Organisatie | Alphen aan den Rijn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening WIJ 2009.doc |
Citeertitel | Toeslagenverordening WIJ 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Investeren in Jongeren
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-11-2009 | 01-10-2009 | 01-03-2012 | Onbekend | 17-12-2009 Witte Weekblad, 20-01-2010 | 2009 / 26238 |
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag
Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de norm
Artikel 2 Toeslag alleenstaande of alleenstaande ouder
De norm wordt volgens artikel 30, eerste lid, van de wet verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
Indien de jongere aantoont dat een medebewoner die zijn hoofdverblijf heeft in zijn woning, over een inkomen beschikt van minder dan vijftig procent van het minimumloon en redelijkerwijs niet over meer inkomen kan beschikken, telt die ander niet mee voor een eventuele verlaging van de toeslag als bedoeld in het derde en vierde lid.
Voor de bepaling van de verhoging of verlaging van de toeslag wordt een echtpaar dat beschikt over een gezamenlijk inkomen minder of gelijk aan honderd procent van het netto minimumloon of redelijkerwijs over dit inkomen zou kunnen beschikken als één medebewoner met een inkomen van minimaal vijftig procent van het netto minimumloon aangemerkt.
Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag
Artikel 4 Verlaging woonsituatie
Deze verlaging wordt niet toegepast op de norm voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar, zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 onder a en artikel 27 lid 1 onder a van de wet en op de norm voor gehuwden waarvan beiden zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevinden, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder a en lid 2 onder a van de wet.
De toepassing van dit artikel mag er nimmer toe leiden, dat:
voor de gehuwden een lagere uitkering zou ontstaan dan de desbetreffende norm minus twintig procent van het netto minimumloon; in dat geval wordt deze verlaging beperkt of niet toegepast, zodanig dat de uitkering de hoogte krijgt of behoudt van de desbetreffende norm minus twintig procent van het netto minimumloon.
Artikel 5 Verlaging schoolverlaters
Deze verlaging wordt niet toegepast op de norm voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar, zoals bedoeld in artikel 26 lid 1 onder a en artikel 27 lid 1 onder a van de wet en op de norm voor gehuwden waarvan beiden zich in de leeftijdscategorie van 18 tot en met 20 jaar bevinden, zoals bedoeld in artikel 28 lid 1 onder a en lid 2 onder a van de wet.
Artikel 6 Individualiseringsclausule
Artikel 7 Gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college met inachtneming van het doel en de strekking van deze verordening.
Deze verordening treedt in werking op 1 november 2009 en werkt terug tot 1 oktober 2009.
Deze verordening wordt aangehaald als: Toeslagenverordening WIJ 2009
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Alphen aan den Rijn van
Toelichting op Toeslagenverordening WIJ 2009
Relatie met de Wet werk en bijstand
Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.
Bij het inrichten van de WIJ is op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk ervoor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Hoewel die aansluiting niet in alle opzichten volledig is gerealiseerd, is ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid sprake van een identiek wettelijk kader als nu in de WWB. Normen die specifiek betrekking hebben op jong-meerderjarigen zijn uit de WWB overgeheveld naar de WIJ.
Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de Toeslagenverordening 2004 (WWB) van Alphen aan den Rijn.
In hoofdstuk 4 van de WIJ zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties (artikelen 26 t/m 29 WIJ). Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen (artikelen 26, 27 en 28 WIJ), te weten:
Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag (artikelen 26, sub a en 27, sub a, WIJ). Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde gemaakt kan worden. Artikel 12 WWB blijft voor deze groep onverkort van toepassing.
Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.
Hoewel jongeren met een zelfstandig bedrijf of beroep niet in aanmerking komen voor een inkomensvoorziening (artikel 42, eerste lid, onderdeel m, WIJ), kunnen zij wel een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Op hen is dan wel de normensystematiek uit de WIJ van toepassing is (zie artikel 58 sub Q, WIJ).
Voor jongeren in de leeftijd van 21 tot 27 jaar geldt dat de normen verhoogd en/of verlaagd kunnen worden onder dezelfde voorwaarden als thans in de WWB is vastgelegd. Kort gezegd betreft het de verplichting om de norm voor alleenstaanden en alleenstaande ouders te verhogen met een toeslag als deze een woning bewonen zonder medebewoner. Omdat de kosten van het bestaan dan niet gedeeld kunnen worden met een ander bedraagt de toeslag het maximale bedrag, zijnde 20% van het netto minimumloon in die leeftijdscategorie. Kunnen de bestaanskosten wel met een ander gedeeld worden dan kan de toeslag worden verlaagd.
De bevoegdheid om de uitkering te verlagen bij medebewoning geldt ook voor de normen voor gehuwden.
Voorts kan de norm of toeslag worden verlaagd als de woonsituatie, los van medebewoning, lagere bestaanskosten met zich meebrengt. Daarnaast is verlaging van de norm of toeslag mogelijk als de jongere een schoolverlater is. Deze verlagingen mogen nooit gelijktijdig worden toegepast.
Binnen de gestelde randvoorwaarden staat het de gemeente in beginsel vrij om eigen beleid te voeren over de hoogte van de toeslagen en verlagingen. Er bestaat geen wettelijke verplichting om de norm en/of toeslag te verlagen.
In dit artikel is omschreven wat met diverse begrippen, die in de verordening worden gebruikt, wordt bedoeld. Het betreft enerzijds begrippen die in de wet voorkomen, maar die voor de duidelijkheid worden vermeld, zoals het begrip “minimumloon”.
Omdat de WIJ diverse begrippen, zoals “woning” en “medebewoner” niet nader omschrijft, zijn deze in de verordening nader gedefinieerd. Hierbij is aangesloten bij de begripsbepalingen die in de WWB en de Toeslagenverordening in het kader van de WWB worden gebruikt.
Begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader zijn omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WIJ.
Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van het minimumloon bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van norm of toeslag op andere gronden). Dit is vastgelegd in lid 2.
Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). In het derde lid is voor de alleenstaande en in het vierde lid voor de alleenstaande ouder de hoogte van de toeslag bepaald als er sprake is van relevante medebewoning.
De hoogte van de toeslagen komt volledig overeen met de in het kader van de WWB door de gemeente Alphen aan den Rijn gebruikte toeslagen en zijn forfaitair. Dat betekent dat niet de werkelijke kosten en de mate waarin deze in concreto gedeeld worden bepalend zijn voor de hoogte van de toeslag maar de enkele veronderstelling dat het delen van kosten mogelijk is.
In principe wordt aangenomen dat medebewoners een inkomen hebben of zouden kunnen verwerven, waarmee zij kunnen bijdragen aan de vaste lasten. Het is mogelijk een medebewoner niet mee te tellen voor de bepaling van de toeslag, de zgn. niet-relevante medebewoner. Dit is het geval als de jongere kan aantonen, dat het inkomen van de medebewoner te laag is of dat het voor de medebewoner redelijkerwijs niet mogelijk is om een inkomen van vijftig procent van het minimumloon te behalen.
Verder zijn nog diverse bijzondere situaties geregeld.
In lid 6 is aangegeven wanneer een echtpaar als één of als twee relevante medebewoners wordt aangemerkt.
In lid 7 is geregeld dat in de bijzondere woonsituatie van een opgesplitste woning altijd wordt uitgegaan van medebewoning door één relevante medebewoner.
In lid 8 is vermeld in welk geval een verzorgingsbehoeftige niet als relevante medebewoner wordt aangemerkt.
Waar de norm voor een alleenstaande (ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging van de norm op zijn plaats. Zijn er meerdere personen waarmee de bestaanskosten van de gehuwden kunnen worden gedeeld, dan kan de verlaging worden verhoogd.
Voor gehuwde partners met of zonder kinderen die beiden 18 tot 21 jaar zijn, is in lid 2 vastgelegd dat geen verlaging van de norm plaatsvindt. Dit wordt niet opportuun geacht, omdat de normen voor deze categorie jongeren al lager zijn vastgesteld, vanwege de (vaak theoretische) onderhoudsplicht van ouders. Het verder verlagen van deze normen kan er spoedig toe leiden dat deze jongeren onder het bestaansminimum terechtkomen.
Zie verder de toelichting bij artikel 2.
Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn of als voor woonkosten geen vergoeding betaalt hoeft te worden, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. In lid 3 wordt vastgesteld, dat de norm of toeslag met 18% wordt verlaagd als de jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich onder meer voordoen bij krakers, of als de woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner.
Om dezelfde reden als is aangegeven bij artikel 3 is bepaald dat voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie 18 tot 21 jaar en voor gehuwden die beiden 18 tot 21 jaar zijn geen verlaging wordt toegepast.
Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij daarnaast medebewoner, dan kan de toeslag ook nog eens op die grond worden verlaagd. Deze verlaging zal volgens het vierde lid niet tot gevolg kunnen hebben dat ook de norm voor een alleenstaande of alleenstaande ouder wordt verlaagd of de verlaging op de gehuwdennorm meer bedraagt dan 20%.
De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is volgens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Het is mogelijk dat naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging wordt toegepast i.v.m. medebewoning.
Om dezelfde reden als is aangegeven bij artikel 3 is bepaald dat voor een alleenstaande (ouder) in de leeftijdscategorie 18 tot 21 jaar en voor gehuwden die beiden 18 tot 21 jaar zijn geen verlaging wordt toegepast.
De toeslagenverordening heeft een categoriaal karakter, dat wil zeggen dat voor een aantal categorieën jongeren de hoogte van de toeslag dan wel verlaging van de norm of de toeslag in de verordening is beschreven. Het is daarbij niet nodig c.q. mogelijk om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).
De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop zo laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. Hoewel in artikel 4 van de verordening al een regeling is getroffen voor ongewenste samenloop, blijft het mogelijk dat het college in voorkomende gevallen de inkomensvoorziening hoger moet vaststellen. Gedacht kan bijvoorbeeld worden aan de situatie dat door de toepassing van diverse verlagingen aan een voormalig student met uitwonende beurs, de inkomensvoorziening minder dan die beurs zou bedragen. Of aan de situatie van een echtpaar met een niet-rechthebbende partner zonder inkomsten, die als alleenstaande (ouder) moet worden aangemerkt en die anders geen toeslag zou kunnen worden toegekend.
Om het college de mogelijkheid te bieden om in individuele situaties van deze verordening te kunnen afwijken, is deze bevoegdheid nader omschreven in lid 1.
Door de complexe normen- toeslagen- en berekeningssystematiek in de WIJ moet het niet uitgesloten worden geacht, dat dit in combinatie met de toepassing van deze verordening tot gevolg heeft dat de jongere een hogere inkomensvoorziening zou krijgen dan voor zijn leeftijdscategorie en leefsituatie is bedoeld. Voor deze uitzonderingsgevallen is het college in lid 2 de bevoegdheid gegeven om de inkomensvoorziening lager af te stemmen gelet op alle omstandigheden van de jongere.