Organisatie | Zoetermeer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016) |
Citeertitel | Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2015.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2016 | 01-01-2021 | nieuwe regeling | 22-12-2015 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 4 Gemeentelijke normenlijst/Nibud-normen
Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij de normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke normenlijst. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot maximaal het bedrag dat in die normenlijst wordt genoemd, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.
Hoofdstuk 2 Bepalingen over draagkracht
Artikel 5 Uitgangspunt draagkracht
Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezigedraagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen. De toeslagen bedoeld in artikel 36 en 36b van de wet worden niet tot de draagkracht gerekend.
Artikel 6 Vaststelling van het vermogen en de draagkracht
Het vermogen wordt op dezelfde wijze vastgesteld als bij de algemene bijstand. Aangesloten wordt bij de vermogensgrenzen genoemd in de wet (artikel 34, tweede en derde lid). Het vermogen boven die grens wordt volledig tot de draagkracht gerekend (100 procent).
Hoofdstuk 3 Bijstand voor zorgkosten, kosten van ouderen en mensen met een beperking
Onder meerkosten wordt verstaan: het gedeelte van de in het eerste lid genoemde zorgkosten dat niet vanuit de zorgpolis van de belanghebbende wordt vergoed of zou worden vergoed. Het eventueel verschuldigde eigen risico wordt niet tot de meerkosten gerekend. Voor het eigen risico wordt geen bijstand verstrekt.
De belanghebbende, die in de loop van een kalenderjaar op grond van een inkomensdaling in aanmerking komt voor deelname aan een gemeentelijke collectieve zorgpolis, kan gedurende het resterende gedeelte van het kalenderjaar aanspraak maken op volledige vergoeding van de noodzakelijke meerkosten vanuit de bijstand.
Heeft een belanghebbende, die in verband met een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar geen beroep meer kan doen op zijn aanvullende verzekering of niet de mogelijkheid heeft er een af te sluiten, zorgkosten als bedoeld in het eerste lid die als noodzakelijk zijn aan te merken, dan komt het volledige bedrag van die zorgkosten voor vergoeding vanuit de bijstand in aanmerking. Bijstand wordt verstrekt aan de persoon die bereid is een regeling te treffen voor die betalingsachterstand en vervolgens medewerking verleend aan een betalingsregeling.
Hoofdstuk 4 Overige bijzondere bijstand
Artikel 12 Aanvulling levensonderhoud jongeren
Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand, voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbende uitgaan boven de bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken.
Artikel 14 Kosten van kinderopvang en peuterspeelzaal
De belanghebbende met een inkomen tot maximaal 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor kinderopvang en peuterspeelzaal als er sprake is van een reintegratietraject, het behouden van betaald werk, studie of wanneer er sprake is van een sociaal-medische indicatie. Bij een studie moet het gaan om uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.
Artikel 16 Legeskosten van verblijfsvergunningen
De belanghebbende met een vluchtelingenstatus en een inkomen tot maximaal 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De belanghebbende met een inkomen boven de 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Bij een (verwachte) detentie van vier maanden of minder kan gedurende een periode van maximaal vier maanden in de kosten van huur/hypotheekrente en vastrecht voor water en energie worden voorzien. Als de (verwachte) detentie meer dan vier maanden duurt, kan in het geheel geen bijzondere bijstand voor deze kosten worden verleend.
Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag)
Artikel 19 Voorliggende voorzieningen woonkostentoeslag
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstandsverlening in aanmerking.
Jongeren van 18 tot en met 22 jaar die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur, hebben geen recht op woonkostentoeslag. De gevolgen van een afwijkend toewijzingsbeleid van woningen en/of verlating van de (oudere) partner komen niet voor bijstand in aanmerking.
Artikel 20 Woonkosten lager dan de maximale huurgrens
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan worden verstrekt indien een huurwoning of een woning/woonwagen wordt bewoond in eigendom, waarvan de woonkosten niet hoger zijn dan de maximumhuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag en er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.
Artikel 21 Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens
Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning/woonwagen bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan het grensbedrag van de individuele huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt, indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.
Bewoont de belanghebbende een huurwoning, dan wordt aan de verstrekking van de bijstand de voorwaarde verbonden dat hij zich maximaal inspant om binnen zes maanden na aanvang van deze bijstand naar woonruimte te verhuizen waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat of waarvan de woonkosten uit het inkomen kunnen worden voldaan.
Als belanghebbende na afloop van de termijn, waarvoor hem met toepassing van het derde lid bijstand is verleend, nog niet is verhuisd naar een andere woonruimte, maar wel de aan bijstandsverlening verbonden voorwaarden heeft nageleefd, kan de bijstand eenmalig voor de duur van maximaal drie maanden worden verlengd.
Toelichting bij Beleidsregels bijzondere bijstand
Het college kan aan burgers die daarvoor niet zelf voldoende middelen hebben, bijzondere bijstand verstrekken voor bepaalde kosten. Artikel 35 van de Participatiewet (hierna: de wet) bepaalt dat het moet gaan om:
In de beleidsregels zijn de regels opgenomen die het college hanteert bij het beoordelen van
aanvragen voor bijzondere bijstand. De meeste regels hebben betrekking op ‘buitenwettelijk
begunstigend beleid’. Dit houdt in dat het college bijstand verleent in gevallen waarin er strikt
genomen geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De rechter zal het college hier niet op
aanspreken, maar zal slechts toetsen of het buitenwettelijke begunstigende beleid juist wordt
Buitenwettelijk begunstigend beleid wordt in de regel gebruikt om onevenredige gevolgen
en/of maatschappelijk nadelige effecten van een strikte wetstoepassing tegen te gaan. In de
artikelsgewijze toelichting zal, waar nodig, worden aangegeven waarom het college in die
situatie aanleiding ziet voor buitenwettelijk begunstigend beleid.
In de definitie van ‘bijstandsnorm’ is opgenomen dat de kostendelersnorm, als bedoeld in
artikel 22a van de wet, niet wordt toegepast. Deze toevoeging heeft feitelijk alleen betrekking
op de belanghebbende die geen uitkering ontvangt en beschermt de belanghebende tegen
het hebben van draagkracht als hij met andere meerderjarigen in dezelfde woning woont.
Het draagkrachtprincipe moet namelijk worden afgezet tegen de fictieve bijstandsnorm (als
men bijstand zou ontvangen). Deze groep zou dan in veel gevallen geen recht meer hebben
op bijzondere bijstand. Dat is niet wenselijk.
Artikel 2 Vorm van de bijstand
Uitgangspunt is dat bijstand om niet (dus als een gift) wordt verstrekt. In de artikelen 48 en
51 van de wet is aangegeven dat de bijstand in bepaalde gevallen als lening kan worden
Artikel 48, tweede lid, van de wet bepaalt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van
Dit betekent ook dat er in geen andere gevallen dan de wet voorschrijft een lening mag
worden verstrekt zodat de belanghebbende niet ten onrechte wordt belast met
aflossingsverplichtingen aan de gemeente.
Artikel 51 van de wet bepaalt dat voor duurzame gebruiksgoederen bijzondere bijstand in de
vorm van een lening kan worden verstrekt.
Het college maakt van haar bevoegdheid gebruik om in de hierboven genoemde situaties
daadwerkelijk een lening te verstrekken.
De wettelijke regel is dat aanvragen voor bijzondere bijstand moeten worden ingediend voordat de kosten zich voordoen. In de praktijk is dit uitgangspunt niet altijd even goed hanteerbaar. Te denken valt aan de situatie waarin een belanghebbende met spoed een
noodzakelijke tandheelkundige ingreep moet ondergaan. Het is niet redelijk van hem te
verlangen dat hij vóór de ingreep nog snel een bijstandsaanvraag indient. Ook zal de
omvang van de kosten op dat moment doorgaans nog niet bekend zijn.
In dit artikel is daarom vastgelegd dat aanvragen binnen drie maanden na factuurdatum
moeten worden ingediend. Het college is van oordeel dat de belanghebbende met deze
termijn voldoende tijd heeft om bijzondere bijstand aan te vragen.
Wordt de aanvraag na afloop van de termijn ingediend, dan bestaat er in beginsel geen recht
De belanghebbende heeft een advocaat ingeschakeld voor een juridische procedure. De
belanghebbende heeft voor de procedure een civiele toevoeging gekregen. Op 1 juli heeft de
advocaat het griffierecht van € 78 voor de procedure aan de rechtbank betaald. Met de
factuur van 1 september brengt de advocaat het griffierecht bij de belanghebbende in
rekening. De belanghebbende heeft dan tot en met 1 december de tijd om voor de factuur
bijstand aan vragen. Als de belanghebbende op 1 november de bijstandsaanvraag indient en
aan alle overige voorwaarden voor bijstandsverlening is voldaan, heeft hij dus recht op € 78.
In het geval van duurzame gebruiksgoederen, inrichtingskosten of verhuiskosten dient de
aanvraag in beginsel vooraf te worden ingediend omdat de noodzaak van de kosten anders
vaak niet is te beoordelen. Daarnaast zijn de kosten doorgaans te voorzien en is het redelijk
om ervan uit te gaan dat belanghebbende voor bijvoorbeeld een verhuizing contact opneemt
Artikel 4 Gemeentelijke normenlijst/Nibud-normen
Bij de uitvoering van de bijzondere bijstand maakt het college in voorkomende gevallen
gebruik van de eigen gemeentelijke normenlijst. Als bijstand wordt aangevraagd voor een
kostensoort die op die lijst ontbreekt, dan wordt aangesloten bij de Nibud-prijzengids.
Bij bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, die altijd in de vorm van een renteloze lening
wordt verstrekt, kan de belanghebbende kiezen tussen het betreffende normbedrag uit de
gemeentelijke normenlijst en de tweedehandsprijs, die is vastgesteld op de helft van
toepasselijke normbedrag. Ook met de tweehandsprijs moet het mogelijk zijn goederen van
relatief goede kwaliteit te vinden (bijvoorbeeld via verkoopsites voor tweedehandsspullen of
kringloopwinkels). Het voordeel voor de belanghebbende is in dat geval dat de renteloze
lening lager is en hij de gemeente dus minder hoeft terug te betalen.
Artikel 5 Uitgangspunt draagkracht
Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te
wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen
boven een vastgestelde grens als draagkracht dienen te worden aangemerkt; met andere
woorden, middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen.
Het college maakt van zijn bevoegdheid gebruik om de individuele inkomenstoeslag en
individuele studietoeslag niet in de draagkrachtbepaling te betrekken.
Artikel 6 Vaststelling van het vermogen en de draagkracht
Het college heeft ervoor gekozen voor de bijzondere bijstand geen afwijkende regels voor de
draagkracht uit vermogen vast te stellen. De wettelijke bepalingen voor het vaststellen van
het vermogen bij algemene bijstand (bijstandsuitkering levensonderhoud) gelden dus ook
Artikel 7 Vaststelling van het inkomen en de draagkracht
De wetgever heeft het college de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre
belanghebbende inkomen of vermogen kan aanwenden, om de kosten waarvoor bijzondere
bijstand is aangevraagd te voldoen. De vrijlatingen genoemd in artikel 31, tweede lid, van de
wet zijn gericht op de algemene bijstand. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid
om de vrijlating op grond van artikel 31, tweede lid, van de wet toe te passen bij de
bijzondere bijstand. Ook de particuliere oudedagsvoorziening wordt vrijgelaten. Dit beleid is
verdedigbaar aangezien de collectieve regeling voor ouderen is afgeschaft. Hiermee worden
ouderen enigszins tegemoetgekomen. Het benoemen van de relevante vrijlating geeft ook
maximale rechtszekerheid aan de belanghebbende.
Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 is de bijstandsnorm voor de
alleenstaande ouder komen te vervallen. De alleenstaande ouder heeft sinds die datum recht
op de (lagere) norm voor een alleenstaande. Om dit inkomensverlies te compenseren is het
kindgebonden budget verhoogd (de Belastingdienst is belast met de uitvoering van die
regeling). Om te voorkomen dat deze verhoging ertoe zou leiden dat de alleenstaande
ouder, ondanks een gelijkblijvend inkomen, draagkracht zou krijgen, is bepaald dat de
verhoging niet als draagkracht in aanmerking wordt genomen.
Artikel 8 Vaststelling van de draagkracht
Op een indirecte manier kan de gemeente de bijzondere bijstand toegankelijker maken door
de draagkracht te versoepelen. In de beleidsregels wordt uitgegaan van een
draagkrachtpercentage van 35 %en 50% binnen het netto inkomen als dat hoger is dan
110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend. Dit kan aan de hand
van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd.
Een belanghebbende vraagt bijstand aan voor bijzondere, noodzakelijke kosten van € 1.000.
Uit de draagkrachtberekening komt naar voren dat hij in de draagkrachtperiode € 200 aan
draagkracht heeft. Er wordt dan € 800 aan bijstand uitgekeerd.
Wanneer in het kader van de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) beslag is
gelegd op het inkomen is er geen draagkracht meer aanwezig om de noodzakelijke en
bijzondere kosten te voldoen. De belanghebbende bij wie een gemeentelijke schuldregeling tot stand is gekomen, verkeert in een vergelijkbare situatie. Omdat een deel van zijn inkomsten voor de schuldeisers wordt gereserveerd, kan hij niet meer (volledig) over zijn inkomsten beschikken. Doorgaans wordt er ook een bewindvoerder aangesteld die de financiën beheert.
In de praktijk is het zo dat de belanghebbende in een gemeentelijk traject alle (financiële)
mogelijkheden moet aanwenden om tot een oplossing van de schulden te komen. Om te
zorgen dat dit ook daadwerkelijk kan, meent het college dat rekening wordt gehouden met de
afgesproken aflossingsruimte zolang iemand in een traject zit. Dit draagt bij aan een
verantwoorde bijdrage aan de oplossing van de schuldenproblematiek.
Kortom: er wordt dus, net als voor mensen in de Wsnp, rekening mee gehouden dat er geen
of maar beperkte feitelijke draagkracht is voor mensen die in het minnelijke gemeentelijke
Het college benadrukt in het artikel ook de mogelijkheid om in individuele gevallen af te
wijken van de draagkrachtberekening. Zodat er, bijvoorbeeld wanneer iemand op van het
inkomen eigenlijk niet in aanmerking komt, toch daar waar dat in individuele gevallen echt
noodzakelijk is, bijstand kan worden verleend.
Artikel 9 Vaststelling van de draagkrachtperiode
Het college stelt de draagkracht in principe vast op twaalf maanden. Er kan aanleiding zijn
om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van twaalf
Voor zorgkosten hoeft in principe geen bijzondere bijstand te worden verstrekt. De wetgever
en de rechtspraak gaan er namelijk vanuit dat alle noodzakelijke zorgkosten worden vergoed
vanuit de Zorgverzekeringswet (ofwel: de basisverzekering) en de Algemene wet bijzondere
ziektekosten (Awbz). Zorgkosten, waarvoor die regelingen geen dekking bieden, worden
geacht niet-noodzakelijk te zijn.
Het college heeft ervoor gekozen om voor bepaalde zorgkosten, die niet (volledig) vanuit de
basisverzekering of de Awbz worden vergoed, toch bijzondere bijstand te verlenen. Het gaat
om de noodzakelijke meerkosten van brillen/lenzen, hulpmiddelen/protheses en
tandheelkundige hulp. Het niet vergoeden van die kosten zou de maatschappelijke
participatie van de belanghebbende in de weg kunnen staan.
Onder meerkosten wordt in dit verband verstaan: het deel van de kosten dat niet vanuit de
zorgpolis van de belanghebbende wordt vergoed of zou worden vergoed. Het eventuele
eigen risico wordt niet tot de meerkosten gerekend. Voor het eigen risico wordt geen bijstand
Het uitgangspunt bij de bijstandsverlening voor de meerkosten is dat iedere belanghebbende
aanvullend verzekerd is voor zorgkosten. Inwoners van Zoetermeer met een inkomen tot en
met 120% van de toepasselijke bijstandsnorm komen in aanmerking voor deelname aan één
van de door de gemeente aangeboden collectieve zorgpolissen. De polis met de meest
uitgebreide dekking is aangewezen als de referentiepolis. De hoogte van de bijstand is
afhankelijk van de polis die de belanghebbende heeft.
Beschikt de belanghebbende over de referentiepolis, dan krijgt hij noodzakelijke meerkosten
volledig vergoed. Heeft hij een andere zorgpolis, die minder vergoedt, of is hij in het geheel
niet aanvullend verzekerd, dan heeft hij slechts recht op de bijstand die hij zou hebben
gekregen als hij wel voor de referentiepolis zou hebben gekozen.
Een belanghebbende met de referentiepolis heeft een tandartsrekening van € 400 voor een
noodzakelijke ingreep. De referentiepolis keert € 300 uit. Vanuit de bijstand wordt dan € 100
Heeft de belanghebbende een andere polis, die maar € 200 dekt, dan krijgt hij vanuit de
bijstand ook € 100 voor de meerkosten. Dat is namelijk het bedrag dat hij zou hebben
ontvangen als hij de referentiepolis zou hebben afgesloten. In deze situatie komt dus € 100
van de tandartsnota voor rekening van de belanghebbende zelf: € 400 - € 200 (zorgpolis) - €
Is de belanghebbende in het geheel niet aanvullend verzekerd, dan moet hij € 300 zelf
betalen. Ook in dat geval bedraagt de bijstand namelijk € 100, zijnde het bedrag dat hij zou
hebben ontvangen als hij de referentiepolis had afgesloten.
Het voorgaande is ook van toepassing op de belanghebbende die op grond van zijn inkomen
niet kan deelnemen aan een collectieve zorgpolis van de gemeente (inkomen > 120% van de
toepasselijke bijstandsnorm). Vergoedt zijn zorgpolis minder dan de referentiepolis of is hij
niet aanvullend verzekerd, dan komen dus niet alle meerkosten voor vergoeding vanuit de
bijstand in aanmerking. Daar komt nog bij dat de draagkracht van de belanghebbende in dit
soort situaties een grote(re) rol speelt: hoe hoger het inkomen, des te groter de kans dat de
belanghebbende de meerkosten zelf kan dragen.
Er zijn drie uitzonderingen op hierboven beschreven systematiek:
De belanghebbende die op grond van zijn specifieke medische situatie voor een andere zorgpolis dan de referentiepolis heeft gekozen omdat die andere polis een uitgebreidere dekking voor zijn specifieke zorgkosten kent. In een dergelijke situatie kunnen de noodzakelijke meerkosten toch volledig vanuit de bijstand worden vergoed.
De belanghebbende die in de loop van een kalenderjaar een inkomensdaling heeft, waardoor hij vanaf dat moment in aanmerking zou komen voor deelname aan een gemeentelijke collectieve zorgpolis. In de regel zal de belanghebbende pas met ingang van het volgende jaar kunnen overstappen naar een collectieve zorgpolis. Vandaar dat hij gedurende de rest van het kalenderjaar aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de noodzakelijke meerkosten vanuit de bijstand.
Het beleid is op zichzelf gericht om financiële problemen niet in de weg te laten staan van bijstandsverlening. Daar staat tegenover dat van de schuldenaar verwacht worden dat hij er vervolgens alles aan doet om voor de financiële problemen een oplossing te vinden.)
De belanghebbende heeft een chronische aandoening, waarvoor hij regelmatig in het
ziekenhuis speciale behandelingen moet ondergaan. De basisverzekering vergoedt deze
kosten niet. De belanghebbende heeft een aanvullende verzekering gevonden die een zeer
uitgebreide dekking voor de behandelingen biedt, uitgebreider dan die van de referentiepolis.
Daar staat tegenover dat die aanvullende verzekering voor bepaalde andere kosten minder
vergoedt dan de referentiepolis. Als de belanghebbende de rekening van € 250 voor zijn
nieuwe bril bij zijn zorgverzekeraar declareert, krijgt hij bijvoorbeeld € 100 vergoed, terwijl de
referentiepolis € 150 zou hebben uitgekeerd. Op grond van de hoofdregel zou de
belanghebbende dan in aanmerking komen voor een vergoeding van € 100 (€ 250 - € 150)
vanuit de bijstand. Maar omdat die regel in zijn geval niet van toepassing is, ontvangt hij €
De belanghebbende heeft een baan waarmee hij 130% van de toepasselijke bijstandsnorm
verdient. Per 1 juli raakt hij werkloos en is hij op een bijstandsuitkering aangewezen. Op 1
augustus moet hij met spoed naar de tandarts voor een noodzakelijke behandeling. De
kosten bedragen € 500. Zijn zorgpolis vergoedt € 300, de referentiepolis € 400. Omdat
belanghebbende een andere zorgpolis dan de referentiepolis heeft -hij kan immers niet
tussentijds naar de referentiepolis overstappen-, zou hij met toepassing van de hoofdregel €
100 aan bijstand kunnen krijgen (€ 500 - € 400). Maar doordat voor hem een uitzondering
geldt, heeft hij recht op € 200 (€ 500 - € 300).
De belanghebbende kan door een betalingsachterstand geen beroep meer doen op de
aanvullende verzekering die hij had afgesloten. Hij kan de nota van € 300, die hij van de
tandarts heeft gekregen naar aanleiding van een noodzakelijke ingreep, dus niet bij zijn
zorgverzekeraar declareren. De referentiepolis zou op de factuur € 200 uitkeren. Als de
hoofdregel zou worden toegepast, zou de belanghebbende € 100 aan bijstand krijgen (€ 300
- € 200). In plaats daarvan wordt de € 300 volledig vanuit de bijstand vergoed.
Het achtste lid van dit artikel biedt de mogelijkheid tot maatwerk: in zeer bijzondere gevallen
kan toch bijstand worden verstrekt voor meerkosten en/of zorgkosten waarvoor op grond van
het artikel eigenlijk geen recht bestaat. Of er aanleiding bestaat de uitzonderingsmogelijkheid
toe passen, is geheel afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Artikel 11 Kosten van ouderen en mensen met een beperking
In deze bepaling zijn kosten opgenomen die op individueel niveau kunnen worden verstrekt,
omdat de belanghebbende niet in staat is zelfstandig een maaltijd te bereiden, lijdt aan een
voedselallergie die gepaard gaat met meerkosten of een ziekte of handicap heeft die hogere
bestaanskosten tot gevolg heeft.
Met deze bepaling wordt bijstand verstrekt met een forfaitair bedrag voor de genoemde
meerkosten. In beginsel wordt de tegemoetkoming toereikend geacht.
Artikel 12 Aanvulling levensonderhoud jongeren
Wanneer er sprake is van een noodzakelijke zelfstandige huisvesting, is de algemene
bijstand (lage norm) ontoereikend. Dat speelt vooral als de jongere (tot 21 jaar) geen beroep
kan doen op zijn ouder(s) die onderhoudsplichtig zijn. Het verstrekken van bijzondere
bijstand voor levensonderhoud kan dan noodzakelijk zijn.
De hoogte van de bijstand is in principe gemaximeerd. Hiermee wordt vermeden dat de
jongere meer inkomen ontvangt dan de werkende leeftijdgenoten. Tot 23 jaar is het
Artikel 13 Kosten voor aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen
Als de bijstand op grond van artikel 51 van de wet als leenbijstand wordt verstrekt, is de
gebruikelijke maximale duur van de aflossing gesteld op 36 maanden. Dat betekent dat het
eventuele deel van het af te lossen bedrag dat na de 36 maanden aflossing nog niet is
afbetaald, wordt kwijtgescholden.
Als de leenbijstand wordt verstrekt op grond van artikel 48, tweede lid, van de wet, dient de
bijstand in zijn geheel te worden terugbetaald.
De wijze waarop de bijstand wordt verstrekt, heeft ook invloed op de hoogte van de
aflossing. Het is gewenst om een lening, verstrekt op grond van artikel 48, tweede lid, zo
snel mogelijk terug te betalen. De aflossing bedraagt daarom zevenenhalf procent van het
inkomen per maand. Bij een reguliere verstrekking van duurzame gebruiksgoederen
bedraagt de aflossing maandelijks vijf procent.
Na 36 maanden wordt het restbedrag kwijtgescholden, bij goed verloop van de aflossing.
Artikel 14 Kosten kinderopvang en peuterspeelzaal
De bijstand voor de eigen bijdrage voor de kinderopvang is niet alleen bedoeld voor de
bijstandsgerechtigde, maar ook voor de belanghebbende met een inkomen tot 110% van de
toepasselijke bijstandsnorm. Dit kan de maatschappelijke participatie van de
belanghebbende met een relatief laag inkomen bevorderen. De duur van de
bijstandsverlening wordt op individueel niveau vastgesteld.
Artikel 15 Begrafenis- of crematiekosten
Bij vergoeding van de kosten van lijkbezorging, waarbij de gemeente geen opdrachtgever is,
wordt een vast bedrag voor lijkbezorging gehanteerd. Bij de definitieve hoogte van de
verstrekking is het aantal bloedverwanten tot in de tweede graad van belang, ongeacht hun
woonplaats. Ook hoeven de bloedverwanten niet in Nederland te wonen. De
belanghebbende ontvangt een evenredig deel, afhankelijk van het aantal bloedverwanten.
Ook wordt rekening gehouden met de nalatenschap.
Artikel 16 Legeskosten van verblijfsvergunningen
Legeskosten voor een verblijfsvergunning moeten, net als voor de kosten van een paspoort,
in beginsel uit het inkomen van de belanghebbende worden voldaan, ook als dat een
bijstandsuitkering is. Het college maakt een uitzondering voor de vluchteling die na zijn
tijdelijke verblijfsvergunning een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt. De
kosten van een dergelijke vergunning zijn beduidend hoger dan die van een paspoort. De
vluchteling met een inkomen tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm komt
daarom in aanmerking voor de meerkosten van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde
De wet biedt geen mogelijkheid om bijstand te verlenen aan de belanghebbende die in
detentie zit. Een strikte wetstoepassing kan echter verstrekkende maatschappelijke
gevolgen hebben (zoals huurachterstand en afsluiting van water en energie). De gemeente
heeft daarom bovenwettelijk begunstigend beleid op dit punt als ingeschat wordt dat de
detentie maximaal 4 maanden duurt.
Artikel 18 Definitie woonkosten
De woonkostentoeslag is bedoeld voor de belanghebbende die door een inkomensdaling
plotseling met te hoge woonkosten wordt geconfronteerd. Om te voorkomen dat hij daardoor
in de financiële problemen komt, kan er bijstand in de woonkosten worden verstrekt. De
voorwaarden waaronder dit gebeurt, zijn opgenomen in de artikelen 18 tot en met 22 van de
In artikel 18 wordt vermeld welke kosten bij een huurwoning en welke bij een koopwoning als
woonkosten worden aangemerkt. De aflossingen op een hypotheek worden niet tot de
Artikel 19 Voorliggende voorzieningen woonkostentoeslag
In dit artikel is een aantal situaties beschreven waarin geen woonkostentoeslag wordt
verstrekt. Ook volgt uit het artikel dat jonge statushouders (18 tot en met 22 jaar) met een te
hoge rekenhuur toch voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De achterliggende
gedachte is dat de gemeente deze jongeren in de regel een woning toewijst. Ze kunnen
daarom in de regel geen invloed uitoefenen op de (te hoge) huurprijs.
Artikel 20 Woonkosten lager dan de maximale huurgrens
Het kan voorkomen dat de belanghebbende, die in de loop van een kalenderjaar met een
forse inkomensdaling te maken krijgt, dat jaar nog niet in aanmerking komt voor huurtoeslag
(bijvoorbeeld omdat zijn belastbare inkomen op jaarbasis nog te hoog is). In een dergelijke
situatie kan gedurende het resterende deel van het kalenderjaar een woonkostentoeslag
worden verstrekt. Omdat de belanghebbende met ingang van het volgende kalenderjaar wel
recht op huurtoeslag heeft, wordt er geen verhuisplicht opgelegd.
Artikel 21 Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens
In deze situatie heeft de huurder geen (uitzicht op) recht op huurtoeslag. Vandaar dat hij zich
gedurende de periode van bijstandsverlening maximaal moet inspannen om te verhuizen
naar woonruimte waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat of waarvan de kosten uit
het inkomen kunnen worden voldaan. De gedachte hierachter is dat de belanghebbende niet
langer dan strikt noodzakelijk een beroep op de bijstand doet.
Om die reden moet ook de eigenaar van een woning of woonwagen alles in het werk stellen
om zijn woonkosten in overeenstemming te brengen met zijn lagere inkomen. Er wordt van
hem dan ook verwacht dat hij, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, zijn woning of
woonwagen te koop zet en na de verkoop een urgentieverklaring aanvraagt voor een woning
waarvoor wel recht op huurtoeslag bestaat.
Heeft de belanghebbende voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonkostentoeslag is
verstrekt, maar is het hem nog niet gelukt een andere woonruimte te vinden, dan kan de
termijn voor de woonkostentoeslag eenmalig met drie maanden worden verlengd.