Organisatie | Kapelle |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing Kapelle 2021 |
Citeertitel | Verordening rioolheffing 2021 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 228a van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-12-2020 | nieuwe regeling | 15-12-2020 |
De gemeenteraad van de gemeente Kapelle;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 november 2020, nummer D20.244718;
gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;
Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2021
In deze verordening wordt verstaan onder:
- gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;
- perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
- verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft;
- water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater, grondwater of oppervlaktewater.
Artikel 2 Aard van de belasting
Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:
Artikel 3 Belastbaar feit, belastingplicht
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten
Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid wordt voor niet-woningen geheven naar de waarde in het economische verkeer van het perceel waarbij geldt dat:
als voor het perceel geen waarde op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld, de heffingsmaatstaf van dat perceel wordt bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
De belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid wordt voor woningen geheven naar de samenstelling van het huishouden, met een onderscheid naar éénpersoonshuishoudens en meerpersoonshuishoudens, waarbij geldt dat de gegevens uit de basisregistratie personen aan het begin van het kalenderjaar of aan het begin van de belastingplicht leidend zijn tenzij anders blijkt.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid wordt de belasting als bedoeld in artikel 3, eerste lid, voor niet-woningen, die bestaan uit een woninggedeelte en een niet-woninggedeelte, in geval er vanuit het niet-woninggedeelte geen water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, geheven als ware het een woning als bedoeld in het tweede lid.
Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing en invordering
De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang
Artikel 10 Termijnen van betaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand, volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later.
In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan minder dan € 10.000,00 en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening nog maanden in het kalenderjaar waarin de aanslagen worden opgelegd overblijven, met dien verstande, dat het aantal termijnen tenminste vier en ten hoogste negen bedraagt. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel
Vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2020.