Organisatie | Schinnen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Kadernota Kampeerbeleid Schinnen |
Citeertitel | Kampeerverordening gemeente Schinnen 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Datum inwerkingtreding bij benadering
Gemeentewet, art. 150
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2010 | 01-01-2021 | Nieuwe regeling | 04-02-2010 Onbekend | Onbekend | |
04-02-2010 | 04-02-2010 Goed Nieuws |
Per 1 januari 2008 is de Wet op de Openluchtrecreatie komen te vervallen. Deze wet was de basis voor vergunningen, ontheffingen en vrijstellingen op het gebied van kamperen. Na deze datum moeten gemeenten hun regelgeving op het gebied van kamperen zelf vaststellen. Het Bestemmingsplan en de APV zijn de meest geëigende instrumenten om het kampeerbeleid verder uit te werken. Wij hebben ervoor gekozen om daarnaast een afzonderlijke Kampeerverordening op te stellen om zo eventuele onwenselijke hiaten in de regelgeving op te vangen.
Deze samenvatting geeft de hoofdlijn van de beleidskeuzen weer. Wij onderscheiden de volgende categorieën: kampeerterreinen, kleinschalig kamperen, tijdelijk kamperen, natuurkampeerterreinen en vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik.
De kern van de Beleidskeuze in deze Nota Kampeerbeleid is het vastleggen van een ruimtelijke zonering van deze verschillen in het bestemmingsplan. Een dergelijke zonering is nodig om functionele redenen en/of om natuur- en landschappelijke redenen en ook om de ruimte voor toeristisch kamperen in onze regio veilig te stellen.
De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is het behoud van een onderscheid tussen kleinschalig kamperen en reguliere campings en het begrenzen van het maximaal aantal standplaatsen tot 25, tenzij er specifieke natuur- of landschappelijke redenen zijn om dit maximum in voorkomende gevallen te verlagen.
De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is om tijdelijk kamperen te begrenzen tot maximaal 10 dagen.
De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is dat wij in de regelgeving aansluiten bij de toelatingsvoorwaarden van de Stichting Natuurkampeerterreinen
Vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik
De kern van de beleidskeuze in deze nota kampeerbeleid is dat wij dit niet toestaan.
De beleidskeuzen worden in de linker kolom beschreven, de bijbehorende argumentatie en toelichting in de rechter kolom.
Hoewel de naam anders doet vermoeden, had de Wet op de Openluchtrecreatie (WOR) voornamelijk betrekking op het kamperen in Nederland. Met ingang van 1 januari 2008 is deze wet in het licht van het dereguleringsbeleid van het Rijk komen te vervallen. Daarmee is tevens de basis onder de door gemeenten uitgegeven kampeervergunningen, vrijstellingen en verordeningen komen te vervallen. Alle gemeenten moeten vervolgens een eigen keuze maken ten aanzien van het reguleren van het kamperen voor hun grondgebied.
Wij kiezen ervoor om een nieuw instrument te gebruiken, namelijk de Kampeerverordening. Daarnaast zullen bestaande instrumenten als het bestemmingsplan en de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) gebruikt worden. Voordat het kamperen als thema wordt opgenomen in deze nieuwe en bestaande instrumenten willen wij de inhoudelijke beleidskeuzen actualiseren. Dit is aanleiding geweest voor de gemeente Schinnen om een Kadernota Kampeerbeleid op te stellen. De Kadernota Kampeerbeleid dient door de raad op 4 februari 2010 te worden vastgesteld, de inhoudelijke adviezen worden verwerkt in de Kampeerverordening, de bestemmingsplannen voor kamperen in Schinnen en in de APV. Als peildatum wordt 1 januari 2010 aangehouden.
De intrekking van de WOR past binnen het streven van het kabinet om de bureaucratie en regelzucht te verminderen. Het is nadrukkelijk de bedoeling van de wetgever dat deregulering en vermindering van de administratieve lastendruk op het gemeentelijke niveau wordt voortgezet. Terughoudendheid bij het stellen van voorschriften ten aanzien van kampeerterreinen vormt dan ook het uitgangspunt. De minister heeft de gemeenten gevraagd om voor 1 januari 2008 de minimale noodzakelijke aandachtspunten rondom kamperen te regelen middels een algemene plaatselijke verordening of via een bestemmingsplanherziening.
1.2 Gevolgen voor de gemeenten
De intrekking van de WOR heeft een groot aantal gevolgen voor de gemeenten, met name ten aanzien van inrichting en grootte van kampeerterreinen. De kampeerregelgeving in de WOR bevatte regels over de ruimtelijke spreiding en de diversiteit van het kampeeraanbod, de regeling van de kampeerovereenkomst en voorschriften op het gebied van hygiëne, gezondheid en veiligheid. Voor de gemeenten liggen hier veel kansen om het kampeerbeleid voor de toekomst op een positieve gebiedsgerichte manier op te pakken. Voordat het kamperen als thema wordt opgenomen in de nieuwe en bestaande instrumenten kan iedere gemeente er voor kiezen om de inhoudelijke beleidskeuzen te actualiseren. Vanuit de kampeersector is er op aangedrongen dat gemeenten dergelijke beleidskeuzen binnen toeristische regio’s op elkaar afstemmen. Via een bestemmingsplanherziening kunnen de minimale noodzakelijke ruimtelijke aandachtspunten rondom kamperen worden geregeld.
2.1 Bestaande provinciale kaders
Het nieuwe (gemeentelijke) ruimtelijke beleid voor het kamperen zal rekening dienen te houden met de bestaande kaders. Het belangrijkste provinciale kader wordt gevormd door het Provinciaal Omgevingsplan Limburg (POL). In het POL is een aantal beleidsregels geformuleerd in het kader van toerisme, welke als basis voor de visievorming op regionaal niveau kan fungeren. Hierin wordt het grote belang van de kwaliteit en vitaliteit van het platteland en de instandhouding van het culturele erfgoed nogmaals benadrukt. Daarnaast is in het POL het grote belang aangegeven van de bescherming, ontwikkeling en beheer van de robuuste ecologische structuur via de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de Provinciale Ontwikkelingszone Groen (POG) en de groene kwaliteit van het platteland erbuiten. Voor de instandhouding van ons cultuurhistorisch erfgoed zijn er tevens extra mogelijkheden binnen de toeristische sector mits deze de kwaliteit van de locale landschappelijke waarden niet aantasten.
In het POL 2006 is aangegeven dat toerisme een belangrijke economische sector voor Limburg is. Het is noodzakelijk dat er een kwaliteitsimpuls komt die samen dient te gaan met een verbetering van de omgevingskwaliteit. De provincie wil de noodzakelijke dynamiek in deze sector stimuleren door het creëren van voldoende ontwikkelingsruimte, die samengaat met verbetering van de kwaliteit van de omgeving. In de POL herziening, op onderdelen Contourenbeleid Limburg (juni 2005), is tevens aangegeven dat er door flexibilisering meer mogelijkheden voor ontwikkelingen buiten de contouren komen. Via de toepassing van VORm (economische ontwikkelingen combineren met kwaliteitsverbetering) dienen deze ontwikkelingen buiten de contouren wel gekoppeld te zijn aan kwaliteitsverbetering van het buitengebied. Het beleid van de provincie was nog niet zo lang geleden (met name) gericht op het voorkomen van ongewenste ontwikkelingen en is nu juist gericht op het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. Het begrip kwaliteit staat hierbij voorop: ruimtelijke ontwikkelingen dienen een bijdrage te leveren aan de gewenste omgevingskwaliteiten. Binnen de provincie is hiertoe een beleidskader en een bijbehorend instrumentarium opgesteld, waarin dit principe is opgenomen. Als inspiratiebron heeft het Amerikaanse model van verhandelbare ontwikkelingsrechten gefungeerd. In Limburg hebben we dit op basis van deze gedachte naar de Nederlandse context vertaald. We spreken daarom van VORm: Verhandelbare Ontwikkelings-Rechten-methode.
Voor bestaande bedrijven die gelegen zijn in de Ecologische Hoofd Structuur (EHS) wil de provincie gebruik gaan maken van de EHS-saldobenadering, herbegrenzing, verevening of rood voor groen oplossing. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in de EHS zijn niet toegestaan, afhankelijk van de maatschappelijke noodzaak van de ingreep en de meerwaarde voor de EHS, bestaat de mogelijkheid voor de toepassing van het “nee-tenzij” regime.
In het POL 2006 zijn perspectieven (P1-P9) aangegeven. Deze perspectieven geven de gewenste ontwikkelingen van de gebieden aan. En daarbij tevens de beperkingen van de gebieden. In de praktijk blijkt dat de meest waardevolle en meest kwetsbare gebieden (P1-P3) juist ook de gebieden zijn die wegens hun hoge landschappelijke waarde het meest in trek zijn bij de toeristisch recreatieve sector. Dit kan leiden tot conflicten tussen de beleidsmatig gewenste ontwikkeling van een gebied en de vanuit de markt gewenste ontwikkeling. In het POL is aangegeven dat voor bestaande bedrijven hiervoor naar oplossingen zal worden gezocht, passend binnen het kader. Nieuwvestiging binnen deze gebieden wordt in het bestaand beleid uitgesloten. Volledigheidshalve wordt op de volgende pagina een korte omschrijving van de perspectieven 1 t/m 3 gegeven.
Voor ontwikkelingen binnen de EHS die de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden aantasten of de nagestreefde ontwikkelingen belemmeren geldt het “nee-tenzij” regime. Alleen onder strikte voorwaarden kan gezocht worden naar het oplossen van knelpunten van bestaande toeristische bedrijven, mits dit tevens leidt tot een versterking van de ecologische structuur en de landschappelijke waarden. Nieuwe ontwikkelingen zijn binnen P1 niet mogelijk.
P2 Provinciale Ontwikkelingszone Groen
Binnen de POG geldt een ontwikkelingsgerichte basisbescherming, waarbij o.a. het instandhouden van een goede toeristisch-recreatieve structuur van groot belang is. Het beleid in de POG is gericht op het versterken en ontwikkelen van natuur- en landschapswaarden, het zorgdragen voor het vasthouden en bergen van water in de beekdalen en het voorkomen van erosie op de steile hellingen. Ontwikkelingen in de toeristische sector zullen een duidelijke bijdrage dienen te leveren aan de doelstelling van de POG, indien het de uitbreiding van bestaande voorzieningen betreft, nieuwe vestigingen in de POG zijn uitgesloten.
P3 Veerkrachtige watersystemen
De gebieden in P3 hebben een relatief open karakter en zijn ingericht voor gebruik door vooral grondgebonden landbouw. De ontwikkeling van functies binnen deze gebieden is mogelijk mits dit aansluit op het bieden van ruimte aan een voldoende veerkrachtig watersysteem. De verwevenheid van functies die kenmerkend zijn voor deze gebieden dienen behouden en versterkt te worden. Binnen de P3 gebieden zijn er mogelijkheden voor ontwikkeling van recreatieve activiteiten middels een BOM+ oplossingen (Bedrijfskavel op Maat plus; Inpassing van agrarische bedrijven) oplossing, mits het geen aantasting van de bestaande omgevingskwaliteit betekent, waarbij het versterking van het groene karakter wordt voorgestaan. Nieuwe vestigingen in P3 zijn alleen mogelijk indien er geen andere mogelijkheden bestaan en er voor een goede landschappelijke inpassing in de omgeving wordt zorggedragen.
De provincie Limburg heeft in de loop der jaren een aantal kwaliteitsinstrumenten ontwikkeld voor de ruimtelijke ordening. Het gaat daarbij om regelgeving die er voor zorgt dat ontwikkelingsruimte die geboden wordt in het buitengebied leidt tot een kwaliteitsverbetering van dat buitengebied. Voorbeelden zijn de Ruimte voor Ruimte regeling (sloop van stallen in ruil voor de bouw van woningen), de Rood voor Groen regeling (nieuwe landgoederen), BOM+ (Bedrijfskavel op Maat plus; inpassing van agrarische bedrijven) en VORm (economische ontwikkelingen combineren met kwaliteitsverbetering). In 2008 is de provincie Limburg begonnen met de ontwikkeling van een nieuw beleid dat de bestaande regelgeving op dit gebied moet vervangen. Dit noemen we het Limburgs Kwaliteitsmenu. Het Kwaliteitsmenu is in 2009 door Provinciale Staten vastgesteld. De provinciale regelingen worden vervangen door de gemeentelijke uitwerkingen van het Limburgs Kwaliteitsmenu in een structuurvisie. De toepassing van het Limburgs Kwaliteitsmenu komt daarmee, met uitzondering van (provinciale) inpassingsplannen per 1 januari 2010 in handen van de gemeenten.
De provincie Limburg is van mening dat een aantal richtlijnen benoemd dienen te worden die ten behoeve van de provinciale sturing van belang zijn voor het gemeentelijke beleid. Daarnaast is enige uniformiteit in de gemeentelijke regelingen ook wenselijk.
Het gaat daarbij over de onderstaande richtlijnen:
Het aantal standplaatsen voor kleinschalig kamperen kan rechtstreeks toegestaan worden of via een vrijstellingsbevoegdheid van B&W geregeld worden: dat betekent max. 15 plaatsen binnen de PHS, de Nationale Landschappen en -Parken en de rijksbufferzonegebieden; en max. 25 binnen de overige gebieden (zie bijgevoegde kaarten). Grotere aantallen zijn alleen mogelijk na afstemming in regionaal verband, d.m.v. een wijziging van het bestemmingsplan of een projectbesluit ex art. 3.10 Wro;
Kamperen bij de burger (in het verleden veelal ontstaan na het vervallen van de agrarische functie ter plaatse) is in de regel in de geldende bestemmingsplannen positief bestemd. Voor de bestaande locaties waar er geen positieve bestemming is opgenomen zal er een overgangsbepaling moeten gelden. Nieuwe ontwikkelingen t.b.v. ‘kamperen bij de burger’ zijn alleen mogelijk via een wijziging van het bestemmingsplan of een projectbesluit ex art. 3.10 Wro.
In dit hoofdstuk worden de voorgestelde beleidskeuzen op locaal niveau voor kamperen per categorie aangegeven. Deze categorieën zijn kampeerterreinen, kleinschalig kamperen, tijdelijk kamperen, natuurkampeerterreinen en vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik. Omdat de argumenten bij een uiteindelijke beleidskeuze doorslaggevend zijn, is hier veel aandacht aan besteed in de tekst. De voorgestelde beleidskeuzen worden in de linkerkolom beschreven, de bijbehorende argumentatie en toelichting daarbij vindt u in de rechterkolom.
De categorie kampeerterreinen heeft betrekking op de van oudsher veel voorkomende reguliere campings. Veel campings zijn in de loop der jaren gegroeid van eenvoudige terreinen voor tenten tot in sommige gevallen recreatieparken met chalets en centrumvoorzieningen. Overigens zijn er in de praktijk veel situaties waarbij recreatiebedrijven zowel terreinen voor tenten aanbieden als terreinen voor bijvoorbeeld stacaravans op één en dezelfde camping. Deze diversiteit kan bijdragen aan een gezonde bedrijfsvoering. Deze paragraaf behandelt eerst de algemene beleidskeuzen en vervolgens de beleidskeuzen behorend bij de verschillende soorten kampeerterreinen.
3.2 Kampeerterrein I: Toeristische plaatsen
Op deze kampeerterreinen zijn alleen toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, trekkershutten en tenthuisjes toegestaan. Het gemeenschappelijke kenmerk van deze kampeermogelijkheden is dat het vrijwel altijd om toeristische standplaatsen gaat en meestal niet om vaste standplaatsen.
3.3 Kampeerterrein II: Stacaravans
3.4 Kampeerterrein III: Chalets
3.5 Recreatiewoningen (vallen buiten kampeerbeleid)
Recreatiewoningen vallen buiten het bestek van deze Kadernota. Ze hebben ook geen relatie met het vervallen van de Wet op de Openluchtrecreatie.
Bij de intrekking van de WOR blijken de mogelijkheden die worden geboden voor kleinschalig kamperen (ook wel bekend onder de titel ”kamperen bij de boer”) tot discussies te leiden. De provincie Limburg is van mening dat kleinschalig kamperen als aparte vorm gehandhaafd dient te worden. Er is een duidelijke behoefte aan deze vorm van kamperen, waarbij wanneer het onderscheidt tussen kleinschalig kamperen en regulier kamperen gehandhaafd blijft, er twee verschillende markten bediend worden. Kleinschalig kamperen is daarmee belangrijk voor de diversiteit van het aanbod. Het onderscheid tussen kleinschalig en regulier kamperen is niet alleen gebaseerd op de grootte van de terreinen, maar ook op de beleving van het platteland.
Vanuit de exploitanten van de kleinschalige campings is gevraagd om uitbreiding mogelijk te maken, waarbij de bovengrens van 15 standplaatsen kan worden losgelaten. De provincie is van mening dat dit niet zonder meer kan om verschillende redenen. Ten eerste zijn er in Limburg een aantal gebieden die een hoge landschappelijke waarde hebben, welke tevens in de Nota Ruimte zijn aangewezen als Nationaal landschap en Nationale parken. Deze gebieden zijn enerzijds kwetsbaar, maar anderzijds kennen deze ook al een groot aantal kleinschalige campings. Het vergroten van het aantal standplaatsen en het aantal kleinschalige campings zal een verstorende invloed kunnen hebben op de kwaliteit van het bestaande landschap. De consequentie is dat in deze gebieden, nieuwe kleinschalige campings alleen worden toegelaten als er andere beëindigd worden (saldobenadering) en dat anderzijds de bovengrens op 15 wordt vastgezet in de genoemde Nationale Landschappen en –Parken, en 25 voor de overige gebieden. Daarnaast blijft er een onderscheid bestaan tussen kamperen als neveninkomsten en als bedrijfsmatige activiteit. De provincie beseft dat er ook in de kwetsbare gebieden nog plekken kunnen zijn waar uitbreiding tóch verantwoord kan zijn. Dit wordt niet onmogelijk gemaakt, maar zal via een bestemmingswijziging of ontheffing dienen te geschieden, waarbij alle aspecten afgewogen dienen te worden. In de overige gebieden is meer ruimte aanwezig voor nieuwvestiging en uitbreiding. De gemeente Schinnen kan op basis van een goede toeristisch recreatieve visie met een ruimtelijke onderbouwing vanuit de Regio een afweging maken voor de uitbreiding van toeristische activiteiten.
De provincie is van mening dat het kleinschalig kamperen een onderdeel is van de verbrede plattelandsontwikkeling, en een ondergeschikte activiteit betreft, het kamperen bij de boer. Het is een mogelijkheid voor de agrarische ondernemers om hun bedrijf te verbreden. Vanuit oogpunt van economisering van het landelijk gebied en versterking van de agrarische bedrijfsvoering is deze mogelijkheid bij gewone burgerwoningen in het buitengebeid niet gewenst. Daarnaast is voor veel bezoekers de aanwezigheid van het agrarische bedrijf en de beleving van het platteland juist de aantrekkingskracht van het kleinschalig kamperen. De regeling voor de burger dient vanuit concurrentie met de reguliere exploitanten en de handhaafbaarheid gekoppeld te worden aan het beleid voor reguliere kampeerterreinen om een duidelijk verschil tussen kleinschalige campings en reguliere campings in stand te houden.
Wanneer het agrarisch bedrijf wordt beëindigd zal bezien moeten worden of bestemming als reguliere camping tot de mogelijkheden behoort of dat de kleinschalige camping dient te worden beëindigd.
Deze vorm van kamperen is veelal gekoppeld aan evenementen of festiviteiten. Een weiland of grasveld wordt dan tijdelijk gebruikt voor het kamperen van een groep mensen.
3.9 Vrij kamperen en kamperen voor eigen gebruik
Met het vervallen van de WOR bieden de nieuwe kampeerverordening, het bestemmingsplan en de APV als instrumenten gelegenheid voor het opvangen van eventuele onwenselijke hiaten in regelgeving. Het bestemmingsplan zal voor alle in het vorige hoofdstuk beschreven vormen van recreatie een ruimtelijk toetsingskader bieden. De APV is aanvullend aan het bestemmingsplan waar het gaat om zaken als bijvoorbeeld openbare orde, veiligheid en zedelijkheid. De overige uitgangspunten uit de Kadernota worden vastgelegd in de Kampeerverordening die door de raad zal worden vastgesteld. Het juridisch bindende deel van een bestemmingsplan zijn de voorschriften en de plankaart. De voorschriften en de plankaart gaan vergezeld van een toelichting. In de toelichting staat een verwijzing, c.q. een korte samenvatting opgenomen naar of van het door de gemeente vastgestelde Kampeerbeleid.
Onderstaand wordt per categorie beschreven op welke wijze het Bestemmingsplan dan wel de APV zal worden ingezet.
Deze terreinen kunnen in het bestemmingsplan voor 1 januari 2008 bij recht worden bestemd op basis van de soorten kampeerterreinen zoals genoemd in het vorig hoofdstuk.
De SVBP 2008 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) gaat uit van een hoofdgroep “Recreatie”. Binnen deze hoofdgroep is het mogelijk om de bestemming “Recreatie – Kampeerterrein” te maken. Met behulp van aanduidingen “kampeerterrein I”, “kampeerterrein II” en “kampeerterrein III” is binnen deze bestemming onderscheid gemaakt tussen de voorgestelde soorten kampeerterreinen. Voor wat betreft het wel of niet bouwvergunningplichtig zijn van bijvoorbeeld een chalet, is de Woningwet richtinggevend. Bij de herziening van de Woningwet heeft de Minister van VROM kampeermiddelen niet aangemerkt als bouwwerk in de zin van de Woningwet. Kampeermiddelen blijven daarmee niet-bouwvergunningplichtig.
Binnen een bestemmingsplan wordt het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden tot strijdig gebruik bestemd, met uitzondering van de gronden die bestemd zijn als Recreatie – Kampeerterrein. Vervolgens wordt een ontheffingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleinschalig kamperen onder de voorwaarden zoals die in de betreffende paragraaf worden genoemd. De ontheffing kan niet worden verleend voor gronden met de bestemming natuur, aanduiding Habitat-richtlijn, archeologisch waardevol of behoud openheid.
Bij tijdelijk kamperen zijn in de APV criteria opgenomen waaraan moet worden voldaan om een ontheffing te krijgen. In de APV is een regeling opgenomen die betrekking heeft op het tijdelijk kamperen buiten kampeerterreinen (VNG, Groene Reeks 129, 2005).
Per incidentele aanvraag kunnen wij beoordelen of een ontheffing op de APV kan worden verleend, voor zover het bestemmingsplan zich niet verzet tegen kamperen op de betreffende locatie (denk aan bijvoorbeeld natuurgebieden). Bij de ontheffing moet worden aangegeven voor welke korte aaneengesloten periode de ontheffing geldt. Verder dient de aanvraag te voldoen aan de criteria zoals genoemd in de door de raad vastgestelde Nota Kampeerbeleid. Het tijdelijk kamperen is planologisch relevant indien het meerdaags is (inclusief opbouw en afbraak), het van enige importantie is (bepaald door bezoekers en/of deelnemers) of het met enige regelmaat plaatsheeft. In deze gevallen kan voor tijdelijk gebruik ontheffing worden verleend van de gebruiksbepaling in de Regels van het Bestemmingsplan. Deze ontheffing dient te worden verleend naast de ontheffing op de APV.
Natuurkampeerterreinen kunnen positief worden bestemd als deze voldoen aan de voorwaarden van de Stichting Natuurkampeerterreinen (zie ook paragraaf 2.8).
Vrij kamperen, kamperen voor eigen gebruik
Voor wat betreft het vrij kamperen en het kamperen voor eigen gebruik staat in de APV opgenomen dat dit niet is toegestaan zonder ontheffing. Door middel van een Algemene gebruiksbepaling in de regels van het bestemmingsplan kan het kamperen buiten de bestemmingen Recreatie-Kampeerterrein en Recreatie-Natuurkampeerterrein worden aangeduid als strijdig gebruik.
Bijlage I: Kampeerverordening gemeente Schinnen 2010
Voor toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt verstaan onder:
Permanente bewoning: het gebruiken van een kampeermiddel als hoofdverblijf. Als criterium hiervoor geldt dat hij of zij op het betreffende adres een woonadres heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, terwijl tevens uit het geheel van feiten en omstandigheden blijkt dat het betreffende adres als zijn of haar hoofdverblijf fungeert.
Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in artikel 2, lid 1, voor het gelegenheid geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen buiten de in artikel 2, lid 1 bedoelde kampeerterreinen, door groepen uitgaande van een vereniging of andere organisatie met een doelstelling van sociale, educatieve of wetenschappelijke aard, gedurende een in de ontheffing aangegeven korte, aaneengesloten periode.
Vergunningen verleend op grond van artikel 8 van de voormalige Wet op de Openluchtrecreatie worden gedurende 1 jaar na inwerkingtreding van deze verordening aangemerkt als vergunning welke zijn verleend op grond van deze verordening, voor zover zij niet eerder zijn vervallen of worden ingetrokken.
Bijlage II: Onderdeel APV gemeente Schinnen 2009
Afdeling 5. Kamperen buiten kampeerterreinen
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
Artikel 4:18 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen
Artikel 4:19 Aanwijzing kampeerplaatsen