Organisatie | Hoeksche Waard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Hoeksche Waard) |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand Hoeksche Waard |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels individuele bijzondere bijstand WIHW 2016 voor de gemeenten, Binnenmaas, Oud-Beijerland, Cromstrijen, Korendijk en Strijen.
artikel 35 van de Participatiewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 15-12-2020 |
Het college van de gemeente Hoeksche Waard;
gelet op het bepaalde in artikel 35 van de Participatiewet;
overwegende dat het vast stellen van beleidsregels bijdraagt aan uniformiteit daar waar het kan en maatwerk daar waar nodig
gelezen het advies van Adviesraad Sociaal Domein Hoeksche Waard;
Beleidsregels Bijzondere bijstand Hoeksche Waard
Hoofdstuk 1.Algemene bepalingen.
Hoofdstuk 2. Bijzondere bijstand algemeen.
Hoofdstuk 4.Voorliggende voorziening.
Hoofdstuk 2 - Bijzondere bijstand algemeen
Artikel 5 – Hoogte toe te kennen bijstand
Bij vaststelling van de hoogte van de bijzondere bijstand is het uitgangspunt dat het gaat om de goedkoopst passende voorziening.
Artikel 6 – Terugwerkende kracht
Geen bijzondere bijstand wordt gegeven als de, in artikel 2 eerste lid van deze beleidsregels, bedoelde kosten gemaakt zijn op een eerder tijdstip dan 6 maanden voorafgaand aan de maand waarin de aanvraag is ingediend. Voorwaarde is dat de noodzaak nog kan worden vastgesteld.
Een deel van het inkomen waarvan verwacht wordt, dat de inwoner zelf in de (bijzonder) noodzakelijke bestaanskosten kan voorzien.
Hoofdstuk 5 – Bijzondere bijstand nader bepaald
Artikel 11 - Woonkostentoeslag huurders en eigenaren
Tot woonkosten wordt gerekend:
een forfaitair bedrag voor normale periodieke onderhoudskosten, als bedoeld in de tabel groot onderhoud van Stimulanz: tabel onderhoudskosten Stimulanz
Woninginrichting en verhuizing
Artikel 13 - Verhuis- en inrichtingskosten
Onder verhuiskosten wordt verstaan: de kosten van de eerste maandhuur als er sprake is van één maand dubbele huurlasten, administratiekosten, een waarborgsom, de transportkosten van de in de woning aanwezige inboedel of de opslag van de inboedel. In het geval van dubbele huurkosten komt het hoogste huurbedrag in aanmerking voor bijzondere bijstand.
De hoogte van de bijzondere bijstand voor stoffering en inrichting bedraagt maximaal de bedragen zoals vermeld in tabel 1 in de bijlage. De bedragen genoemd in deze tabel worden elk jaar per 1 januari aangepast met het percentage waarmee de gemeentebegroting wordt aangepast (prijsindex). Bedragen worden naar boven afgerond op hele euro’s.
In afwijking van lid 7 van dit artikel kan het college de bijzondere bijstand “om niet” geven als de inwoner, die is toegelaten tot het wettelijk schuldhulpverleningstraject, voldoet aan de voorwaarden van dat traject en het verstrekken van bijzondere bijstand in de vorm van een lening het slagen van het traject in gevaar brengt.
Artikel 17 - Doorbetaling vaste lasten bij verblijf instelling en/of detentie
In beginsel vallen de vaste lasten voor het aanhouden van een woning onder de gebruikelijke kosten van het bestaan.
De kosten die aangemerkt worden als vaste lasten zijn, de huur (minus eventueel recht huurtoeslag) of hypotheekrente, het vastrecht van de elektra en gas en de doorlopende kosten van bewindvoering. De bijzondere bijstand wordt uitbetaald aan de verhuurder en/of hypotheekverstrekker en nutsbedrijven.
De bijzondere bijstand wordt aan woninghuurders “om niet” gegeven. Voor woningeigenaren wordt de bijzondere bijstand in beginsel gegeven als geldlening. Een onderzoek naar vermogen in de eigen woning zal voor woningeigenaren definitief bepalen of de verstrekking als geldlening of “om niet” wordt gegeven
Artikel 19 - Reiskosten (sociaal en medisch)
Onder bijzondere omstandigheden wordt verstaan reiskosten in verband met:
het volgen van voortgezet onderwijs van een ten laste komend kind, indien voor hem noodzakelijk onderwijs niet aanwezig is in gemeente Hoeksche Waard. Er mag geen recht bestaan op een reisproduct van Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of op studiefinanciering dan wel een prestatiebeurs en de te volgen opleiding mag geen BBL-opleiding zijn.
Artikel 20 -Reiskosten scholing – taaleis- Inburgering
Het college kan aan een inwoner die verplichte scholing volgt om de Nederlandse taal te leren, bijzondere bijstand verlenen voor reiskosten als het volgen van dit onderwijs voortkomt uit de verplichting als bedoeld in de Wet Inburgering of in het kader van de taaleis uit de Participatiewet. Dit traject mag geen deel uitmaken van een re-integratie traject, omdat de reiskosten dan worden bekostigd uit het re-integratie budget.
Hoofdstuk 6 - Overige en slotbepalingen
Artikel 21 - Hardheidsclausule
Door of namens het college kan met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in bijzondere gevallen ten gunste van de inwoner worden afgeweken van deze beleidsregels, indien toepassing hiervan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard, d.d. 15 december 2020.
De secretaris
de burgemeester
Op grond van artikel 35 van de wet heeft een alleenstaande of een gezin recht op bijzondere bijstand, als zij niet over de middelen beschikt om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en naar het oordeel van het college deze kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de Individuele inkomensondersteuning, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
Het college heeft in het kader van de bijzondere bijstand volledige vrijheid in de vaststelling van de draagkracht van de inwoner. Dit betekent dat zij zelf bepalen welk deel van de middelen bij de vaststelling van de draagkracht in aanmerking wordt genomen. De vrijlatingsbepalingen ex artikel 34 (vermogen) zijn daarom niet verplicht van toepassing op de bijzondere bijstand. Ook de vaststelling van de draagkracht in het inkomen van de inwoner is een bevoegdheid van het college.
De verlening van bijzondere bijstand betekent in alle gevallen maatwerk. Individualisering blijft het belangrijkste aspect in de concrete toepassing van het beleid.
Artikel 1 - Begripsomschrijvingen
Bij de begripsomschrijvingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de begrippen, zoals deze worden gebruikt in de Participatiewet en Algemene wet bestuursrecht (Awb). Voor zover daarvan niet bij deze beleidsregels wordt afgeweken, hebben de begrippen dezelfde betekenis als in genoemde wetten.
Artikel 2 – Bijzondere bijstand
Degene die als gevolg van bijzondere individuele omstandigheden wordt geconfronteerd met noodzakelijke bestaanskosten waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan, heeft recht op bijzondere bijstand.
Welke kosten daarvoor in aanmerking komen, hangt af van de omstandigheden in het individuele geval en kan dan ook slechts van geval tot geval worden beoordeeld. Het kan hierbij om zeer diverse kostensoorten gaan te meer, daar het recht op bijzondere bijstand, behoudens het gestelde in artikel 15 van de wet, niet naar kostensoort is begrensd. Bepalend is, dat er kosten zijn die uit bijzondere individuele omstandigheden voortkomen, en die in het concrete geval als noodzakelijk moeten worden aangemerkt. Het betreft hier dus bij uitstek een kwestie van maatwerk; een landelijke normering van de bijzondere inkomensaanvulling is niet aan de orde.
Het is niet noodzakelijk dat aan de persoon die bijzondere bijstand ontvangt, ook algemene bijstand wordt gegeven. Ook de inwoner met een ander inkomen komt hiervoor in aanmerking. Uitgangspunt is wel dat dit inkomen niet toereikend is om bepaalde bijzondere bestaanskosten te kunnen voldoen.
Artikel 51 Participatiewet geeft aan dat bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen kan worden verleend in de vorm van een geldlening of borgtocht, dan wel als een bedrag om niet. Hoofdregel is dat hiervoor een geldlening wordt gegeven.
De terugbetaling van deze lening is vastgelegd in het debiteurenbeleid.
Alleen in bijzondere omstandigheden kan bijzondere bijstand als gift worden gegeven.
Hierbij denken we aan personen die in een schuldenregelingstraject zitten; zij mogen namelijk geen nieuwe schulden maken.
Artikel 4 – Hoogte toe te kennen bijstand
De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de situatie van de inwoner.
De toe te kennen bijstand wordt altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate oplossing.
Artikel 5 – Terugwerkende kracht
Het is bij bijzondere bijstand mogelijk dat bijstand wordt verleend voor kosten die eerder zijn gemaakt. Voorwaarde is dat de noodzaak nog kan worden vastgesteld. Om te voorkomen dat kosten nog jarenlang kunnen worden aangevraagd, is het wenselijk te komen tot een begrenzing van de in aanmerking te nemen periode. De maand van aanvraag is bepalend. Zijn de kosten langer dan 6 maanden voor deze datum gemaakt, dan worden deze kosten niet meer vergoed.
Artikel 7 - Draagkracht naar inkomen
Artikel 35 van de wet geeft als voorwaarde voor de verlening van bijzondere bijstand dat de noodzakelijke kosten niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de Individuele Inkomenstoeslag, het vermogen en het inkomen, voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm. Er wordt derhalve rekening gehouden met de draagkracht van de inwoner. Het is aan het college om te beoordelen in hoeverre rekening gehouden wordt met deze draagkracht.
De inwoner met een inkomen tot en met 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm heeft geen draagkracht. De tegemoetkoming wordt dan “om niet ”gegeven.
Indien de inwoner een inkomen heeft tussen de 111% en 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt 50% van dit inkomen aangemerkt als draagkracht. Het bedrag behorende bij deze 50% moet de inwoner dan gebruiken voor zijn bijzonder noodzakelijke kosten, zijn de uitgaven hoger dan kan er voor dit hogere bedrag bijzondere bijstand worden verleend
Bij een inkomen van meer dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm wordt 100% van dit bedrag aangemerkt als draagkracht en wordt in mindering gebracht op de (eventueel) te verstrekken bijstand. Het bedrag behorende bij deze 100% moet de inwoner dan gebruiken voor zijn bijzonder noodzakelijke kosten, zijn de uitgaven hoger dan wordt over het hogere bedrag bijzondere bijstand worden verleend.
Voorbeeld draagkrachtberekening:
Een alleenstaande vraagt bijzondere bijstand aan voor XX ter hoogte van € 350,- en heeft maandelijks een netto inkomen van A € 1190 of B € 1500
Norm voor een alleenstaande 100% € 1059 - 110% € 1106 - 120% € 1207
Netto inkomen aanvrager € 1190,
Inkomen is hoger dan 110% € 1.106- maar lager dan 120% € 1207.
Het verschil tussen inkomen € 1190 en het grensbedrag van 110% €1106= € 84 de helft van dit bedrag wordt aangemerkt als draagkracht,€ 42,-.
De aangevraagde kosten bedragen € 350,-, er vindt een toekenning plaats van Є 308,- (350-42)
Netto inkomen aanvrager € 1500,
Inkomen is hoger dan hoger dan 120% € 1.207-
De draagkrachtberekening bestaat dan uit 2 delen
1e deel- Het in aanmerking te nemen bedrag tussen 110% en 120% = € 101,- (1207-1106) de helft van dit bedrag wordt aangemerkt als draagkracht= € 50,50
2e deel – het inkomen boven het grensbedrag van 120% € 1207 (1500-1207) wordt aangemerkt als draagkracht= € 293,-
Totale draagkracht € 343,50 (293+50.50).
De aangevraagde kosten bedragen € 350,- er vindt een toekenning plaats van € 6,50 (350-343.5)
Artikel 8 - Draagkracht naar vermogen
De vermogensgrens voor bijzondere bijstandsverlening is gelijk aan op de vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, derde lid, van de wet.
Artikel 9 - Draagkrachtperiode
De draagkrachtperiode is de periode waarover de draagkracht wordt berekend. Hierbij wordt uitgegaan van een periode van 12 maanden vanaf de eerste van de maand waarop de aanvraag betrekking heeft. Op deze manier wordt de draagkracht in aanmerking genomen die geldt in de periode dat de kosten door de inwoner feitelijk worden gemaakt
Artikel 10 - Voorliggende voorziening
In artikel 15 van de wet is vastgelegd dat, indien sprake is van een voorliggende voorziening geen bijzondere bijstand kan worden gegeven. Het begrip voorliggende voorziening is gedefinieerd artikel 5e van de wet:
‘voorliggende voorziening: elke voorziening buiten deze wet waarop de inwoner of het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven’
Al enige jaren geeft de Centrale Raad van Beroep in haar uitspraken aan dat geen bijzondere bijstand mogelijk is voor (eigen bijdragen) in medische kosten.
Uit constante jurisprudentie blijkt dat de Zorgverzekeringswet met de aanvullende verzekering, de Wet Bijzondere Ziektekosten (per 1-1-2015 Wet langdurige zorg), de Wet maatschappelijke ondersteuning en de zorgtoeslag samen een toereikend geachte voorliggende voorziening vormen.
Er is dus geen mogelijkheid voor (aanvullende) bijzondere bijstand voor deze kosten. Ook kosten die in een voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt vallen hier onder (artikel 15 van de wet).
Hoofstuk 5- Bijzondere bijstand nader bepaald.
Dit hoofdstuk geeft richtlijnen daar waar uniformiteit mogelijk is, maar altijd zijn de omstandigheden en de noodzaak bepalend voor de mate en vorm van ondersteuning.
Voor de rekentool t.a.v. berekening woonkostentoeslag wordt verwezen naar
https://langhenkel-talenter.nl/winkel/gratis-berekeningen/
Hoofdstuk 6 Overige en slotbepalingen
Vaststellen noodzaak verhuizing als bedoeld in hoofdstuk 5
Een medische noodzaak kan blijken uit een medisch advies. Als er een medische noodzaak is kan er bijstand worden gegeven wanneer er aantoonbaar geen beroep kan worden gedaan op voorliggende voorzieningen zoals bijvoorbeeld de WMO.
Prijslijsten als bedoeld in Hoofdstuk 5 Inrichtingskosten