Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Utrecht

Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieUtrecht
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht
CiteertitelBeleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpBeleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

artikel 13b van de Opiumwet

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

17-12-2020Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet

07-12-2020

gmb-2020-336081

Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet gemeente Utrecht

De burgemeester van de gemeente Utrecht;

 

Gelet op de artikelen 4:81, eerste lid, 4:83 en 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 2, 3a, 10, 10a, 11, 11a en 13b van de Opiumwet.

 

Overwegende dat:

De burgemeester op grond van de hiervoor genoemde artikelen over de bevoegdheid beschikt om onder bepaalde omstandigheden panden te sluiten;

De burgemeester ter uitwerking van deze bevoegdheid regels vast wil stellen over de toepassing van deze bevoegdheid;

 

Besluit vast te stellen de volgende ‘Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet’

 

1 Algemeen

 

In de regionale veiligheidsstrategie 2019-2022 voor Midden-Nederland wordt drugshandel regionaal het grootste probleem genoemd. De komende jaren zijn het effectief verstoren van criminele samenwerkingsverbanden die zich met drugshandel, m.n. cocaïne, bezighouden en het voorkomen dat jongeren het verkeerde pad opgaan voor een carrière in de drugscriminaliteit speerpunten van beleid.

 

In de stad Utrecht zien we productie en handel in drugs (o.a. hennep, cocaïne). We zien kwetsbare buurten en locaties, maar ook specifieke groepen zoals families die zich onaantastbaar wanen, en hun netwerken. De maatschappelijke impact van criminele netwerken kan enorm zijn. Niet alleen vanwege het onderlinge excessieve geweld, maar ook omdat ze steeds vaker uitmonden in informele economieën waarin het illegaal verdiende geld wordt geïnvesteerd. In vastgoed, bedrijven en/of handige locaties voor opslag van drugs. Eerlijke ondernemers zijn daarvan de dupe. Maar ook in een woonwijk kan de impact groot zijn. Gevaren door drugslabs en hennepkwekerijen, criminele afrekeningen in woonwijken, intimidatie en het dumpen van giftig chemisch afval, hangen nauw samen met de drugseconomie. De productie en handel in drugs vormen dan ook op zichzelf reeds een ernstige verstoring van de openbare orde.

 

In het Integraal Veiligheidsplan Utrecht 2019-2022 wordt de eerder ingezette aanpak van ondermijnende (drugs)criminaliteit geïntensiveerd door een aanpak gericht op families en kwetsbare wijken/buurten.

 

Een belangrijk instrument bij deze aanpak van de ondermijnende en ontwrichtende werking van drugshandel is de bestuursdwangbevoegdheid die artikel 13 van de Opiumwet (ook wel Wet Damocles genoemd) verschaft aan de burgemeester. Concreet betekent dit dat een pand kan worden gesloten als wordt vastgesteld dat daar sprake is van drugshandel. Gelet op de effecten op het openbare leven van de handel in en het gebruik van drugs vanuit het pand geniet feitelijk handelen -waarmee direct een einde wordt gemaakt aan de illegale situatie- de voorkeur boven het opleggen van een last onder dwangsom. Het (Damocles)beleid is volgens de Memorie van Toelichting bij artikel 13b Opiumwet gericht op de preventie en beheersing van de uit drugsproblematiek voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en van nadelige effecten van de handel in het gebruik van drugs op het openbare leven.

 

Door een sluitingsmaatregel op basis van artikel 13b Opiumwet kan een pand niet meer voor drugsgerelateerde activiteiten worden gebruikt en daarmee wordt aan de uit de drugshandel voorvloeiende risico’s een halt toegeroepen. Tevens wordt beoogd ervoor te zorgen dat het pand niet langer meer bekend staat als drugspand. De rust in de directe omgeving keert terug, waarmee een verdere aantasting van het woon- en leefklimaat wordt voorkomen.

 

1.1 Definities Juridisch kader

Voor de bestuursrechtelijke handhaving van de verboden in de zin van artikel 2 (verbod op aanwezigheid van harddrugs, Lijst I), artikel 3 (verbod op aanwezigheid van softdrugs, Lijst II), artikel 10a (verbod op voorbereidingshandelingen harddrugs) en artikel 11a (verbod op voorbereidingshandelingen softdrugs) Opiumwet, is in die wet artikel 13b opgenomen. Artikel 13b Opiumwet wordt in beginsel niet toegepast in het geval er alleen een kleine hoeveelheid drugs wordt aangetroffen bestemd voor eigen gebruik (softdrugs ≤ 5 gram, harddrugs ≤ 0,5 gram).

Artikel 13b van de Opiumwet luidt als volgt:

  • 1.

    De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:

    • a.

      een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;

    • b.

      een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien woningen, lokalen of erven als bedoeld in het eerste lid, gebruikt worden ter uitoefening van de artsenijbereidkunst, de geneeskunst, de tandheelkunst of de diergeneeskunde door onderscheidenlijk apothekers, artsen, tandartsen of dierenartsen.

 

Op 21 april 1999 werd het door wijziging van de Opiumwet mogelijk gemaakt dat de burgemeester een last onder bestuursdwang kan opleggen indien middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet in coffeeshops, cafés en andere voor het publiek toegankelijke lokalen en de daarbij behorende erven worden verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig zijn. Daarmee werd de rol die de burgemeester in de praktijk in feite reeds vervulde bij de handhaving van de Opiumwet ook wettelijk verankerd. Met de wijziging van artikel 13b van de Opiumwet per 1 november 2007 is de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder bestuursdwang uitgebreid naar woningen en niet-publiek toegankelijke lokalen. Met de wijzing van artikel 13b van de Opiumwet per 1 januari 2019 is de bevoegdheid voor het opleggen van een last onder bestuursdwang verruimd met voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a, eerste lid, onder 3°, en/of 11a van de Opiumwet. Hiervan is sprake als er voorwerpen of stoffen voorhanden zijn die bestemd zijn voor onder meer de productie van en/of handel in soft- en/of harddrugs.

 

1.2 Doel

Met deze beleidslijn wordt primair beoogd een bijdrage te leveren aan:

  • Het verbeteren van de kwaliteit van het woon- en leefklimaat in de stad;

  • Het voorkomen en beheersen van de uit drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid;

  • Het voorkomen en beheersen van de negatieve effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere lokale omstandigheden in de stad;

  • Het creëren van een preventief effect, in die zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren van ruimten;

  • Effectievere bestrijding van illegale activiteiten rondom drugs;

  • Utrecht onaantrekkelijk maken als vestigingsplaats voor drugshandel en productie.

 

Sluiting van een pand is geen straf- maar een herstelsanctie en erop gericht de volgende doelen te bereiken:

  • De overtreding van de Opiumwet te beëindigen;

  • Het gebruik en de bekendheid van de woning of het lokaal als drugspand teniet doen;

  • De loop op het pand beëindigen;

  • De gevaarzetting die inherent is bij een drugspand voor de direct omwonenden te beëindigen;

  • Verhinderen dat de woning of het lokaal opnieuw wordt gebruikt ten behoeve van het drugscircuit en de georganiseerde drugshandel;

  • Een signaal afgeven dat de geconstateerde feiten onacceptabel zijn;

  • De rust in de directe omgeving herstellen;

  • Verdere aantasting van het woon- en leefklimaat voorkomen.

 

1.3 Afbakening

Deze beleidsregel is van toepassing op de uitoefening door de burgemeester van de in artikel 13b Opiumwet neergelegde bevoegdheid ten aanzien van:

  • woningen en bijbehorende erven; en

  • lokalen en bijbehorende erven, zowel die voor publiek toegankelijk (bijvoorbeeld winkels) als die niet voor publiek toegankelijk (bijvoorbeeld bedrijfsruimten, loodsen, magazijnen en woningen die feitelijk niet worden bewoond).

Dit beleid geldt niet voor zover in dit onderwerp wordt voorzien in de Handhavingsstrategie Horeca Utrecht. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer drugs worden aangetroffen in een horeca-inrichting of wanneer een coffeeshop handelt in strijd met de AHOJGI-criteria.

 

Deze beleidsregel staat los van de strafrechtelijke handhaving. De handel in drugs is strafbaar en in voorkomende gevallen kan dan ook strafvervolging door het Openbaar Ministerie worden ingesteld. Tevens blijft de gemeente bevoegd om naast het opleggen van de herstelsanctie op grond van artikel 13b Opiumwet, een bestuurlijke boete op te leggen wanneer door overtreding van de Opiumwet tevens in strijd wordt gehandeld met de Woningwet/Bouwbesluit dan wel de Huisvestingsverordening regio Utrecht. Ook kan tot slot optreden wegens strijdig gebruik met de definitie- of gebruiksbepalingen van het bestemmingsplan tot de mogelijkheden behoren. Indien sluiting onvoldoende is en aanvullende maatregelen nodig zijn om de leefbaarheid te herstellen, kan het college de woning in beheer nemen (artikel 14 Woningwet) waarna een eventuele onteigeningsprocedure kan volgen (artikel 77 Onteigeningswet).

 

In regionaal verband is een hennepconvenant afgesloten waarin samenwerkingsafspraken zijn vastgelegd over het bestrijden van hennepteelt. Hierin is afgesproken dat de bestuursrechtelijke aanpak van hennepteelt aan de hand van artikel 13b van de Opiumwet lokaal wordt vormgegeven. Deze beleidsregel geeft daar uitvoering aan.

 

2 Toepassingsbereik bevoegdheid

 

Van de sluitingsbevoegdheid kan in beginsel gebruik worden gemaakt indien in woningen of lokalen dan wel in of bijbehorende erven een handelshoeveelheid van een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Op 1 januari 2019 is artikel 13b uitgebreid. Sinds deze wetswijzing heeft de burgemeester ook een sluitingsbevoegdheid wanneer in een pand voorwerpen of stoffen worden aangetroffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs. Hierbij kan worden gedacht aan bepaalde apparatuur, chemicaliën en versnijdingsmiddelen.

 

De verruiming van de sluitingsbevoegdheid van de burgemeester heeft alleen betrekking op voorbereidingshandelingen die strafbaar zijn op grond van artikel 10a en 11a Opiumwet. Deze bepalingen vereisen dat degene die een voorwerp of stof in een woning of lokaal of daarbij behorend erf voorhanden heeft, weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat het voorwerp of de stof bestemd is voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van harddrugs, respectievelijk voor grootschalige of bedrijfsmatige illegale hennepteelt. Door deze verruiming is de gemeente beter in staat op te treden tegen panden die een faciliterende rol vervullen in de drugshandel of –productie.

 

Met de sluiting wordt een locatie weggenomen waar criminele activiteiten plaatsvinden. Hiermee wordt een barrière opgeworpen en wordt het criminele bedrijfsproces verstoord. Bovendien wordt met een dergelijke sluiting een sterk signaal afgegeven. Ten slotte heeft deze bevoegdheid nog een ander preventief effect in die zin dat pandeigenaren kritischer worden bij het verhuren of beschikbaar stellen van (woon-)ruimte.

 

In deze beleidsregel -waarvoor de bevoegdheid wordt ontleend aan artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb)- wordt beschreven onder welke omstandigheden en op welke wijze gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid om een bestuurlijke maatregel op te leggen indien artikel 13b van de Opiumwet is overtreden.

 

2.1 Inzet bevoegdheid

Het opleggen van een sluiting is een ingrijpende maatregel die terughoudend en weloverwogen ingezet dient te worden.

 

Uit de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van artikel 13b van de Opiumwet, komt naar voren dat bij een eerste overtreding nog niet tot sluiting van een woning dient te worden overgegaan, maar moet worden volstaan met een waarschuwing of soortgelijke maatregel. Dit moet echter worden beschouwd als een uitgangspunt waar in ernstige situaties van mag worden afgeweken. Bij lokalen geldt het vereiste van een ‘ernstige situatie’ niet. Als een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen kan de burgemeester zijn bevoegdheid uitoefenen

 

Van een ernstige situatie is sprake als het aannemelijk is dat drugshandel in georganiseerd verband in of vanuit een pand plaatsvindt, of als de aanwezigheid van drugs hierop duidt. Om te kunnen nagaan of er sprake is van een dergelijke aannemelijkheid is onderstaande indicatorenlijst samengesteld. De indicatorenlijst heeft een alternatief en geen cumulatief karakter. Dat betekent dat ook op basis van enkele indicatoren aannemelijkheid, zoals hiervoor wordt bedoeld, aan de orde kan zijn. De indicatorenlijst is nadrukkelijk een hulpmiddel. Voor toepassing van de maatregel moet uiteraard altijd eerst gekeken worden of voldaan wordt aan de criteria van artikel 13b van de Opiumwet en de voorwaarden zoals gesteld in dit beleid.

 

Omdat harddrugs een ernstiger gevaar vormen voor de volksgezondheid is een algemeen uitgangspunt bij de beoordeling van de ernst van de situatie, dat bij (voorbereidingshandelingen voor) harddrugs altijd sprake is van een ernstige situatie en in beginsel tot sluiting zal worden overgegaan.

 

2.2 Indicatoren

De volgende omstandigheden geven aanleiding tot het vermoeden dat er sprake is van een ernstige situatie c.q. van drugshandel in georganiseerd verband:

  • a.

    De hoeveelheid en soort aangetroffen middelen als bedoeld in lijst I en/of lijst II van de Opiumwet. De aangetroffen middelen, in hoeverre sprake is van handelshoeveelheden van verschillende middelen, de combinatie van soft- en harddrugs, weegt mee in het oordeel van de mate van professionaliteit en dus de ernst van de situatie. In dit verband wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet en de Richtlijnen voor strafvordering Opiumwet. Het aantreffen van een handelshoeveelheid is op zichzelf al voldoende om aan te nemen dat er van handel sprake is. Daadwerkelijke verkoop, aflevering of verstrekking hoeft niet aangetoond te worden.

  • b.

    De mate waarin de woning betrokken is bij, dan wel bekend staat als pand waar drugshandel of drugsbezit aanwezig is. Hierbij kan worden gedacht aan (waarnemingen van) aanloop van personen die met drugshandel en/of drugsgebruik in verband kunnen worden gebracht, of het aantreffen van attributen die op handel in verdovende middelen wijzen, zoals weegschalen, grote hoeveelheden contant geld, versnijdingsmiddelen of verpakkingsmaterialen in de woning. In gevallen van een kwekerij kan ook de duur en de hoeveelheid planten iets zeggen over de bekendheid van het pand. Hoe langer en groter heeft immers tot gevolg dat meer mensen ervan moeten hebben geweten als het gaat om opzet van de kwekerij en een afzet van de hennep.

  • c.

    Geweldsdelicten, wapenbezit als bedoeld in de Wet wapens en munitie of andere openbare orde-delicten gerelateerd aan het pand. Hierbij kan gedacht worden aan personen die in het pand worden aangetroffen met antecedenten op het gebied van geweld, drugs of wapenbezit gedurende de afgelopen vijf jaar, of zich ten aanzien van dergelijke feiten recidivist hebben getoond.

  • d.

    Vermoedens van verwijtbaar gedrag van eigenaren/(ver)huurders.

  • Hierbij wordt gedacht aan de mate van betrokkenheid bij de overtreding en de genomen maatregelen om misstanden te voorkomen. Aangesloten wordt bij de geldende jurisprudentie dat van eigenaren/(ver)huurders verwacht mag worden dat zij tot op zekere hoogte controles uitvoeren die zich richten op het feitelijk gebruik van het pand

  • e.

    Betrokkenen of betrokkenheid bij personen met antecedenten.

  • Bij deze indicator worden aantoonbare relaties van bewoners/betrokkenen met personen die bij de politie bekend staan als drugshandelaren, al dan niet in georganiseerd verband, of die bekend staan in verband met georganiseerde criminaliteit beoordeeld. Hierbij zijn de antecedenten van die personen onderdeel van de beoordeling. Verkeert betrokkene in een kring van personen met antecedenten?

  • f.

    De mate van gevaar of risico voor het woon- en leefklimaat in de omgeving en/of voor omwonende(n). Hierbij kan allereerst worden gedacht aan een buurt waarin het pand zich bevindt. Ligt het betrokken pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk, dan kan worden overwogen dat een drugsvondst sneller het toch al broze woon- en leefklimaat in gevaar brengt. Ook kan aantoonbare (drugs)overlast met betrekking tot het pand of andere panden van de eigenaar een rol spelen.

  • g.

    Er is sprake van recidive

  • Hiervan is sprake wanneer het een herhaling van feiten betreft op dezelfde locatie binnen een periode van 5 jaar.

  • h.

    De aannemelijkheid dat de woning niet overeenkomstig de woonfunctie wordt gebruikt. De feitelijk aangetroffen situatie speelt hierin de doorslaggevende rol. Wordt de woning nog gebruikt als woning? Staan er mensen ingeschreven? Etc.

De aannemelijkheid dat behalve de woning of het daarbij behorende erf nog één of meer locaties betrokken is/zijn bij drugshandel in georganiseerd verband of als aanwezigheid van drugs hierop duidt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om het aantal betrokken personen of bijvoorbeeld de omvang van het politieonderzoek.

Overige feiten of omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband. Bijvoorbeeld verklaringen of meldingen van getuigen, omwonenden, gebruikers, handelaren en dergelijke.

  •  

In aanvulling op voorgaande indicatoren, wordt in de situatie dat weliswaar geen verdovende middelen in het betreffende pand zijn aangetroffen, maar wel sprake is van voorwerpen of stoffen die bestemd zijn voor het telen of bereiden van drugs zoals hiervoor bedoeld, rekening gehouden met de volgende indicatoren:

  • i.

    De aard en hoeveelheid van de aangetroffen stoffen of goederen. Hierbij kan gedacht worden aan het voorhanden hebben van een chemische stof, bepaalde apparatuur en/of artikelen waarvan het, mede gezien de aard van de goederen, de aangetroffen hoeveelheid en/of de combinatie met andere goederen, aannemelijk is dat deze zijn bestemd voor het bereiden, bewerken of vervaardigen van drugs.

  • j.

    De mate waarin de overtreder weet of het ernstige vermoeden heeft of had moeten hebben dat de aangetroffen stoffen of goederen bestemd zijn tot het plegen van de in het vierde of vijfde lid van artikel 10 en/of de in het derde en vijfde lid van artikel 11 Opiumwet gestelde strafbare feiten.

  • k.

    De mate van beroeps- en/of bedrijfsmatigheid, als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet. In dit verband wordt aangesloten bij de Aanwijzing Opiumwet en de Richtlijn voor strafvordering Opiumwet, softdrugs, van het Openbaar Ministerie, waarin deze begrippen nader zijn ingevuld. Voor beroeps- of bedrijfsmatigheid is de mate van professionaliteit en het doel van de teelt van belang. In bijlage 1 van de Aanwijzing Opiumwet is een lijst opgenomen met indicatoren aangaande de professionaliteit: als aan twee of meer punten van hoge professionaliteit op die lijst is voldaan, wordt, beroeps- of bedrijfsmatig handelen aangenomen. Ook indien er sprake is van het telen van hennep met geldelijk gewin als doel, wordt aangenomen dat er sprake is van beroeps- of bedrijfsmatig handelen. 

 

2.3 Belangenafweging

De bevoegdheid van de burgemeester tot toepassen van artikel 13b Opiumwet betreft een discretionaire bevoegdheid. Dat wil zeggen dat deze bevoegdheid gebruikt wordt na een belangenafweging.

Sluiting van een bewoonde woning betekent vergaand ingrijpen in de persoonlijke levenssfeer (artikel 10 Grondwet en artikel 8 EVRM) en op het huisrecht van de betrokkenen (artikel 12 Grondwet). Zeker als sprake is van verblijf van minderjarige(n) in de woning en bij psychisch kwetsbare personen. Sluiting van een woning betekent voor minderjarige(n) het verlies van de vertrouwde woonomgeving maar opgroeien in een drugspand is ook gevaarlijk voor opvoeding en ontwikkeling. Deze belangen worden per geval tegen elkaar afgewogen. Nadrukkelijk zal in deze gevallen worden overwogen of kan worden volstaan met een waarschuwing. Een kind zal binnen de gemeente Utrecht nooit op straat komen te staan zonder dat, wanneer de ouders dat niet zouden kunnen realiseren, opvang geregeld wordt voor het kind.

De aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs en de gevolgen daarvan voor de openbare orde en veiligheid zijn dermate ernstig dat herstel daarvan als algemeen belang zwaarder wordt geacht dan enkel het individuele financiële belang van een eigenaar, gebruiker of bewoner. In de belangenafweging wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van het specifieke geval.

 

2.4 Zienswijze

Het bevel tot sluiting van een lokaal of woning is een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De overige bepalingen van deze wet zijn dan ook van toepassing. In dat kader worden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 4:8 Awb). Het indienen van een zienswijze kan zowel schriftelijk als mondeling (evt. telefonisch). In spoedeisende situaties kan het horen achterwege blijven (artikel 4:11 Awb).

 

2.5 Sluitingstermijn

Vanwege de ingrijpendheid van een woningsluiting in samenhang met de krapte op de woningmarkt wordt onderscheid gemaakt in sluitingstermijnen voor woningen en voor lokalen. Voor woningen geldt een sluitingstermijn van 3 maanden en in geval van verwijtbaarheid richting de eigenaar/(ver)huurder of recidive (indien binnen vijf jaar in hetzelfde pand opnieuw sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 13b Opiumwet) geldt een termijn van 6 maanden. Voor lokalen geldt een sluitingstermijn van 6 maanden en in geval van verwijtbaarheid richting de eigenaar/(ver)huurder of recidive geldt een termijn van 12 maanden. Deze termijn is minimaal nodig om de geschonden openbare orde te herstellen en de overige hiervoor genoemde doelen te bereiken die met de sluiting worden voorgestaan.

 

Voor de termijn van de sluiting is het onderscheid tussen middelen van lijst I (harddrugs)

of lijst II (softdrugs) van de Opiumwet niet relevant. Dit omdat bij toepassing van de maatregel

dermate ernstige situaties aan de orde zijn, die – ook als het gaat om softdrugs –nadelige effecten op het openbare leven hebben evenals een ondermijnende uitwerking op de samenleving.

 

Sociale huurwoningen (woningen van woningcorporaties)

De wachttijd voor een sociale huurwoning in Utrecht was in 2019 gemiddeld 11 jaar. De verwachting is dat de wachttijd niet snel zal afnemen door de achterstand in bouwproductie en de taakstelling die het college heeft bij de huisvesting van zogenoemde statushouders. Daarnaast is gebleken dat als gevolg van de afbouw van vormen van Beschermd Wonen en de beperkte plaatsen in de maatschappelijke opvang steeds meer mensen komen die afhankelijk zijn van huisvesting door woningbouwcorporaties.

 

Om een goede balans te vinden tussen enerzijds effectief optreden tegen drugscriminaliteit en herstel van de openbare orde en veiligheid, en anderzijds het door de wooncorporaties gediende algemeen belang van de huisvesting van mensen met een beperkt inkomen, geldt de sluitingstermijn bij recidive niet voor sociale huurwoningen.

 

2.6 Proportionaliteit en feitelijke sluiting

Bij daadwerkelijke sluiting zal beoordeeld moeten worden of volstaan kan worden met een deel van het pand of de woning en/of het erf. Blijkt dat de handel plaatsvindt op het erf van het lokaal of een bij de woning gelegen opstal (schuur, garage e.d.) en niet het lokaal of de woning zelf, dan ligt het in de rede om alleen de betreffende opstal te sluiten. Indien de woning of het lokaal zelf gebruikt wordt voor de handel, dient bezien te worden of volstaan kan worden met het sluiten van een deel van het lokaal of de woning.

 

Bij de sluiting wordt in beginsel een begunstigingstermijn van twee weken gegeven waarbinnen de betrokkene de woning of het lokaal kan ontruimen en sluiten. Indien dit niet (tijdig) wordt uitgevoerd of de spoedeisendheid van de situatie zich hier tegen verzet, zal de burgemeester overgaan tot het sluiten van de woning of het lokaal

De sluiting is feitelijk van aard en brengt met zich dat de woning of het lokaal door niemand mag worden betreden gedurende de sluitingstermijn. Als het gesloten pand toch wordt betreden, is sprake van een strafbaar feit. Alleen personen wier aanwezigheid wegens dringende redenen in het pand noodzakelijk is, mogen het pand nog betreden.

 

Van dringende reden is bijvoorbeeld sprake bij schade aan het pand die, ter beperking van verdere schade, zo spoedig mogelijk gerepareerd dient te worden en betreding van het pand daarvoor noodzakelijk is. Voor het betreden van het pand is te allen tijde toestemming nodig van de burgemeester.

 

De sluiting houdt in dat het pand ontoegankelijk zal worden gemaakt door de sloten te vervangen, zo nodig ondersteund met andere bouwkundige maatregelen en dat er een bekendmaking op of bij de toegang tot het pand wordt aangebracht. Dit dient ter voorkoming van het in gebruik nemen van het pand en in het kader van toezicht op de sluiting van het pand.

 

2.7 Opheffing sluiting

Op verzoek van belanghebbende(n) kan de sluiting worden ingetrokken, mits dit verzoek gemotiveerd wordt en het aannemelijk is dat de situatie zich niet herhaalt. Omdat met een sluiting doelen worden nagestreefd en de situatie ter plaatse tot rust moet komen zal altijd een minimale sluitingstermijn in acht worden genomen. De helft van de opgelegde sluitingstermijn is daarbij het uitgangspunt. Hierbij kan gedacht worden aan een woningverhuurder die een nieuwe huurder aandraagt om onnodige leegstand te voorkomen.

 

2.8 Registratie WKPB

Een woningsluiting wordt ingeschreven in de basisadministratie adressen en gebouwen (BAG) van de gemeente en het kadaster volgens de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen (Wkpb). Wanneer de sluiting wordt opgeheven of de sluitingstermijn afloopt, wordt dit aangepast in de registers.

 

2.9 Zorg voor Minderjarigen

Indien een woning wordt gesloten en daarbij sprake is van minderjarige bewoners, wordt door de politie melding gedaan bij Samen Veilig Midden-Nederland (vml. Bureau Jeugdzorg). Hier kan ook een beroep op noodopvang worden gedaan voor de minderjarigen, maar ouders of verzorgers dienen hierin in beginsel zelf hun verantwoordelijkheid te nemen.

 

2.10 Opvang / huisdieren / huisraad

Betrokkenen dienen zelf voor hun huisraad, huisdieren of alternatieve huisvesting te zorgen.

 

3 Straf- en slotbepalingen

 

 

3.1 Strafbaarstellingen

Hieronder volgt een opsomming van gedragingen rondom de oplegging en uitvoering van een sluiting die strafbaar zijn gesteld:

  • het verbreken van een verzegeling is strafbaar gesteld in artikel 199, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht en is een misdrijf tegen het openbaar gezag;

  • op grond van artikel 2:23, tweede lid, van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 is het verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten pand en bijbehorend erf te betreden;

  • artikel 187 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het beschadigen, wederrechtelijk afscheuren of onleesbaar maken van de bekendmaking van de last (de kennisgeving), strafbaar is.

3.2 Intrekking

De ‘Beleidsregel sluiting woningen op grond van artikel 13b Opiumwet’ wordt ingetrokken met ingang van de datum waarop deze beleidsregel in werking treedt.

 

3.3 Inwerkingtreding

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie in het gemeenteblad.

 

3.4 Citeertitel

Deze beleidsregel wordt aangehaald als ‘Beleidsregel bestuurlijke handhaving artikel 13b Opiumwet, gemeente Utrecht’.

Aldus vastgesteld door de burgemeester van de gemeente Utrecht op 7 december 2020

De burgemeester,

P.E.J. den Oudsten