegd ter advisering. De commissie adviseert aan het College van Burgemeester en Wethouders Plannen voor wijzigingen aan monumenten worden voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRKC) voor de provincie Drenthe. De organisatie van deze commissie ligt bij Stichting Libau.
De grote commissie bestaat uit:
De commissie wordt ondersteunt door de ambtelijke secretaris, die de plannen voorlegt aan de commissie.
De kleine commissie bestaat uit:
In principe beoordeelt de grote commissie alle plannen. Veel plannen worden echter in mandaat afgedaan door de kleine commissie.
Welke plannen gaan wel altijd naar de grote commissie?
Hoe vaak vergadert de commissie?
De welstandscommissie is een onafhankelijke commissie. Dit betekent dat zij geen verbindingen en/of relaties heeft op basis waarvan de beoordeling van een plan beïnvloed kan worden. De welstandscommissie toetst enkel aan het gemeentelijk welstandsbeleid (deze nota).
3.1.2 Behandeling van de plannen en openbaarheid van vergaderingen
De plannen die aan de commissie worden voorgelegd zijn te verdelen in formele aanvragen en conceptaanvragen. Ook kan men vooroverleg vragen met de commissie nog voordat er een uitgewerkt plan ligt. Wanneer de commissie formele plannen behandelt zijn de vergaderingen openbaar. Plannen met grote invloed op de openbare omgeving worden behandeld in de grote commissie (zie paragraaf 3. van dit hoofdstuk). Deze plannen worden voorafgaande aan de vergadering bekend gemaakt via publicaties in de Schakel en op onze website. U bent altijd van harte welkom om een vergadering bij te wonen.
De commissie kan alleen advies uitbrengen als er voldoende stukken zijn ingediend. Wilt u weten welke stukken dat zijn? Dit staat nader beschreven in Deel B, hoofdstuk 2 paragraaf 2.
3.1.4 Vooroverleg en principebeoordeling / conceptaanvraag
Het gemeentebestuur is overtuigd van de voordelen van vooroverleg. Vooroverleg is mogelijk vanaf het moment dat u een eerste idee voor een bouwplan heeft. Wanneer u zover bent dat u al een conceptplan heeft kunt u dat conceptplan indienen als een conceptaanvraag. Wij kunnen dan voordat u in gesprek komt met de commissie kijken of uw plan planologisch wel aanvaardbaar is. Heeft u nog geen conceptplan maar wel een eerste idee? Ook dan kunt u vragen om over dat eerste idee alvast van gedachten te wisselen met de commissie. In dat geval wordt er nog geen plan beoordeeld. Het doel van het vooroverleg is, om de aanvrager in een vroeg stadium van de planontwikkeling zo veel mogelijk zekerheid te bieden voor een positieve beoordeling van het definitieve plan. In het vooroverleg kunnen de indiener en de ontwerper zich laten informeren hoe de welstandscriteria in het concrete bouwplan geïnterpreteerd gaan worden. Wanneer tijdens een vooroverleg een beoordeling plaats vindt, wordt dit in een schriftelijke principebeoordeling vastgelegd. Vindt er geen beoordeling plaats, dan wordt er een schriftelijk verslag van het gesprek opgesteld.
Het welstandsadvies is gebaseerd op de criteria, die voor het gebied waar een ingediend plan in ligt, gelden. Dit gebied wordt in het advies benoemd. Als het advies van de commissie negatief is geeft de
commissie richting waarin het plan zich kan ontwikkelen, zodat er, na aanpassingen, een positief advies kan volgen.
3.3 Het plan voldoet niet aan de gebiedscriteria. Wat nu?
Als de commissie constateert dat een plan niet voldoet aan de gestelde criteria dient de commissie zichzelf de volgende vraag te stellen:
“Hoe verhoudt zich het plan tot de directe omgeving?” De commissie heeft dan twee mogelijkheden, te weten:
Het is mogelijk dat de welstandscommissie plannen voorgelegd krijgt die niet passen binnen de gestelde criteria voor dat gebied, maar die zodanig in de directe omgeving passen én kwaliteit aan die omgeving toevoegen, dat zij graag tot een positief advies wil komen. In deze nieuwe nota is hiervoor ruimte gemaakt. Afwijken van de gestelde criteria kan, wanneer deze criteria door bepaalde ontwikkelingen niet meer van toepassing zijn op een deel van het gebied, of wanneer een plan afwijkt van de criteria, maar wel aansluit bij de omgeving én kwaliteit toevoegt. Afwijken van de gestelde criteria kan niet zomaar. Het plan wordt dan naast de ‘algemene criteria’ (zie hoofdstuk 4,paragraaf 1, Deel A, hoofdstuk 4 Deel B ) gelegd en moet tevens passen in de directe omgeving én kwaliteit aan die omgeving toevoegen. Zo krijgt de commissie meer ruimte om met de aanvragers in gesprek te gaan om tot een zo optimaal mogelijke aansluiting van het plan in zijn omgeving te komen.
3.4 Eventuele fouten in de gebiedsaanduidingen
Het kan soms voorkomen dat de gebiedsaanduiding op de kaart achterloopt op de laatste ontwikkelingen. Bijvoorbeeld als er een woningbouwlocatie is ontwikkeld op een voormalig agrarisch perceel. In dat geval wordt er vaak een beeldkwaliteitsplan opgesteld. De plankaart in de welstandsnota loopt dan achter op deze ontwikkeling. Ook kan soms blijken dat de contouren van de gebieden niet logisch zijn waardoor het kan voorkomen dat een plan niet goed beoordeeld kan worden aan de criteria. Hierover de volgende twee opmerkingen:
Als de gebiedsaanduiding voor een locatie waarvoor een plan is ingediend geen juist toetsingskader biedt voor de welstandscommissie kan de commissie ervoor kiezen om voor die locatie de criteria te kiezen uit een ander welstandsgebied. Als de commissie hiertoe besluit moet goed worden gemotiveerd in haar advies.
3.5 Commissie voor ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie (CRKC)
Plannen voor aanpassingen aan of herbouw van monumenten worden voorgelegd aan de (externe) monumentendeskundige van de gemeente Aa en Hunze. Betreft het ingrijpende plannen, dan worden deze voorgelegd aan de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRCK) voor Drenthe, gefaciliteerd door Stichting Libau Groningen-Drenthe, en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).
Voorafgaand aan de indiening van een vergunningaanvraag voor het wijzigen van een monument kan het plan informeel besproken worden met bovengenoemde deskundige van de gemeente. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om plannen te bespreken met het Steunpunt voor de provincie Drenthe, met name als een aanvraag voor provinciale subsidie voor het monument aan de orde is.
In deze nota staan de regels voor het welstandstoezicht. De nota biedt een toetsingskader voor vergunningverlening en handhaving. Het is ongewenst dat bouwwerken ontstaan, die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand en door hun buitensporige uitstraling en verschijning de kwaliteit van de directe omgeving zodanig verminderen, dat we spreken van een exces.
Excessen kunnen ontstaan doordat:
We spreken van een exces wanneer:
Vergunningsvrije bouwwerken of vergunningsvrije wijzigingen aan bestaande bouwwerken hoeven niet te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze bouwwerken mogen daarmee echter niet in ernstige mate in strijd zijn. Het gaat dan om bouwwerken die sterk afbreuk doen aan het uiterlijk van een bouwwerk, de locatie en/of de directe omgeving. Deze afbreuk is ook overduidelijk voor niet- deskundigen.
Ook is deze excessenregeling van toepassing op gebouwen en bouwwerken, die in het verleden zijn gebouwd met vergunning, maar door ernstig verval of verandering in ernstige mate in strijd zijn geworden met redelijke eisen van welstand.
Repressieve toets (of toepassen van de excessenregeling)
Een repressieve toets (of excessenregeling) is mogelijk doordat hiervoor in deze nota criteria zijn opgenomen. Zie hiervoor de excessenregeling als opgenomen in deel B, hoofdstuk 3.
De excessenregeling geldt voor de gehele gemeente, met uitzondering van de door de raad aangewezen gebieden waar welstandsvrij mag worden gebouwd.
Wanneer sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand, zoals nader omschreven in de excessenregeling in deel B kan het college aanschrijven tot het (doen) opheffen van de strijdigheid. Zo´n aanschrijving zal in beginsel niet het weer afbreken van het gerealiseerde inhouden, maar alleen het opheffen van strijdigheid met redelijke eisen van welstand. De excessenregeling is niet bedoeld om de plaatsing van een bouwwerk tegen te gaan. De uitwerking van de excessenregeling kunt u vinden in deel B, hoofdstuk 3.
4. De welstandsgebieden en de daarbij behorende welstandscriteria
Dit hoofdstuk gaat over het beleid van de gemeente en de daarvan afgeleide toetsingscriteria. Eerst komen de Algemene welstandscriteria aan de orde die altijd van toepassing zijn. Zij gelden voor die gevallen waarin het gebieds- en objectgerichte beleidskader niet van toepassing is of voor die gevallen, waar een plan niet binnen de gebiedsgerichte criteria past, maar wel in de directe omgeving en daar juist kwaliteit aan toevoegt. De gebiedsgerichte criteria zijn gebaseerd op de invloed die het landschap, de
omgeving of de situering heeft. De objectgerichte criteria zijn gericht op de architectuur die het gebied kenmerkt en waar veelal de functie en de bouwstijl zich laten zien.
4.1 Algemene welstandscriteria
Welstandscriteria voor een gebouw zijn afgeleid van algemene architectonische kwaliteitskenmerken voor gebouwde objecten. Aangezien ieder bouwwerk invloed heeft op de directe -openbare- omgeving, ontstaat daardoor een relatie tussen dit bouwwerk en die omgeving. Een gebouw kan uitstekend zijn eigen programma van eisen en functies vertegenwoordigen, maar daarbij is het noodzakelijk voor een leefbare en plezierige beleving van de openbare ruimte, dat het gebouw daar een positieve bijdrage aan levert.
De volgende aspecten zijn daarbij van belang:
Indien de gemeenteraad een beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving heeft geformuleerd en openbaar gemaakt in planologische maatregelen, beleidsnota’s, deelnotities, dan wel de daarbij behorende ontwerpen wordt, onverminderd de hierboven aangegeven algemene criteria, het bouwwerk aan dat beleid getoetst.
Voor meer informatie over de algemene criteria zie hoofdstuk 4, Deel B.
4.2 Belangrijke aspecten bij de welstandsbeoordeling
De genoemde aspecten, genoemd in de hierboven aangegeven paragraaf 4.1 laten zich vertalen in vijf belangrijke aspecten bij de welstandsbeoordeling. Een bouwplan voldoet aan de algemene welstandscriteria als de antwoorden op de verschillende vragen overtuigend duidelijk maken dat er met de aandachtspunten rekening is gehouden.
4.3 Gebiedsgericht welstandsbeleid
In de woningwet wordt aangegeven dat welstandscriteria kunnen verschillen: de plaats waar het bouwwerk gedacht is bepaalt de criteria. De eerste stap is daarom om binnen de gemeente de verschillende gebieden aan te geven. Dit wordt gedaan op grond van ontstaansgeschiedenis, ruimtelijke verschijningsvorm en functies.
4.3.2 Achtergronden gebiedsindeling
De gemeente Aa en Hunze is grofweg te verdelen in het buitengebied en de kernen, de dorpen. In beide kunnen weer bijzondere gebieden worden onderscheiden, naar tijdsperiode en functie. De verbijzondering naar tijdsperiode is bij de kleinste kernen nauwelijks te onderscheiden van de historische ontwikkeling, zodat zij -nagenoeg- als één welstandsgebied zijn aangegeven. In Aa en Hunze worden de volgende gebieden onderscheiden:
Veel oorspronkelijke bebouwing was bedoeld voor agrarische doeleinden. Met name in het buitengebied -maar ook in de kernen- komen meerdere typen boerderijen voor. Omdat deze oorspronkelijk gebonden zijn aan de voorkomende landschapstypen, delen we het gemeentelijke gebied in twee delen: het Drents Plateau met aansluitend de Hondsrug (het esdorpenlandschap) en de groenlanden tussen Hondsrug en Hunze en het randveen ontginningsgebied en veengebied ten oosten van de Hunze (het veenkoloniaal landschap).
Verbijzonderingen in het buitengebied (functioneel)
Het buitengebied heeft hoofdzakelijk een agrarisch karakter en de bebouwingstypen zijn daar dan ook aan verwant. Naast de agrarische functie komt er zeer verspreid en in allerlei hoedanigheden de recreatieve functie voor. Tot slot komen er enkele bijzondere functies voor. Deze bebouwingen wijken meestal af van de agrarische bebouwing.
Verbijzonderingen binnen de kernen (ontstaansgeschiedenis en functioneel)
Binnen de grote kernen zijn vaak meer gebieden met een eigen type bebouwing aanwezig. Vanuit de historische kern is de groei aanvankelijk verlopen langs de uitvalswegen (niet planmatige uitbreiding). Na de Tweede Wereldoorlog wordt de uitbreiding meer planmatig opgepakt en ontstaan samenhangende woonbuurten (planmatige uitbreiding). Ook zijn er gebieden te onderscheiden met een zeer ruim karakter, die zich van de andere gebieden onderscheiden (bijzonder woongebied). In de grootste kernen komen gebieden voor met een sterke variatie van bebouwing met diverse functies (o.a. winkels) en verschillende verschijningsvormen (centrumgebied). Aan de randen komen grotere gebieden voor als begraafplaatsen, groengebieden, sportterreinen en bedrijventerreinen.
Tot slot worden de dorpsuitbreidingen onderscheiden (ontwikkelingsgebieden).
Op basis van de voorgaande paragraaf worden de volgende welstandsgebieden onderscheiden:
Bovenstaande gebieden zijn terug te vinden op de kaarten in Bijlage 1.
4.3.4 Objectgericht welstandsbeleid
Het gebiedsgerichte beleid geeft een zekere differentiatie die voor nieuw- en verbouw mogelijk is. De met het gebied samenhangende welstandscriteria zijn redelijk concreet en specifiek. Het is altijd mogelijk dat bepaalde gebouwen of gebouwtypen niet kunnen voldoen aan de gebiedsgerichte criteria. Dan wordt getoetst aan de algemene criteria en gekeken naar aansluiting met de directe omgeving en toevoegen van kwaliteit aan die omgeving.
Deze nota is niet enkel een toetsingsinstrument, maar ook een beleidsstuk. In dit stuk geeft de raad aan wat naar zijn oordeel het gewenste beeldkwaliteit van een gebied is. Daarom wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan bijzondere bebouwing dan wel bijzondere gebouwen, evenals agrarische bebouwing als apart onderdeel en monumenten en gebouwen met de aanduiding ‘karakteristiek’.
4.3.5 Toelichting gebiedsgericht welstandsbeleid
In de beschrijving van ieder gebied wordt aandacht besteed aan de ontstaansgeschiedenis, de ruimtelijke verschijningsvorm, de functies en de meest voorkomende architectuur (ondersteund met foto’s). In de paragraaf ‘Waardering, beleid en ontwikkeling’ wordt onderbouwd welke elementen de gemeente als waardevol aanmerkt in het betreffende gebied. Op basis hiervan wordt het beleid bepaald en aangegeven hoe om te gaan met nieuwe ontwikkelingen. De bijbehorende criteria zijn hierop afgestemd. Gezien het beeldbepalende karakter van de dakvlakken in het (dorps-)landschap is bijzondere aandacht besteed aan het materiaal- en kleurgebruik hiervan.
4.3.6 De gebieden en de criteria
Het esdorpenlandschap binnen de gemeente Aa en Hunze ligt ten westen van, en op de Hondsrug. De esdorpen en de escultuur kennen een lange ontwikkelingsgeschiedenis. De ruimtelijke organisatie van deze landbouwcultuur met de boerderijen, de essen, de heide, beekdalen en bebossing is vandaag de dag nog steeds herkenbaar. De dorpen Annen, Gieten en Gasselte vormen de oostelijke rand van dit welstandsgebied. Ook het Drents Plateau rond de dorpen Anloo, Rolde en Grolloo en de Drentsche Aa met de daaraan gelegen buurtschappen maken deel uit van dit welstandsgebied.
Dankzij het feit dat de bebouwing van oudsher in de dorpen was geconcentreerd is de bebouwing van het esdorpenlandschap pas later op gang gekomen. Met name na 1900 is dankzij de ontginning van de woeste gronden een ontwikkeling gestart waarbij bewoning van het gebied tot stand kwam. Het karakter van het gebied wordt nu bepaald door enige solitaire bebouwing op groene percelen enigszins verscholen in het landschap. Daarnaast zijn er enkele kleine linten waar de bebouwing onderdeel is van een groter geheel.
Waardering, beleid en ontwikkeling
De waarde van het esdorpenlandschap bestaat vooral uit de zichtbaarheid van de essen, de beekdalen, de hoogteverschillen, de bebouwing, het beeldbepalende groen en de afleesbaarheid van de ontstaansgeschiedenis van de gemeente. Het beleid is gericht op het beschermen van de bijzondere kenmerken van de bebouwing en het landschap.
Nieuwe ontwikkelingen zullen met respect voor de bestaande bebouwing en het landschap moeten worden ingepast. Onder nieuwe ontwikkelingen worden verstaan “ontwikkelingen waarvoor de planologische procedures nog moeten worden gevolgd.”
Welstandscriteria Esdorpenlandschap
Materiaal en kleurgebruik (voor boerderijen zie hoofdstuk 5 paragraaf 1, deel A)
Rietdaken of donkere pannendaken al dan niet in combinatie met elkaar. Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden. Voor overige gebouwen zijn geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan, die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 2Veenkoloniaal landschap
Het veenkoloniale landschap ligt ten oosten van de Hondsrug. De grootschalige vervening van het gebied is begonnen nadat vanuit de randveendorpen een aanvang was gemaakt. De vervening is per blok opgepakt vanuit het noorden richting het zuiden. Er is sprake van een systeem van kanalen en dwars daarop gelegen wijken. Deze structuur is nog herkenbaar hoewel bepaalde kanalen en wijken zijn gedempt. In de vervening zijn langs de kanalen en de wegen in het gebied boerderijen gebouwd. De weinige bebouwing buiten de dichtbebouwde linten was over het algemeen zeer eenvoudig en kleinschalig en is in de loop der tijd aangepast aan de eisen van de tijd. Veel authentieke bebouwing is ook aan de linten hierdoor niet meer aanwezig. De bebouwing is gekoppeld aan de wegen en
ligt soms op ruime afstand van deze wegen. Ook onderling is er sprake van ruime afstand zodat het gebied als zeer open wordt ervaren. De hoofdvorm van de bebouwing is eenvoudig rechthoekig of conform het boerderijtype van een voorhuis met een verbreding naar achteren.
Aangekapte uitbouwen en zijbeuken komen dankzij aanpassingen ook voor. De bebouwing is traditioneel van stijl en veelal opgetrokken uit rode stenen met een rood- of antracietkleurig pannendak. De gevels zijn gesloten van karakter.
Waardering, beleid en ontwikkeling
De waarde van het veenkoloniale landschap bestaat uit het patroon van de bebouwing in relatie tot het landschap. Er is waardering voor de openheid van de binnenvenen in het Hunzedal en de lintbebouwing langs de slingerende weg van de randveenontginningen aan de oostzijde van het Hunzedal. Verder naar het oosten geldt waardering voor de meer grootschalig ontgonnen veenkoloniën met rechtlijnige kanalen, wijken en lintbebouwing.
Nieuwe elementen zullen altijd met respect voor het landschap moeten worden ingevoegd. Een goede erfinrichting is daarbij van belang.
Welstandscriteria veenkoloniaal landschap
Materiaal en kleurgebruik (voor boerderijen zie paragraaf hoofdstuk 5 Deel A paragraaf 1)
Rode- of antracietkleurige pannendaken. Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden. Voor overige gebouwen zijn geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 3 Historische kern esdorp/esgehucht
De structuur van de esdorpen is verschillend; soms bestaand uit een boerderijenreeks langs een weg op de rand van de es, of een groepering van de boerderijen rond de samenkomst van een aantal wegen. Kenmerkend zijn de brinken met hun zware beplantingen en de informeel gesitueerde boerderijen. De vorm van de brink wisselt. In de loop van de tijd zijn in de meeste dorpen delen van de brink bebouwd. In de grotere dorpen is door de verdichting en bebouwing langs de wegen aan de es de ruimtelijke relatie met de es geheel of gedeeltelijk verdwenen.
In de gemeente Aa en Hunze zijn Schipborg, Annen, Gasteren, Eext, Anderen, Deurze, Balloo, Ekehaar, Amen, Grolloo, Gasselte en Schoonloo als esdorpen te typeren. De kernen van Annen, Gieten en Rolde zijn deels ingedeeld bij dit welstandsgebied.
Een deel van de kern Anloo is aangewezen als beschermd dorpsgezicht en geniet hierdoor al een grote bescherming. Voor de rest van het oude deel van de kern biedt deze gebiedsbeschrijving de criteria voor Anloo.
Het beeld van de historische kern wordt bepaald door de vrije situering van de deels monumentale boerderijen, de zware beplantingen, de open erven en de doorkijken naar groene, open ruimten. Eveneens kenmerkend is de menging van functies. De in de grotere dorpen aanwezige centrumfuncties liggen verspreid en gemengd met woningen en voormalige agrarische bedrijven. In Annen, Rolde en Gieten is sprake een verminderd herkenbaar beeld door de aanwezigheid van geconcentreerde winkelbebouwing en andere functies in het hart van het dorp. De gebieden die dankzij centrumontwikkeling het typische karakter van een esdorp hebben verloren zijn beschreven onder ‘Centrumgebied’. De bebouwing is vrijstaand, informeel gesitueerd en individueel herkenbaar en heeft een gevarieerde nokrichting. Latere bebouwing bestaat vooral uit woonhuizen met een vastere rooilijn georiënteerd op de weg. De hoofdgebouwen hebben een enkelvoudige bouwmassa, bestaande uit één bouwlaag met forse kap. De gevels in een roodbruine tot beige bruine steen zijn verticaal geleed en eenvoudig gedetailleerd. De dakbedekking bestaat vaak uit riet, soms in combinatie met pannen.
De bijgebouwen zijn op informele wijze op het erf gesitueerd en nemen ten opzichte van het hoofdgebouw een bescheiden positie in. Meestal zijn ze vrijstaand en hebben een enkelvoudige bouwmassa. De gevels zijn van baksteen, donker geverfd hout (zwart) of een combinatie hiervan. De daken zijn met riet of met pannen afgedekt.
Waardering, beleid en ontwikkeling
De waardering voor deze kernen is hoog; vanwege de karakteristieke boerderijen met open erven, de fraaie brinken met zware bomen en de doorkijken naar het omringende landschap. Het landelijk gebied dringt via een reeks van grote en kleine open ruimten het dorp binnen. Via deze open ruimten zijn er vanuit het esdorp fraaie vergezichten naar het landschap. Het beleid is gericht op behoud van het waardevolle bebouwingsbeeld en de ruimtelijke structuur. Verder is versterking en herstel van de cultuurhistorische waardevolle opbouw van deze kernen een beleidspunt.
Welstandscriteria historische kern esdorp/esgehucht
Materiaal- en kleurgebruik (voor boerderijen zie hoofdstuk 5.1 deel A)
Dakbedekking van pannen, antracietkleurig of riet, of combinatie hiervan Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden.. Voor overige gebouwen zijn geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 4 Bebouwing tussen Hondsrug en Hunze
Tussen Bonnen en Gasselte zijn de streken Voor in ’t Holt, Achter het Hout en Kostvlies gelegen. De lintbebouwing langs de weg is na 1900 gebouwd. De weg is bijzonder fraai gesitueerd, langs de rand van de Hondsrug, de essen en het Hunzedal. De weg biedt een wijds uitzicht over het beekdal en de veenkoloniën. De waarneming van de landschaps- en hoogteverschillen is door de ligging van de weg op de glooiing uitstekend. De bebouwing aan de westzijde van de weg ligt vaak hoger. De lintbebouwing heeft een kleinschalig karakter; vrijstaande burgerwoningen en kleine veldontginningsboerderijen. Daarnaast komen er ook enkele grotere boerderijen voor. Het bebouwingsbeeld is gevarieerd. De onderlinge afstand tussen de gebouwen varieert.
De gevels zijn van metselwerk in rode of bruine kleur. De daken zijn afgedekt met zwarte of rode pannen. Combinaties met riet komen voor. De detaillering is eenvoudig en doelmatig. Andere gebieden die onderdeel zijn van dit welstandsgebied zijn de Annerstreek tussen Annen en Schuilingsoord en Bartelaar/ De Hullen in Annen.
Vanaf de Hondsrug werd de druk op het Hunzedal in de loop der tijd steeds groter. Op een zandkop aan de rand van het Hunzedal ontstond de buurtschap Veenhof. De bebouwing staat in een cluster op het hoger gelegen terrein en valt vooral op door het vele groen en de boombeplanting die in de openheid van het Hunzedal in het oog springt.
Eexterzandvoort en Gieterzandvoort zijn naast Veenhof eveneens te kenmerken als plekken met een bijzondere uitstraling. Ook hier gaat het om een verhoogde ligging op een zandkop. De buurtschappen kennen naast de bebouwing die vergelijkbaar is met de randveendorpen ook bebouwing die van oudere datum is. Het bebouwingsbeeld is gevarieerd. De onderlinge afstand tussen de gebouwen varieert eveneens. De gevels zijn van metselwerk in rode of bruine kleur. De daken zijn afgedekt met zwarte of rode pannen, waarbij riet soms ook voorkomt. De detaillering is eenvoudig en doelmatig.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Er is veel waardering voor de bijzondere landschappelijke kenmerken van de oostflank van de Hondsrug, waarin de bebouwing een bescheiden positie inneemt. Het beleid is gericht op het goed situeren van de bebouwing voor het behoud van de zichtbaarheid van de markante hoogteverschillen. Voor vervanging en uitbreiding is een goede landschappelijke inpassing het uitgangspunt. Een goede situering en materiaal- en kleurkeuze is daarbij essentieel.
Welstandscriteria bebouwing tussen Hondsrug en Hunze
Materiaal- en kleurgebruik (voor boerderijen zie hoofdstuk 5.1 deel A)
Dakbedekking van pannen in rode of donkere kleur of riet, of combinatie hiervan. Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden. Voor overige gebouwen zijn geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
‘Een gebouw op een agrarisch bouwperceel, waarin geen dienstwoning is ondergebracht, is ondergeschikt qua materiaal en kleurgebruik. Hier zijn andere materialen dan metselwerk, pannen (of riet) toegestaan, mits ondergeschikt qua kleur en glansgraad. Dienstwoningen worden behandeld als hoofdgebouw. Als de dienstwoning deel uitmaakt van een boerderij mogen alleen op het dak van het bedrijfsgedeelte andere materialen worden toegepast dan pannen (of riet), mits ondergeschikt qua kleur en glansgraad.
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Wegens gebrek aan bouwland begon men met veenontginningen aan de rand van het veengebied; de zogenaamde randveenontginningen. Het ging hierbij om individuele en in het algemeen weinig systematische vervening. Oud-Annerveen, Spijkerboor, Nieuw-Annerveen, Eexterveen, De Hilte, Gieterveen, Bonnerveen, Torenveen, Gasselterboerveen en (een deel van) Gasselternijveen zijn dorpen ontstaan als gevolg van de randveenontginningen. De boerderijen werden op natuurlijke hoogten gevestigd. Hierdoor is in vergelijking met de latere grootschalige verveningen, een onregelmatig verkavelingspatroon ontstaan. Kenmerkend is het opstrekkend karakter van de kavels. Het lint heeft een uitgesproken landelijk karakter, de afstand van de gebouwen tot de weg kent een zekere mate van variatie.
De onderlinge afstand tussen de gebouwen varieert sterk. In de bebouwde kommen van Gasselternijveen en Oud-Annerveen, bij de aansluitingen op de diepen, is sprake van verdichting van het lint. De bebouwing is vrijstaand en is op de weg georiënteerd met over het algemeen een nokrichting haaks op de weg (of parallel aan de zijdelingse perceelgrens). Bij nieuwere invullingen uit de jaren zestig is de kap soms parallel met de weg. De gebouwen hebben een enkelvoudige bouwmassa. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit een laag met kap. De kap is beelddominant. De gevels zijn gemetseld met een rode of bruine steen, de kap is vaak afgedekt met een donkere pan. De bijgebouwen zijn overwegend vrijstaand en achter het hoofdgebouw geplaatst. De bebouwing kent een ingetogen detaillering met een verticale geleding in de voorgevel.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het behoud en herstel van de ruimtelijke en functionele structuur van de hoger gelegen wegdorpen van de randveenontginningen met vergezichten naar het landschap. Er is waardering voor het landelijke karakter van het lint en het herkenbare beeld door het steeds terugkerende boerderijtype.
Welstandscriteria randveendorp
Materiaal- en kleurgebruik (voor boerderijen zie hoofdstuk 5.1 deel A )
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
De dorpen Annerveenschekanaal, Eexterveenschekanaal, Bareveld, Nieuwediep, Gasselternijveen, Gasselternijveenschemond en de bebouwing van Eerste Dwarsdiep, de Paterslaan en het Vrijdomstreekje kennen een veenkoloniale geschiedenis. De dorpen en streken zijn ontstaan langs de kanalen die zijn gegraven voor de grootschalige ontginning van het Drentse veengebied. Kenmerkend voor de ruimtelijke structuur zijn de diepen en monden, waarlangs zich de lintbebouwing heeft ontwikkeld. Kenmerkend is de opbouw die bestaat uit een tweedeling. Aan de ene zijde van het diep ligt de kleinschalige dorpsbebouwing, aan de overzijde, de landzijde, liggen op onderlinge regelmatige afstand de boerderijen. Ondanks de demping van veel van de diepen is deze heldere ruimtelijke opzet met dit asymmetrische profiel beeldbepalend. Verdichtingen in de lintbebouwing zijn te vinden bij de dwarsverbindingen tussen de lintdorpen. In de loop der tijd zijn de linten aan de dorpszijde verdicht en zijn veel van de oude woningen vervangen. Des te ouder de woonbebouwing is, des te dichter staan de huizen op de weg. De recentere bebouwing is verder teruggeplaatst.
In Annerveenschekanaal zijn aan de dorpszijde woningwetwoningen in clusters aan een groene ruimte geplaatst. Aan de landzijde is weinig nieuwe bebouwing toegevoegd, hier en daar zijn moderne schuren of een tweede bedrijfswoning bij de boerderijen geplaatst. Het zicht op het open land is nog ruimschoots aanwezig. Functieveranderingen zijn tot nu toe vrij soepel in het lint opgenomen. De boerderijen en de huizen staan over het algemeen met de nok loodrecht op het diep en de weg, een uitzondering hierop zijn de tweede bedrijfswoningen aan de landzijde. De hoofdgebouwen van de woonhuizen hebben een enkelvoudige bouwmassa. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit één laag met een kap, opgetrokken uit rode of bruine baksteen en afgedekt met meest donkere pannen. De bijgebouwen zijn veelal vrijstaand en achter op het erf geplaatst. De boerderijen zijn door hun monumentale omvang en vaak fraaie vormgeving belangrijke beelddragers.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Er bestaat veel waardering voor de herkenbare bouwstijlen van zowel boerderijen als woonhuizen en de nog duidelijk aanwezige relatie van de bebouwing met de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Het beleid is gericht op behoud van de ruimtelijke en functionele karakteristiek van de dorpen en de vergezichten naar het landschap.
In een aantal bestemmingsplannen hebben gebouwen een aanduiding “karakteristiek gebouw”. Dit betekent dat de uitwendige hoofdvorm van het gebouw in principe dient te worden gehandhaafd.
Welstandscriteria veenkoloniaal dorp
Materiaal- en kleurgebruik (voor boerderijen zie hoofdstuk 5,1 deel A )
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en nieuwe landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 7Niet-planmatige uitbreiding
De eerste uitbreiding van de dorpen vond, aansluitend op de ruimtelijke structuur van het dorp, plaats langs de uitvalswegen bij esdorpen en langs de kanalen in het geval van de veenkoloniale dorpen. Door de ligging is deze bebouwing vaak beeldbepalend voor een dorp. Het zijn voornamelijk woonhuizen gebouwd in de jaren dertig en vijftig, maar ook kleine boerderijen van begin 1900.
De bebouwing is overwegend vrijstaand en individueel herkenbaar. Ze is in een vaste voorgevelrooilijn gebouwd. De gebouwen hebben een enkelvoudige bouwmassa, bestaande uit één laag met kap. De hoofdrichting is overwegend evenwijdig aan de zijdelingse perceelgrens. De gevels zijn gemetseld met een rode of donkere steen. De dakbedekking bestaat voornamelijk uit donkere pannen of riet. Rode pannen komen ook voor. In de veenkoloniale dorpen komen ook rode pannen voor. Toegevoegde elementen zoals erkers en dakkapellen zijn ondergeschikt aan de hoofdvorm. Met deze toegevoegde elementen worden vaak de accenten in de gevelopbouw gemaakt. De detaillering is overwegend eenvoudig, echter een aantal woonhuizen kent een meer verfijnde vormgeving met veel aandacht voor detail. De bijgebouwen zijn ondergeschikt en meestal vrijstaand en opzij of achter het hoofdgebouw gesitueerd. Bijzondere bebouwing, zoals een school of een grote villa zijn soms royaal gesitueerd en hebben een afwijkende rooilijn. Ze onderscheiden zich tevens met een meer uitgesproken vormgeving.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Er is waardering voor het gevarieerde en dorpse karakter van de bebouwing. Aan de dorpsranden zijn ter plaatse van open plekken nog vergezichten naar het landschap aanwezig. Het beleid is gericht op respect voor de ruimtelijk en functioneel waardevolle karakteristiek.
Welstandscriteria niet planmatige uitbreiding
Maatvoering stenen en dakpannen in relatie tot gevelvlak respectievelijk dakvlak en detaillering, bij voorkeur stenen waalformaat / amstelformaat. Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden. Voor overige gebouwenen zijn geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 8Planmatig ontworpen uitbreiding
In de meeste dorpen kan na verloop van tijd de vraag naar woningen niet meer worden gerealiseerd aan de oude ruimtelijke structuur. Er worden nieuwe wijken en buurten ontworpen. De bebouwing in deze plannen onderscheidt zich van de voorgaande periodes, omdat het verband tussen de ruimtelijke structuur, de landbouwwijze en het landschap niet meer aanwezig is. De wijken onderscheiden zich vooral door de periode waarin ze zijn gebouwd en binnen de buurten hebben de woningen onderling veel overeenkomsten. De jaren vijftig en zestig uitbreidingswijken kenmerken zich door een eenvoudige en ruime opzet. Het betreft veelal rijtjeswoningen of twee- onder-een-kapwoningen. De woningen hebben een openbare zijde aan de straat, met de voorgevel en voordeur en een private achterzijde met de achtertuin. De huizen kennen een eenvoudig, sobere vormgeving. De nokrichting is overwegend evenwijdig aan de straat. Voorbeelden van dit type woonwijk zijn onder andere te vinden in Rolde en Gieten.
In de woonbuurten uit de jaren zeventig, begin jaren tachtig zijn de woningen aan een soms grillig verlopend stratenpatroon gelegen (Annen) of aan hofjes gegroepeerd; het onderscheid tussen een openbare voorzijde en een informele achterzijde is in bepaalde gevallen niet meer herkenbaar aanwezig. In de meeste dorpen blijven de woningen echter met een voorzijde op de straat georiënteerd. De (in)formele kenmerken uit deze periode zijn overal goed herkenbaar door de korte rechtstanden van de wegen en een verspringende rooilijn. In de wijken uit deze periode is gevarieerder gebouwd; huur- en koopwoningen, vrijstaande woningen, twee-onder- een-kapwoningen en rijtjeswoningen. De meest recente woonwijken, die vanaf het midden van de jaren negentig zijn gebouwd, kennen een meer zakelijke en formelere opzet. In deze wijken zijn veel kavels voor de particuliere opdrachtgevers. Een goed voorbeeld hiervan is Annen-Noordwest. De woningen zijn het meest gebouwd van steenachtige materialen. De kleurstelling verandert van rode, bruine en gele gevels in de jaren voor 1990 tot een meer lichtere kleurstelling in de jaren negentig. Na 2000 is er weer een trend naar donkere gevels te zien.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Het beleid is gericht op het behoud van het bestaande woonmilieu door het respecteren van de
ruime opzet van de wijken (veelal gebouwd voor 1985), de schaal en karakteristieken per project. Het incidenteel wijzigen van woningen is over het algemeen geen probleem. In gebieden waar projectmatig ontstane bebouwing voorkomt is planmatige wijziging het uitgangspunt. Te verwachten ontwikkelingen zijn met name het uitbreiden en verbouwen van de bebouwing.
Welstandscriteria planmatig ontworpen uitbreiding
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Dit welstandsgebied bestaat uit de planmatig opgezette woonwijken die afwijken van de overwegende opzet of bestaan uit bijzondere woningtypen. In de gemeente Aa en Hunze gaat het om een deel van de kern Schipborg, het noordwestelijk deel van het woongebied Noordes in het dorp Gieten en de buurt bij de entree van Annen vanuit Anloo. Deze buurten kennen een zeer ruime opzet met veel ruimte voor groen en bosplantsoen. De woningen zijn van het type bungalow of sluiten hierbij aan. De belangrijkste waarde wordt gevormd door het samenspel tussen de ruime kavels en de zeer groene en ruime uitstraling van de beide gebieden en de bebouwing.
De woningen, die alle vrijstaand zijn, kennen een relatief groot rechthoekig of samengesteld grondvlak. De richting van de bebouwing is wisselend evenals de afstand tot de weg. De bijgebouwen zijn over het algemeen gekoppeld aan het hoofdgebouw. De gevels hebben een relatief lichte kleurstelling terwijl de pannendaken donker van kleur zijn. De stijl van de bebouwing is te kenmerken als voorbeeld van een voor de jaren zeventig typerende bouwstijl, de gevelcomposities zijn afwisselend.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Er bestaat grote waardering voor het karakter van de bebouwing en de ruime opzet van de wijken. Het beleid gaat uit het behouden van de karakteristieken van deze gebieden zonder te beperkend te zijn in de mogelijke veranderingen aan de bebouwing.
Welstandscriteria bijzonder woongebied
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en nieuwe landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
In de gemeente Aa en Hunze worden delen van de kern van Rolde, het winkelcentrum D’Anloop in Annen en delen van de kern van Gieten als centrumgebied aangeduid. Dit zijn de delen van de kern waar het karakteristieke esdorp-karakter meer naar de achtergrond is geraakt door de bouw van winkels, centrumfuncties en appartementen. In de overige kernen is er sprake van de opname van centrumfuncties binnen de historische structuren waardoor er niet sprake is van een wezenlijk ander gebied. In Rolde zijn de centrumfuncties gelegen in het historische kerngebied van het dorp. De schaal van de bebouwing en de opbouw van de gevels is duidelijk anders dan de authentieke bebouwing. In Annen is er sprake van een relatief kleine cluster dat rond een parkeerplein is gesitueerd. De bebouwing is laag en is duidelijk herkenbaar als winkelbebouwing. In Gieten zijn grote delen van de kern aan te wijzen als centrumgebied: de appartementenbebouwing aan de Brink, de Schoolstraat (waar de winkelbebouwing een redelijk dorpse maat heeft), de Stationsstraat waar sprake is van schaalverschil ten opzichte van de omliggende woonbebouwing.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Er is waardering voor de centrumfuncties die passend binnen het karakter van de kernen zijn ontwikkeld. Er bestaat minder waardering voor grootschalige appartementengebouwen en winkelbebouwing die het karakter van de dorpen hebben verstoord. Het beleid voor de centrumgebieden is, binnen bepaalde kaders, gericht op het ruimte geven aan ontwikkelingen. Plannen die niet passen binnen het bestemmingsplan dienen met respect voor de schaal en het beeld van de esdorpen te worden ingepast op basis van een stedenbouwkundig plan, dan wel ruimtelijke onderbouwing met aandacht voor de beeldkwaliteit.
Welstandscriteria Centrumgebied-kleine uitbreidingen
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en nieuwe landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Welstandscriteria Centrumgebied-grote plannen
Bij de in het bestemmingsplan als “karakteristiek” aangeduide gebouwen en bij monumenten, zijn de pannen niet glimmend, tenzij dit historisch is te verantwoorden. Voor overige gebouwen zijn mat geglazuurde of geëngobeerde pannen toegestaan, mits de glansgraad niet hoger is dan de referentiepan die in het klantcontactcentrum van de gemeente aanwezig is.
Voor Rijks- en provinciale monumenten en de in het bestemmingsplan opgenomen karakteristieke gebouwen en gebouwen in beschermde dorpsgezichten is de huidige plaatsing, omvang, oriëntatie en nokrichting maatgevend bij vervanging en uitbreiding.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 11 Bijzondere bebouwing
In meerdere gebieden komen gebouwen of complexen van gebouwen voor die zich vanwege functie en schaal in sterke mate onderscheiden en niet kunnen voldoen aan de gebiedsgerichte criteria van het gebied waar zij onderdeel van uitmaken.
Tot dit gebied behoren de volgende gebouwen:
Criteria voor ondergeschikte uitbreidingen of gevelwijzigingen bij bijzondere bebouwing met beeldkwaliteitsplannen
Grote uitbreidingen vervangende nieuwbouw
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Gebied 12Groengebieden en sportparken
In en rondom een aantal dorpen zijn sportterreinen, ijsbanen, begraafplaatsen en groengebiedjes aangelegd. Deze gebieden vervullen een rol als open plek in bebouwd gebied of zijn toegankelijk en hebben daardoor een functie als wandel- en uitloopgebied voor de kernen. Eventuele bebouwing heeft in deze groengebieden een directe relatie met de functie van het groengebied; een sportkantine, een uitvaartgebouwtje, enzovoort. Over het algemeen gaat het om kleine objecten die opgaan in een groene setting en ondergeschikt zijn aan het groen. De sporthallen in Annen en Gieten zijn van een andere orde en worden behandeld onder de objectcriteria voor bijzondere gebouwen.
Waardering, beleid en ontwikkeling
De plaats die de groengebieden en sportparken innemen in en bij de kernen wordt hoog gewaardeerd. Het beleid is gericht op het handhaven van de bestaande kwaliteiten; het groene, onbebouwde karakter van de betreffende gebieden is beeldbepalend. De bebouwing heeft een ondergeschikte rol.
Welstandscriteria groengebieden en sportparken
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
De gemeente Aa en Hunze kent twee bedrijventerreinen. Deze zijn te vinden in Gieten en Gasselternijveen. Daarnaast zijn er enkele grotere particuliere bedrijven die eveneens passen binnen dit welstandsgebied. De bebouwing staat op ruime percelen, op enige afstand van de weg. De bebouwing bestaat uit bedrijfshallen en bijbehorende kantoren. De hoofdvorm is eenvoudig, de daken zijn plat of met een flauwe kap. Het volume van de bebouwing is relatief groot en heeft een functionalistische uitstraling. De hallen zijn vaak bekleed met plaatmateriaal, de detaillering is doelmatig. Op beide terreinen geldt dat er een meer representatief deel is dat zichtbaar is vanaf de weg en een meer ingesloten deel.
Het deel dat gericht is op de weg zal een open gevelstructuur moeten kennen met hoogwaardige bouwmaterialen. De bebouwing aan de rand van het landschap zal qua kleur- en materiaalgebruik onopvallend moeten zijn.
Waardering, beleid en ontwikkeling
De waardering voor de bedrijventerreinen is neutraal. Het beleid zal gericht zijn op een bepaalde mate van vrijheid voor de ondernemers. In termen van architectuur zijn aan deze bedrijventerreinen beperkte waarden toe te kennen. Bebouwing aan de rand met het landschap wordt eventueel afgeschermd met groen en de opslag op het buitenterrein door middel van de gebouwen of groen.
Welstandscriteria bedrijventerrein
Kleinschalige details op representatieve gevels.
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en nieuwe landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
Op het zandgebied in de gemeente zijn veel campings, recreatieterreinen en bungalowparken te vinden. Daarnaast zijn het Hunzepark in Gasselternijveen en het park Aqualande in Eexterveenschekanaal/Nieuwediep ook onderdeel van dit gebied. De terreinen die soms een grote omvang kennen, zijn onopvallend aanwezig; ze zijn meestal opgenomen in een bosachtige omgeving en afgeschermd door bos en beplanting. Nabij de toegang tot deze terreinen bevindt zich veelal een centrum- of entree- gebouw van een grotere schaal. De recreatiewoningen staan vaak in een losse setting en informeel tussen de bomen gegroepeerd. De recreatiewoningen zijn overwegend vrijstaand of twee-onder-een-kap. De onderlinge afstand van de huisjes varieert. De huisjes hebben een enkelvoudige bouwmassa bestaande uit één bouwlaag met plat of afgeschuind dak. Er is weinig plasticiteit in de bouwvolumes en de onderlinge verschillen in omvang zijn gering. Er is sprake van een traditionele bouwstijl, met metselwerk en donker hout in een sobere detaillering.
Waardering, beleid en ontwikkeling
Er is waardering voor de groene setting van de parken en de informele wijze waarop de recreatiewoningen hierin zijn geplaatst. Een aantal terreinen zal in de toekomst wellicht uitbreiden. Minder waardering bestaat er voor terreinen die duidelijk herkenbaar zijn en het landschapsbeeld verstoren. Het beleid is daarom gericht op een grotere vrijheid op de terreinen mits de buitenrand goed is ingeplant en het park daardoor niet storend is in het landschapsbeeld. In die gevallen waarbij het terrein niet is afgeschermd, wordt het (deels) toegerekend aan het gebied esdorpenlandschap. Voorbeelden hiervan zijn de voorstroken van de campings ‘Het Zwanemeer’ en ‘De Tien Heugten’.
Welstandscriteria recreatiegebied
Specifieke bouwwerken en andere elementen in de openbare ruimte
Voor een aantal specifieke bouwwerken, zoals boerderijen en landgoederen zijn aparte toetsingscriteria opgenomen in hoofdstuk 5. In dit hoofdstuk zijn ook criteria opgenomen voor de toetsing van andere elementen in de openbare ruimte.
De ontwikkelingsgebieden in de gemeente Aa en Hunze zijn nieuwe uitleggebieden, maar ook gebieden die binnen de bebouwde kom liggen en in aanmerking komen voor een andere invulling. Voor alle ontwikkelingsgebieden geldt dat of een beeldkwaliteitsparagraaf wordt opgenomen in het bestemmingsplan of dat een apart beeldkwaliteitsplan zal worden opgesteld. Deze zal in ieder geval rekening moeten houden met de omgeving en de daarvoor geldende welstandscriteria. De vaststellingsprocedure is gelijk aan die van de Nota Welstandsbeleid. Beeldkwaliteitsplannen die op dit moment geldig zijn vormen een onderdeel van deze nota en het gemeentelijk welstandsbeleid. Als er een beeldkwaliteitsplan is gaat dat boven de nota.
Gebieden met een geldend beeldkwaliteitsplan:
De beeldkwaliteitsparagrafen van de bestemmingsplannen:
Waardering, beleid en ontwikkeling
De waardering voor de karakteristieke landschappen en dorpskernen leidt tot een beleid waarbij deze waarden niet worden aangetast. Het beleid op het gebied van welstand zal daarom zijn gericht op een bepaalde kwaliteit die recht doet aan de plek waar de ontwikkeling plaatsvindt. Voor dorpsuitbreidingen zullen de waarden van de plek en de directe omgeving een rol spelen bij het opstellen van welstandseisen in een beeldkwaliteitsplan. Voor herontwikkelingsgebieden en inbreiding zal afhankelijk van het plan een beeldkwaliteitsplan worden opgesteld of worden de criteria van het gebied waarbinnen de ontwikkeling plaatsvindt overgenomen.
Gebied 16 Welstandsvrij gebied
Voor die gebieden in de gemeente Aa en Hunze die door de gemeenteraad zijn aangewezen als welstandsvrij geldt, dat voor omgevingsvergunningen voor de activiteit ‘bouwen bouwwerken’ geen advies hoeft te worden uitgebracht door de welstandscommissie. Welstandsvrij betekent niet, dat het bouwwerk vergunningsvrij is.
Voor het welstandsvrije bouwen geldt de excessenregeling niet.
Voor reclames, waarvoor op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) wel een vergunning nodig is moet wel advies worden uitgebracht door de welstandscommissie. Hier geldt ook de excessenregeling (zie hoofdstuk 3 deel B).
5. Welstandscriteria voor specifieke bouwwerken en bijzondere elementen in de openbare ruimte
In dit hoofdstuk worden de objectgerichte welstandscriteria genoemd voor de bouwwerken die bijzonder specifiek en beeldbepalend zijn in de gemeente Aa en Hunze.
Voor sommige bouwwerken geldt een eigen regime. Ook voor de specifieke bouwwerken is het vaststellen van het welstandsregime van belang. Het moet aansluiten bij het gehanteerde ruimtelijke kwaliteitsbeleid en de gewenste ontwikkelingen. Het is de bedoeling dat het objectgerichte beleid en het gebiedsgerichte beleid elkaar aanvullen. Bij ‘combinaties’ is daarom altijd het hoogste welstandsregime geldig.
Analoog aan de gebiedsgerichte benadering zijn voor de specifieke bouwwerken meerdere welstandsregimes mogelijk:
Door het Rijk, de provincie of de gemeente aangewezen beschermde monumenten. De aangewezen beschermde monumenten zijn erkend als bouwwerken van groot algemeen belang en genieten een wettelijke bescherming. Alle ingrepen aan monumenten zijn omgevingsvergunningsplichtig, dus ook de zaken die elders vergunningsvrij zijn. De welstandsbeoordeling is gericht op het op hoog kwaliteitsniveau handhaven, herstellen en versterken van de historische karakteristieken van de gevel en de samenhang van het monument met zijn omgeving, en, indien van toepassing, van interieuronderdelen;
De bijzondere welstandsobjecten. De bijzondere welstandsobjecten vragen een specifieke welstandsbeoordeling omdat ze karakteristiek zijn voor het gebied en in hoge mate mede bepalend voor het aanzien van de gemeente. Het welstandstoezicht wordt gericht op het voorkomen van aantasting van de karakteristieken en het versterken van de bestaande en/of gewenste kwaliteit. Het kwaliteitsniveau van ingrepen aan deze bouwwerken is hoog;
Verspreid over het gemeentelijk grondgebied liggen vele boerderijen: in groepen bij elkaar rond een brink, aan een doorgaande weg of verspreid in het kleinschalige landschap. Zij zijn in grote mate bepalend voor het bebouwingsbeeld van de gemeente. De gemeente hecht aan de boerderijbebouwing in het algemeen en wil daar middels eens set van specifieke criteria aandacht aan schenken. Deze boerderijen liggen in de volgende welstandsgebieden:
De oudste boerderijen zijn van het hallehuistype en te vinden op de hoger gelegen delen van de gemeente. Het basisprincipe wordt bepaald door een stelsel van vrijstaande gebinten, die het gehele dak dragen. In principe is het dak voorzien van een rieten dakbedekking. Het dak loopt naar de zijkanten af en eindigt in de gevels. In veel gevallen zijn de bedrijfsgevels lage gemetselde gevels. De enige onderbreking wordt gevormd door de schuurdeuren oftewel de baander. Deze deuren liggen bij dit
boerderijtype meestal in de zijgevel. In de gevels zijn eenvoudige gevelopeningen aanwezig, kenmerkend voor het agrarische bedrijf: mestdeuren, stalvensters en eventuele loopdeuren. Het woonhuisgedeelte is meestal eenvoudig en bestaat voornamelijk uit een hogere gevel met daarin een traditionele vensterindeling. De detailleringen zijn ambachtelijk-traditioneel zoals is te zien aan zwaar kozijnwerk, oude raamindeling, vlechtingen in de gevel en enig subtiel metselwerk. In de lager gelegen delen in het noorden en oosten van de gemeente komen jongere boerderijen voor van een ander type, vaak beïnvloed door de aanliggende Groningse gemeenten. Kenmerkend is dat er een duidelijk onderscheid is tussen woonhuis en schuurgedeelte (kop-romp, kop-hals-romp en krimpen). Meestal is het woonhuis eenzijdig voor de schuur geplaatst en soms is voor rijkere boerderijen het woongedeelte dwars geplaatst. Deze boerderijen kennen voornamelijk gevels uit rode baksteen, waarbij de schuurgedeeltes veelal gedekt zijn door een rieten kap of bij de jongere boerderijen zijn belegd met gebakken pannen. In de ontginningsgebieden zijn veel kleine boerderijen, daterend uit het eind van de negentiende eeuw. Deze hebben vrijwel allemaal een hoofdvorm onder een nok. Het voorste gedeelte is daarbij representatief als woonhuisgedeelte, terwijl het achterste gedeelte duidelijk het bedrijfskarakter weerspiegelt.
Waardebepaling, ontwikkeling en beleid
De boerderijen zijn typerend voor de streek. Veel gebouwen zijn cultuurhistorisch waardevol. Sommige zijn aangewezen als rijks- of provinciaal monument, andere zijn opgenomen als karakteristieke gebouwen. De tendens van de afgelopen jaren laat zien dat een groeiend aantal boerderijen de oorspronkelijke functie verliest. Veelal komt daarvoor een woonfunctie in de plaats. Soms is sprake van een (nieuwe) bedrijfsmatige invulling. De gemeente streeft tenminste naar handhaving en versterking van de boerderijen die als monument te boek staan dan wel zijn aangeduid als karakteristiek. Veel boerderijen staan niet op een lijst, maar ook voor deze bouwwerken geldt dat ze bijzondere aandacht verdienen.
Vanwege de bijzondere betekenis van de bestaande boerderijen binnen het gemeentelijk grondgebied is een bijzondere welstandsambitie van toepassing. De aandacht gaat daarbij uit naar een aantal algemene hoofdprincipes.
In het bijzonder wordt hier aandacht gevestigd op de boerderijen die (enige mate van) bescherming genieten.
Op agrarische bouwpercelen kunnen zowel de agrarische gebouwen als de dienstwoning vanuit de agrarische bestemming worden gezien als hoofdgebouw. Op deze percelen geldt daarom het volgende:
Dienstwoningen worden behandeld als hoofdgebouw. Als de dienstwoning deel uitmaakt van een boerderij mogen alleen op het dak van het bedrijfsgedeelte andere materialen worden toegepast dan pannen (of riet), mits ondergeschikt aan kleur en glansgraad. Bij toepassing van plaatmaterialen, deze in gedekte kleur en met voldoende reliëf
Voor vrijstaande dienstwoningen en voorhuizen van boerderijen gelden de volgende criteria:
De landgoederen uit het verleden hebben bijna zonder uitzondering de eigenschap dat zowel (een groot deel van) de landerijen als de bebouwing zich onderscheidt van het omliggende landschap en de landelijke bouwkunst die daarin een vanzelfsprekende plaats inneemt. Dit heeft er mede toe geleid dat deze landgoederen niet alleen door de omvang, maar zeker ook wat betreft de (landschaps)architectuur een bijzondere plaats in ons cultuurhistorisch erfgoed innemen. Soms is een landgoedcomplex als een enclave met een totaal afwijkende structuur ten opzichte van de omgeving te beschouwen, soms is sprake van een aansluiting of verbondenheid met de context, maar bijna altijd voelt men zich er in een bijzondere omgeving.
Zoals een historisch landgoed iets zegt over de tijd waarin ze is gerealiseerd, zo kan een nieuw landgoed ook een uitdrukking zijn van de huidige maatschappelijke verhoudingen door architectuur en door er bijvoorbeeld bijzondere (neven)functies aan toe te kennen waardoor het zowel ruimtelijk als ook functioneel onderdeel is van een groter geheel. Het zijn vooral deze kwaliteiten, die een meerwaarde kunnen genereren voor een bepaald gebied, en die uitgangspunt zullen zijn bij het ontwerpen van nieuwe landgoederen.
Waardebepaling, ontwikkeling en beleid
Nieuwe landgoederen kunnen incidenteel worden ontwikkeld. Voor de ontwikkeling is een totaalvisie vereist, gebaseerd op een cultuurhistorische en landschappelijke analyse van de locatie.
Voor nieuwe landgoederen geldt een bijzonder welstandsregime. De klemtoon ligt op een hedendaagse, sterke architectuur en een duidelijke relatie met de omgeving in zowel oriëntatie als vormgeving.
5.3 Nieuwbouw/herbouw op bestaande erven in buitengebied
Het buitengebied van de gemeente Aa en Hunze ondervindt de gevolgen van de veranderingen in de landbouw. Als gevolg van schaalvergroting en bedrijfsbeëindiging in de landbouw komen agrarische bedrijfsgebouwen vrij. Deze gebouwen krijgen vervolgens vaak een woonfunctie. Een verandering naar woonfunctie gaat vaak gepaard met uiterlijke veranderingen aan het bestaande gebouw of met het vervangen door hedendaagse woningen. De gebiedseigen bebouwing maakt daardoor plaats voor algemeen voorkomende bebouwing in Nederland. Om vervlakking van het buitengebied en in het bijzonder van de bebouwing van het buitengebied tegen te gaan, heeft de gemeente Aa en Hunze welstandscriteria opgesteld voor nieuwbouw of herbouw op bestaande erven in het buitengebied.
Waardebepaling, ambitie en beleid
Het bewaren van het karakter van het buitengebied vormt uitgangspunt van het beleid, zie het beleidsdocument Landschappelijke kernkwaliteiten en inrichtingsprincipes buitengebied Aa en Hunze. Zie het schema op blz. 7 van deze Nota. Vanwege de actualiteit en de gesignaleerde trends worden de komende jaren verschillende ontwikkelingen verwacht ten aanzien van de nieuw- en herbouw op bestaande boerenerven.
Voor de nieuwbouw en herbouw op bestaande erven geldt een bijzonder welstandsregime. De klemtoon ligt hierbij op een hedendaagse architectuur met duidelijke referentie naar de oorspronkelijke bebouwing en een sterke relatie met de omgeving.
Tiny houses, bedoelt als vaste woning, dienen te voldoen aan de gestelde criteria voor het betreffende welstandsgebied. Indien zij daarin niet passen, kan de welstandscommissie op basis van de algemene criteria en de aanwezige bebouwing in de directe omgeving tot een positief advies komen, indien de tiny houses voldoende passen in die omgeving en daar kwaliteit aan toevoegen.
Reclame is een publieke aanprijzing van een bedrijf, een product of een dienst. Reclames op borden, opgedrukt op (onderdelen van) gevels van gebouwen, lichtreclames, spandoeken en frames, zuilen of vlaggenmasten met reclamevlaggen/-banieren vormen een belangrijk en beeldbepalend element van de openbare ruimte.
Waardebepaling, ontwikkeling en beleid
In gebieden met commerciële functies zijn reclames op hun plaats en verhogen ze de visuele aantrekkingskracht van de omgeving indien op een goede ingepaste wijze toegevoegd aan die omgeving. In andere gebieden kunnen (bepaalde) reclame-uitingen ongewenst zijn. Evenals bij een gebouw speelt ook bij een reclame de relatie met de (stedenbouwkundige) situatie waarin deze wordt geplaatst alsmede het karakter van die situatie een belangrijke rol. Een reclame is geslaagd wanneer deze een volledig geïntegreerd onderdeel van het totale architectonische ontwerp uitmaakt. Blijft de zorg voor een goede inpassing van een reclame in zijn omgeving achterwege, dan wordt de reclame ervaren als een verstoring van de visuele kwaliteit van de omgeving en kan zelfs agressief overkomen. In gebieden waar geen sprake is van commerciële functies zijn reclame-uitingen ongewenst.
Het plaatsen van een reclame-uiting kan een ingrijpende verandering aan een bouwwerk zijn die het straatbeeld makkelijk negatief kan beïnvloeden. Bij het beoordelen van vergunningaanvragen voor reclame-uitingen is het zinvol onderscheid te maken tussen de verschillende gebiedstypen. Een woonwijk vraagt om een andere benadering dan een winkelgebied, een beschermd gezicht of een buitengebied.
Omdat het groot verschil maakt in welke omgeving de reclame wordt geplaatst worden de volgende gebieden onderscheiden:
Voor het plaatsen van een op de grond staande reclamezuil is afhankelijk van de afmetingen een omgevingsvergunning vereist. Voor reclame-uitingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd in het kader van de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening (APV) indien de gevraagde reclame-uiting op grond van de APV vergunningsplichtig is. De aanvraag ter beoordeling voorgelegd aan de kleine welstandscommissie.
In dit hoofdstuk worden criteria gegeven waaraan aanvragen voor het plaatsen van reclame worden getoetst.
5.7.2 Reclame-uitingen in woongebieden
In een gebied dat hoofdzakelijk is ingericht voor woondoeleinden passen geen reclametekens. Er ontbreekt immers een relatie tussen het woonmilieu en reclame-uitingen. Een uitzondering hierop vormen woningen met een bedrijf aan huis. Daarnaast wordt in artikel 2 lid 21 Bijlage II Bor aangegeven welke reclame-uitingen vergunningsvrij zijn.
5.7.3 Reclame-uitingen in winkelgebieden
In gebieden met een uitgesproken winkelkarakter zijn de mogelijkheden tot reclamevoering ruimer dan in woongebieden. Algemeen kan gesteld worden dat de reclames op winkelniveau, dat wil zeggen: het begane grond niveau, dienen te worden geplaatst, zodat een directe en logische relatie tussen het reclameteken en de functie ontstaat en de overlast voor eventuele bovenwoningen wordt beperkt.
Maatvoering van reclames loodrecht op de gevel
Maatvoering van gevelreclames evenwijdig aan de gevel
5.7.4 Reclame-uitingen op bedrijventerreinen
Gezien de grotere schaal van de gebouwen en het utilitaire karakter van een bedrijventerrein, is een grotere hoeveelheid reclame denkbaar. Het uitgangspunt blijft, dat de reclame op een logische plaats tegen het gebouw dient te worden aangebracht, bijvoorbeeld bij de entree, en dient te zijn afgestemd op de massa dan wel de gevelopzet. Indien plaatsing tegen de gevel niet mogelijk is, bijvoorbeeld in het geval van glasvliesgevels, dient de reclametekst boven of in de buurt van de entree te worden aangebracht. Een gezamenlijke prestentatie bij de entree van het bedrijventerrein en/of routeborden zijn denkbaar, eventueel in combinatie met een plattegrond en routebeschrijving. Een zorgvuldige vormgeving is dan essentieel. Per terrein zal één uniform karakter moeten worden ontwikkeld en vormgegeven. Alleen naamaanduidingen van het bedrijf en branche dan wel beroepsaanduidingen worden toegelaten.
5.7.5 Reclame-uitingen in buitengebieden
Reclameborden, aankondigingen en verwijzingsborden horen niet thuis in het buitengebied. Ze passen slecht bij het karakter van de omgeving en vormen een visuele verstoring in het landschappelijke beeld. Zeker nu het recreatieve karakter van het buitengebied meer aandacht krijgt, is het van belang het karakterverschil tussen de bebouwingskernen en het buitengebied te bewaren of wel te versterken.
Gebieden die een bijzondere landschappelijke kwalificatie in het bestemmingsplan of streekplan toegekend hebben gekregen, zijn in principe niet geschikt om enige vorm van reclame toe te laten. Ter bescherming van het landsschoon en ter behoud van het specifieke karakter van deze gebieden is een zeer terughoudend beleid noodzakelijk.
Agrarische bestemming en bedrijfsbestemmingen in het buitengebied
Op een onbebouwd perceel is geen reclame toegestaan.
5.7.6. Reclame-uitingen in beschermd dorpsgezicht
Beschermde dorpsgezichten worden gewaardeerd om hun authentieke karakter waarin de historie van het dorp nog in af te lezen is. Deze gebieden hebben een bijzondere status. Reclame-uitingen passen daar slecht in. Ter bescherming van deze dorpsgezichten is daarom een terughoudend beleid ten aanzien van reclametekens noodzakelijk.
Maatvoering reclame loodrecht op gevels
Maatvoering reclame evenwijdig aan gevels
Maatvoering reclame voortuinen
Reclames op sportterreinen komen voort uit sponsoring en zijn als zodanig ook passend zolang de reclames het beeld niet overheersen en zolang de reclames uitsluitend worden aangebracht op functie gerelateerde voorzieningen. Borden met hierop de terrein- of verenigingsnaam zijn hierop een uitzondering.
Naar het openbaar gebied gerichte reclames zijn toegestaan in de vorm van terrein- of verenigingsnaam. Dit kan in de vorm van borden, zuilen of vlaggen. De naam van de hoofdsponsor mag, mits ondergeschikt aan de naamaanduiding, worden aangegeven. Verder gelden hiervoor de volgende regels:
5.8 Zonnepanelen en zonnecollectoren
Het plaatsen van zonnepanelen en/of zonnecollectoren kan op vele manieren. Wij hanteren een volgorde van voorkeur voor het plaatsen van deze elementen en geven graag aanwijzingen voor een goede plaatsing ervan.
Plaatsing op monumenten en binnen beschermde gezichten, evenals plaatsing op het erf, is vergunningsplichtig.
Voorkeuren plaatsing bij/op gebouwen zonder status
In artikel 2 lid 6 Bijlage II Bor is aangegeven wanneer panelen vergunningsvrij kunnen worden geplaatst. Vanuit welstandsoogpunt gelden de volgende voorkeuren.
Voorkeuren plaatsing bij/op gebouwen binnen beschermde gezichten en bij/op karakteristieke gebouwen
In artikel 2 lid 6 Bijlage II Bor is aangegeven wanneer panelen vergunningsvrij kunnen worden geplaatst. Vanuit welstandsoogpunt gelden de volgende voorkeuren.
Richtlijnen plaatsing bij/op gebouwen met monumentale waarden (rijks- of provinciaal monument)
Plannen zullen worden voorgelegd aan de CRKC. Onderstaande richtlijnen geven geen garantie voor een positief advies van de CRKC.
Plaatsing van zonnecollectoren en zonnepanelen in rechthoekige, aaneengesloten vlakken, waarbij de elementen alle dezelfde richting hebben. Op schuine daken dienen de elementen de hellingshoek van het dakvlak te volgen. De elementen bij voorkeur in of direct op het dakvlak plaatsen.
Op platte daken dienen de elementen binnen een hoek van 15 graden vanaf de dakrand geplaatst te worden; de elementen plaatsen onder een hoek van maximaal 35 graden.
Bij voorkeur elementen in gedekte kleurstelling, geen glimmende randen.
Het algemene beeld in onze gemeente is dat de overgang van openbare ruimte naar privéruimte niet scherp is. Soms loopt laag groen van het openbare gebied zonder zichtbare grens over in laag groen van een privé terrein. Meestal is op de overgang een lage haag aanwezig in de vorm van een meidoorn- of beukenhaag. Indien om bepaalde redenen een andere afscheiding noodzakelijk is, is een zo open mogelijke afscheiding het meest passend in het totale beeld, waarbij het materiaalgebruik is afgestemd op de omgeving. Onze gemeente hecht grote waarde aan dit open beeld en hanteert als richtlijnen dan ook dit uitgangspunt.
5.11 Warmtepompen/-wisselaars/airco’s
De installatie voor warmtepompen/-wisselaars/airco’s zijn meestal opgenomen in standaardkasten in een wit-grijze uitvoering. Deze kasten voegen in het beeld van de omgeving geen kwaliteit toe en zijn soms storend. Vaak worden deze kasten niet mee-ontworpen met het bouwplan en pas later toegevoegd.
De volgende aanwijzingen voor plaatsing van warmtepomp-/wisselaarskasten hanteren we in onze gemeente:
In artikel 2 lid 17 Bijlage II Bor is bepaald welke (schotel)antennes vergunningsvrij kunnen worden aangebracht. In het algemeen zullen (schotel)antennes die niet vergunningsvrij zijn ook niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. In bijzonder gevallen zal de commissie moeten overwegen of kan worden afgeweken van dit criterium.
5.16 Afrastering en verlichting bij paardenbakken
Afrastering bij paardenbakken dienen in een gedekte kleurstelling te worden uitgevoerd. Bij voorkeur de afrastering zo luchtig mogelijk uitvoeren, bijvoorbeeld door toepassen van houten palen met daartussen op hoogte schrikdraad/-lint in gedekte kleurstelling. De verlichting bij paardenbakken dient géén lichtoverlast voor de directe omgeving te geven.
Als in de gebiedsgerichte criteria wordt gesproken over dakpannen worden geen dakpanplaten bedoeld. De commissie kan in bijzondere gevallen echter gemotiveerd afwijken van de gebiedsgerichte criteria. Zie paragraaf 3.3. Dakpanplaten in donkere kleurstelling en matte uitvoering is mogelijk op bijgebouwen, indien naar oordeel van de welstandscommissie deze platen passen in de directe omgeving.
De lijst van elementen die in dit hoofdstuk zijn behandeld is niet uitputtend. Dit betekent niet dat de welstandscommissie niet kan adviseren over elementen die niet in dit hoofdstuk worden genoemd. Het betekent wel de commissie over andere elementen slechts kan adviseren op grond van de algemene welstandscriteria (hoofdstuk 4.1 deel A)
De doelstelling van het welstandsbeleid is het veilig stellen van een basiskwaliteit van de gebouwde omgeving en de openbare ruimte. Daar, waar dit gewenst en mogelijk is, zal een verbetering van de bestaande kwaliteit van de gebouwde omgeving het doel zijn. Om dit te kunnen realiseren is een onafhankelijk adviesorgaan ingesteld -de welstandscommissie- dat met een goede gemotiveerd advies het publieke belang dient. Dit adviesorgaan toetst plannen aan de criteria, zoals deze zijn vastgelegd in de welstandsnota. Deze criteria zijn dus een instrument om over bouwplannen te kunnen adviseren in termen van ‘redelijke eisen van welstand’.
De gemeente Aa en Hunze streeft er naar een moderne en vitale plattelandsgemeente te zijn waarbij behoud van de bestaande kwaliteiten en ontwikkelingen vanuit die kwaliteiten voorop staan.
Aa en Hunze is extern georiënteerd in de meest brede betekenis van het woord. Uiteraard voelt zij daarbij een eerste verantwoordelijkheid voor haar eigen inwoners en bewoners. Leefbaarheid in en rond de dorpen zal in alle afwegingen centraal staan.
De structuurvisie, de bestemmingsplannen, met bijbehorende paragrafen en beeldkwaliteitsplannen, en de cultuurhistorische waardenkaart vormen de uitgangspunten voor het ruimtelijk beleid binnen de gemeente. Het welstandsbeleid kan als een eerste bouwlaag gezien worden van het gemeentelijk ruimtelijke kwaliteitsbeeld, maar speelt zich enkel af op het gebied van het gebouwde in zijn context met zijn omgeving.
Voor specifieke gebieden, zoals beschermde gezichten, en voor rijks- en provinciale monumenten gelden specifieke bestemmingsplannen en/of regelingen.
1.1 Relatie met gemeentelijke ruimtelijke plannen
Artikel 3.1. van de Wet ruimtelijke ordening zegt onder andere dat het bestemmingsplan de functie van het ruimtebeslag van bouwwerken regelt ‘voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening’. De locatie en het volume van bouwwerken wordt in beginsel geregeld in bestemmingsplannen. Dit betekent dat wat door een bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, niet door welstandscriteria kan worden tegengehouden.
De architectonische vormgeving van bouwwerken wordt in beginsel in de nota geregeld. Als een bestemmingsplan ruimte biedt voor verschillende stedenbouwkundige oplossingen, kan het welstandsadvies ook betrekking hebben op de stedenbouwkundige inpassing van het bouwplan in relatie tot de directe omgeving. Beeldkwaliteitsplannen en andere beleidsstukken, die ingaan op aspecten van de architectonische vormgeving, maken deel uit van de nota welstandsbeleid.
De commissie kan altijd op basis van de welstandscriteria aanbevelingen mee geven.
1.2 Cultuurhistorie en monumentenbeleid
Voor beschermde gebouwen (rijks- en provinciale monumenten en karakteristieke gebouwen) zijn de te beschermen waarden in de zogeheten redengevende omschrijving en/of een waarderingskader vastgelegd. Voor beschermde gebieden liggen deze vast in het bestemmingsplan voor het beschermde dorps- of stadsgezicht.
Voor een deel van het dorp Anloo is er een bestemmingsplan “Beschermd Dorpsgezicht”. Ook Annerveenschekanaal en een deel van Eexterveenschekanaal zijn op 12 september 2009
aangewezen als beschermd gezicht. Hiervoor is inmiddels het bestemmingsplan ‘Kanaaldorpen’ vastgesteld. Beide bestemmingsplannen bevatten gedetailleerde voorschriften.
Daar waar percelen liggen in een beschermd dorpsgezicht of daar waar gebouwen en zijn aangewezen als monument, zijn voor het welstandsbeleid onderstaande stukken kaderstellend:
Plannen voor wijzigingen aan monumenten en/of sloop en nieuwbouw binnen beschermde gezichten, legt de gemeente allereerst voor aan de Commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit en Cultuurhistorie (CRKC) voor advies conform de monumentenwet. Bij kleine wijzigingen kan het advies onder mandaat worden gegeven aan de welstandscommissie, bij ingrijpende wijzigingen wordt het plan door de voltallige commissie voor ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie behandeld en van advies voorzien. Om tot een goed advies te kunnen komen ten aanzien van het respecteren van de aanwezige monumentale waarden, kan de commissie vragen om een bouwhistorisch onderzoek, dat uitsluitsel geeft over welke waarden mogelijk met het plan in geding zijn. Pas nadat door de CRKC een positief advies is afgegeven, wordt het plan voorgelegd aan de welstandscommissie.
Ook voor gebouwen niet-zijnde monumenten kan een cultuurhistorisch onderzoek van grote waarde zijn om tot een goed advies te komen. In het welstandsadvies kunnen dan cultuurhistorische belangrijke structuren geïntegreerd mee gewogen worden met elementen in het veranderingsproces van de gebouwde omgeving en het landelijk gebied. Cultuurhistorische verkenningen en de cultuurhistorische waardenkaart zijn hiervoor belangrijke instrumenten.
Het college heeft de keuze gemaakt om in alle geactualiseerde bestemmingsplannen gebouwen die daarvoor in aanmerking komen, aan te duiden als ‘karakteristiek gebouw’. De motivatie hierbij is dat de ruimtelijke identiteit van een dorp met name wordt bepaald door de aanwezigheid van deze gebouwen. Daarnaast spelen ook het opgaand groen, de wegenstructuur, de inrichting van de openbare ruimte en de overgangen van openbaar naar privé domein een grote rol. De gemeente heeft in een aantal bestemmingsplannen gebieden onderscheiden met positieve karakteristieken. Samen bepalen zij de ruimtelijke karakteristiek van het betreffende gebied of dorp. Hierin komen ook de meeste gebouwen voor die de aanduiding ‘karakteristiek’ hebben gekregen.
1.3 Karakteristieke bouwwerken
Een karakteristiek gebouw is een bouwwerk, dat vanwege haar ligging, haar cultuurhistorie en/of architectuur opvalt. Voor deze aanduiding in het betreffende bestemmingsplan komen bouwwerken in aanmerking die niet al wettelijk worden beschermd door de provincie of het rijk, maar waar juist op lokaal niveau belang aan wordt gehecht om bovenstaande redenen. De gebouwen hebben betekenis voor de karakteristiek van het dorps- of gebiedsbeeld ter plekke en zijn het waard om behouden te blijven. In het geval van wijzigingen verdienen zij een respectvolle behandeling, waarbij rekening wordt gehouden met het oorspronkelijke karakter.
Redenen om tot de aanwijzing tot karakteristiek gebouw te komen zijn o.a.:
1.4 Sloop van karakteristieke bouwwerken
De bevoegdheid om een sloopvergunning te verlenen voor een gebouw dat in het bestemmingsplan is aangeduid als karakteristiek én waarvoor een sloopbescherming geldt ligt bij het college. Grond om een sloopvergunning te verlenen is een zodanig slechte bouwkundige staat van het gebouw, dat behoud niet mogelijk is of een onevenredige belasting van de eigenaar vraagt. Bij de afweging om wel of niet vergunning te verlenen voor sloop wordt advies gevraagd aan de welstandscommissie.
In alle gevallen wordt na sloop gevraagd om de contour van het karakteristieke gebouw weer terug te brengen, mogelijk met bijzonder opvallende elementen. Uitzonderingen kunnen zich voordoen, wanneer het erf een zodanige omvang heeft, dat het college kan beslissen om hier een nieuwe ontwikkeling mogelijk te maken. Het cultuurhistorisch kader kan dan als uitgangspunt voor de nieuwe ontwikkelingen worden meegenomen.
2. Hoe werkt welstand in Aa en Hunze?
Sinds januari 2014 heeft onze gemeente een eigen welstandscommissie. Dit betekent dat plannen vrijwel altijd ter plaatse worden afgehandeld, waardoor de afhandeling snel is. De commissie komt iedere twee weken bij elkaar. Binnenkomende plannen worden aan de commissie voorgelegd ter advisering. De commissie adviseert aan het College van Burgemeester en Wethouders. In bijzondere gevallen, als er andere overwegende belangen aan de orde zijn, kan het College besluiten van het advies van de welstandscommissie af te wijken.
Bij de beoordeling van plannen waarvoor een omgevingsvergunning is aangevraagd zijn vergaderingen van de commissie zijn openbaar. Iedereen met belang bij plan of met interesse voor het adviseren door de welstandscommissie kan een vergadering bijwonen. Bij de behandeling van conceptaanvragen zijn de vergaderingen niet openbaar.
In het Reglement van Orde op de Welstandscommissie van de gemeente Aa en Hunze zijn taken en kwaliteiten van de commissieleden omschreven. De leden van de welstandscommissie hebben zitting voor drie jaar, met een mogelijke verlengingsperiode van nog eens drie jaar. Dit om te voorkomen dat de commissieleden te zeer vergroeid raken met het gebied en met de wensen van de gemeente zelf. De woningwet schrijft dit voor
2.1 Behandeling van de plannen en openbaarheid van vergaderingen
De commissie behandelt de adviesaanvragen al dan niet in het bijzijn van belanghebbenden en/of belangstellenden. Indien de belanghebbenden of adviseurs vooraf aangeven dat zij het plan willen toelichten wordt hen die gelegenheid geboden. De openbaarheid geldt voor de beraadslagingen, de beoordeling door de commissies en de adviezen. Alle plannen die aan de commissie worden voorgelegd, worden in beginsel openbaar behandeld. Nadat de stemhebbende leden van de commissie hun mening naar voren hebben gebracht ten aanzien van de gestelde criteria, vat de voorzitter het uit te brengen advies samen. De architect-adviseur en/of de ambtelijk secretaris brengen een schriftelijk advies namens de commissie uit.
De commissie kan alleen advies uitbrengen als er voldoende stukken zijn ingediend. Welke stukken dat zijn is vastgelegd in de Ministeriele regeling omgevingsrecht (Mor). Om tot een beoordeling van een (schets-)plan te komen heeft de welstandscommissie in elk geval de volgende informatie nodig:
2.3 Vooroverleg en principebeoordeling
Om tot een principebeoordeling te komen is het in de eerste plaats belangrijk dat het aangeleverde materiaal een goed beeld geeft van de bedoelingen van het bouwplan en de ontwerpvisie. In de principebeoordeling geeft de welstandscommissie steeds aan in welk stadium van de planontwikkeling geadviseerd is omdat dit afhankelijk is van de beschikbare informatie op dat moment. Een definitieve beoordeling op basis van de welstandscriteria is pas mogelijk bij indiening van het bouwplan dat voldoet aan de eisen voor aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen zoals aangegeven in de lijst noodzakelijk informatiemateriaal in art. 6.4 van het Reglement van Orde op de Welstandscommissie.
Het welstandsadvies betreft te allen tijden enkel plannen voor ver- of nieuwbouw van bouwwerken, liggend in gebieden waar welstandscriteria voor gelden, en hoe deze al dan niet voldoende aansluiting vinden in hun directe omgeving. De welstandscommissie gaat niet over de regels uit de structuurvisie en/of de bestemmingsplannen van de gemeente. Ook mag zij geen andere belangen mee wegen in haar advisering.
De welstandscommissie dient haar welstandsbeoordeling uitsluitend te baseren op de criteria in de nota.
Onze gemeente streeft naar zoveel mogelijk overleg van plannen in een pril stadium. Met een schetsontwerp, waarin nog niet al te veel onkosten aan tekenwerk zijn gemaakt, is dan snel duidelijk of het plan op een positief advies kan rekenen, of dat er tegenstrijdigheden met de gestelde criteria zijn. Is het laatste het geval, dan geeft de commissie aan met welke aanpassingen deze tegenstrijdigheden mogelijk opgelost kunnen worden. Wordt het plan vervolgens definitief ingediend, dan is het volgende proces van vergunningverlening een proces zonder verdere hobbels vanuit welstand.
Het welstandsadvies is gebaseerd op de criteria, die voor het gebied waar een ingediend plan in ligt gelden. Dit gebied wordt in het advies benoemd. De voor dit gebied geldende criteria worden in het advies op volgorde doorlopen. Indien van toepassing wordt het betreffende beeldkwaliteitsplan als toetsingskader benoemd. Het advies wordt gericht aan het College van Burgemeester en Wethouders. Over het algemeen volgt het College het advies altijd op. Uitzonderingen zijn mogelijk, indien er andere publieke belangen aan de orde zijn
Bij behandeling door de grote commissie volgt een advies, dat uitgebreider ingaat op het plan. Indien het advies van deze commissie negatief is op basis van de gestelde criteria, geeft de commissie richting(-en) waarin het plan zich kan ontwikkelen, zodat er, na aanpassingen, een positief advies kan volgen.
Het college kan besluiten om bepaalde taken tijdelijk of permanent aan de welstandscommissie op te dragen. Het gaat om al dan niet projectgebonden taken die boven de wettelijke taak van welstandsadvisering uitgaan of die gebruik maken van de ervaring en deskundigheid van commissieleden bij de ontwikkeling van een integraal ruimtelijk kwaliteitsbeleid.
Deze extra taken worden uiteraard steeds duidelijk gereguleerd en geformaliseerd. Hierbij kan gedacht worden aan het voorleggen van een nieuw beeldkwaliteitsplan of een landschapsvisie.
In deze nota staan de regels voor het welstandstoezicht. De nota biedt een toetsingskader voor vergunningverlening en handhaving. Het is ongewenst dat bouwwerken ontstaan, die in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand en door hun buitensporige uitstraling en verschijning de kwaliteit van de directe omgeving zodanig verminderen, dat we spreken van een exces.
3.2 Wanneer spreken we van een exces?
Vergunningsvrije bouwwerken of vergunningsvrije wijzigingen aan bestaande bouwwerken hoeven niet te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Deze bouwwerken mogen daarmee echter niet in ernstige mate in strijd zijn. Het gaat dan om bouwwerken die sterk afbreuk doen aan het uiterlijk van een bouwwerk, de locatie en/of de directe omgeving. Deze afbreuk is ook overduidelijk voor niet- deskundigen.
Ook is deze excessenregeling van toepassing op gebouwen en bouwwerken, die in het verleden zijn gebouwd met vergunning, maar door ernstig verval of verandering in ernstige mate in strijd zijn geworden met redelijke eisen van welstand.
Een repressieve toets (of excessenregeling) is mogelijk doordat hiervoor in deze nota criteria zijn opgenomen.
De excessenregeling geldt voor de gehele gemeente, met uitzondering van de:
Wanneer sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand, zoals nader omschreven in dit artikel, kan het college aanschrijven tot het (doen) opheffen van de strijdigheid. Een dergelijke aanschrijving tot het (doen) opheffen van de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand zal in beginsel niet het weer afbreken van het gerealiseerde bouwplan inhouden, maar slechts het opheffen van de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand daarvan. De excessenregeling is overigens niet bedoeld om de plaatsing van het bouwwerk tegen te gaan.
De gemeente Aa en Hunze hanteert bij het toepassen van de excessenregeling het basiscriterium dat er sprake moet zijn van een buitensporigheid in het uiterlijk die ook voor niet-deskundigen duidelijk is, en die afbreuk doet aan de ruimtelijke kwaliteit van de directe omgeving. Het gaat hierbij om zaken die aantoonbaar ondeugdelijk van uitvoering zijn, verloedering van de omgeving van het bouwwerk in de hand werken of aanstootgevend zijn.
Er is sprake van een ernstige mate van strijd met redelijke eisen van welstand:
Er is verder sprake van een ernstige mate van strijd met redelijke eisen van welstand bij bestaande gebouwen of bouwwerken:
Bovenstaande is algemeen geldend. Er kunnen zich andere situaties voordoen waarbij eveneens sprake is van ernstige strijd met redelijke eisen van welstand.
Indien sprake is van een bijzondere, motiveerbare, architectonische meerwaarde of als kan worden getwijfeld aan de toepasbaarheid van bovenstaande criteria, kan aan de criteria worden voorbij gegaan, na een positief en gemotiveerd advies van de welstandscommissie.
Het mag duidelijk zijn dat in een gebied waarvoor een aanduiding als bijzonder welstandsgebied geldt, eerder sprake kan zijn van een exces dan in een gebied waar geen bijzonder welstandsgebied is. Verder zal bij de toepassing van deze criteria eerder sprake zijn van een exces naarmate:
In een aantal situaties speelt het aspect tijd een belangrijke rol bij de vaststelling of iets als een exces kan en mag worden aangemerkt. Hiermee dient bij de vaststelling rekening te worden gehouden. Zo zal bijvoorbeeld bij de aspecten ‘zichtbare verwaarlozing’ en ‘ernstig achterstallig onderhoud’ moeten worden bekeken of sprake is van een onevenredige periode (ten opzichte van gebruikelijke en algemeen geaccepteerde perioden die hiervoor gelden) waarin geen of onvoldoende onderhoud wordt gepleegd, waardoor een object als verwaarloosd kan worden aangemerkt.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van een exces zal het college advies inwinnen bij de Welstandscommissie. Op basis van dit gemotiveerd advies zal het college bepalen hoe met dit exces om te gaan.
Wat draagt een welstandsadvies bij aan de mogelijkheid tot handhaving in geval van een exces?
Het handhavingsbeleid is vastgelegd in het ‘’Integraal beleid vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) 2018-2022’’.
In hoofdstuk 1.2 is de afbakening van het VTH-beleid aangegeven. Dit beleidsdocument is leidraad voor handhaving.
Indien de welstandscommissie desgevraagd tot het oordeel komt dat er in een specifiek geval sprake is van een exces motiveert zij dit in een advies aan het college. Dit advies geeft het college een extra motief om in geval handhavend op te treden.
De algemene uitgangspunten voor welstandscriteria die in deze paragraaf worden genoemd, richten zich op de zeggingskracht en het vakmanschap van het architectonisch ontwerp en zijn terug te voeren op vrij universele kwaliteitsprincipes (deze uitgangspunten zijn opgesteld in samenwerking met prof. Ir Tj. Dijkstra en gebaseerd op de notitie ‘Architectonische kwaliteit, een notitie over architectuurbeleid’ die hij schreef als Rijksbouwmeester in 1985). De algemene uitgangspunten liggen (haast onzichtbaar) ten grondslag aan elke planbeoordeling, omdat ze de basis vormen voor de uitwerking van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijk zullen die uitwerkingen meestal voldoende houvast bieden voor de planbeoordeling.
In bijzondere situaties wanneer de gebiedsgerichte en de objectgerichte welstandscriteria ontoereikend zijn, kan het nodig zijn expliciet terug te grijpen op de algemene uitgangspunten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een bouwplan weliswaar is aangepast aan de gebiedsgerichte welstandscriteria, maar het bouwwerk zelf zo onder de maat blijft dat het op den duur zijn omgeving negatief zal beïnvloeden. Ook wanneer een bouwplan afwijkt van de bestaande of toekomstige omgeving, maar door bijzondere schoonheid wél aan redelijke eisen van welstand voldoet en kwaliteit toevoegt aan zijn directe omgeving, kan worden teruggegrepen op de algemene uitgangspunten. De welstandscommissie kan burgemeester en wethouders in zo’n geval gemotiveerd en schriftelijk adviseren van de hardheidsclausule gebruik te maken en af te wijken van de gebiedsgerichte en objectgerichte welstandscriteria. In de praktijd betekent dit dat het betreffende plan alleen op grond van de algemene uitgangspunten wordt beoordeeld en dat de bijzondere schoonheid van het plan met deze uitgangspunten overtuigend kan worden aangetoond. Het niveau van ‘redelijke eisen van welstand’ ligt dan uiteraard hoog. Het is immers redelijk dat er hogere eisen worden gesteld aan de zeggingskracht en het architectonisch vakmanschap naarmate een bouwwerk zich sterker van zijn omgeving onderscheidt.
De basis voor de algemene criteria is:
Indien de gemeenteraad een beleid voor de visuele kwaliteit van de gebouwde omgeving heeft geformuleerd en openbaar gemaakt in planologische maatregelen, beleidsnota’s, deelnotities dan wel de daarbij behorende ontwerpen, wordt onverminderd bovenstaande basis voor de algemene criteria het bouwwerk aan dat beleid getoetst.
4.2 Aspecten van de algemene welstandscriteria
Een bouwplan dient aan de onderstaande aspecten te voldoen en te overtuigen dat met deze aspecten in het plan rekening is gehouden.
Hoe worden de specifieke locatie omstandigheden benut?
Hoe geeft het ontwerp een antwoord op de karakteristiek van de bestaande omgeving of de te verwachten ontwikkelingen ervan (bijv. straatwanden, hoeklocaties, openbare ruimte, landschap).
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de openbare (stedelijke of landschappelijke) ruimte. Daarbij worden hogere eisen gesteld naarmate de openbare betekenis van het bouwwerk of van de omgeving groter is.
Bij het oprichten van een gebouw is sprake van het afzonderen en in bezit nemen van een deel van de algemene ruimte voor particulier gebruik. Gevels en volumes vormen zowel de externe begrenzing van de gebouwen als ook de wanden van de openbare ruimte die zij gezamenlijk bepalen. Het gebouw is een particulier object in een openbare context, het bestaansrecht van het gebouw ligt niet in het eigen functioneren alleen maar ook in de betekenis die het gebouw heeft in zijn stedelijke of landschappelijke omgeving. Ook van een gebouw dat contrasteert met zijn omgeving mag worden verwacht dat het zorgvuldig is ontworpen en de omgeving niet ontkent. Waar het om gaat, is dat het gebouw een positieve bijdrage levert aan de kwaliteit van de omgeving en de te verwachten ontwikkeling daarvan. Over de wijze waarop dat bij voorkeur zou moeten gebeuren, kunnen de gebiedsgerichte welstandscriteria duidelijkheid verschaffen.
Zijn hoofdvorm, materialisatie en geveluitwerkingen een passend antwoord op de bestaande omgeving of te verwachten ontwikkeling hiervan?
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat het een samenhangend stelsel van maatverhoudingen heeft dat beheerst wordt toegepast in ruimtes, volumes en vlakverdelingen.
Ieder bouwwerk heeft een schaal die voortkomt uit de grootte of de betekenis van de betreffende bouwopgave. Grote bouwwerken kunnen uiteraard binnen hun eigen grenzen geleed zijn maar worden onherkenbaar en ongeloofwaardig als ze er uitzien alsof ze bestaan uit een verzameling losstaande kleine bouwwerken.
De maatverhoudingen van een bouwwerk zijn van groot belang voor de belevingswaarde ervan, maar vormen tegelijk één van de meest ongrijpbare aspecten bij het beoordelen van ontwerpen. De waarnemer ervaart bewust of onbewust de maatverhoudingen van een bouwwerk, maar wáárom de maatverhoudingen van een bepaalde ruimte aangenamer, evenwichtiger of spannender zijn dan die van een andere, valt nauwelijks vast te stellen.
Duidelijk is dat de kracht van een compositie groter is naarmate de maatverhoudingen een sterkere samenhang en hiërarchie vertonen. Mits bewust toegepast kunnen ook spanning en contrast daarin hun werking hebben. De afmetingen en verhoudingen van gevelelementen vormen tezamen de compositie van het gevelvlak. Hellende daken vormen een belangrijk element in de totale compositie. Als toegevoegde elementen (dakkapel, aanbouw, zonnepaneel e.d.) te dominant zijn ten opzichte van de hoofdmassa en/of de vlakverdeling, verstoren zij het beeld niet alleen van het object zelf maar ook van de omgeving waarin dat is geplaatst.
Is er sprake van samenhang tussen hoofdvorm en interne structuur van het bouwplan? Hoe zijn de verschillende onderdelen van het plan op elkaar afgestemd?
Is er een ontwerplogica te herkennen in de relatie van de samenstellende delen (gevels, gevelopeningen, daken en alle hiermee samenhangende vormgevende details)?
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat de verschijningsvorm een relatie heeft met het gebruik ervan en de wijze waarop het is gemaakt. De vormgeving toont daarnaast ook zijn eigen samenhang en logica.
Een bouwwerk wordt primair gemaakt om te worden gebruikt. Hoewel het welstandstoezicht slechts is gericht op de uiterlijke verschijningsvorm, kan de vorm van het bouwwerk niet los gedacht worden van de eisen vanuit het gebruik en de mogelijkheden die materialen en technieken bieden om een doelmatige constructie te maken. Gebruik en constructie staan aan de wieg van iedere vorm.
Dat betekent niet dat de vorm altijd ondergeschikt is aan het gebruik of de constructie. Ook wanneer andere aspecten dan gebruik en constructie de vorm tijdens het ontwerpproces gaan domineren, mag worden verwacht dat de uiteindelijke verschijningsvorm een begrijpelijke relatie houdt met zijn oorsprong.
Daarmee is tegelijk gezegd dat de verschijningsvorm méér is dan een rechtstreekse optelsom van gebruik en constructie. Er zijn daarnaast andere factoren die hun invloed kunnen hebben, zoals de omgeving en de associatieve betekenis van de vorm in de sociaal-culturele context. Maar als de vorm in tegenspraak is met het gebruik en de constructie dan verliest zij daarmee aan begrijpelijkheid en integriteit.
Is het materiaal- en kleurgebruik in overeenstemming met het karakter van het ontwerp en het karakter van de omgeving?
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat materiaal, textuur, kleur en licht het karakter van het bouwwerk zelf ondersteunen en de ruimtelijke samenhang met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan duidelijk maken.
Door middel van materialen, kleuren en lichttoetreding krijgt een bouwwerk uiteindelijk zijn visuele en tactiele kracht: het wordt zichtbaar en voelbaar. De keuze van materialen en kleuren is tegenwoordig niet meer beperkt tot wat lokaal aan materiaal en ambachtelijke kennis voorhanden is. Die keuzevrijheid maakt de keuze moeilijker en het risico van een onsamenhangend totaalbeeld groot.
Als materialen en kleuren teveel los staan van het ontwerp en daarin geen ondersteunende functie hebben, maar slechts worden gekozen op grond van decoratieve werking, wordt de betekenis ervan toevallig en kan het afbreuk doen aan de zeggingskracht van het bouwwerk. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer het gebruik van materialen en kleuren geen ondersteuning geeft aan de architectonische vormgeving of wanneer het gebruik van materialen en kleuren een juiste interpretatie van de aard en de ontstaansperiode van het bouwwerk in de weg staat.
Ondersteunt de structuur van het gebouw de kwaliteit van de directe omgeving?
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat er structuur is aangebracht in het beeld, zonder dat de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat.
Een belangrijke eis die aan een ontwerp voor een gebouw mag worden gesteld, is dat er structuur wordt aangebracht in het beeld. Een heldere structuur biedt houvast voor de waarneming en is bepalend voor het beeld dat men vasthoudt van een gebouw. Symmetrie, ritme, herkenbare maatreeksen en materialen maken het voor de gemiddelde waarnemer mogelijk de grote hoeveelheid visuele informatie die de gebouwde omgeving geeft, te reduceren tot een bevattelijk beeld.
Het streven naar helderheid mag echter niet ontaarden in simpelheid. Een bouwwerk moet de waarnemer blijven prikkelen en intrigeren en zijn geheimen niet direct prijs geven.
Er mag best een beheerst beroep op de creativiteit van de voorbijganger worden gedaan. Van oudsher worden daarom helderheid en complexiteit als complementaire begrippen ingebracht bij het ontwerpen van bouwwerken. Complexiteit in de architectonisch compositie ontstaat vanuit de stedenbouwkundige eisen en het programma van eisen voor het bouwwerk. Bij een gebouwde omgeving met een hoge belevingswaarde zijn helderheid en complexiteit tegelijk aanwezig in evenwichtige en spanningsvolle relatie.
Past het bouwwerk in de huidige maatschappelijk aanvaardbare bouwwerken?
Van een bouwwerk dat voldoet aan redelijke eisen van welstand mag worden verwacht dat verwijzingen en associaties zorgvuldig worden gebruikt en uitgewerkt, zodat er concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit.
Voor de vormgeving gelden in iedere cultuur bepaalde regels, net zoals een taal zijn eigen grammaticale regels heeft om zinnen en teksten te maken. Die regels zijn geen wetten en mogen ter discussie staan. Maar als ze worden verhaspeld of ongeïnspireerd worden gebruikt, wordt een tekst verwarrend of saai. Precies zo wordt een bouwwerk verwarrend of saai als de regels van de architectonische vormgeving niet bewust worden gehanteerd.
Als vormen regelmatig in een bepaald verband zijn waargenomen, krijgen zij een zelfstandige betekenis en roepen zij, los van gebruik en constructie, bepaalde associaties op. Pilasters in classicistische gevels verwijzen naar zuilenstructuren van tempels; transparante gevels van glas en metaal roepen associaties op met techniek en industriële vooruitgang.
In iedere bouwstijl wordt gebruik gemaakt van verwijzingen en associaties naar wat eerder of elders reeds aanwezig was of naar wat in de toekomst wordt verwacht. De kracht of de kwaliteit van een bouwwerk ligt echter vooral in de wijze waarop die verwijzingen en associaties worden verwerkt en geïnterpreteerd binnen het kader van de actuele culturele ontwikkelingen, zodat concepten en vormen ontstaan die bruikbaar zijn in de bestaande maatschappelijke realiteit. Zorgvuldig gebruik van verwijzingen en associaties betekent onder meer dat er een bouwwerk ontstaat dat integer is naar zijn tijd doordat het op grond van zijn uiterlijk in de tijd wordt geplaatst waarin het werd gebouwd of verbouwd. Bij restauraties is sprake van herstel van elementen uit het verleden, maar bij nieuwe- of verbouw in bestaande (monumentale) omgeving betekent dit dat duidelijk moet zijn wat authentiek is en wat nieuw is toegevoegd. Een ontwerp kan worden geïnspireerd door een bepaalde tijdsperiode, maar dat is iets anders dan het imiteren van stijlen, vormen en detailleringen uit het verleden associatieve betekenissen zijn van groot belang om een omgeving te ‘begrijpen’ als beeld van de tijd waarin zij is ontstaan, als verhaal van de geschiedenis, als representant van een stijl. Daarom is het zo belangrijk om ook bij nieuwe bouwplannen zorgvuldig met stijlvormen om te gaan: zij vormen immers de geschiedenis van de toekomst.
In hoofdstuk 4 zijn per gebied criteria gegeven waar de commissie bouwplannen aan toetst. Een aantal begrippen die daarbij worden gehanteerd worden hieronder gedefinieerd.
Grondgebonden toevoeging, meestal van één bouwlaag, aan een gevel van een (hoofd-) gebouw.
Een gebouw dat dient voor het uitoefenen van een agrarisch bedrijf.
Welstandscriteria die altijd gelden, onafhankelijk van in welk welstandsgebied het plan is gelegen.
Naastgelegen, (direct) grenzend aan.
Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindendhoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk met een dak(bijlage II Bor).
Gebouw/gebouwen op een erf met een (oorspronkelijk) agrarische functie en het daarbij behorendewoonhuis.
Een geheel van geschakelde bebouwing.
Een aaneengesloten terreinoppervlak, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorendebebouwing is toegestaan.
Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct ofindirect steun vindt in of op de grond.
Bouwwerken die worden gemaakt ten behoeve van de infrastructuur.
(Slibtechniek) Een glazuurtechniek van meegebakken dunne vloeibare kleilaag over een goed gedroogdedakpan of baksteen om deze van een zekere glans (mat of zijdeglans) te voorzien, een andere kleur tegeven of kleine afwijkingen te camoufleren.
Architectonisch en stedenbouwkundig compositorisch geheel.
Al dan niet bebouwd perceel of een gedeelte daarvan dat direct is gelegen bij een gebouw en dat infeitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw en, voor zo ver eenbestemmingsplan van toepassing is, de bestemming deze inrichting niet verbied.
Gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming alsbelangrijkste bouwwerk valt aan te merken.
Door steilte en hoogte van de kap is de kap beeldbepalend. De kap valt als eerste op in het zicht.
Met kap wordt daarbij de hoofdkap bedoeld en niet de toevoegingen zoals dakkapellen.
Grondstuk, kadastrale eenheid.
Inspringend muurwerk, m.n. bij boerderijen.
De aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak,dat wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van (niet-levende en levende)natuur.
De hoofdrichting van een gebouw (nokrichting?).
Bouwdeel dat vooruitsteekt ten opzichte van het eronder liggende deel.
Riet is een natuurlijk materiaal. Daar waar in de nota wordt gesproken over riet wordt geen kunstrietbedoeld.
Lijn die in het bestemmingsplan of Bouwverordening aangeeft waarbinnen mag worden gebouwd.
Een landschap met langgerekte ontginningslinten met haaks daarop een stelsel van smalle kavelsgescheiden door afwateringssloten.
Plaats van het bouwwerk in zijn omgeving.
Aan het (hoofd-)gebouw vastzittend bouwwerk dat rechtstreeks vanuit het gebouw toegankelijk is.
Gevel met voornamelijk verticale gevelopeningen en/of gevelaccenten.
Bijlage 2: Kaarten gebiedsgericht welstandsbeleid
De bijlage ‘kaarten gebiedsgericht welstandsbeleid vindt u www.aaenhunze.nl/welstandnota.