Organisatie | Waalwijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening jeugdhulp Waalwijk 2021 |
Citeertitel | Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2021 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2021 |
Geen
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | 'nieuwe regeling' | 17-12-2020 | 2020/034 |
De raad van de gemeente Waalwijk;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2020.
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet;
overwegende dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft gelegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouder(s) en de jeugdige zelf ligt;
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, het Besluit jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Algemeen gebruikelijke voorziening
Een voorziening waarvan het, gelet op de omstandigheden, aannemelijk is dat de cliënt daarover ook als hij geen beperkingen had, kon beschikken, omdat de voorziening:
a. niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking;
b. algemeen verkrijgbaar is en;
c. niet (veel) duurder is dan vergelijkbare producten;
d. deze financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.
Zorg en ondersteuning die geleverd wordt door een voor de betreffende taken gekwalificeerde hulpverlener die:
a. beroepsmatig of bedrijfsmatig werkzaam is in een relevante sector blijkende uit:
I. de inschrijving bij de Kamer van Koophandel van hemzelf of van de organisatie waarvoor hij werkzaam is en
II. een inschrijving in een register als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of een inschrijving in het register van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ-register) en/of een HKZ certificering.
b. geen bloed- of aanverwante in de 1e of 2e graad van cliënt is.
Het sociale netwerk is een verzamelnaam voor de groep mensen met wie de cliënt een sociale relatie onderhoudt. Mantelzorgers horen daarbij, net als (andere) familieleden, vrienden, buren en collega’s. Netwerken van mensen verschillen in grootte en samenstelling. Ze bestaan uit hechte contacten tussen mensen die elkaar regelmatig zien, maar ook uit contacten die meer op afstand zijn of een meer los karakter hebben.
Eigen kracht, eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen
Het in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, (pleeg)ouder(s) is/zijn beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden, het bieden van hulp door (pleeg)ouders levert geen overbelasting op, het gezinsinkomen is ook zonder pgb toereikend voor de betaling van vaste lasten en (pleeg)ouder(s) van de jeugdige hoeft/hoeven geen gedwongen keuze te maken tussen het verlenen van noodzakelijke hulp aan cliënt of het verwerven van een inkomen en het gezin is (zonder pgb) in balans.
De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor
a. jeugdigen onder de 18 jaar en hun (pleeg)ouder(s) die hun woonplaats in de gemeente Waalwijk hebben;
b. jeugdige vreemdelingen en hun (pleeg)ouder(s) die rechtmatig in Nederland verblijven in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet en die hun woonplaats hebben in de gemeente Waalwijk, met inachtneming van artikel 1.2 vierde lid Besluit Jeugdwet;
c. jeugdige vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland, maar verblijven in de gemeente Waalwijk met inachtneming van artikel 1.2 tweede en derde lid Besluit Jeugdwet.
In afwijking van het eerste lid is verlengde jeugdhulp mogelijk in de volgende gevallen:
a. Bij jeugdreclassering van een jeugdige die ouder is dan 17 jaar en waaraan de rechter een maatregel onder het jeugdstrafrecht heeft opgelegd. Jeugdreclassering geldt tot 23 jaar.
b. Als de jeugdhulp niet valt onder een ander wettelijk kader zoals de Wet op passend onderwijs, Wmo, Wlz, Zvw en jeugdige voldoet aan de andere geldende voorwaarden van artikel 1.1 van de wet. Daarbij geldt dat:
I. vooraf bepaald moet zijn dat de voortzetting van jeugdhulp na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar noodzakelijk is; en
II. moet blijken dat binnen een termijn van een half jaar na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar hervatting van de Jeugdhulp noodzakelijk is.
De volgende overige voorzieningen zijn in ieder geval beschikbaar:
a. advies en informatie, mede ten behoeve van de mogelijk toegang tot individuele voorzieningen;
b. enkelvoudige, ambulante opgroei- en opvoedondersteuning anders dan specialistische ondersteuning;
c. advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling Veilig Thuis;
De jeugdhulpaanbieder bepaalt in zijn behandelplan vorm, duur en omvang van jeugdhulp. De jeugdhulpaanbieder bepaalt in zijn beknopt plan jeugdhulp op welke wijze de beoogde jeugdhulp effectief en efficiënt zal zijn en hoe de beoogde jeugdhulp past in de verordening en raamovereenkomsten. De jeugdhulpaanbieder is bij de bepaling van vorm, duur en omvang van jeugdhulp gebonden aan hetgeen de gemeente hierover in de verordening en raamovereenkomsten heeft opgenomen.
Ter waarborging van een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening door een jeugdhulpaanbieder, kan het college bij een doorverwijzing naar een jeugdhulpaanbieder als bedoeld in dit artikel een afstemmingstoets uitvoeren op het beknopt plan jeugdhulp.
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.
Het college onderzoekt door middel van een gesprek - voor zover nodig met een deskundige - en de jeugdige en/of zijn (pleeg)ouder(s):
a. de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;
b. het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;
c. het vermogen van de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;
d. de mogelijkheden om gebruik te maken van een andere of overige voorziening;
e. de mogelijkheden om een individuele voorziening te verstrekken;
f. de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;
g. hoe rekening zal worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn (pleeg)ouder(s);
h. de mogelijkheden om te kiezen voor de verstrekking van een pgb, waarbij de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen worden ingelicht over de gevolgen van die keuze.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) aan het college alle (overige) gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn (pleeg)ouder(s) geven inzage in een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Het college onderzoekt op welke wijze de kwaliteit van de zorg wordt gewaarborgd en of de voorgenomen hulpverlener beschikt over de juiste kwalificaties.
Een aanvraag voor een individuele voorziening voor de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) wordt in behandeling genomen als:
a. duidelijk is welke ondersteuningsbehoefte bestaat en
b. de aanvraag wordt ondertekend door:
I. de wettelijk vertegenwoordiger(s) van de jeugdige, als deze jonger is dan 12 jaar, waarbij in het geval van gescheiden gezaghebbende (pleeg)ouder(s) ten minste één van beiden dient te ondertekenen;
II. de jeugdige en diens wettelijk vertegenwoordiger(s) als de jeugdige een leeftijd heeft tussen de 12 en 16 jaar;
III. de jeugdige als deze 16 jaar of ouder is.
c. alle door het college gewenste en relevante informatie is ontvangen.
Jeugdigen of (pleeg)ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:
a. binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder geval – doch niet uitsluitend - wordt verstaan:
I. gebruikelijke hulp van (pleeg)ouder(s) en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;
II. het aanspreken van een afgesloten aanvullende verzekering.
In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening wordt in ieder geval aangegeven of deze als voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt alsmede de kwaliteit van de zorgverlener. Tevens wordt aangegeven hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt. Het college neemt relevante feiten en omstandigheden in aanmerking bij het beslissen op de aanvraag. Het college overweegt steeds de toepassing van de hardheidsclausule.
Als een jeugdige of (pleeg)ouder(s) in aanmerking komt voor een individuele voorziening maar de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, dient hij/zij daartoe een budgetplan in. In het budgetplan is in ieder geval opgenomen:
a. de motivatie waarom het natura-aanbod van de gemeente niet passend is en een pgb gewenst is;
b. de voorgenomen uitvoerder van de individuele voorziening en de wijze waarop de jeugdhulp wordt georganiseerd en
c. op welke wijze de kwaliteit van de jeugdhulp is gewaarborgd.
a. is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) opgesteld budgetplan als bedoeld in het tweede lid;
b. is toereikend om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede jeugdhulp in te kopen;
c. wordt bepaald aan de hand van - en tot het maximum van de kostprijs - de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening in natura;
d. wordt vastgesteld voor de inzet van formele hulp op basis van 90% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder en
e. wordt vastgesteld voor de inzet van informele hulp op basis van 50% van het tarief per resultaat dat hiervoor wordt gehanteerd door een door de gemeente gecontracteerde aanbieder.
de cliënt aan wie een pgb wordt verstrekt, kan de jeugdhulp onder de volgende voorwaarden betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk:
a. voor diensten genoemd in artikel 3, tweede lid, zijnde persoonlijke verzorging en begeleiding;
b. dat deze persoon een lager tarief krijgt uitbetaald voor zijn diensten dan het ingevolge het derde lid vastgestelde tarief;
c. dat deze persoon heeft aangegeven dat de zorg voor de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) niet tot overbelasting leidt en
d. dat tussenpersonen of belangenbehartigers niet uit het pgb mogen worden betaald.
a. voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) voorafgaand aan de indiening van de melding of aanvraag heeft gemaakt, tenzij aantoonbaar spoedeisend belang zich hiertegen verzet;
b. voor zover dit is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het pgb of
c. indien aan de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een persoonsgebonden budget is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget.
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering rekening met:
a. de aard en omvang van de te verrichten taken;
b. de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;
c. een redelijke toeslag voor overheadkosten;
d. een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:
a. de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;
b. de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) niet langer op de individuele voorziening of op het pgb zijn aangewezen;
c. de individuele voorziening of het pgb niet meer toereikend is te achten;
d. de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb; of
e. de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) de individuele voorziening of het pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt tenminste eenmaal per 4 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 4 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn (pleeg)ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2019 of eerdere verordeningen, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het besluit waarmee deze voorziening is verstrekt, wordt ingetrokken of totdat de looptijd van de oorspronkelijke beschikking is verstreken.
Bezwaarschriften, gericht tegen besluiten die zijn genomen onder de werking van de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2019, waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening jeugdhulp gemeente Waalwijk 2019 tenzij de Verordening jeugdhulp Waalwijk 2021 en het beleid op het moment van heroverweging meer rechten en of waarborgen biedt.
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. Er wordt bekeken wat redelijkerwijs verwacht mag worden van de jeugdigen, hun ouder(s) en het sociaal netwerk, vervolgens zal waar nodig de gemeente in aanvulling hierop hem in staat stellen gebruik te maken van een vrij toegankelijke voorziening of – als dat niet volstaat – een individuele voorziening.
Er dient telkens een zorgvuldige toegangsprocedure doorlopen te worden om de hulpvraag van de jeugdige en van zijn ouder(s), zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Belangrijk daarbij is om te achterhalen:
De Jeugdwet en deze verordening leggen deze toegangsprocedure daarom op hoofdlijnen vast. Een dergelijke procedure die bovendien goed wordt uitgevoerd, zal telkens tot een juist eindoordeel moeten leiden: ondersteuning waar ondersteuning nodig is.
Indien de cliënt van mening is dat het college hem ten onrechte geen individuele voorziening verstrekt of dat de voorziening onvoldoende bijdraagt aan de hulpvraag, kan betrokkene bezwaar maken tegen het besluit en daarna eventueel, na de gemeentelijke bezwaarprocedure, in beroep gaan tegen de beslissing op zijn bezwaar. De rechter zal toetsen:
De Jeugdwet en deze verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De toewijzing en uitvoering van jeugdhulp zal echter in de regel namens het college gedaan worden (in mandaat) door deskundige (senior) regisseurs, ambtenaren of bijvoorbeeld aanbieders.
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden.
Daarnaast kan op grond van artikel 8.1.1, vierde lid, van de Jeugdwet bij verordening bepaald worden onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Het aantal definities van artikel 1 is beperkt aangezien de wet al veel definities kent, die ook bindend zijn voor deze verordening of de uitvoering. Voor de duidelijkheid is een aantal belangrijke wettelijke definities hieronder weergegeven.
cliёntondersteuning (Wmo): onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
plan van aanpak: gemeente Waalwijk hanteert een integraal plan van aanpak. Het plan van aanpak beschrijft de doelen van de hulpverlening. Hierin zijn alle activiteiten opgenomen die worden ondernomen om de gestelde doelen te behalen. Het kan zowel gaan om datgene wat het sociaal netwerk zelf doet, vanuit het uitgangspunt benutting van eigen kracht, aangevuld met inzet van gebruikelijke hulp, mantelzorg, overige voorzieningen, individuele voorzieningen. De aanpak is altijd gericht op de hoofddoelen: iedereen is sociaal-economisch zelfredzaam, iedere jongere haalt een startkwalificatie en ieder huishouden heeft minimaal 1 kostwinner.
Ook de Awb (artikel 1:3) kent een aantal (definitie)bepalingen die voor deze verordening van belang zijn, zoals: ‘aanvraag’ en ‘besluit’.
Artikel 2 Doelgroep van deze verordening
Dit artikel legt uit voor wie de voorzieningen in de verordening toegankelijk zijn en wanneer sprake kan zijn van verlengde jeugdhulp.
Artikel 3 Vormen van jeugdhulp
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.9, onder a, van de wet, op grond waarvan de gemeente verplicht is bij verordening regels te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige jeugdhulpvoorzieningen. Los van deze verplichting vindt de gemeente het belangrijk dat voor iedereen duidelijk is wat het gemeentelijke aanbod aan jeugdhulpvoorzieningen is. Ook vindt de gemeente het belangrijk dat op voorhand duidelijk is – uitgaande van toegang tot de jeugdhulp via de gemeente (zie artikel 6) – welke vormen van voorzieningen alleen toegankelijk zijn na een besluit van de gemeente (de ‘individuele voorzieningen’) en welke in beginsel vrij toegankelijk zijn voor iedereen waarvoor ze bedoeld zijn (de ‘overige voorzieningen’). Daarom zijn in dit artikel de vormen van jeugdhulp die door de gemeente worden geboden opgesomd. Van verschillende van de hier genoemde vormen van jeugdhulp bestaan diverse varianten. De inzet van een specifieke variant zal steeds afhankelijk zijn van de uitkomst van het onderzoek en de betreffende situatie en de specifieke behoeften van de jeugdige en zijn ouders.
Artikel 4. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp (zie hierna), bestaat ook nog steeds de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp (artikel 2.6, eerste lid, onderdeel g, van de wet). De jeugdhulpaanbieder bepaalt in zijn beknopt plan jeugdhulp de doelmatigheid van de jeugdzorg. In de afstemmingstoets beschouwt het college het beknopt plan jeugdhulp ten opzichte van de gemaakte algemene afspraken met huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt zoals neergelegd in Protocol en in raamovereenkomsten, dit is conform artikel 2.7 lid 4 Jeugdwet. Het college respecteert bij de afstemmingstoets de professionele autonomie en de professionele standaard van de jeugdhulpaanbieder. Het behandelplan (plan van aanpak met medische doeleinden) blijft buiten de afstemmingstoets. De jeugdhulpaanbieder bepaalt de daadwerkelijke inhoud van de voorziening.
De volgende onderwerpen kunnen in een Protocol en in raamovereenkomsten worden opgenomen: de mate van betrokkenheid van de huisarts, het beschikbare aanbod (vrij toegankelijk), het gecontracteerde zorgaanbod, uitleg over het zorgstelsel van de gemeente en de invulling van de regierol van de gemeente. Ook kunnen algemene afspraken worden gemaakt over: vorm, duur en omvang van inzet. Dat volgt uit de memorie van toelichting van de Jeugdwet over de medische verwijsroute (blz. 124). Dit artikel benoemt de bevoegdheid van de gemeente om nadere algemene afspraken vast te leggen in een protocol, conform artikel 2.7, lid 4, van de Jeugdwet.
De verwijzing van de huisarts naar niet-gecontracteerd aanbod levert geen rechtstreekse plicht tot betaling op voor de gemeente (zie Rechtbank Oost-Brabant 26 maart 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:1761). In deze situatie dient het college voorafgaande aan de uitvoering toestemming te verlenen of deze te weigeren voor de jeugdhulp. Reden: alleen de gemeente is bevoegd om te oordelen over de inzet van een pgb (artikel 8.1.1 Jeugdwet).
Artikel 5 Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdzorg wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid Jeugdwet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.
Artikel 6. Toegang jeugdhulp via gemeente Deze en volgende bepalingen regelen de toegang tot jeugdhulp via de gemeente. Deze bepalingen zijn opgenomen om een zorgvuldige procedure te waarborgen. Het college is daarbij verantwoordelijk voor de inzet van de noodzakelijke voorzieningen op het gebied van jeugdhulp en bevoegd om de toegang tot jeugdhulp te verlenen op grond van de wet. In de praktijk zal het college de beslissing over het inzetten van jeugdhulp niet zelf uitvoeren, maar mandateren aan deskundigen. Ook op andere plaatsen in dit hoofdstuk en in de wet waar “het college” staat, kan het college deze bevoegdheid mandateren.
Voor het verkrijgen van een individuele voorziening geldt de in artikelen 6 tot en met 12 (of 13 als betrokkene een pgb wenst) beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag (artikel 8) zal in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar hun behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening. De jeugdige of zijn ouders die een beroep willen doen op een overige voorziening kunnen hier ook direct naartoe, zonder de meldingsprocedure te doorlopen .
Het eerste lid bevat regels voor de verplichte meldingsprocedure. De melding is vormvrij en kan schriftelijk, elektronisch, mondeling of telefonisch bij het college worden gedaan. Zie de algemene toelichting over mandatering door het college. In artikel 2:15 van de Awb is bepaald dat een bericht elektronisch (onder meer per e-mail) kan worden gedaan indien het bestuursorgaan kenbaar heeft gemaakt dat deze weg geopend is. De melding kan ‘door of namens de cliënt’ worden gedaan. Dit kan ruim worden opgevat. Naast de cliënt kan bijvoorbeeld diens vertegenwoordiger, mantelzorger, partner, familielid, buurman of andere betrokkene de melding doen. Een persoon met een hulpvraag die op grond van een andere wet kan worden beantwoord, kan direct en gericht worden doorverwezen. Te denken valt hier bijvoorbeeld aan de Zorgverzekeringswet, de Wet werk en bijstand en de Leerplichtwet.
HOOFDSTUK 3. Procedure toegang jeugdhulp via gemeente
Artikel 7. Cliëntondersteuning
Dit artikel is een uitwerking van de wettelijke verplichting van het college in artikel 2.2.4, eerste lid, onder a, en tweede lid, van de Wmo 2015. De bepaling uit de wet is ook in de verordening voor jeugdhulp opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van cliënten te geven.
Bij het onderzoek ter beoordeling van een aanvraag zal in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger in de eerste plaats gekeken worden naar hun behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle relevante feiten en omstandigheden van de specifieke hulpvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een goed beeld van de jeugdige en zijn ouders en de gezinssituatie te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat er één of meerdere gesprekken gevoerd worden met de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijke vertegenwoordiger.
In onderdeel b is als onderwerp van gesprek ‘het gewenste resultaat van het verzoek om ondersteuning’ opgenomen. Dit is belangrijk omdat de ultieme toetssteen of de hulp effectief is geweest, is, of de cliënt zelf vindt dat de verleende hulp heeft bijgedragen aan een verbetering van zijn zelfredzaamheid.
Het gesprek is hoofdregel en hoeft uiteraard niet plaats te vinden als dit niet nodig is (zie het derde lid). Het kan bijvoorbeeld om een cliënt gaan die al bekend is bij de gemeente en een eenvoudige ‘vervolgvraag’ heeft.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure.
Hierbij is een voorbeeld genomen aan de praktijk van de Wmo, waar het gebruikelijk is dat het college een weergave van de uitkomsten van het onderzoek verstrekt om de cliënt in staat te stellen een aanvraag te doen voor een maatwerkvoorziening (vergelijkbaar met een individuele voorziening in deze context). Een verslag bevat echter geen volledige weergave van de in het kader van het onderzoek gevoerde gesprekken. Alleen gegevens die noodzakelijk zijn voor om te kunnen voorzien in de behoefte van de jeugdige of zijn ouders worden opgenomen. Een goede weergave hiervan maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de jeugdige en zijn ouders. Uiteraard zal de weergave van de uitkomsten van het onderzoek anders zijn naar gelang de uitkomsten van het onderzoek variëren. Zo zal de weergave van het onderzoek bijvoorbeeld heel beperkt kunnen zijn als de jeugdige of zijn ouders van mening zijn goed geholpen te zijn en de uitkomst is dat geen aanvraag van een individuele voorziening noodzakelijk is. Bij meer complexe onderzoeken zal uiteraard een uitgebreidere weergave noodzakelijk zijn.
Bepaald is bij wet dat de gemeente bij verordening in ieder geval bepaalt op welke wijze wordt vastgesteld of een cliënt voor een individuele voorziening voor jeugdhulp in aanmerking komt. De wet bepaalt dat het college binnen 8 weken na de ontvangst van de aanvraag de beschikking moet afgeven. In de Awb worden regels gegeven omtrent de aanvraag. Deze verordening wijkt daarvan niet af. Op grond van artikel 4:1 van de Awb wordt een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen (hier het college), tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. In artikel 4:13 van de Awb is bepaald dat een beschikking dient te worden gegeven binnen een redelijke termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag. Indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, dient het bestuursorgaan dit binnen deze termijn aan de aanvrager mede te delen en daarbij een redelijk termijn te noemen waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, derde lid, van de Awb).
In het eerste lid is aangegeven dat alleen een jeugdige of zijn ouder(s) een aanvraag kunnen indienen. Dit is minder ruim dan de kring van personen rond de cliënt die een melding kan doen.
In het vierde lid is opgenomen waaraan een aanvraag voor een individuele voorziening moet voldoen. Deze bepaling is aanvullend op de wettelijke vereisten voor een formele aanvraag op grond van de Awb.
Artikel 11. Afweging en voorwaarden individuele voorziening
In artikel 2.9, aanhef en onder a, van de wet is onder meer bepaald dat de raad bij verordening regels moet stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening. Daar is onder andere in dit artikel uitvoering aan gegeven, met de kanttekening dat het bij het verstrekken van een individuele voorzieningen altijd op maatwerk aankomt.
In leden 2 tot en met 6 wordt aangegeven welke procedureafspraken een rol spelen bij de afweging.
Het college kan extern advies inwinnen indien dat voor de beoordeling van een aanvraag nodig is; als dat de enige mogelijkheid is om een zorgvuldig onderzoek naar de aanvraag te doen, is het zelfs verplicht. Het is bij de adviesaanvraag van belang dat hierbij een heldere vraag of afgebakende opdracht wordt verstrekt, zodat duidelijk is voor de cliënt en de adviseur welk aanvullend onderzoek nog nodig is. De cliënt is verplicht aan het college desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is.
Artikel 12. Inhoud beschikking
In de verordening is de bepaling over de inhoud van de beschikking algemeen gehouden. Tegen de beschikking is bezwaar en beroep op grond van de Awb mogelijk.
HOOFDSTUK 4 Persoonsgebonden budget
In het eerste lid is een verwijzing opgenomen naar het centrale pgb-artikel (8.1.1) van de wet. Dit lid is opgenomen teneinde in de verordening een compleet beeld van rechten en plichten van de jeugdige en ouders te geven. In het eerste lid is verankerd dat het college op grond van artikel 8.1.1 van de wet een pgb kan verstrekken. Als aan alle wettelijke voorwaarden daartoe is voldaan, kan zelfs van een verplichting van het college worden gesproken (zie ook de tekst van artikel 8.1.1, eerste lid, van de wet: “Indien de jeugdige of zijn ouders dit wensen …”). Voor gemeenten is onder meer van belang dat een pgb slechts wordt verstrekt indien de jeugdige of zijn ouders gemotiveerd kunnen aantonen dat de individuele voorziening die door een aanbieder wordt geleverd, niet passend is (zie artikel 8.1.1, derde lid, onder b, van de wet).
Het derde lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld. In de memorie van toelichting op de Wmo 2015 (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 3, blz. 39) is vermeld dat de gemeente bijvoorbeeld kan bepalen dat het pgb niet hoger mag zijn dan een percentage van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan het verlenen van adequate ondersteuning in natura. Gemeenten hebben daarmee ook de mogelijkheid om differentiatie aan te brengen in de hoogte van het pgb. Gemeenten kunnen verschillende tarieven hanteren voor verschillende vormen van ondersteuning en voor verschillende typen hulpverleners. Gemeenten kunnen bij het vaststellen van tarieven in de verordening bijvoorbeeld onderscheid maken tussen ondersteuning die wordt geleverd door het sociale netwerk, door hulpverleners die werken volgens de kwaliteitsstandaarden en hulpverleners die dat niet doen (zzp’ers zonder diploma’s e.d.).
Een aanvraag voor een pgb kan geweigerd worden voor zover de kosten van het pgb hoger zijn dan de kosten van de individuele voorziening. De situatie waarin het door de cliënt beoogde aanbod duurder is dan het aanbod van het college betekent dus niet bij voorbaat dat het pgb om die reden geheel geweigerd kan worden. Cliënten kunnen zelf bijbetalen wanneer het tarief van de door hen gewenste aanbieder duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Het college kan het pgb slechts weigeren voor dat gedeelte dat duurder is dan het door het college voorgestelde aanbod. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen doordat de gemeente vanwege inkoopvoordelen individuele voorzieningen al snel goedkoper zal kunnen leveren dan wanneer iemand zelf ondersteuning inkoopt met een pgb. Daarbij kan gedacht worden aan vervoers- of opvangvoorzieningen.
Een pgb is gemiddeld genomen ook goedkoper dan zorg in natura omdat er minder overheadkosten hoeven te worden meegerekend. De maximale hoogte van een pgb is in de verordening begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte individuele voorziening in natura.
Het vierde lid berust op artikel 8.1.1, vierde lid, van de wet. De regering heeft aangegeven dat onder het sociale netwerk ook mantelzorgers kunnen vallen. Wel is de regering van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten (zorg van mantelzorgers bijvoorbeeld). Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt.
Het vijfde lid geeft aan dat het in beginsel niet mogelijk is om achteraf kosten te declareren . Dit artikel is met name van belang voor pgb's die met terugwerkende kracht worden aangevraagd. Bij een aanvraag met terugwerkende kracht moet de cliënt aantonen dat er sprake was van een spoedeisend belang. Hiermee wordt voorkomen dat het college achteraf de noodzaak van een voorziening met terugwerkende kracht moet aantonen.
Het zesde en zevende lid verwijzen naar de bijlage waarin de pgb-tarieven zijn opgenomen. Deze zijn gebaseerd op de kostprijzen voor zorg in natura en kunnen jaarlijks door het college geïndexeerd worden.
HOOFDSTUK 5 Kwaliteit, toezicht en handhaving
Artikel 14. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van een voorziening gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij dient in ieder rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering wordt in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd, waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
Artikel 15. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Dit artikel is een uitwerking van de bij nota van wijziging ( Kamerstukken II 2013/14 33 684, nr. 11, artikel D) ingevoegde verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder d, van de wet, waarbij is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het tweede, derde en vijfde lid zijn waar het betreft pgb’s in hoofdzaak een herhaling van de regeling zoals deze is neergelegd in de artikelen 8.1.2 en 8.1.4 van de Jeugdwet. Deze is hier echter uitgebreid naar individuele voorzieningen (in natura).
Ook het derde lid, onderdeel d, betreft een uitbreiding ten opzichte van de Jeugdwet (artikel 8.1.4, eerste lid), zowel wat betreft individuele voorzieningen (in natura) als pgb. Op grond hiervan kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat de cliënt langer dan een […] weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet. Deze bepaling is toegevoegd naar analogie van artikel 5.20, eerste lid, onderdeel b, van de Regeling langdurige zorg op basis waarvan het zorgkantoor de verleningsbeschikking kan wijzigen of intrekken, als de verzekerde langer dan – in dat geval – twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de wet of de Zorgverzekeringswet.
Het vierde lid is een ‘kan’-bepaling. Een pgb wordt verstrekt met de bedoeling dat men daarmee een voorziening treft. Als binnen zes maanden na de beslissing tot het verstrekken van het pgb nog geen voorziening is getroffen, heeft het college de bevoegdheid om de beslissing geheel of gedeeltelijk in te trekken. Deze bepaling is te zien als een verbijzondering van de bepaling in het derde lid, onder f (dat tevens op individuele voorzieningen (in natura) ziet).
Artikel 16. Voorkomen en bestrijding misbruik, oneigenlijk en ondoelmatig gebruik
Dit artikel is een uitvloeisel van de wettelijke opdracht aan de gemeente (Hoofdstuk 9 van de Jeugdwet) om toe te zien op handhaving en het bestrijden van misbruik dan wel van oneigenlijk gebruik binnen de zorg. Deze bepaling sluit aan op de inzet van de gemeente Waalwijk bij het voorkomen en bestrijden van misbruik dan wel van oneigenlijk gebruik door cliënten en of zorgaanbieders. Uit onderzoek is gebleken dat misbruik en oneigenlijk gebruik voornamelijk door zorgaanbieders wordt gepleegd.
HOOFDSTUK 6 Klachtregeling en vertrouwenspersoon
In de raamovereenkomst die met aanbieders wordt afgesloten is als voorwaarde opgenomen dat aanbieders verantwoordelijk zijn voor de afhandeling van klachten van cliënten.
Artikel 18. Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouder(s) of pleegouder(s) een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
HOOFDSTUK 7 Overige bepalingen
Artikel 19. Inspraak en medezeggenschap
In dit artikel gaat het om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmcz werd inspraak tegenover de aanbieder reeds verwezenlijkt via de cliëntenraad. Onder de Jeugdwet is het stellen van regels geheel aan gemeenten overgelaten. De gemeenteraad heeft hier middels het instellen van de Sociale Adviesraad op basis van de Verordening Sociale Adviesraad Waalwijk 2016 uitvoering aan gegeven.
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal niveau zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Dit artikel is opgenomen voor situaties waarin de verordening voorwaarden en beperkingen stelt die in een enkel bijzonder geval tot onbillijkheden van overwegende aard zouden leiden. Het college kan in uitzonderlijke gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van het vastgestelde beleid.
Artikel 22. Vaststellen nadere regels
In de verordening worden geen gedetailleerde regels voor de uitvoering vastgelegd. Op basis van de verordening moet in de uitvoering ruimte zijn voor maatwerk. Waar het nodig is om toch nadere regels over de uitvoering vast te leggen, kan het college dit doen in nadere regels. Hoe het college de bevoegdheden uit deze verordening uitvoert, wordt toegelicht in de Beleidsregels jeugdhulp Waalwijk.
In het kader van het verlenen van de toegang tot het sociale domein, de inzet van een jeugdhulp voorziening, vinden verschillende verwerkingen van persoonsgegevens plaatst. Deze verwerkingen dienen onder meer te voldoen aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG), maar ook aan de bijzondere regels aangaande verwerking van persoonsgegevens in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), de Jeugdwet (hoofdstuk 7 Gegevensverwerking, privacy en toestemming) en daaruit afgeleide regelgeving in de regeling Jeugdwet (vastgesteld op 1 augustus 2016) en Participatiewet.
Artikel 24. Intrekking oude verordening en overgangsrecht
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 25. Inwerkingtreding en citeertitel