Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Bouwverordening 1992 gemeente Alphen aan den Rijn laatstelijk gewijzigd door de 13e serie wijzigingen |
Citeertitel | Bouwverordening 1992 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Woningwet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-10-2010 | 17-12-2015 | Onbekend | 30-09-2010 Witte Weekblad, 14-10-2010 | 2001 / 9201 |
BOUWVERORDENING 1992 ALPHEN AAN DEN RIJN
(vastgesteld door de gemeenteraad op 30 september 2010
laatstelijk gewijzigd door de 13 e serie wijzigingen, raadsbesluit van 30 september 2010
Hfdst. 1 Inleidende bepalingen
Hfdst. 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen II-1
Art. 2.1.1 Aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Art. 2.1.2 In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)
Art. 2.1.3 Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)
Art. 2.1.4 Gegevens met betrekking tot het coördineren
van vergunningaanvragen (vervallen)
Art. 2.1.6 Overige gegevens en bescheiden behorende bij
de aanvraag om bouwvergunning (vervallen)
Art. 2.1.7 Bouwregistratie (vervallen)
Art. 2.1.8 Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om
bouwvergunning woonwagens en standplaatsen (vervallen)
Par. 2 De aanvraag omgevingsvergunning voor het bouwen II-2
Art.2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen)
Art. 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)
Art. 2.2.3 Bekendmaking van termijnen (vervallen)
Art. 2.2.4 Ontvankelijkheid en fasering bouwvergunningver-
Art. 2.2.5 In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)
Art. 2.2.6 Kennisgeving van rechtswege verleende
Art. 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)
Par. 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond II-2
Art. 2.4.1 Verbod tot bouwen op verontreinigde grond
Art. 2.4.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
Par. 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en II-2
Art.2.5.1 Richtlijnen voor de verlening van ontheffing van
de stedenbouwkundige bepalingen (vervallen)
Art. 2.5.2 Anti-cumulatiebepaling
Art. 2.5.3 Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer. II-3
Art. 2.5.3a Brandweeringang (vervallen)
Art. 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Art. 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
Art. 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn II-4
Art. 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Art. 2.5.8 Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevelrooilijn
Art. 2.5.9 Bouwen op de weg II-5
Art. 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de
voorgevelrooilijn. Afschuining van straathoeken II-6
Art. 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
Art. 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn II-7
Art. 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Art. 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achtergevelrooilijn
Art. 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen II-8
Art. 2.5.16 Erf bij overige gebouwen II-9
Art. 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
Art. 2.5.18 Erf- en terreinafscheidingen
Art. 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en
ondergrondse hoofdtransportleidingen
Art. 2.5.20 Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Art. 2.5.21 Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
Art. 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een
Art. 2.5.23 Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevel-
Art. 2.5.24 Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
Art. 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg
Art. 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
Art. 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Art. 2.5.28 Ontheffing voor overschrijdingen van de
Art. 2.5.29 Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen
en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voor-
bereiding van nieuw ruimtelijk beleid II-13
Art. 2.5.30 Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij
Par. 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en
2.6.1 Beginsel inzake brandmeldinstallaties (vervallen)
2.6.2 Aanwezigheid van brandmeldinstallaties(vervallen)
2.6.3 Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties(vervallen)
2.6.4 Kwaliteit van brandmeldinstallaties(vervallen)
2.6.5 Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties(vervallen)
Par. 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen II-16
2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
2.7.2 Eis tot aansluiting aan het electriciteitsnet
2.7.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
2.7.3A Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming
2.7.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
2.7.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering II-17
2.7.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering
2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van
het openbare net van de nutsvoorzieningen
Art.3.1 De wijze van melden(vervallen)
3.2 Welstandscriteria(vervallen)
Hfdst. 4 Plichten tijdens en bij voltooiing van de bouw en
bij ingebruikneming van een bouwwerk IV-1
Hfdst. 5 Staat van open erven en terreinen, brandveilig-
heidsinstallaties, aansluiting op de nutsvoor-
zieningen en het weren van schadelijk en hinderlijk
Par. 1 Staat van open erven en terreinen
Art.5.1.1 Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Art. 5.1.2 Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
Art. 5.1.3 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten V-2
Par. 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en
5.2.1 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en
vluchtrouteaanduidingen(vervallen)
5.2.2 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in
gebouwen niet zijnde woningen, woongebouwen, logies-
verblijven, logiesgebouwen of kantoorgebouwen (vervallen)
5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in
woongebouwen van bijzondere aard (vervallen)
5.2.4 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in
logiesverblijven en logiesgebouwen (vervallen)
5.2.5 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in
Par. 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen V-3
5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
5.3.2 Eis tot aansluiting aan het electriciteitsnet
5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering
5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van
het openbare net van de nutsvoorzieningen
Par. 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.
Hfdst. 6 Brandveilig gebruik VI-1
Art. 6.1.1 Vergunning gebruik bouwwerk(vervallen)
Art. 6.1.2 Aanvraag gebruiksvergunning(vervallen)
Art. 6.1.3 In behandeling nemen(vervallen)
Art. 6.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)
Art. 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning (vervallen)
Art. 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning (vervallen)
Art. 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden(vervallen)
Par. 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand
Art. 6.2.1 Gebruikseisen voor bouwwerken (vervallen)
Art. 6.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben(vervallen)
Art. 6.2.3 Opslag en verwerking stoffen (vervallen)
Par. 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van
Art. 6.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen (vervallen)
6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen(vervallen)
Par. 4 Hinder in verband met brandveiligheid
Art. 6.4.1 Hinder in verband met brandveiligheid(vervallen)
Hfdst. 7 Overige gebruiksbepalingen VII-1
Art. 7.1.1 Overbevolking van woningen
Art. 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen
Par. 2 Staken van het gebruik VII-1
Art. 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Art. 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid
Art. 7.2.3 Staken van het gebruik van een woonwagen(vervallen)
Par. 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen VII-1
Art. 7.3.1 Verbod tot het gebruik van bouwwerken, open erven
en terreinen in afwijking van de bestemming Art. (vervallen)
Par. 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.
Art.7.5.1 Verboden gebruik van water
Art.7.6.1 Gebruiksgereed houden van installaties
Par. 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Art. 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Art. 8.1.2 Aanvraag sloopvergunning(vervallen)
Art. 8.1.3 In behandeling nemen (vervallen)
Art. 8.1.4 Termijn van beslissing (vervallen)
Art. 8.1.5 Samenloop van slopen en bouwen(vervallen)
Art. 8.1.6 Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Art. 8.1.7 Intrekken omgevingsvergunning voor het slopen VIII- 2
Par. 2 Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
Par. 3 Verplichtingen tijdens het slopen
8.3.1 Veiligheid op het sloopterrein
8.3.2 Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
8.3.3 Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
8.3.4 Plichten van degene die sloopt
8.3.5 Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest VIII-4
8.3.6 Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen (vervallen)
Hfdst. 9 Welstandstoezicht IX-1
Hfdst. 10 Overige administratieve bepalingen X-1
Art.11.1 Stilleggen van de bouw (vervallen)
Hfdst. 12 Straf-, overgangs- en slotbepalingen XII-1
* Afwijkende artikelen ten opzichte van de
Model-bouwverordening 1992 V.N.G. XIII-1
Bijlage 10 XXIII-1 (vervallen)
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE BEPALINGEN
Artikel 1.1 * Begripsomschrijvingen
Artikel 1.2 * Termijnen (vervallen)
Artikel 1.3 * Indeling van het gebied van de gemeente
b. het gebied buiten de bebouwde kom.
2. Als gebied binnen de bebouwde kom geldt het gebied waarvoor geen bestemmingsplan geldt. Een tot de bebouwde kom behorend gebied houdt op daarvan deel uit te maken met ingang van het tijdstip waarop voor dat gebied een bestemmingsplan van kracht wordt.
HOOFDSTUK 2 DE AANVRAAG OMGEVINGSVERGUNNING VOOR HET BOUWEN
Paragraaf 1 Gegevens en bescheiden
Artikel 2.1.1 * Aanvraag bouwvergunning (vervallen)
Artikel 2.1.2 * In de aanvraag op te nemen gegevens (vervallen)
Artikel 2.1.3 * Bij de aanvraag in te dienen bescheiden (vervallen)
Artikel 2.1.4 * Gegevens met betrekking tot het coördineren van ver gun ning aanvragen (vervallen)
Artikel 2.1.5 * Bodemonderzoek
De plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.4, onder d van de Regeling omgevingsrecht geldt niet indien het bouwen betrekking heeft op een bouwwerk dat naar aard en omvang gelijk is aan een bouwwerk als genoemd in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II. Deze verwijzing geldt niet voor de hoogtebepalingen in het Besluit omgevingsrecht, artikelen 2 en 3 van bijlage II.
Het bevoegd gezag staat een geheel of gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport bedoeld in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht toe, indien voor toepassing van artikel 2.4.1 bij het bevoegd gezag reeds bruikbare recente onderzoeksresultaten beschikbaar zijn.
Het bevoegd gezag kan een gedeeltelijk afwijken van de plicht tot het indienen van een onderzoeksrapport als bedoeld in artikel 2.5, onder d van de Regeling omgevingsrecht toestaan voor een bouwwerk met een beperkte instandhoudingstermijn, als bedoeld in artikel 2.23 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.16 van het Besluit omgevingsrecht , indien uit het in NEN 5725, uitgave 2009, bedoelde vooronderzoek naar het historisch gebruik en naar de bodemgesteldheid blijkt, dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een volledig veldonderzoek volgens NEN 5740, uitgave 2009 niet rechtvaardigen.
Artikel 2.1.6 * Overige gegevens en bescheiden behorende bij de aanvraag om
Artikel 2.1.7 * Bouwregistratie (vervallen)
Artikel 2.1.8 * Bijzondere bepalingen omtrent de aanvraag om bouwver gun ning
woonwagens en standplaatsen (vervallen)
Paragraaf 2 Behandeling van de aanvraag om bouwvergunning
Artikel 2.2.1 Ontvangst van de aanvraag (vervallen)
Artikel 2.2.2 Samenloop met vrijstelling ruimtelijke ordening (vervallen)
Artikel 2.2.3 * Bekendmaking van termijnen (vervallen)
Artikel 2.2.4 * In behandeling nemen en fasering bouwvergunningverle ning
Artikel 2.2.5 * In behandeling nemen en bodemonderzoek (vervallen)
Artikel 2.2.6 * Kennisgeving van rechtswege verleende bouwvergunning ( vervallen)
Artikel 2.3.1 Welstandscriteria (vervallen)
Paragraaf 4 Het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond
Artikel 2.4.1 * Verbod tot bouwen op verontreinigde bodem
Op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers, mag niet worden gebouwd voorzover dat bouwen betrekking heeft op een bouwwerk:
Artikel 2.4.2 * Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen
In afwijking van het bepaalde in artikel 2.4.1 en onverminderd het bepaalde in artikel 2.4, onder d, van de Regeling omgevingsrecht, kan het bevoegd gezag voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen, in het geval zij op grond van het in het de Regeling omgevingsrecht bedoelde onderzoeksrapport en/of andere bij hen bekende onderzoeksresultaten dan wel op grond van het overeenkomstig het tweede lid van artikel 39 van de Wet bodembescherming goedgekeurde saneringsplan bedoeld in artikel 39, eerste lid, van die Wet van oordeel zijn, dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel maar door het stellen van voorwaarden alsnog geschikt kan worden gemaakt.
Paragraaf 5 Voorschriften van stedenbouwkundige aard en bereikbaarheidseisen
Artikel 2.5.2 * Anti-cumulatiebepaling
Terrein dat voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen in aanmerking moet worden genomen mag niet nog eens bij de verlening van een omgevingsvergunning voor het bouwen voor een ander bouwwerk in aanmerking worden genomen.
Artikel 2.5.3 * Bereikbaarheid van bouwwerken voor wegverkeer.
Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, meer dan 10 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 2.5.4 Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
1.Tussen de toegang van enerzijds:
a.een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;
een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit;
en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn.
2.Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij:
a.ten minste 1,10 m breed moeten zijn;
b.geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m; en
c.ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.
Artikel 2.5.5 Ligging van de voorgevelrooilijn
a.langs een wegzijde met een regelmatige of nagenoeg regelmatige ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing:
-de evenwijdig aan de as van de weg gelegen lijn, welke, zoveel mogelijk aansluitend aan de ligging van de voorgevels van de bestaande bebouwing, een zoveel mogelijk gelijkmatig beloop van de rooilijn overeenkomstig de richting van de weg geeft;
b.langs een wegzijde waarlangs geen bebouwing als onder a bedoeld aanwezig is en waarlangs mag worden gebouwd:
-bij een wegbreedte van ten minste 10 meter, de lijn gelegen op 15 meter uit de as van de weg;
-bij een wegbreedte geringer dan 10 meter, de lijn gelegen op 10 meter uit de as van de weg.
Artikel 2.5.6 Verbod tot bouwen met overschrijding van de voorge vel rooi lijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.7 is het verboden een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.7 Toegelaten overschrijding van de voorgevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn is niet van toepassing op:
Artikel 2.5.8 * Ontheffing voor overschrijdingen van de voorgevel rooi lijn
Artikel 2.5.9 * Bouwen op de weg
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de voorgevelrooilijn kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.10 Plaatsing van de voorgevel ten opzichte van de voor ge vel rooilijn.
Indien van wegen die elkaar kruisen of van een weg die een knik maakt van 90 graden of minder, de tegenover elkaar liggende voorgevelrooilijnen zich in beide wegen of zich vóór en na de knik op onderlinge tussenafstanden van minder dan 3 meter bevinden, moet de bebouwing op de hoeken - over een hoogte op een dergelijke hoek van niet meer dan 4,2 meter boven straatpeil - worden afgerond of afgeschuind, met dien verstande dat de daardoor onbebouwd blijvende oppervlakte niet groter dan 2 m2 behoeft te zijn.
Artikel 2.5.11 Ligging van de achtergevelrooilijn
De achtergevelrooilijn is evenwijdig aan de voorgevelrooilijn en bevindt zich:
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen driehoekig, vierhoekig of regelmatig veelhoekigbouwblok op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan de helft van de straal van de ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter. Indien meer dan één ingeschreven cirkel binnen de voorgevelrooilijnen kan worden beschreven, geldt de grootste;
in een aan alle zijden bebouwd of te bebouwen bouwblok van een andere dan onder a genoemde vorm op zodanige afstand van de voorgevelrooilijn, bepaald op de wijze als onder a bepaald, na herleiding van de vorm van het bouwblok tot een of meer der onder a genoemde vormen, voor zover zij op zich zelf of gezamenlijk de vorm van het bouwblok het meest nabijkomen, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in een slechts aan drie zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze drie zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter; d. in een slechts aan twee tegenover elkaar gelegen zijden bebouwd of te bebouwen rechthoekig bouwblok, langs deze twee zijden op een afstand van de voorgevelrooilijn gelijk aan 1/4 van de afstand tussen de voorgevelrooilijnen van de beide zich tegenover elkaar bevindende bebouwde of te bebouwen zijden van het bouwblok, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter;
in alle niet onder a tot en met d genoemde gevallen op een afstand die wordt bepaald met inachtneming van de beginselen, welke zijn neergelegd in a tot en met d van dit lid, doch op geen grotere afstand van de voorgevelrooilijn dan 15 meter.
Indien in een hoekbebouwing de elkaar snijdende achtergevelrooilijnen een scherpe hoek vormen moeten de achterzijden van die bebouwing - in het belang van de toetreding van daglicht - over een afstand van ten minste 5 meter ter weerszijden van bedoeld snijpunt ten minste 2 meter terugliggen ten opzichte van beide achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.12 Verbod tot bouwen met overschrijding van de achterge vel rooilijn
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.13 is het verboden bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn.
Artikel 2.5.13 Toegelaten overschrijding van de achtergevelrooilijn
Het verbod tot bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn is niet van toepassing op:
onderdelen van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, die bij het afzonderlijk realiseren opgevat zouden moeten worden als een aan- of uitbouw, voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist;
Artikel 2.5.14 Ontheffing voor overschrijdingen van de achterge vel rooi lijn
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn kan het bevoegd gezag de de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
Artikel 2.5.15 Erf bij woningen en woongebouwen
het gebouw zal zijn gelegen op een terrein waarvan twee tegenover elkaar liggende zijden grenzen aan wegen, aan een weg en een openbaar water, aan een weg en een spoorweg of aan een weg en een plantsoen, mits dat terrein slechts aan één van die zijden mag worden bebouwd en tevens een erf van redelijke afmetingen tot stand wordt gebracht;
Artikel 2.5.16 Erf bij overige gebouwen
Artikel 2.5.17 Ruimte tussen bouwwerken
Bebouwing van ondergeschikte aard op het erf of op het aangrenzende erf wordt hierbij buiten beschouwing gelaten.
2.Het bevoegd gezag kan de omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
Artikel 2.5.18 * Erf- en terreinafscheidingen
Artikel 2.5.19 Bouwen nabij bovengrondse hoogspanningslijnen en onder grond se
Binnen een strook van 6 meter ter weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen mogen zich geen delen bevinden van andere bouwwerken, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, dan die welke deel uitmaken van de hoogspanningslijn. Bij het bepalen van deze afstand moet rekening worden gehouden met het uitzwaaien van de draden ten gevolge van de wind. Onder hoogspanningslijn wordt in dit artikel verstaan een lijn met een nominale elektrische spanning van 1.000 volt of meer.
Artikel 2.5.20 * Toegelaten hoogte in de voorgevelrooilijn
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op hoekbebouwing aan wegen, waarvan de afstand tussen de voorgevelrooilijnen onderling verschilt, in welk geval aan de zijde van de smalle weg tot de hoogte welke aan de brede weg is toegelaten, mag worden gebouwd over een lengte van de hoek af gelijk aan de afstand tussen de voorgevelrooilijn van de smalle weg, doch over geen grotere lengte dan 15 meter.
Indien aan de overzijde van de weg een voorgevelrooilijn ontbreekt geldt ter bepaling van de grootste toegelaten hoogte, bedoeld in het eerste lid, de dichtst bij gelegen tegenoverliggende rooilijn. Indien de tegenoverliggende rooilijn plaatselijk is onderbroken geldt ter plaatse van die onderbreking de verst verwijderde van de beide ter weerszijden van de onderbreking voorkomende rooilijnen.
Artikel 2.5.21 * Toegelaten hoogte in de achtergevelrooilijn
De in het eerste lid bedoelde afstand wordt gemeten haaks op de achtergevelrooilijn ter plaatse van het bouwwerk. Indien de te beschouwen achtergevelrooilijnen niet evenwijdig lopen, wordt voor elke 5 meter breedte van de achterzijde van het bouwwerk uitgegaan van de gemiddelde afstand tussen de achtergevelrooilijnen. Indien een tegenoverliggende achtergevelrooilijn ontbreekt, wordt gemeten tot de dichtstbijzijnde tegenover de achtergevelrooilijn gelegen voorgevelrooilijn.
Artikel 2.5.22 Toegelaten hoogte van zijgevels tegenover een achter ge vel rooilijn
Indien op een kruising van wegen de achtergevels van de bebouwing, gelegen aan de ene weg, doorgebouwd zijn tot aan de voorgevelrooilijn van de andere weg en bovendien in die achtergevels ramen aanwezig zijn, dan bedraagt - onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 - de maximale hoogte van de zijgevel van het eerste bouwwerk aan laatstgenoemde weg nabij de hoek ten hoogste 1,5 maal de afstand van deze zijgevel tot de achtergevelrooilijn die bij de eerstgenoemde weg behoort. Deze afstand moet op dezelfde wijze worden bepaald als beschreven is in , tweede lid, voor de bepaling van de afstand tussen twee achtergevelrooilijnen.
Artikel 2.5.23 * Toegelaten hoogte tussen voor- en achtergevelrooilij nen
Onverminderd het bepaalde in artikel 2.5.24 mag een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, tussen de voor- en de achtergevelrooilijn niet hoger reiken dan tot de vlakken die de verticale vlakken door de voorgevelrooilijn en door de achtergevelrooilijn snijden op de - krachtens de artikel 2.5.20 en 2.5.21 - maximale bouwhoogte en die met het horizontale vlak een hoek vormen van:
Indien een bouwwerk nabij een kruising van wegen een zijgevel heeft die gelegen is tegenover een achtergevelrooilijn in hetzelfde bouwblok, mag dit bouwwerk bovendien niet hoger reiken dan tot het vlak dat het verticale vlak door die zijgevel snijdt ter hoogte van de - krachtens artikel 2.5.22 - maximale bouwhoogte en dat met het horizontale vlak een hoek vormt van 56 graden.
Artikel 2.5.24 * Grootste toegelaten hoogte van bouwwerken
De hoogte van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is vereist, mag niet meer bedragen dan 15 meter.Indien het bouwwerk aan meer dan een weg grenst en deze wegen op verschillende hoogten liggen, geldt de hoogte ten opzichte van de laagst gelegen weg.
Artikel 2.5.25 Hoogte van bouwwerken op niet aan een weg grenzende ter rei nen
De hoogte van een bouwwerk dat met een ingevolge artikel 2.5.3 of artikel 2.5.14 toegestane afwijking wordt opgericht op een niet aan een weg grenzend terrein, mag niet meer bedragen dan 2,70 meter met dien verstande dat - uitgaande van een goothoogte van genoemde maat - daarboven een zadeldak met hellingen van ten hoogste 45 graden toegelaten is.
Artikel 2.5.26 Wijze van meten van de hoogte van bouwwerken
De hoogte van gevels die geen horizontale beëindiging hebben, moet worden bepaald door de oppervlakte te delen door de breedte. Plaatselijke verhogingen, als bedoeld in artikel 2.5.27, onder d, en 2.5.28, onder h, i, j en k, moeten - voor zover zij de maximale hoogte overschrijden - buiten beschouwing worden gelaten.
Artikel 2.5.27 Toegelaten afwijkingen van de toegelaten bouwhoogte
Het bepaalde in artikel 2.5.20, eerste lid, artikel 2.5.21, eerste en derde lid, artikel 2.5.22, eerste lid, artikel 2.5.23 en artikel 2.5.24 is niet van toepassing op:
topgevels in het verticale vlak, gaande door de voorgevelrooilijn of de achtergevelrooilijn, mits zij niet breder zijn dan 6 meter en mits de geveloppervlakte, over de breedte van de topgevel gemeten, niet groter is dan het product van de breedte van de topgevel en de maximale bouwhoogte ter plaatse;
Artikel 2.5.28 * Ontheffing voor overschrijdingen van de toegelaten bouw hoogte
In afwijking van het verbod tot het bouwen met overschrijding van de toegelaten bouwhoogte als bedoeld in de artikelen 2.5.20, eerste lid, 2.5.21, eerste en derde lid, 2.5.22, eerste lid, 2.5.23 en 2.5.24 kan het bevoegd gezag de omgevingsvergunning voor het bouwen verlenen voor:
dakvensters, mits buitenwerks gemeten de breedte niet meer dan 1,75 meter, de hoogte niet meer dan 1,5 meter, de onderlinge afstand niet minder dan 3 meter en de afstand tot de erfscheiding niet minder dan 1,5 meter bedraagt. Deze laatste voorwaarde geldt niet voor gekoppelde dakvensters, die tot verschillende gebouwen behoren;
Artikel 2.5.29 * Ontheffing voor overschrijding van de rooilijnen en van de toegelaten bouwhoogte in geval van voorbereiding van nieuw ruimtelijk beleid
In andere gevallen dan bedoeld in de artikelen 2.5.8, 2.5.14 en 2.5.28, kan het bevoegd gezag afwijken van de verboden tot bouwen met overschrijding van de voor- en van de achtergevelrooilijn, en van het verbod tot bouwen met overschrijding van de maximale bouwhoogte, indien:
Artikel 2.5.30 * Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in gebouwen
Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Paragraaf 6 Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-aaanduidingen
Artikel 2.6.1 * Beginsel inzake brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.2 * Aanwezigheid van brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.3 * Omvang van de bewaking door brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.4 * Kwaliteit van brandmeldinstallaties
Artikel 2.6.5 * Beginsel inzake ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.6 * Aanwezigheid van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.7 * Kwaliteit van ontruimingsalarminstallaties
Artikel 2.6.8 * Beginsel inzake vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.9 * Aanwezigheid van vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.10 * Kwaliteit van vluchtrouteaanduidingen
Artikel 2.6.11 * Gelijkwaardigheid
Artikel 2.6.12 * Communicatiesysteem voor publieke hulpverleningsdiensten
Paragraaf 7 Aansluitplicht op de nutsvoorzieningen
Artikel 2.7.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in artikel 3.119 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 2.7.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.46 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 2.7.3 * Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.68 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
indien het bouwwerk op grotere afstand is gelegen van de leiding van het aardgasdistributienet dan onder a bedoeld, maar de kosten van aansluiting voor het desbetreffende bouwwerk niet hoger zijn dan bij een afstand van 40 m. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid op woningen, waarin voor het kunnen koken een andere energiebron dan gas aanwezig is en voor verwarming geen individuele aansluiting voor gastoevoer nodig is.
Artikel 2.7.3A * Eis tot aansluiting aan de publieke voorziening voor verwarming
Indien in een deel van de gemeente een publieke voorziening voor verwarming van bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.69 van het Bouwbesluit (warmtedistributienet), aanwezig is, moet een aldaar te bouwen bouwwerk zijn aangesloten op die publieke voorziening:
Artikel 2.7.4 * Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten zijn aangesloten aan een openbaar riool. Niet van toepassing is het bepaalde in dit lid:
Op aanwijzing van het bevoegd gezag krachtens de Wet milieubeheer moet worden bepaald of er al dan niet voorzieningen in de bedoelde aansluitleiding moeten worden tussengeschakeld ter verzekering van de goede werking of de goede staat van het openbaar riool, dan wel ter voorkoming van hinder voor andere aangeslotenen aan het openbaar riool, ingeval de hoeveelheid of de aard van de af te voeren stoffen daartoe aanleiding geeft.
Artikel 2.7.5 * Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien de in artikel 3.31 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de in artikel 3.41 van het Bouwbesluit bedoelde, aan of in bouwwerken aan te brengen voorzieningen voor de afvoer van hemelwater niet aan een openbaar riool worden aangesloten, gelden de volgende bepalingen:
Artikel 2.7.6 * Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en terreinen
Leidingen van de buitenriolering op erven en terreinen mogen geen vernauwingen in de stroomrichting bevatten en moeten een vloeiend beloop hebben, alsmede een voldoende lucht- en waterdichtheid en een voldoende binnenwerkse middellijn. Aan beide laatstgenoemde eisen wordt geacht te zijn voldaan, indien wordt voldaan aan het bepaalde in NEN 3215, uitgave 2007.
Artikel 2.7.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 2.71, 2.7.2, 2.7.3 en 2.7.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Artikel 3.1 * De wijze van melden
Artikel 3.2 * Welstandscriteria
HOOFDSTUK 4 PLICHTEN TIJDENS EN BIJ VOLTOOIING VAN DE BOUW EN BIJ INGEBRUIK
Artikel 4.1 Intrekking bouwvergunning bij niet-tijdige start of tussen tijdse
Artikel 4.2 * Op het bouwterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het bouwterrein moeten, voor zover van toepassing op het bouwwerk, aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven:
Artikel 4.3 Wijzigingen in gegevens bouwregistratie
Artikel 4.4 Het uitzetten van de bouw
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend mag - onverminderd het in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen bepaalde - niet worden begonnen alvorens door of namens het bevoegd gezag voor zover nodig:
Artikel 4.5 Kennisgeving aan het bouwtoezicht van start van (onder delen van)
Het bouwtoezicht dient - voor zover het betreft bouwwerken waarvoor omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend en onverminderd het bepaalde in de voorwaarden van de omgevingsvergunning voor het bouwen - ten minste twee dagen voor de aanvang van elk der hierna te noemen onderdelen van het bouwproces in kennis te worden gesteld:
Artikel 4.6 Opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen
Zolang de bouwwerkzaamheden niet zijn voltooid moeten alle opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoeken worden verricht, welke het bouwtoezicht in het kader van de controle op de naleving van deze verordening en van het Bouwbesluit nodig acht.
Artikel 4.7 * Bemalen van bouwputten
Bij het bemalen van bouwputten, leidingsleuven en andere tijdelijke ontgravingen ten behoeve van bouwwerkzaamheden mag niet op een zodanige wijze water aan de bodem worden onttrokken, dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast op een wijze die de veiligheid van die bouwwerken schaadt.
Artikel 4.8 Veiligheid op het bouwterrein
Het bouwen en het verrichten van alles wat daarmee in verband staat, moet geschieden op veilige wijze, onder meer zodanig dat de nodige veiligheidsmaatregelen zijn genomen ten behoeve van de weg en de in de weg gelegen werken en de weggebruikers en ten behoeve van naburige bouwwerken, open erven en terreinen en hun gebruikers.
Artikel 4.9 Afscheiding van het bouwterrein
Artikel 4.10 * Veiligheid van hulpmiddelen en het voorkomen van hinder
Artikel 4.12 * Gereedmelding van (onderdelen van) de bouwwerkzaamheden
Artikel 4.13 Melden van werken bij lage temperaturen
Artikel 4.14 * Verbod tot ingebruikneming
Het is verboden na de bouw van een bouwwerk, voor het bouwen waarvan een omgevingsvergunning is verleend, het bouwwerk in gebruik te geven of te nemen, indien het bouwwerk niet gereed is gemeld bij het bouwtoezicht.
HOOFDSTUK 5 * STAAT VAN OPEN ERVEN EN TERREINEN, BRANDVEILIGHEIDSIN STALLA TIES, AANSLUITING OP DE NUTSVOORZIENINGEN EN HET WEREN VAN SCHADELIJK EN HINDERLIJK GEDIERTE.
Paragraaf 1 Staat van open erven en terreinen
Artikel 5.1.1 * Staat van onderhoud van open erven en terreinen
Artikel 5.1.2 * Bereikbaarheid van gebouwen voor wegverkeer.
Indien de toegang van een gebouw meer dan 40 meter is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer, tenzij de aard, de ligging en het gebruik van het gebouw zulks niet vereisen.
Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw voor het bouwen waarvan op grond van artikel 2, onderdeel 3, of artikel 3, onderdeel 1, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht geen vergunning is vereist, voor zover dat bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen.
Artikel 5.1.3 * Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten
Paragraaf 2 Staat van brandveiligheidsinstallaties en vluchtrouteaan-duidingen
Artikel 5.2.1 * Voorschriften inzake brandveiligheidsinstallaties en vluchtroute-
Artikel 5.2.2 * Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in gebou wen, niet zijnde
woningen, woongebouwen, logiesverblij ven, logiesgebouwen of
Artikel 5.2.3 Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in woonge bouwen van
Artikel 5.2.4 * Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in logies ver blijven en
Artikel 5.2.5 * Aanwezigheid van brandveiligheidsinstallaties in kan toorge bouwen
Paragraaf 3 Aansluiting op de nutsvoorzieningen
Artikel 5.3.1 Eis tot aansluiting aan de waterleiding
De in de artikelen 3.123 en 3.124 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor drinkwater moeten zijn aangesloten aan het distributienet van de openbare waterleiding:
Artikel 5.3.2 Eis tot aansluiting aan het elektriciteitsnet
De in artikel 2.52 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige elektriciteitsvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor elektriciteit:
Artikel 5.3.3 Eis tot aansluiting aan het aardgasnet
De in artikel 2.72 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige gasvoorziening moet zijn aangesloten aan het openbare distributienet voor aardgas:
Niet van toepassing is voorgaande eis op:
Artikel 5.3.4 Eis tot aansluiting aan de openbare riolering
De in artikel 3.36 van het Bouwbesluit bedoelde, in bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van afvalwater en faecaliën, alsmede de eventueel in of aan bouwwerken aanwezige voorzieningen voor de afvoer van hemelwater moeten, onverminderd het bepaalde in , op een doeltreffende wijze zijn aangesloten aan een openbaar riool.
Artikel 5.3.5 Aansluiting anders dan aan de openbare riolering
Indien het gestelde in artikel 5.3.4, tweede lid, van toepassing is, gelden de volgende bepalingen:
voor de opvang van faecaliën, afkomstig uit toiletten zonder waterspoeling, moeten een doeltreffende beerput zonder overstort, een doeltreffende gierput of een doeltreffende rottingput met overstort aanwezig zijn, alsmede een doeltreffende aansluitleiding tussen die toiletten en de genoemde put, tenzij op andere zodanige wijze wordt geloosd dat geen verontreiniging van water, bodem of lucht kan optreden;
Artikel 5.3.6 Kwaliteit en dimensionering van de buitenriolering op erven en
Artikel 2.7.6 en de bijbehorende bijlage 7 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5.3.7 Wijze van meten van de afstand tot de leidingen van het openbare net van de nutsvoorzieningen
De in de artikelen 5.3.1, 5.3.2, 5.3.3 en 5.3.4 bedoelde afstand moet worden gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt en tot het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij een leiding van het distributienet bevindt. Hierbij moeten bouwwerken die zich tezamen op één erf of terrein bevinden, als één bouwwerk worden beschouwd.
Paragraaf 4 * Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte.
Het normale onderhoud van een bouwwerk dient zodanig te geschieden dat het bouwwerk zich in zindelijke staat bevindt.
HOOFDSTUK 6 BRANDVEILIG GEBRUIK
Paragraaf 1 Gebruiksvergunning
Artikel 6.1.1 * Vergunning gebruik bouwwerk
Artikel 6.1.2 * Aanvraag gebruiksvergunning
Artikel 6.1.3 * In behandeling nemen
Artikel 6.1.4 * Termijn van beslissing
Artikel 6.1.5 Weigeren gebruiksvergunning
Artikel 6.1.6 Intrekken gebruiksvergunning
Artikel 6.1.7 Verplicht aanwezige bescheiden
Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar
Artikel 6.2.1 * Gebruikseisen voor bouwwerken
Artikel 6.2.2 * Verbod stoffen aanwezig te hebben
Artikel 6.2.3 * Opslag en verwerking stoffen
Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongeval len bij brand
Artikel 6.3.1 * Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen
Artikel 6.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen
Paragraaf 4 Hinder in verband met de brandveiligheid
Artikel 6.4.1 * Hinder in verband met de brandveiligheid
HOOFDSTUK 7 OVERIGE GEBRUIKSBEPALINGEN
Artikel 7.1.1 Overbevolking van woningen
Het is verboden een woning te bewonen met of toe te staan dat een woning wordt bewoond door meer dan één persoon per 12 m2 gebruiksoppervlakte.
Artikel 7.1.2 Overbevolking van woonwagens en woonketen
Het is verboden een woonwagen, respectievelijk een woonkeet te bewonen met of toe te staan dat een woonwagen, respectievelijk een woonkeet wordt bewoond door meer dan één persoon per 6 m2 gebruiksoppervlakte.
Paragraaf 2 Staken van het gebruik
Artikel 7.2.1 Verbod tot gebruik bij bouwvalligheid
Het is verboden een bouwwerk, een open erf of terrein te gebruiken of te doen gebruiken, indien door of namens burgemeester en wethouders is medegedeeld, dat zulks gevaarlijk is in verband met:
Artikel 7.2.2 Staken van gebruik wegens gebrek aan veiligheid en gebrek aan
Indien tengevolge van het niet functioneren - hieronder begrepen het afgesloten zijn - van de ingevolge het Bouwbesluit verplicht aanwezige voorzieningen tot het kunnen afvoeren van faecaliën, het kunnen beschikken over drinkwater, het kunnen beschikken over gedistribueerd gas en het kunnen beschikken over gedistribueerde elektriciteit een onvoldoende veiligheid of een onvoldoende hygiëne aanwezig is, kan het bevoegd gezag gelasten het gebruik van het bouwwerk te staken.
Artikel 7.2.3 * Staken van het gebruik van een woonwagen
Paragraaf 3 Gebruik van bouwwerken, open erven en terreinen
Artikel 7.3.1 * Vergunningsplicht nachtverblijf
Het is verboden in, op of aan een bouwwerk of op een open erf of terrein voorwerpen of stoffen te plaatsen, te werpen of te hebben, handelingen te verrichten of na te laten of werktuigen te gebruiken, waardoor:
op voor de omgeving hinderlijke of schadelijke wijze stank, stof of vocht of irriterend materiaal wordt verspreid of overlast wordt veroorzaakt door geluid en trilling, elektrische trilling daaronder begrepen, of door schadelijk of hinderlijk gedierte, dan wel door verontreiniging van het bouwwerk, open erf of terrein;
Niet van toepassing is het vorenstaande, indien en voor zover het betreft nadelige gevolgen voor het milieu waarop de Wet milieubeheer of enige in deze wet genoemde wet van toepassing is.
Paragraaf 4 Het weren van schadelijk of hinderlijk gedierte. Reinheid
Artikel 7.5.1 Verboden gebruik van water
Het is verboden drink- en werkwater, waarvan door het bevoegd gezag schriftelijk is medegedeeld dat het ondeugdelijk wordt geacht, te gebruiken.
Artikel 7.6.1 * Gebruiksgereed houden van installaties
Installaties in of nabij een bouwwerk, waarvan het Bouwbesluit , het Besluit brandveilig gebruik
bouwwerken of de Bouwverordening de aanwezigheid verplicht stelt, moeten in een goede staat
verkeren, zodat daarvan een onbelemmerd gebruik kan worden gemaakt.
Paragraaf 1 Omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.1.1 Omgevingsvergunning voor het slopen
De in het eerste lid bedoelde vergunning is niet vereist indien naar redelijke schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m³, tenzij het slopen mede betreft het verwijderen van asbest. Voorts is geen vergunning vereist voor het slopen ingevolge een besluit op grond van artikel 13 van de Woningwet , dan wel een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom.
Het bevoegd gezag kan aan hun besluit voorwaarden verbinden als bedoeld in het derde lid.
De voorschriften over het sloopafval, als bedoeld in het derde lid, onder letter c, kunnen eisen bevatten omtrent het selectief slopen, de fracties waarin wordt gescheiden, de tijdelijke opslag op het sloopterrein en het in fracties gescheiden verpakken van het sloopafval op het sloopterrein. Het bevoegd gezag verbindt aan de omgevingsvergunning voor het slopen met betrekking tot asbest voorschriften over het afzonderlijk gereed maken daarvan voor de afvoer van het sloopterrein en over de termijn waarbinnen dit moet plaatsvinden.
Artikel 8.1.2 * Aanvraag sloopvergunning
Artikel 8.1.3 * In behandeling nemen
Artikel 8.1.4 * Termijn van beslissing
Artikel 8.1.5 * Samenloop van slopen en bouwen
Artikel 8.1.6 * Weigeren omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen moet worden geweigerd indien:
Artikel 8.1.7* Intrekking omgevingsvergunning voor het slopen
Een omgevingsvergunning voor het slopen kan worden ingetrokken indien:
tussen het begin en het einde van de sloopwerkzaamheden deze werkzaamheden langer dan een aaneengesloten periode van 26 weken stilliggen.
Paragraaf 2* Uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
geschroefde , asbesthoudende platen waarin de asbestvezels hechtgebonden zijn, niet zijnde dakleien, uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende platen maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
asbesthoudende vloertegels of niet-gelijmde, asbesthoudende vloerbedekking uit een woning of uit een op het erf van die woning staand bijgebouw, voorzover de woning of het bijgebouw niet in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf worden gebruikt of bedoeld zijn voor gebruik in dat kader en de oppervlakte van de te verwijderen asbesthoudende vloerbedekking of vloertegels maximaal vijfendertig vierkante meter per kadastraal perceel bedraagt;
mits het voornemen tot dit slopen is gemeld bij burgemeester en wethouders en door burgemeester en wethouders binnen acht dagen na de dag waarop dit is gemeld is medegedeeld dat geen omgevingsvergunning voor het slopen is vereist.
De houder van een mededeling als bedoeld in het eerste of het zevende lid is verplicht het gestelde in een door de minister van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer uitgegeven publicatie ter zake van het slopen van asbest bevattende vloerbedekking in acht te nemen. Voorts is de houder verplicht de voorschriften, bedoeld in het achtste lid alsmede de voorschriften die bij of krachtens de artikelen 7 en 8 van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 zijn gesteld, in acht te nemen.
Artikel 8.2.2. * Overige uitzonderingen op het vereiste van een omgevingsvergunning voor het slopen
In afwijking van artikel 8.1.1, eerste lid, is voorts geen omgevingsvergunning voor het slopen vereist, indien het slopen, voor zover dat betrekking heeft op asbest, uitsluitend bestaat uit het in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf geheel of gedeeltelijk verwijderen van:
pakkingen uit procesinstallaties onderscheidenlijk verwarmingstoestellen met een nominaal vermogen dat lager is dan 2250 kilowatt.
Paragraaf 3 Verplichtingen tijdens het slopen
Artikel 8.3.1 * Veiligheid op sloopterrein
Het bepaalde in de artikelen 4.8 tot en met 4.10 is van overeenkomstige toepassing op het slopen en het sloopterrein.
Artikel 8.3.2 * Op het sloopterrein verplicht aanwezige bescheiden
Op het sloopterrein moet de omgevingsvergunning voor het slopen of een besluit tot toepassing van bestuursdwang of oplegging van een last onder dwangsom tot het slopen aanwezig zijn en op verzoek aan het bouwtoezicht ter inzage worden gegeven.
Artikel 8.3.3 * Plichten van de houder van de omgevingsvergunning voor het slopen
Artikel 8.3.4 * Plichten van degene die sloopt
Aan het bouwtoezicht dienen ten minste twee dagen van tevoren de aanvang van de sloopwerkzaamheden te worden gemeld en uiterlijk op de dag van de beëindiging van de sloopwerkzaamheden het einde van die werkzaamheden. Indien het bouwtoezicht dit verlangt, moeten genoemde meldingen schriftelijk geschieden.
Artikel 8.3.5 * Wijze van slopen, verpakken en opslaan van asbest
Artikel 8.3.6 * Plichten ten aanzien van de sloop van tuinbouwkassen
Artikel 8.4.1 * Sloopafval algemeen
1. Afval dat ontstaat door sloopwerkzaamheden waarvoor geen vergunning krachtens , noch een melding krachtens artikel 8.2.1 is vereist, dient ten minste te worden gescheiden in de navolgende fracties:
a. de als gevaarlijk aangeduide afvalstoffen van hoofdstuk 17 de afvalstoffenlijst behorende bij de Regeling Europese afvalstoffenlijst (EURAL; Stcr. 17 augustus 2001, nr. 158, blz. 9);
b. steenachtig sloopafval, zonder inbegrip van gips;
c. bitumineuze en teerhoudende dakbedekking;
d. met PAKS verontreinigde materialen;
2. Overig afval, zoals bedoeld in het voorgaande lid onder g, en de fracties, bedoeld in het voorgaande lid onder a tot en met f, moeten op het sloopterrein gescheiden worden gehouden.
Artikel 9.1 De advisering door de welstandscommissie
1. De advisering over redelijke eisen van welstand is opgedragen aan Vereniging Dorp, Stad en Land die uit haar midden personen voordraagt als lid van de welstandscommissie.
2. De welstandscommissie adviseert over de welstandsaspecten van aanvragen om een omgevingsvergunning. De welstandcommissie baseert haar advies gemotiveerd op de in de welstandnota genoemde welstandcriteria.
3. Burgemeester en wethouders beoordelen zonder advies van de welstandscommissie of licht-vergunningplichtige bouwwerken niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Burgemeester en wethouders baseren hun standpunt op de in de welstandsnota genoemde sneltoetscriteria. In geval van twijfel of strijd kunnen burgemeester en wethouders aanvraag om een omgevingsvergunning ter advisering omtrent welstand voorleggen aan de welstandscommissie.
Artikel 9.2 * Samenstelling van de welstandscommissie
1. De welstandscommissie bestaat ten minste uit vier leden, waaronder een voorzitter en een secretaris, waarvan ten minste drie leden deskundig zijn op het gebied van architectuur, ruimtelijke kwaliteit dan wel cultuurhistorie. Aanvullend kan ten hoogste één lid worden benoemd dat niet verbonden is aan de Vereniging Dorp, Stad en Land.
2. Voor de leden worden door de ‘Stichting Dorp, Stad en Land’ plaatsvervangers aangewezen. Voor het lid dat niet verbonden is aan ‘Stichting Dorp, Stad en Land’ wordt de plaatsvervanger aangewezen door burgemeester en wethouders.
3. De welstandscommissie kan slechts adviezen uitbrengen indien ten minste drie leden aanwezig zijn en waarvan ten minste twee leden beschikken over deskundigheid op het gebied van welstand.
De leden van de commissie zijn onafhankelijk van het gemeentebestuur.
Artikel 9.3 * Benoeming en zittingsduur
1. De voorzitter, de secretaris en de overige leden van de welstandscommissie en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de burgemeester en wethouders benoemd en ontslagen door de gemeenteraad.
2. De leden van de welstandscommissie kunnen ten hoogste voor een termijn van drie jaar worden benoemd. Zij kunnen eenmaal worden herbenoemd voor een periode van ten hoogste drie jaar.
3. Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, bevat, binnen het gestelde in de voorgaande leden, nadere benoemingsprocedures.
Artikel 9.4 * Jaarlijkse verantwoording
De welstandscommissie stelt jaarlijks een verslag op van haar werkzaamheden voor de gemeenteraad, waarin ten minste aan de orde komt:
-op welke wijze toepassing is gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota;
-de werkwijze van de welstandscommissie;
-op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen;
-de aard van de beoordeelde plannen;
De welstandscommissie kan in haar jaarverslag aanbevelingen doen ten aanzien van het gemeentelijk ruimtelijk kwaliteitsbeleid in het algemeen en de aanpassing van de gemeentelijke welstandsnota in het bijzonder.
Artikel 9.5 Termijn van advisering
Burgemeester en wethouders kunnen in hun verzoek om advies de welstandscommissie een langere termijn dan genoemd in de bovengenoemde leden van dit artikel geven voor het uitbrengen van het welstandsadvies. Een langere termijn kan door burgemeester en wethouders worden gegeven indien de termijn van afdoening van de aanvraag is verlengd met toepassing van artikel 3.9, tweede lid van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 9.6 Openbaarheid van vergaderen en mondeling toelichting
1. De behandeling van de omgevingsvergunning door de welstandscommissie is openbaar. De agenda voor de vergadering van de welstandscommissie wordt tijdig bekendgemaakt in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze. Indien burgemeester en wethouders –al dan niet op verzoek van de aanvrager- een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen. De openbaarheid geldt zowel voor de beraads
lagingen, de beoordelingen als de adviezen.
2. Indien de aanvrager van de omgevingsvergunning hierom bij het indienen van de aanvraag om omgevingsvergunning heeft verzocht, wordt deze door of namens de welstandscommissie in staat gesteld tot het geven van een toelichting op het bouwplan.
3. In het geval dat het bouwplan in de vergadering van de commissie wordt behandeld en een verzoek tot het geven van een toelichting is gedaan, dient de aanvrager van de omgevingsvergunning een uitnodiging te ontvangen voor de vergadering van de commissie, waarin de aanvraag wordt behandeld.
4. Belanghebbenden hebben in toelichtende zin spreekrecht. Het reglement van orde van de welstandscommissie dat als bijlage 9 bij deze verordening is vastgesteld, voorziet in een procedurele opzet, waarbij er een onderscheid wordt aangebracht in de toelichtende fase en de beraadslagingen.
Artikel 9.7 Afdoening bij mandaat
1. De welstandscommissie kan de advisering over een aanvraag om advies mandateren aan twee of meerdere daartoe aangewezen leden. De aangewezen leden adviseren over bouwplannen waarvan volgens hen het oordeel van de welstandscommissie als bekend mag worden verondersteld.
2. In elk geval van twijfel leggen de gemandateerden het bouwplan alsnog voor aan de welstandscommissie.
3. Behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar. Indien burgemeester en wethouders –al dan niet op verzoek van de aanvrager- een verzoek doen tot niet-openbare behandeling, dan dienen burgemeester en wethouders daaraan klemmende redenen op grond van artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur ten grondslag te leggen.
4. Burgemeester en wethouders kunnen de beoordeling of een bouwplan voor een enkelvoudige vergunningplichtig bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand mandateren aan een door het aan te wijzen ambtenaar.
5. In het geval het bouwplan al bedoeld in lid 4 niet voldoet aan de betreffende welstandcriteria of er sprake is van gerede twijfel, leggen burgemeester en wethouders het bouwplan alsnog voor aan de welstandcommissie.
Artikel 9.8 Vorm waarin het advies wordt uitgebracht
Zodra het advies wordt uitgebracht, wordt het door of namens burgemeester en wethouders gevoegd bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Artikel 9.9 Uitsluiting van gebieden en categorieën bouwwerken of standplaatsen
HOOFDSTUK 10 OVERIGE ADMINISTRATIEVE BEPALINGEN
Artikel 10.1 * De aanvraag om woonvergunning
Artikel 10.2 * De aanvraag om vergunning tot hergebruik van een ont ruimde
onbewoon baar verklaarde woning of woonwagen
Artikel 10.3 * Overdragen vergunningen
Artikel 10.4 * Overdragen mededeling
Artikel 10.5 * Het kenteken voor onbewoonbaar verklaarde woningen en woonwa gens alsmede onbruikbaar verklaarde standplaatsen
Het bevoegd gezag is bevoegd om rekening te houden met de herziening en vervanging van de NEN-normen, voornormen, praktijkrichtlijnen en andere voorschriften waarnaar in deze verordening - of in de bij deze verordening behorende bijlagen - wordt verwezen, indien de bevoegde instantie de betrokken norm, voornorm, praktijkrichtlijn of het voorschrift heeft herzien of vervangen en die herziening of vervanging heeft gepubliceerd.
Artikel 11.2 * Overtreding van het verbod tot ingebruikneming
Artikel 11.3 * Stilleggen van het slopen
Artikel 11.4 Onderzoek naar een gebrek
HOOFDSTUK 12 STRAF-, OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 12.1 * Strafbare feiten
Artikel 12.2 * Overgangsbepaling bodemonderzoek
Artikel 12.3 Overgangsbepaling met betrekking tot de staat van open erven en terreinen
Het bepaalde in de artikelen 5.1.2 en 5.1.3 inzake de bereikbaarheid van gebouwen is niet van toepassing op een gebouw, dat gebouwd is of wordt op basis van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 47, eerste lid, van de Woningwet van 12 juli 1962, tenzij bij een latere vergunning op grond van artikel 40 van de Woningwet eisen aan de bereikbaarheid van dat gebouw zijn gesteld.
Artikel 12.4 * Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning
Artikel 12.5 * Overgangsbepaling sloopmelding
Artikel 12.6 Overgangsbepaling brandmeld/ontruimingsinstallaties
Indien er voor een gebruiksfunctie een brandmeld / ontruimingsinstallatie wordt geëist op basis van artikel 2.6.2. van de bouwverordening en waarbij deze eis in de vorige verordening nog niet van toepassing was, krijgt de aanvrager voor één jaar na vaststelling van de 10e wijziging bouwverordening, vrijstelling tot het hebben van een brandmeld/ontruimingsinstallatie.
1. Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die waarop zij is afgekondigd.
2. Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervallen:
a.de bouwverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 31 mei 1968 en alle daarin nadien aangebrachte wijzigingen.
b.de brandbeveiligingsverordening, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 30 mei 1974 en alle daarin aangebrachte wijzigingen, voor zover deze brandbeveiligingsverordening eisen aan het brandveilig gebruik van bouwwerken stelt.
3. Deze verordening kan worden aangehaald als "bouwverordening 1992".
Deze verordening is afgekondigd d.d. 9 februari 1993
* Wijzigingen van de verordening :
artikel 1.1, lid 1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 1.1, lid 1 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 1.1, lid 1 : raadsbesluit 3 juni 1999
artikel 1.1, lid 1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 1.1, lid 1 : raadsbesluit … 2010
artikel 1.2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 1.3 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 2.1.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.1.1 lid 8 : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 2.1.2, sub a : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.1.2, sub f : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.1.3, sub d : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 2.1.3, sub d1 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.1.4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.1.4, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.1.4, lid 3 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 2.1.5 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.1.5, leden 2, 3 en 4 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.1.5, leden 2, 3 en 4 : raadsbesluit ……. 2010
artikel 2.1.6, lid 1 sub c en d : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 2.1.7, sub d : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.2.3 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 2.2.4 : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 2.2.5 : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 2.2.6 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.2.6 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.4.1 : raadsbesluit 3 juni 1999
artikel 2.4.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.4.2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.4.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.5.2, titel : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.5.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.3, titel : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.5.3, lid 1, 4 en 6 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.5.3, lid 1 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.5.3, lid 1 en 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.5.3, lid 3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.3A : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.5.3A : raadsbesluit …… 2010
Hoofdstuk 2, paragraaf 5, titel : raadsbesluit 2 juni 2002
artikel 2.5.4, lid 1 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.5.6 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.7 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.8, lid 1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.8, lid 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.5.9, titel : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.9, sub a : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.5.10, lid 4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.11, lid 3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5 12 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.13, lid c,d,e,f : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.14, lid f,h,j : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.15, lid 3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.16, lid 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.17, lid 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.18, lid 1 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.5.18 lid 1 en 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.19 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.20 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 2.5.20 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.21 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.5.21 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.22, lid 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.23 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 2.5.23, lid 1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.24 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 2.5.24, lid 1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.25, lid 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.27, lid a en b : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.28 aanhef en lid e/f : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.28, sub f : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.5.29, lid 1 sub a : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.5.29, lid 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.5.29,aanhef, lida,b,c,d,e : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.5.30 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.5.30 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.5.30, lid 2 sub a : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.5.30, lid 4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.6.1 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.6.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.1, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 2.6.1, lid 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.6.2, lid 1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.6.2, lid 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.3, lid 2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.6.4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.6.4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.4, lid 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.5 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.5, lid 1, 2, 4 en 5 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 2.6.5, lid 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.5, lid 4 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.6.6 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.6 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.7 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.7, lid 1 en 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.8 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.8, lid 1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.8, lid 3 : raadsbesluit 19 december 2002
artikel 2.6.9 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.9, lid 1 en 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.10 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.10, lid 1, 3 en 4 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.6.11 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.11, lid 3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.6.12 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.12 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.7.3, lid2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.7.3, lid 2 sub c : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.7.3A : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.7.4 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 2.7.4. lid 4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.7.4, lid 2 sub a : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.7.5 lid 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.7.5, lid 1 sub b : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2.7.6, lid 4 : raadsbesluit 24 januari 2002
Hoofdstuk 3, titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 3.1, titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 3.1, lid 1, 7 en 8 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 3.1, lid 2 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 3.2, titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 4.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 4.2 : raadsbesluit …… 2010
arikel 4.2, sub d : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 4.4, aanhef : raadsbesluit …… 2010
artikel 4.5, lid 1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 4.7 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 4.10, lid 5 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 4.11 : raadsbesluit 12 december 1995
artikel 4.11 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 4.11, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 4.12 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 4.12 lid 2 en 3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 4.14 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 4.14 : raadsbesluit …… 2010
Hoofdstuk 5, titel : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 5.1.1 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 5.1.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 5.1.2, sub 1 : raadsbesluit 17 december1992
artikel 5.1.2, lid 2 sub a : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 5.1.2, lid 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 5.1.2, lid 3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 5.2.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 5.2.1 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 5.2.1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 5.2.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 5.2.1, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 5.2.2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 5.2.4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 5.2.5, lid 1, 2, 4 en 5 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 5.2.5, lid 4 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 5.3.3 lid b-a : raadsbesluit …… 2010
Hoofdstuk 5 paragraaf 4, titel : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 5.4.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 6.1.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.1.1, lid 1 en 2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 6.1.1, lid 1 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 6.1.1, lid 1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.1.1, lid 1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 6.1.1, lid 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.1.2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 6.1.2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.1.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.1.3 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 6.1.3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 6.1.3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.1.4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.1.4, lid 1, 2 en 4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 6.1.4, lid 3 sub b : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2.6.5 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.6 : raadsbesluit …… 2010
artikel 2.6.7 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.2.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.2.1, lid 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.2.1, lid 3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 6.2.2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 6.2.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.2.3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 6.2.3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.3.1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.3.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.3.2 : raadsbesluit …… 2010
Hoofdstuk 6, paragraaf 4 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.4.1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6.4.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 6.4.1, sub c : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 7.2.3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 7.2.3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 7.3.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 7.3.1 PM : raadsbesluit …… 2010
artikel 7.3.2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 7.5.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 7.6.1 : raadsbesluit 28 april 1994
Hoofdstuk 8 paragraaf 1, titel : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.1.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.1.1, lid 2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.1.1, lid 3 sub c : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 8.1.1, lid 3 en 5 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 8.1.1, lid 4 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 8.1.1, lid 5 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.1.1, lid 1,2,3,4 en 5 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.1.2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.1.2 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 8.1.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.1.2, lid 2, sub d : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 8.1.2, lid 3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.1.2, lid 4 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.1.3 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.1.3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.1.3, lid 1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.1.3, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 8.1.4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.1.4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.1.4, leden 2 en 3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.1.5 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.1.5 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.1.6 : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 8.1.6, aanhef : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.1.7, sub b : raadsbesluit …… 2010
Hoofdstuk 8 paragraaf 2, titel : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 8.2.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.2.1, lid 1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.2.1, lid 1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.2.1, lid 6 : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 8.2.1, leden 8 en 9 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.2.2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.2.2, aanhef : raadsbesluit …… 2010
Hoofdstuk 8 paragraaf 3, titel : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.3.2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.3.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.3.3 : raadsbesluit 28 april1994
artikel 8.3.3 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 8.3.3, leden 3 en 4 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.3.3 lid 1,2,3 en 4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.3.4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.3.4 lid 1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 8.3.4, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 8.3.5 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.3.5 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 8.3.6 : raadsbesluit 27 maart 2008
Hoofdstuk 8 paragraaf 4, titel : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 8.4.1 : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 8.4.1 : raadsbesluit 23 april 1998
artikel 8.4.1, lid 2 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 9.1 : raadsbesluit 29 oktober 2009
artikel 9.2, sub 1 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 9.2 lid 1 en 2 : raadsbesluit 29 oktober 2009
artikel 9.1, lid 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 9.3, lid 2 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 9.4 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 9.5, lid 1 en 2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 9.6, lid 1,2, en 3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 9.7 : raadsbesluit 29 oktober 2009
artikel 9.7, lid 4 : raadsbesluit …… 2010
artikel 9.8, lid 2 : raadsbesluit…….2010
artikel 10.1 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 10.1 : raadsbesluit …… 2010
artikel 10.2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 10.3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 10.3 : raadsbesluit …… 2010
artikel 10.4 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 10.5 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 10.6 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 10.6 : raadsbesluit …… 2010
artikel 10.7 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 11.1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 11.2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 11.3 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 12.1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 12.2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 12.2 : raadsbesluit …… 2010
artikel 12.4 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 12.5 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 12.5 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 12.6 : raadsbesluit 17 december 1992
artikel 12.6 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 12.7 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 12.7 : raadsbesluit …… 2010
artikel 1, sub c en g : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 7, lid 11 : raadsbesluit 24 januari 2002
Bijlage 2 tot en met 6 vervallen : raadsbesluit ………2010
Bijlage 3, titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 3, lid 2 t/m 6 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 3, lid 4 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 3, lid 4 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 4, titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 4, lid lid 1, 2, 4 en 5 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 5, lid 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 7 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 8 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 9 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 10, titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 10 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 11 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 11, lid 2 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 12 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 12A : raadsbesluit 21 december 1995
artikel 13 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 14 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 15 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 16 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 17 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 18 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 19 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 20 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 21 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 22 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 23 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 24 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 25 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 20 : raadsbesluit 28 april 1994
Opschrift : raadsbesluit 23 april 1998
Titel : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 1 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 1 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 2 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 3 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 4 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 5 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 6 : raadsbesluit 28 april 1994
artikel 6, titel en lid 2, 5, 6 en 7 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 7 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 8 : raadsbesluit 2 juni 2005
artikel 9 : raadsbesluit 24 januari 2002
artikel 10 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 11 : raadsbesluit 27 maart 2008
artikel 12 : raadsbesluit 27 maart 2008
Bijlage 5 : raadsbesluit 27 maart 2008
Bijlage 6 : raadsbesluit 27 maart 2008
Bijlage 7 : raadsbesluit 24 januari 2002
Bijlage 8 : raadsbesluit 27 maart 2008
Bijlage 9 : raadsbesluit 2 juni 2005
Bijlage 9 : raadsbesluit 29 oktober 2009
Bijlage 9 : raadsbesluit …… 2010
Bijlage 10 : raadsbesluit 27 maart 2008
Bijlage 11 : raadsbesluit 2 juni 2005
Bijlage 12 : raadsbesluit 2 juni 2005
Bijlage 10 tot en met 12 vervallen : raadsbesluit……….2010
BIJLAGE 1 GEGEVENS EN BESCHEIDEN AANVRAAG BOUWVERGUNNING
Bijlage als bedoeld in de artikelen 2.1.1 en 3.1
Artikel 1 * De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende bescheiden als bedoeld in artikel 2.1.3 van de bouwverordening (Vervallen)
Artikel 2 De bij de aanvraag om bouwvergunning behorende gegevens en beschei den als bedoeld in artikel 2.1.6 van de bouwverorde ning (Vervallen)
Artikel 3 Funderingsplan (Vervallen)
Artikel 4 Constructieve en aanverwante gegevens (Vervallen)
Artikel 5 Bouwveiligheidsplan (Vervallen)
Artikel 6 Eisen ten aanzien van tekeningen (Vervallen)
Artikel 7 * Eisen ten aanzien van berekeningen (Vervallen)
BIJLAGE 2 tot en met BIJLAGE 6
BIJLAGE 7 * KWALITEITSEISEN VOOR BUIZEN EN HULPSTUKKEN VAN DE BUITENRIOLERING OP ERVEN EN TERREINEN
Bijlage als bedoeld in artikel 2.7.6
De NEN-normen, bedoeld in artikel 2.7.6, zesde lid, zijn de volgende:
BIJLAGE 8 * ASBESTCEMENTPRODUCTEN EN OVERIGE PRODUCTEN
WAARIN ASBEST IN HECHTGEBONDEN VORM VOORKOMT
BIJLAGE 9 * REGLEMENT VAN ORDE VAN DE WELSTANDSCOMMISSIE
1. Benoeming en samenstelling van de welstandscommissie
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
2.2 Taakomschrijving commissieleden
4.2.1 Mandaat ‘kleine commissie’
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
4.3 Openbare commissievergadering
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
De gemeenteraad wijst op voordracht van het college van B&W de Vereniging ‘Dorp, Stad & Land’ (DSL)aan als de welstandscommissie. DSL legt de gemeente een lijst voor met de beoogde commissieleden. Dit betreft de voorzitter, secretaris, de gemandateerde architect(en) en hun plaatsvervangers. Indien gewenst, vindt overleg plaats tussen DSL en de gemeente. De gemeenteraad benoemt en ontslaat, aan de hand van deze lijst, de afzonderlijke leden van de welstandscommissie.
Voor de benoeming van burgerleden en hun plaatsvervangers geldt een afwijkende procedure. Voor de benoeming van een aanvullend burgerlid dat niet verbonden is aan DSL geldt dat deze niet wordt voorgedragen door DSL. Het college van B&W kan burgerleden voordragen ter benoeming. Alvorens dit te doen, kunnen B&W overleggen met DSL over het gewenste profiel van het burgerlid of de burgerleden. Burgerleden ontvangen via de gemeente een onkostenvergoeding.
Alle leden van de welstandscommissie worden benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens drie jaar. Een benoemingsboekhouding wordt opgezet en bijgehouden door DSL. Bij afwezigheid van een lid va de commissie, treedt een plaatsvervangers op in de commissievergadering. Een van de gemandateerde commissieleden neemt de taken van de voorzitter waar, bij diens afwezigheid.
Een gemandateerd commissielid kan zich door een collega laten vervangen. Deze collega kan zijn een ander lid van de commissie of een gemandateerde architect van een DSL-commissie uit een andere DSL-regio.
De voorzitter, de secretaris, de gemandateerde commissieleden, de externe deskundigen, het burgerlid en hun plaatsvervangers zijn onafhankelijk ten opzichte van het gemeentebestuur en de gemeentelijke organisatie. Er bestaan geen bindingen of relaties op basis waarvan het advies over de welstandsaspecten wordt beïnvloed. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid. De commissie streeft naar voortdurende afstemming met het beleid inzake de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente.
1.2 Samenstelling van de commissie
De advieswerkzaamheden van de welstandscommissies van DSL zijn georganiseerd in drie stappen. De grote en overkoepelende commissie; de standaard commissies per regio (en/of per stad) en de gemandateerde architecten namens de standaardcommissies.
De grote commissie komt tenminste 4 keer per jaar bijeen. Deze commissie heeft als voornaamste doel de deskundigheidsbevordering van de commissieleden. Het feitelijke advieswerk wordt verricht via standaardcommissies.
De welstandscommissie bestaat uit tenminste 4 deskundige leden. Een deskundig voorzitter, de secretaris en de gemandateerde commissieleden. De commissieleden zijn deskundig op het terrein van architectuur, stedenbouw en aanverwante vakgebieden. De welstandscommissie kan zich naar eigen inzicht laten bijstaan door extra deskundigen van het bureau van DSL of daarbuiten. Dit betreft disciplines als cultuur- en bouwhistorie, en landschapsarchitectuur. Afhankelijk van het type plan dat moet worden beoordeeld, nemen de extra deskundigen deel aan de vergadering. Zij hebben geen stemrecht, tenzij ze als commissielid zijn benoemd door de gemeente. De standaardcommissie van DSL is in de regio’s actief als commissie voor meerdere kleinere gemeenten en als stadscommissie.
De gemeente kan aanvullend aan de standaardcommissie ten hoogste één lid (burger-lid) benoemen dat niet verbonden is aan DSL.
2.1 Taakomschrijving welstandscommissie
De welstandscommissie is belast met zowel wettelijk verplichte als niet wettelijk verplichte taken. De wettelijke taken van de welstandcommissies van DSL worden uitgevoerd op grond van de Woningwet. De commissie is beleidsmatig gebonden aan het gemeentelijk welstandsbeleid, zoals dat is vastgelegd in de gemeentelijke welstandsnota.
1.Toetsing van vergunningplichtige bouwwerken.
De commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van de omgevingsvergunning.
2.Toetsing van omgevingsvergunning.
De commissie is bevoegd om B&W te adviseren over de welstandsaspecten van aanvragen om een omgevingsvergunning voor zover B&W hier om verzoeken overeenkomstig de Bouwverordening Alphen aan den Rijn. De gemeente handelt enkelvoudige vergunningen in beginsel zelf af. In geval van twijfel of capaciteitsproblemen wordt de commissie of een gemandateerd commissielid ingeschakeld.
3.Jaarverslag welstandscommissie.
De welstandscommissie legt de gemeenteraad eenmaal per jaar een verslag voor van de door haar verrichte werkzaamheden. In het verslag zet de commissie tenminste uiteen op welke wijze zij toepassing heeft gegeven aan de welstandscriteria uit de welstandsnota, de werkwijze van de welstandscommissie, op welke wijze uitwerking is gegeven aan de openbaarheid van vergaderen, de aard van de beoordeelde plannen en de bijzondere projecten. Deze verslagleggingplicht volgt uit artikel 12c Woningwet. Tenminste eenmaal per jaar vindt, ten behoeve van het jaarverslag, een evaluatiegesprek plaats tussen een vertegenwoordiging van het gemeentebestuur en de welstandscommissie.
2.1.2 Niet wettelijk verplichte taken
De welstandscommissie krijgt de opdracht om naast de reguliere taken de volgende (niet wettelijk verplichte) taken uit te voeren:
2.2 Taakomschrijving commissieleden
2.2.1 Taken van de gemandateerde architecten
De gemandateerde architecten van DSL hebben namens de commissie iedere 14 dagen zitting in de gemeente. Zij voeren als gemandateerde leden van de welstandscommissie de eerste gesprekken, - het vooroverleg - met de gemeente, planindieners, ontwerpers en andere belanghebbenden, verzamelen relevante informatie en bereiden de behandeling van bouwplannen in de welstandscommissie voor. De plannen waarvoor de gemandateerde architecten een mandaat hebben, worden door hen van een advies voorzien (Zie verder 4.2 Gemandateerde behandeling).
De gemandateerde architecten stellen met de secretaris en de behandelend ambtenaar van de Unit Vergunningen de agenda voor de commissievergadering op. Tijdens de commissievergadering introduceren de gemandateerde architecten de bouwplannen en verstrekken gegevens over het relevante welstandsbeleid voor het betreffende plan en/of gebied. De gemandateerde architecten werken op verzoek de beraadslaging en conclusie over een bouwplan uit in een schriftelijk advies, dat in beginsel binnen twee dagen na de commissievergadering na een eindcontrole door de secretaris, verzonden wordt.
De voorzitter van de welstandscommissie wordt in principe gerekruteerd uit ervaren praktijkarchitecten en/of stedenbouwkundigen. Hij/zij is verantwoordelijk voor het functioneren van de commissie en de kwaliteit van de advisering. Hij/zij let erop dat de commissie adviseert binnen de kaders van het gemeentelijk welstandsbeleid. Tijdens de openbare vergadering treedt de voorzitter op als gastheer/-vrouw voor alle aanwezigen. Hij/zij legt in het kort de vergaderprocedure uit en informeert wie van de aanwezigen bij een bepaald plan wil inspreken. Indien een plan in het vooroverleg is besproken, geeft de voorzitter, de secretaris (of de gemandateerde architect) een korte samenvatting van hetgeen in dat stadium van het planproces besproken is.
De voorzitter leidt de discussie en biedt alle commissieleden de gelegenheid om hun mening voldoende naar voren te brengen. Hij/zij zorgt ervoor dat na een inhoudelijke discussie over een adviesaanvraag een voor alle aanwezigen korte en heldere samenvatting wordt gegeven. De voorzitter bewaakt verder de voortgang van de agenda.
Bij het overleg met de gemeente (bestuurders en ambtenaren) en met de pers treedt de voorzitter namens de commissie naar buiten. De voorzitter organiseert met de commissie een jaarlijkse inhoudelijke evaluatie van de werkzaamheden. De resultaten van de evaluatie worden opgenomen in een jaarlijks verslag van de welstandscommissie.
De secretaris van de welstandscommissie draagt er zorg voor dat de hem/haar aangeboden grotere bouwplannen op het secretariaat worden ingeboekt en van een dossiernummer worden voorzien. Na behandeling van de adviesaanvragen in de commissies zorgt hij/zij voor een snelle administratieve adviesverwerking door het secretariaat. De adviezen worden door hem/haar ondertekend en met de afgestempelde tekeningen retour gezonden naar de gemeente.
3. Werkwijze Unit Vergunningen
De welstandsprocedure begint met een selectie van bouwplannen bij de afdeling SCA, Unit Vergunningen in enkelvoudige en meervoudige vergunningen aanvragen. De Unit Vergunningen toetst een omgevingsvergunning eerst op de vereisten in het bestemmingsplan en de bouwverordening. Ten behoeve van de welstandstoets beoordeelt de ambtenaar of het bouwplan is voorzien van de benodigde bescheiden om het te kunnen toetsen. Welke gegevens nodig zijn, is vastgelegd in de ‘Mor’.
Welstandtoetsing van enkelvoudige omgevingsvergunning.
Bij enkelvoudige vergunning die aan de sneltoetscriteria voldoen hebben burgemeester en wethouders de mogelijkheid om zelf te toetsen aan redelijke eisen van welstand zonder advies te vragen aan de welstandcommissie. Het betreft hier zogenoemde sneltoetscriteria die in een bijlage bij de welstandsnota zijn opgenomen.
4. Werkwijze van de welstandscommissie
4.1 Vooroverleg over bouwplannen
De gemeente biedt de aanvrager de mogelijkheid, om een nog niet formeel aangevraagd bouwplan in een vooroverleg met de welstandscommissie toe te lichten en te bespreken. De gemandateerde architecten maken altijd een verslag van het vooroverleg. Dit verslag wordt openbaar als het bouwplan formeel aan de commissie wordt voorgelegd. Vooroverleg vindt in principe in het openbaar plaats. Hiervan kan worden afgeweken na overleg tussen de gemeente, de aanvrager en de welstandscommissie.
De gemandateerde architecten behandelen in de regel om de twee weken op locatie in de gemeente de bouwplannen. Zij hebben een mandaat van de standaard welstandscommissie om zelfstandig bouwplannen af te handelen. Het uitgangspunt voor de mandaatverlening is dat de gemandateerde architecten alleen de plannen beoordelen van een relatief geringe ruimtelijke betekenis, of plannen waar gelet op meerdere vergelijkbare gevallen, de mening van de commissie als bekend mag worden verondersteld. Bij twijfel leggen de gemandateerde architecten het bouwplan voor aan de commissie. De gemandateerde architecten hebben voor vergunningplichtige plannen alleen het mandaat om positieve adviezen uit te brengen. Bij licht-vergunningplichtige plannen mogen de gemandateerde architecten ook negatief adviseren. De commissie zelf is eindverantwoordelijk voor het welstandsadvies. Tenminste één keer per jaar vindt overleg plaats tussen de gemandateerde architecten en de welstandscommissie over het mandaat.
4.2.1 Mandaat ‘kleine commissie’
De gemandateerde architecten worden – op verzoek van de welstandscommissie, de gemeente of op eigen verzoek – bijgestaan door een of meerdere andere commissieleden. Deze ‘kleine commissie’ beschikt over hetzelfde mandaat als de gemandateerde architect.
De gemandateerde architecten brengen welstandsadviezen uit aan B&W over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet is strijd is met redelijke eisen van welstand’ (artikel 12a lid 1 Woningwet). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een positief mandaat-welstandadvies wordt uitgebracht door een stempel op de tekening te plaatsen en het paraferen van het adviesformulier.
4.2.3 Openbaarheid gemandateerde behandeling
De behandeling van bouwplannen onder mandaat is openbaar.
De agenda wordt op de volgende manier gepubliceerd:
4.2.4 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de gemandateerde behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn en gebruik willen maken van het spreekrecht, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de Unit Vergunningen. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de gemandateerde behandeling wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden.
Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
4.3 Openbare commissievergadering
De welstandscommissie vergadert in de regel één keer per twee weken. De gemandateerde architecten behandelen in de tussenliggende periode de kleinere bouwplannen (zie 2.2.1 t/m 2.2.3 voor taken gemandateerde architecten, voorzitter en secretaris).
De welstandscommissie vergadert roulerend in de aangesloten gemeenten in de regio pf eventueel op het kantoor van DSL. Bij de behandeling van belangrijke bouwplannen kan – op verzoek van de gemeente – worden besloten om in de eigen gemeente te vergaderen.
De agenda voor de commissievergadering wordt op de volgende manier gepubliceerd:
De openbaarheid geldt voor de beraadslaging over bouwplannen, de beoordeling daarvan en voor de adviezen. De commissievergadering of een gedeelte daarv is niet openbaar in gevallen als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet Openbaarheid van Bestuur en in gevallen waarin het belang van openbaarheid niet opweegt tegen de in art. 10, tweede lid, van die wet genoemde belangen.
4.3.3 Toelichting opdrachtgever/ontwerper
Opdrachtgevers en ontwerpers worden altijd in de gelegenheid gesteld om de behandeling van hun plan bij te wonen en toe te lichten. Indien zij bij de behandeling aanwezig willen zijn en gebruik willen maken van het spreekrecht, vermelden ze dit op het daarvoor bestemde formulier of rechtstreeks bij de Unit Vergunningen. De gemeente zorgt voor de uitnodigingen.
Tijdens de openbare vergadering wordt de mogelijkheid tot spreekrecht geboden. Zowel opdrachtgevers/ontwerpers als direct belanghebbenden hebben spreekrecht.
De welstandscommissie brengt heldere en goed beargumenteerde adviezen uit aan B&W over de vraag of ‘het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of een standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand’ (art. 12a lid 1 Woningwet). Dit wordt beoordeeld aan de hand van de criteria zoals opgenomen in de welstandsnota. Een welstandsadvies kan de volgende uitkomsten hebben:
De welstandscommissie is van oordeel dat het plan volgens de van toepassing zijnde welstandscriteria niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De commissie motiveert haar advies schriftelijk aan de hand van de gemeentelijke welstandsnota.
De welstandscommissie adviseert ‘iets niet strijdig’ met een mits aan B&W omdat het plan volgens de van kracht zijnde welstandscriteria niet strijdig is met redelijke eisen van welstand maar er ontbreekt uit oogpunt van welstand nog een ondergeschikt onderdeel. Formeel is het bouwplan daarmede ‘niet strijdig’. Het ‘mits’ wordt in de praktijk in enkele gevallen gehanteerd om aanvullende bemonstering in later stadium af te spreken of een nadere detailtekening te leveren. ‘Mits’ is bedoeld om de planprocedures niet onnodig op te houden. Het ‘mits’ kan niet als voorwaarde worden opgenomen in de omgevingsvergunning.
De commissie is van oordeel dat het bouwplan strijdig is met redelijke eisen van welstand. Een ‘negatief’ welstandsadvies betekent dat een bouwplan ingrijpend moet worden gewijzigd. Adviseert de commissie ‘strijdig’, dan geeft ze een nauwkeurige schriftelijke motivering. Deze bevat een korte omschrijving van het ingediende plan, een verwijzing naar de van toepassing zijnde welstandscriteria en een samenvatting van de beoordeling van het plan op die punten.
De welstandscommissie is van oordeel dat het bouwplan strijdig is met redelijke eisen van welstand uit de gemeentelijke welstandsnota. De ‘strijdigheid’ is beperkt en is (in overleg met de aanvrager) vastgesteld. De strijdigheid en de wijze waarop deze kan worden opgeheven worden nauwkeurig geformuleerd. B&W kunnen deze, om redenen van efficiency, als voorwaarde(n) opnemen in de omgevingsvergunning.
4.5 Afwijken van welstandsadvies en/of welstandscriteria
B&W hebben de wettelijke mogelijkheid om ook op andere dan welstandsgronden, af te wijken van een welstandsadvies. De redenen voor afwijking moeten bij de bekendmaking van het besluit worden vermeld.
B&W kunnen, eventueel op advies van de welstandscommissie, gemotiveerd (op welstandsgronden) afwijken van de welstandscriteria zelf. Dat kan bij plannen die niet voldoen aan de vastgelegde criteria maar wél aan redelijke eisen van welstand. B&W verwijzen in dat geval naar de algemene criteria in de welstandsnota.
Alvorens een second opinion te vragen, bieden B&W eerst de vaste welstandscommissie de mogelijkheid tot heroverweging van het eerder uitgebrachte advies. Indien alsnog een second opinion wordt gevraagd, wordt dit gemeld aan de welstandscommissie. Bij een second opinion wordt de bouwaanvraag voorgelegd aan een andere commissie dan DSL. Hierover neemt de gemeente contact op met de Federatie Welstand.
5. Aanvulling, evaluatie en aanpassing van de welstandsnota
B&W leggen de gemeenteraad tenminste eenmaal per jaar een verslag voor waarin zij uiteenzetten: