Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Beek

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE BEEK 2021

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBeek
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE BEEK 2021
CiteertitelVerordening Jeugdhulp 2021 gemeente Beek
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 2.9 van de Jeugdwet
  2. artikel 2.10 van de Jeugdwet
  3. artikel 2.12 van de Jeugdwet
  4. artikel 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2021Nieuwe regeling

17-12-2020

gmb-2020-340979

20vra00162

Tekst van de regeling

Intitulé

VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE BEEK 2021

De raad van de gemeente Beek,

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 november 2020;

 

gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;

 

overwegende dat:

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd;

  • het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen over:

    • -

      de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • -

      de voorwaarden voor toekenning, de wijze van beoordeling van en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • -

      de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • -

      de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • -

      de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • -

      de waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

 

overwegende dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

 

besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Beek 2021.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a.

      algemene voorziening: jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

    • b.

      andere voorziening: voorziening op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de wet;

    • c.

      budgethouder: de persoon die een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangt op grond van de Jeugdwet

    • d.

      gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders.

    • e.

      hulpvraag: behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen;

    • f.

      individuele voorziening: een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden jeugdhulpvoorziening die door het college in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt;

    • g.

      hulpverleningsplan: een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en/of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;

    • h.

      familiegroepsplan: hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren;

    • i.

      persoonsgebonden budget (pgb): het persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hem in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

    • j.

      sociaal netwerk: een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt

    • k.

      Veilig Thuis: het regionale advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 1.1 van de wet;

    • l.

      wet: Jeugdwet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het Besluit Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2. Algemene voorzieningen

Artikel 2. Toegang algemene voorziening

Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.

Artikel 3. Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      opvoedondersteuning

    • b.

      jeugdgezondheidszorg

    • c.

      (school)maatschappelijk werk

    • d.

      Veilig Thuis

    • e.

      Vertrouwenspersoon/cliëntondersteuning

    • f.

      Kindertelefoon

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Hoofdstuk 3. Individuele voorzieningen

Paragraaf 1. Voorzieningen

Artikel 4. Beschikbare individuele voorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van individuele voorzieningen zijn beschikbaar:

     

    Zorgvormen:

    • Ambulante jeugdhulp

    • Residentiele jeugdhulp (jeugdhulp met verblijf)

    • Begeleiding

    • Persoonlijke verzorging bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL)

     

    Type jeugdhulp:

    • Stabilisatie crisissituatie

    • Diagnostiek

    • Begeleiden (care) (groep en individueel)

    • Behandelen (cure)

    • Medicatiecontrole

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke individuele voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

Paragraaf 2. Toegang procedureel

Artikel 5 Toegang jeugdhulp via de gemeente, melding hulpvraag

  • 1.

    Jeugdige en/of zijn ouders kunnen een hulpvraag melden bij het college.

  • 2.

    Het college bevestigt de ontvangst van de hulpvraag schriftelijk

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende tijdelijke maatregel of vraagt het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet.

Artikel 6 Vooronderzoek

  • 1.

    Het college verzamelt alle voor het onderzoek van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en/of zijn ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van een familiegroepsplan.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of zijn ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of zijn ouders verstrekken in ieder geval een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.

  • 3.

    Het college kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid, dit wordt schriftelijk door het college vastgelegd.

Artikel 7. Gesprek en opstellen hulpverleningsplan

  • 1.

    Het college onderzoekt in een gesprek tussen deskundigen en de jeugdige en/of zijn ouders voor zover nodig:

    • a.

      Of de jeugdige en/of zijn ouders een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet hebben opgesteld;

    • b.

      De behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en het probleem of de hulpvraag;

    • c.

      Het gewenste resultaat van het verzoek om jeugdhulp;

    • d.

      Het vermogen van de jeugdige en/of zijn ouders om zelf of met ondersteuning van de naaste omgeving een oplossing voor de hulpvraag te vinden;

    • e.

      De mogelijkheden om gebruik te maken van een algemene voorziening;

    • f.

      De mogelijkheden om jeugdhulp te verlenen met gebruikmaking van een overige voorziening;

    • g.

      De wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • h.

      Hoe rekening wordt gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • i.

      De mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een PGB (onder voorwaarden), waarbij de jeugdige en/of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen worden geïnformeerd over de gevolgen van die keuze.

  • 2.

    Het college informeert de jeugdige en/of zijn ouders over de gang van zaken bij het gesprek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure en vraagt hen schriftelijke toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken.

  • 3.

    Het college en de jeugdige en/of zijn ouders leggen de zaken genoemd in het eerste lid vast in het hulpverleningsplan.

Artikel 8. Verslag

  • 1.

    Het college zorgt voor een schriftelijke verslaglegging van het onderzoek.

  • 2.

    Na het gesprek verstrekt het college aan de jeugdige en/of zijn ouder(s) een verslag van de uitkomsten van het onderzoek, tenzij zij hebben medegedeeld dit niet te wensen.

  • 3.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de jeugdige en/of zijn ouder(s) worden aan het verslag toegevoegd.

  • 4.

    Indien opmerkingen of latere aanvullingen leiden tot een wijzigingen in de in te zetten ondersteuning, zorg of hulp, wordt het verslag opnieuw ondertekend door zowel het college als de jeugdige en/of zijn ouder(s).

Artikel 9. Aanvraag

  • 1.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen een aanvraag voor een individuele voorziening schriftelijk indienen bij het college.

  • 2.

    Het college kan een ondertekend hulpverleningsplan en/of verslag, als bedoeld in art. 8 van deze verordening aanmerken als aanvraag, als de jeugdige en/of zijn ouder(s) dat op het verslag hebben aangegeven.

  • 3.

    Het college wint een specifiek deskundig oordeel en advies in, als het onderzoek of de beoordeling van de aanvraag dit vereist.

  • 4.

    Het college wijst de jeugdige en/of zijn ouder op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de procedure voor de aanvraag van een individuele voorziening.

Artikel 10. Besluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing omtrent het al dan niet verlenen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag en het onderzoek.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo spoedig mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing omtrent de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, doch in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 4.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts, als en voor zover de jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Het college legt de te verlenen individuele voorziening vast in een beschikking.

Artikel 11. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening wordt in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      welke individuele voorziening verstrekt wordt, wie de jeugdhulp gaat bieden en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt, en indien van toepassing;

    • c.

      welke andere voorzieningen relevant zijn of kunnen zijn, daarbij rekening houdend met gebruikelijke hulp, inzet sociale netwerk en evt. algemene en/of andere voorzieningen.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking naast de in lid 1 genoemde zaken bovendien:

    • a.

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      Het budgetplan als bedoeld in artikel 13.

  • 3.

    Het besluit tot toekenning van een individuele voorziening wordt afgegeven:

    • a.

      Bij zorg in natura: met een vastgestelde geldigheidsduur, maar in ieder geval tot het moment waarop de betrokken jeugdhulpaanbieder de jeugdhulp heeft beëindigd en het college hiervan op de hoogte heeft gesteld;

    • b.

      Bij een pgb: met een in het besluit vastgestelde geldigheidsduur.

  • 4.

    Bij het besluit wordt informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 5.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

Paragraaf 3. Beoordeling

Artikel 12. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:

    • a.

      binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, waaronder in ieder wordt verstaan:

      • i.

        gebruikelijke hulp van ouders en hulp van andere personen uit het sociale netwerk;

      • ii.

        het aanspreken van een aanvullende verzekering die is afgesloten.

    • b.

      door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      door, al dan niet gedeeltelijk, gebruik te maken van voorzieningen, voortvloeiend uit andere wetgeving.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria.

Artikel 13. Voorwaarden voor een persoonsgebonden budget

  • 1.

    Verstrekking van een individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op basis van een door aanvrager opgesteld persoonlijk budgetplan.

    In het plan staat:

    • a.

      hoe de budgethouder zijn hulp wil organiseren, wie deze hulp gaat leveren en op welke manier de kwaliteit is geborgd,

    • b.

      de te treffen voorziening en het beoogde doel,

    • c.

      de voorgenomen uitvoering daarvan,

    • d.

      de kwalificaties van de uitvoering,

    • e.

      een motivering waarom hij een persoonsgebonden budget wenst en

    • f.

      de aan de uitvoering verbonden kosten.

  • 2.

    Uit het plan dient te kunnen worden afgeleid of en in hoeverre:

    • a.

      de jeugdige en/of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ten aanzien van de hulpvraag dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren en

    • b.

      de jeugdige en/of zijn ouders gemotiveerd op het standpunt stellen dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een aanbieder, niet passend achten; en

    • c.

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouders van het budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.

  • 3.

    Bij de inzet van het persoonsgebonden budget voor mensen uit het sociale netwerk c.q. informele hulp geldt:

    • a.

      dat de hulpverlener in alle gevallen dient te beschikken over een verklaring omtrent gedrag en

    • b.

      dat als de dienst zorg omvat waarvoor krachtens landelijk geldende kwaliteitscriteria een minimaal opleidingsvereiste is, de hulpverlener over de desbetreffende kwalificatie beschikt.

    • c.

      dat de ondersteuning aan de jeugdige en/of zijn ouders niet mag leiden tot overbelasting bij de persoon die deze niet-professionele hulp verleent.

  • 4.

    In de beoordeling van het pgb-plan betrekt het college in ieder geval de volgende aspecten:

    • a.

      de benodigde ondersteuning is niet goed vooraf in te plannen;

    • b.

      de benodigde ondersteuning moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de benodigde ondersteuning moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de benodigde ondersteuning moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      als het noodzakelijk is om 24 uur ondersteuning op afroep te organiseren;

    • f.

      als de ondersteuning door de aard van de beperking door een vaste hulpverlener moet worden geboden.

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen

Artikel 14. Weigering persoonsgebonden budget

  • 1.

    Een persoonsgebonden budget is uitsluitend mogelijk voor individuele voorzieningen.

  • 2.

    Het college kent geen persoonsgebonden budget toe:

    • a.

      voor het ontvangen van GGZ-behandeling geboden door iemand uit het sociale netwerk;

    • b.

      als niet wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 13 van deze verordening;

    • c.

      als het bieden van een keuze voor het persoonsgebonden budget negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende individuele voorzieningen in natura;

    • d.

      als er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie;

    • e.

      ten behoeve van de bemiddeling bij het aanvragen van een indicatie of bij aanvragen en bemiddeling van het beheer van het persoonsgebonden budget;

    • f.

      ten behoeve van kosten voor feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • g.

      als blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • h.

      Het ernstige vermoeden bestaat dat aanvrager niet in staat is de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken uit te voeren.

    • i.

      De veiligheid, doeltreffendheid en cliëntgerichtheid en rechtmatigheid onvoldoende is gegarandeerd.

Artikel 15. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb is gebaseerd op een door de jeugdige of zijn ouder(s) opgesteld en door het college vastgesteld plan, zoals beschreven in artikel 13;

    • a.

      Wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het pgb toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten en andere maatregelen die tot de individuele voorziening behoren, van derden te betrekken, en

    • b.

      bedraagt ten hoogste de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening in natura. Indien de kosten van de door de jeugdige en/of zijn ouder(s) beoogde individuele voorziening uitstijgen boven de kostprijs van de naar het oordeel van het college adequate individuele voorziening in natura, dienen de jeugdige en/of zijn ouder(s) het verschil zelf bekostigen

  • 2.

    Het college houdt bij de vaststelling van de hoogte van het pgb rekening met het feit of er sprake is van formele hulp of informele hulp zoals bedoeld in artikel 16.

  • 3.

    De tarieven die gebruikt worden voor alle toe te kennen voorzieningen in pgb worden genoemd in de bijlage van deze verordening.

  • 4.

    De pgb tarieven worden jaarlijks, met ingang van 1 januari, geïndexeerd conform het CPI-indexcijfer, alle huishoudens (reeks 2020 = 100). De aanpassing zal worden berekend op basis van de jaarmutatie van de maand juli en wordt afgerond op één decimaal. Indien deze bedragen wijzigen draagt het college zorg voor het kenbaarheid van de laatstelijk in de plaats gestelde bedragen. Indien het CPI-indexcijfer een negatief indexcijfer geeft, wordt het indexcijfer van nul gehanteerd.

Artikel 16. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 van het Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

Hoofdstuk 4 . Kwaliteit en toezicht

Artikel 17. Kwaliteitseisen jeugdhulp

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de jeugdige en/of zijn ouders;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg waaronder informele zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • d.

      voor zover van toepassing, erop toe te zien dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van de beroepskrachten tenminste voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de in de toepasselijke sector erkende keurmerken.

  • 2.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van jeugdige en/of zijn ouders ten aanzien van alle voorzieningen.

  • 3.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels, in overeenkomsten en bij subsidieverlening aanvullende eisen stellen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten en verleners van hulp en ondersteuning op basis van een informeel pgb goed werkgeverschap, de klachtregeling en medezeggenschapseisen daaronder begrepen.

  • 5.

    Het college ziet toe op de naleving van de eisen die voortvloeien uit lid 1 tot en met 4, in ieder geval door periodieke overleggen en evaluaties met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek, en het zo nodig in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 18. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en kan een meldingsambtenaar aanwijzen.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthouder.

  • 3.

    De toezichthouder doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van calamiteiten en geweld bij de verstrekking van een voorziening.

Artikel 19. Controle recht- en doelmatig gebruik individuele voorziening en bestedingen pgb

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op de besteding.

  • 3.

    De Sociale verzekeringsbank controleert vooraf de zorgovereenkomst(en) tussen de budgethouder en zijn zorgverlener arbeidsrechtelijk.

  • 4.

    Het college controleert vooraf de zorgovereenkomst op de afspraken zoals overeengekomen in het budgetplan.

  • 5.

    Het college kan, achteraf, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar, de verstrekte persoonsgebonden budgetten, middels een steekproef controleren.

  • 6.

    Het college kan op basis van een steekproef een verdere controle uitvoeren aan de hand van door de budgethouder te overleggen relevante, originele en gedateerde facturen en/of betaalbewijzen en/of een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen.

  • 7.

    In verband met de in lid 4 van dit artikel genoemde controle dient de budgethouder gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.

  • 8.

    Indien, met de in dit artikel genoemde bescheiden niet of niet volledig adequate besteding van het persoonsgebonden budget aangetoond kan worden of bij gebleken misbruik dan wel aanwending van het persoonsgebonden budget ten behoeve van andere zaken dan waartoe dit is toegekend, kan het college het al verstrekte persoonsgebonden budget geheel of ten dele intrekken en terugvorderen.

  • 9.

    Ingeval van een persoonsgebonden budget voor een eenmalige aanschaf vooraf wordt uitbetaald, controleert het college de besteding hiervan achteraf. Cliënt dient binnen 3 maanden na verstrekking van het persoonsgebonden budget desgevraagd een originele nota te kunnen overleggen. Het vastgestelde persoonsgebonden budget betreft een maximum vergoeding. Indien de ingediende nota lager is dan het toegekende pgb, zal het pgb worden gelijkgesteld met het bedrag vermeld in de nota.

  • 10.

    Bij overlijden van de cliënt zal het persoonsgebonden budget voor periodieke dienstverlening worden stopgezet per eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden.

Hoofdstuk 5. Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding misbruik

Artikel 20. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.

  • 2.

    Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, beëindigen, wijzigen, herzien of intrekken als het college vaststelt dat:

    • a.

      de jeugdige of zijn ouders onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid;

    • b.

      de jeugdige of zijn ouders niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb zijn aangewezen;

    • c.

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d.

      de jeugdige of zijn ouders niet voldoen aan de voorwaarden van de individuele voorziening of het pgb, of

    • e.

      de jeugdige of zijn ouders de individuele voorziening of het daarmee samenhangende pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het is bestemd.

  • 3.

    Als het college een besluit op grond van het tweede lid onderdeel a heeft herzien of ingetrokken, kan het college de geldswaarde vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening of het teveel of ten onrechte genoten pgb.

Artikel 21. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik

  • 1.

    Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en niet-gebruik van deze wet.

  • 3.

    Het college stelt nadere regels vast over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Hoofdstuk 6. Afstemming met andere voorzieningen

Artikel 22. Afstemming met gezondheidszorg

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en de zorgverzekeraars over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing, als bedoeld in artikel 2.6 eerste lid, onderdeel g van de wet en artikel 6 lid 4 van deze verordening, plaatsvindt.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen, en hoe te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of zijn ouders ondersteund worden richting het CIZ, indien er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 23. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a.

      het overleg over de aangewezen jeugdhulp in het kader van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,

    • b.

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering;

    • c.

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,

    • d.

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een persoonsgebonden budget kan zijn namens de jeugdige en zijn ouders,

    • e.

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet dient te worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de afspraken als bedoeld in het tweede lid vast in een protocol als bedoeld in artikel 3.5 lid 3 lid van de wet.

Artikel 24. Afstemming met het justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken instellingen nemen de afspraken zoals bedoeld in het eerste lid op in het protocol zoals bedoeld in artikel 16 lid 3 van deze verordening en het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 25. Afstemming met voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het toegangsteam van de gemeente.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige en/of zijn ouders.

Artikel 26. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 27. Afstemming met Wmo‐voorzieningen

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen dan wel ouders op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg onder zijn verantwoordelijkheid wanneer de jeugdige de leeftijd van 18 jaar bereikt.

Artikel 28. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren en waar nodig jeugdigen en hun ouders helpen de juiste ondersteuning vanuit de gemeentelijke voorzieningen –zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen - te krijgen om deze belemmeringen weg te nemen.

Hoofdstuk 7. Waarborgen verhouding prijs en kwaliteit

Artikel 29. Verhouding prijs en kwaliteit jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • e.

      kosten voor bijscholing van het personeel.

Artikel 30. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

Hoofdstuk 8. Klachten en medezeggenschap

Artikel 31. Klachtregeling

Het college behandelt klachten van de jeugdige of zijn ouders die betrekking hebben op de wijze van afhandeling van aanvragen als bedoeld in deze verordening overeenkomstig de bepalingen van de Klachtenverordening gemeente Beek.

Artikel 32. Betrekken ingezetenen bij ontwikkelen beleid

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt de jeugdige of zijn ouders en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels vaststellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Hoofdstuk 9. Slotbepalingen

Artikel 33. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd.

Artikel 34. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening jeugdhulp Beek 2019 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Een jeugdige of ouder houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening jeugdhulp Beek 2019, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening jeugdhulp Beek 2019 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens deze verordening.

Artikel 35. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2021.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Jeugdhulp 2021 gemeente Beek.

 

Vastgesteld in de raadsvergadering van 17 december 2020,

GuliëlErven

Griffier

Christinevan Basten-Boddin

Voorzitter gemeenteraad