Organisatie | Sluis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Parkeerverordening 2003 |
Citeertitel | Parkeerverordening 2003 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp | Parkeerverordening |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
07-04-2004 | 17-07-2012 | Nieuwe regeling | 23-09-2004 Zeeuws Vlaams Advertentieblad, 6 oktober 2004. | Parkeerverordening |
Afdeling I Definities en begripsomschrijvingen
a. RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;
b. motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990;
c. parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- en of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
d. houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) aangehouden register van opgegeven kentekens als houder wordt aangemerkt degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;
e. parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip va verzamelparkeerders en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;
f. parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorend bij parkeerapparatuur;
g. belanghebbendenplaats; een parkeerplaats die:
h.vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het is toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;
i.vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.
Afdeling II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen
1.Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.
2.Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.
1. Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.
2. Een vergunning kan in ieder geval worden verleend aan:
a. een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerpapparatuurplaatsen aanwezig zijn (categorie I);
b. een eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren (categorie II);
3. Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.
1.Burgmeester en wethouders beslissen binnen twee maanden na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.
2.Burgemeester en wethouders kunnen de in het tweede lid genoemde termijn met ten hoogste één verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.
Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:
a. op verzoek van de vergunninghouder;
b. wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;
c. wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunning komt te vervallen;
d. wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;
e. wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de ‘vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;
Afdeling III Verbodsbepalingen
1.Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig [voertuig] te plaatsen of telaten staan:
2.Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.
3.Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.
Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze of met andere middelen, dan wel met andere munten dan die welke in de kennisgeving op de parkeerapparatuur staan aangegeven in werking te stellen.
1.Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig [voertuig] te parkeren of geparkeerd te houden:
2. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen aan het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.
Afdeling V Overgangs- en slotbepalingen
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn de door burgemeester en wethouders aangewezen personen belast.
1.Deze verordening treedt met toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke Referendumwet op de dag na bekendmaking in werking.
2.De “Parkeerverordening 2001” van 13 september 2001 van de voormalige gemeenten Sluis-Aardenburg en de “Parkeerverordening 1997” van 19 december 1996 van de voormalige gemeente Oostburg wordt ingetrokken met ingang van de in het eerste lid bedoelde datum.