Organisatie | Sint Anthonis |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Toeslagen en verlagingen WWB 2011 |
Citeertitel | Verordening Toeslagen en verlagingen Wet werk en bijstand 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Datum ondertekening inwerkingstredingbesluit 08-02-2010
Bron ondertekening inwerkingstredingbesluit PeelrandWijzer 03-03-2010.
Wet werk en bijstand (WWB), art. 8, 1e lid sub c, art. 30
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2012 | 24-04-2014 | Nieuwe regeling | 12-12-2011 PeelrandWijzer | Onbekend. | |
01-01-2012 | 13-05-2014 | Nieuwe regeling | 12-12-2011 PeelrandWijzer | Onbekend. | |
11-11-2004 | Nieuwe regeling | 27-09-2004 PeelrandWijzer 29-09-2004 | Geen. |
Hoofdstuk 2 Verhogen en verlagen van de norm
Artikel 2 Verhogen van de norm
De norm wordt verhoogd met een toeslag indien de alleenstaande of de alleenstaande ouder van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar hogere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van het niet of niet geheel kunnen delen van deze kosten met een ander.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft bepaald op de maximale toeslag zoals vermeld in artikel 25 van de wet oftewel 20% van het netto wettelijk minimumloon.
De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt, voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning een of meer anderen hun hoofdverblijf hebben, bepaald op 10% van het netto wettelijk minimumloon.
Dit geldt tevens bij thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van het netto wettelijk minimumloon als een van onderstaande situaties van toepassing is:
a. de alleenstaande of alleenstaande ouder is als inwonende een commerciële prijs verschuldigd en er is geen sprake van medebewoning van een of meerdere kinderen met een inkomen hoger dan de in artikel, 20 lid 1 sub a van de in de wet genoemde norm;..........normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ”
b. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen, dat niet hoger is dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm plus 10% van het netto wettelijk minimumloon;.......normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ”
c. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF 2000) en verder geen ander inkomen uit bijvoorbeeld arbeid;
d. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag.
e. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag
Artikel 3 Verlagen van de norm
De verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op 10% van het netto wettelijk minimumloon.
Dit geldt tevens bij thuisinwonende kinderen van 18 jaar en ouder die een in aanmerking te nemen inkomen hebben van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000.
De norm of toeslag wordt lager vastgesteld indien de belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van de bewoning van een woning waaraan voor de belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Normbedragen genoemd in artikel 26 onder a van de WIJ.
De verlaging als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vervalt als een van onderstaande situaties van toepassing is:
a. gehuwden zijn als inwonende een commerciële prijs verschuldigd en er is geen medebewoning van een of meerdere kinderen met een inkomen hoger dan de in artikel 20 lid 1 sub a van de in de wet genoemde norm;
.b er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen, met inbegrip van een studiebeurs op grond van de Wet studiefinanciering, dat niet hoger is dan de in artikel 20 lid 1 sub a van de in de wet genoemde norm plus 10% van het netto wettelijk minimumloon;
c. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen en deze hebben een inkomen uit studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000(WSF 2000) en verder geen ander inkomen uit bijvoorbeeld arbeid;
d. er is uitsluitend medebewoning van een of meerdere kinderen die een inkomen hebben lager dan de in artikel, 20 lid 1 sub a genoemde norm en deze kinderen hebben inkomsten uit vakantie werkzaamheden welke niet hoger zijn dan het in het Inkomensbesluit van de Algemene kinderbijslagwet genoemde bedrag.
Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag op grond van artikel 2 en een verlaging op grond van artikel 3 geldt, bedraagt de verlaging niet meer dan 25% van het netto wettelijk minimumloon.
In gevallen waarin deze verordening niet voorziet beslist het college van burgemeester en wethouders.