Organisatie | Weesp |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Weesp 2020 (Vlow 2020) |
Citeertitel | Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Weesp 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | onderwijs |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-12-2020 | Nieuwe regeling | 12-11-2020 | Z.183382/D.144809 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
nevenvestiging: deel van een school dat door de minister ingevolge artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 76a of artikel 76b van de Wet op de expertisecentra, artikel X van de wet van 31 mei 1995 (Stb. 319) of artikel 73 van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht;
school voor (voortgezet) speciaal onderwijs: een school voor speciaal onderwijs, een school voor voortgezet speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, en een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra;
schoolbestuur: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde in de gemeente gelegen openbare of bijzondere school, een instelling, of, voor zover in deze verordening is bepaald, van een nevenvestiging waarvan de hoofdvestiging is gelegen in een andere gemeente;
Artikel 4 Subsidieplafond en prioritering
Het college kan binnen de kaders van de begroting subsidieplafonds voor een voorziening vaststellen.
Bij het overschrijden van een subsidieplafond treden onderstaande regels in werking:
Aanvragen met een hoger bedrag dan in de regeling als raming is meegenomen, ontvangen ten behoeve van de voortgang eerst een voorlopige beschikbaarstelling conform de raming. Het schoolbestuur kan zelf de afweging maken om de definitieve beschikbaarstelling af te wachten of op basis van de voorlopige beschikbaarstelling de werkzaamheden uit te voeren.
Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedures en weigeringsgronden
Artikel 6 Aanvraag- en beslistermijn
Een volledige aanvraag voor een voorziening of aanvullende voorziening wordt schriftelijk bij het college ingediend van 1 februari tot uiterlijk 31 maart voorafgaand aan het tijdvak waarvoor de voorziening of aanvullende voorziening wordt aangevraagd, tenzij in een voorziening anders is bepaald. Als door het college een aanvraagformulier is vastgesteld, wordt van dat formulier gebruik gemaakt.
Het college kan geheel of gedeeltelijk weigeren een voorziening te verlenen als:
gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de gevraagde voorziening in de vorm van een subsidie niet doelmatig zal worden besteed in verband met een bezoldiging door het schoolbestuur die hoger is dan de maximale bezoldiging als bedoeld in artikel 2.3. van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur
Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in de vorm van een subsidie
Vervreemding door het schoolbestuur van op basis van deze verordening verleende voorzieningen is niet toegestaan zonder toestemming van het college, tenzij sprake is van een overdracht van voorzieningen aan een ander schoolbestuur als gevolg van samenvoeging van het betreffende schoolbestuur met een ander schoolbestuur.
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van voorzieningen in de vorm van subsidie
Artikel 12 Vaststelling subsidie
Het college stelt binnen acht weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot subsidievaststelling de subsidie vast.
Toelichting bij de Verordening op het lokaal onderwijsbeleid Weesp 2020
Wanneer de gemeente aan scholen ter ondersteuning van het onderwijs bovenop de rijksbekostiging extra middelen beschikbaar wil stellen, dan kan dit alleen op basis van een verordening. Deze verplichting is neergelegd in artikel 140 WPO, artikel 134 WEC en artikel 96g WVO. Gemeenten kunnen op geen andere basis aanvullende financiering verstrekken, aangezien in artikel 6 van de WPO, artikel 6 van de WEC en artikel 77 van de WVO is aangegeven dat de gemeente geen uitgaven voor het bijzonder onderwijs mag doen anders dan krachtens de wet.
De kern van art. 140 Wpo, artikel 134 WEC en artikel 96g WVO wordt uitgedrukt in het tweede lid van deze artikelen, waar is bepaald dat bij de financiering van andere dan door de gemeente in stand gehouden scholen dezelfde maatstaf moet worden aangelegd, waarbij geen onderscheid mag worden gemaakt tussen openbaar en bijzonder onderwijs. Hier worden dus twee gelijkheidsprincipes naast elkaar gezet. In de eerste plaats de (bestuursrechtelijke) gelijke behandeling met betrekking tot subsidiëring van scholen die in gelijke omstandigheden verkeren. In de tweede plaats het constitutioneelrechtelijke beginsel van gelijke deugdelijkheid van openbaar en bijzonder onderwijs, welke is neergelegd in het zesde lid van artikel 23 Grondwet. Het begrip “dezelfde maatstaf”, dat verwijst naar het zevende lid van artikel 23 Grondwet, heeft daarmee dus een betekenis gekregen die in het algemene bestuursrecht gebruikelijk is 1.
Krachtens artikel 140 Wpo etc. kan de gemeente bijvoorbeeld besluiten om scholen met veel achterstandsleerlingen of die met bijzondere verkeersoverlast kampen bij het halen en brengen, financieel te ondersteunen. Dit kunnen uiteindelijk alléén openbare of bijzondere scholen zijn, of bepaalde openbare én bijzondere scholen, al naar gelang de feitelijke situatie en de criteria die bij subsidiëring worden aangelegd. Van belang is daarbij dat de criteria algemeen en objectief zijn en dat elke school die daaronder valt er in principe aanspraak op kan maken.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Artikel 2 Reikwijdte verordening en bevoegdheid college
Dit artikel regelt enerzijds de reikwijdte van de verordening en anderzijds de bevoegdheid van het college. Het artikel bepaalt dat de Vlow 2020 bestaat uit een algemeen deel en een (aantal) hoofdstuk(ken), waarin de voorzieningen nader worden geregeld en waarin van het algemene deel kan worden afgeweken. Voorts bepaalt het tweede lid dat het college een voorziening kan verstrekken in de vorm van het feitelijk beschikbaar stellen van een voorziening in natura of in de vorm van een subsidie.
Artikel 3 Aanvullende voorziening
Om snel op nieuwe ontwikkelingen in te kunnen spelen geeft de Vlow 2020 het college de bevoegdheid om de Vlow 2020 tijdelijk uit te breiden met een aanvullende voorziening. Deze aanvullende voorziening kan nadat hij in werking is getreden, direct worden aangevraagd door de schoolbesturen. De tijdelijke aanvullende voorziening dient nog wel bevestigd te worden door de gemeenteraad, waarna deze voorziening als wijziging dient te worden toegevoegd als voorziening aan de Vlow 2020.
In de Awb zijn in de artikelen 4:25 tot en met 4:28 de belangrijkste bepalingen rondom het werken met een ‘subsidieplafond’ gegeven. Een subsidieplafond moet schoolbesturen en scholen duidelijkheid bieden over hoeveel geld er voor een bepaalde voorziening die in de vorm van subsidie wordt verstrekt, beschikbaar is. Uit het oogpunt van rechtszekerheid verlangt de Awb dat het subsidieplafond tijdig bekend wordt gemaakt. Uit artikel 4:26 in samenhang gelezen met artikel 4:27 Awb volgt dat het subsidieplafond bekend moet worden gemaakt vóór de openstelling van de aanvraagtermijn en derhalve voorafgaand aan de periode waarop de subsidie betrekking heeft. Als het subsidieplafond tijdig bekend is gemaakt, dan kunnen subsidieaanvragen zonder nadere motivering worden afgewezen op het moment dat het subsidieplafond bereikt is (artikel 4:25, tweede lid). Als het subsidieplafond niet tijdig bekend is gemaakt, dan heeft het subsidieplafond geen gevolgen voor de aanvragen die vóór de bekendmaking zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid). De gemeenteraad stelt voor zover het niet om open einde regelingen gaat, in de voorzieningen het subsidieplafond voor het eerste subsidietijdvak vast. Als zo’n voorziening meerdere schooljaren doorloopt, wordt de bevoegdheid om de hoogte van het plafond vast te stellen overgedragen aan het college. Belangrijk is de wettelijke verplichting geregeld in artikel 4:26 Awb om de wijze van verdeling van de beschikbare bedragen bij of krachtens wettelijk voorschrift te regelen. Bij de Vlow 2020 wordt de verdeelsystematiek altijd opgenomen in de voorzieningen zelf. De meest eenvoudige vorm is een verdeelmechanisme van de behandeling van aanvragen op volgorde van binnenkomst. (zie ook artikel 6 van de Vlow 2020). Een andere vorm is een tendersysteem, waarbij het beschikbare budget wordt verdeeld over complete aanvragen door middel van een onderlinge vergelijking van de aanvragen. De beste aanvragen komen daarbij voor subsidie in aanmerking. Van belang bij dit systeem is dat helder is voor de schoolbesturen en scholen op basis van welke meestal kwalitatieve criteria de aanvragen worden getoetst en in rangorde worden gezet en dat rangschikking geschiedt met behulp van een puntentelling.
Hoofdstuk 2 Aanvraagprocedure en weigeringsgronden
In het eerste lid is bepaald dat een voorziening alleen kan worden aangevraagd door een schoolbestuur voor een onder zijn gezag vallende school. Van deze datum kan worden afgeweken als dit in de voorziening of aanvullende voorziening is geregeld.
In het tweede lid van artikel 5 is bepaald welke gegevens het schoolbestuur in ieder geval dient op te nemen in de aanvraag voor een school. In het derde lid is opgenomen welke gegevens daarnaast in verband met een subsidieaanvraag dienen te worden ingediend. In de voorziening zelf kan worden bepaald dat deze informatie verder moet worden aangevuld met andere stukken.
Artikel 6 Aanvraag en beslistermijn
Het eerste lid bepaalt dat een aanvraag voor subsidie uitsluitend schriftelijk kan worden ingediend. In de praktijk betreft het een elektronische aanvraag via email. De gebruikelijke aanvraagperiode loopt van 1 februari tot uiterlijk 31 maart van het jaar voorafgaand aan het subsidiëren tijdvak. In de meeste gevallen betreft het hierbij een schooljaar. In een voorziening kan van deze aanvraagtermijn worden afgeweken.
Voor zover een voorziening in de vorm van subsidie wordt verstrekt, worden de algemeen geldende weigeringsgronden, zoals opgenomen in artikel 4:35 Awb met nadere, op de gemeentelijke praktijk toegesneden gronden aangevuld. De genoemde weigeringsgronden zijn, indien uit de redactie van de bepaling niet blijkt dat ze uitsluitend betrekking hebben op subsidie, ook van toepassing op aanvragen voor voorzieningen in natura.
Het eerste lid bevat twee imperatieve weigeringsgronden, in het tweede lid wordt het college enige vrijheid geboden om een aanvraag op basis van de daarin genoemde gronden al dan niet (gedeeltelijk) te honoreren. In de eerste weigeringsgrond van het eerste lid onder a. wordt tot uitdrukking gebracht dat het college een aanvraag dient te weigeren die valt buiten de reikwijdte van de Vlow 2020. De weigeringsgrond onder b geeft aan dat het vaststellen van een tijdstip waarop een aanvraag uiterlijk moet zijn ingediend geen ruimte laat om na dat tijdstip alsnog een aanvraag te kunnen indienen.
De in het tweede lid opgenomen facultatieve weigeringsgronden richten zich in de eerste plaats op de situatie dat de aanvrager niet voldoet aan de voorwaarden om voor de voorziening in aanmerking te komen, zoals die in de Vlow 2020 of de (aanvullende) voorzieningen zijn gesteld (a). Daarnaast kan de voorziening worden geweigerd als twijfel bestaat over het doel van de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd (b). Deze weigeringsgrond biedt bovendien de mogelijkheid om de voorziening te weigeren als het schoolbestuur handelingen verricht die in strijd zijn met het recht, het algemeen belang of de openbare orde. Onder strijd met het recht wordt daarbij niet alleen strijd met de Grondwet, wetten in formele zin en lagere regelgeving bedoeld, maar ook strijd met het recht van de Europese Unie, een ieder verbindende verdragsbepalingen en algemene rechtsbeginselen. De weigeringsgrond biedt dus bijvoorbeeld ook de mogelijkheid om de voorziening te weigeren als de aanvrager de Algemene wet gelijke behandeling niet naleeft of zich in verband met subsidie schuldig maakt aan het bedreigen of intimideren van wethouders en ambtenaren.
De onderdelen f en g tenslotte bevatten bijzondere weigeringsgronden.
Een voorziening kan worden geweigerd indien het schoolbestuur niet voldoet aan de in de op hem van toepassing zijnde onderwijssector gebruikelijke code goed bestuur. Deze door de PO-Raad en VO-Raad opgestelde regels voor goed bestuur dienen door het schoolbestuur te worden nageleefd (e). De Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT), die op 1 januari 2013 in werking is getreden, beoogt de beloning van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te maximeren. Omwille van deze, wenselijk geachte, beheerste bezoldiging van topfunctionarissen kan op grond van de WNT onder meer worden ingegrepen in salarisafspraken. De minister is daarbij de eerst aangewezen bestuurder. Artikel 8, tweede lid onder g. van de Vlow 2020 sluit weliswaar aan bij de bezoldigingsnormen uit de WNT, maar de achtergrond en de reikwijdte van punt g. zijn uitdrukkelijk anders. Het gaat in de verordening niet om een gewenste maximering van de bezoldiging van topfunctionarissen van (semi)publieke instellingen maar om een doelmatige en effectieve besteding van de beschikbare subsidiegelden bij alle onderwijsinstellingen die bij de gemeente een aanvraag om subsidie indienen. De Vlow 2020 verbiedt niet dat schoolbestuur hogere (ontslag)-vergoedingen overeenkomt dan de normen die zijn neergelegd in de WNT, maar maakt wel mogelijk dat het college de gevraagde subsidie weigert als blijkt dat hogere vergoedingen zijn of worden overeengekomen.
Uitbetaling van dergelijke hoge (ontslag)vergoedingen kan immers ten koste gaan van het doel waarvoor de subsidie wordt verleend. Als het schoolbestuur honoraria betaalt die de WNT-normen overschrijden, rijst de vraag of subsidiegelden wel doelmatig en effectief worden besteed en of deze gelden wel voldoende ten goede komen aan de activiteiten van de subsidieontvanger.
Het is dan ook noodzakelijk dat het college bij de beslissing over de subsidieverlening een afweging kan maken of de bezoldigingskosten van de organisatie in verhouding staan tot de activiteit en de daarvoor gevraagde voorziening. Wanneer dat niet het geval is, kan het college de subsidie geheel of gedeeltelijk weigeren. Hetzelfde geldt als het een uitkering betreft wegens de beëindiging van een dienstverband.
Anders dan te doen gebruikelijk bij subsidies, wordt bij de Vlow niet gewerkt met kalenderjaren, maar met schooljaren. Er zijn altijd uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld bij de regeling Gezonde Scholen Weesp.
Hoofdstuk 3 Verplichtingen schoolbestuur
Artikel 9 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in de vorm van subsidie
De Awb regelt in de artikelen 4:37 en 4:38 de standaardverplichtingen respectievelijk overige doelgebonden verplichtingen.
De standaardverplichtingen zijn in de wet niet limitatief opgesomd; de overige doelgebonden verplichtingen worden ofwel bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegd ofwel -als geen sprake is van een subsidie die op een wettelijk voorschrift berust- bij de subsidieverlening.
Artikel 9 bevat in aanvulling op de bepalingen van de Awb een aantal verplichtingen waaraan iedere subsidieontvanger, voor zover op hem van toepassing, moet voldoen.
In de voorzieningen en bij het verlenen van de subsidie kunnen nog aanvullende verplichtingen worden opgenomen, die verband houden met het doel van de subsidie.
Het eerste lid bepaald dat het schoolbestuur het college zo spoedig mogelijk (zonder nodeloos tijdsverloop) meldt dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten.
Met het tweede lid wordt voorkomen dat bepaalde aan een schoolbestuur toegekende voorzieningen worden vervreemd door het schoolbestuur zonder dat toestemming van het college is verkregen. Uitzondering wordt gemaakt voor een bestuursoverdracht. Bij een bestuursoverdracht vindt formeel ook een vervreemding van de voorzieningen plaats. Hiervoor is echter geen toestemming van het college noodzakelijk.
Bij middelgrote en grote subsidies komt het af en toe voor dat de subsidieverstrekker tussentijds op de hoogte wil blijven van de ontwikkeling van de activiteiten en de financiën. Omdat het opleggen van de verplichting tot het indienen van een tussentijdse rapportage als een relatief zware verplichting kan worden beschouwd, waarvoor de subsidieontvanger het nodige werk moet verrichten, is deze bepaling in het derde lid aan de verordening toegevoegd.
Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid het schoolbestuur en de leiding van de school te verplichten mee te werken aan door of namens het college, waaronder de Rekenkamer, uitgevoerd onderzoek. De subsidieontvanger verschaft daartoe de benodigde documenten. Het college kan, door gebruik te maken van deze bevoegdheid, onderzoek doen naar de doelmatigheid en de rechtmatigheid van de besteding van de door haar verstrekte subsidies.
Artikel 10 Verplichtingen verbonden aan een voorziening in natura
In het eerste lid is opgenomen dat het schoolbestuur het college zo spoedig mogelijk informeert over situaties, waardoor een school geen of in mindere mate gebruik zal maken van een voorziening in natura. In het tweede lid is opgenomen, welke verplichtingen van artikel 10 ook van toepassing zijn op verstrekkingen in natura. Het gaat daarbij om het verstrekken van tussentijdse rapportage, om de informatieplicht en de plicht om mee te werken aan onderzoeken die namens de gemeente worden verricht.
Hoofdstuk 4 Verantwoording en vaststelling van voorzieningen in de vorm van subsidie
Artikel 11 Aanvraagtermijn vaststelling en verantwoording subsidies
Artikel 11 regelt op de eerste plaats dat een aanvraag om vaststelling van een subsidie binnen twaalf weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak dient plaats te vinden.
Verder regelt dit artikel op welke wijze het schoolbestuur de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. Artikel 4:37 Awb bepaalt dat de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekendgemaakt kan worden door het opleggen van verplichtingen ter zake. Evenals bij de aanvraag tot verlening van een subsidie kunnen ook voor de indiening van een aanvraag tot vaststelling van een subsidie formulieren worden voorgeschreven. Het tweede lid schrijft voor dat een schoolbestuur een aanvraag tot vaststelling van de subsidies voor de onder zijn gezag vallende scholen gelijktijdig en gezamenlijk indient. Het derde lid bepaalt dat het schoolbestuur moet aantonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd en dat moet worden ingegaan op de mate waarin de beoogde doelstellingen en resultaten zijn gerealiseerd. Dit volgt ook uit het eerste lid van artikel 4:45 Awb. Daar is geregeld dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden aangetoond dat de activiteiten hebben plaatsgevonden en dat dit ook volgens de aan de subsidie verbonden verplichtingen is gebeurd. Verder is bepaald dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling rekening en verantwoording moet worden afgelegd over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. In het vierde lid is geregeld dat een controleverklaring dient te worden verstrekt indien de subsidieverlening hoger is dan € 125.000. Het vijfde lid maakt het mogelijk om een controleverklaring te vragen als een subsidieaanvrager van het college binnen een gesubsidieerd tijdvak verschillende subsidies ontvangt die tezamen de grens van € 125.000 overschrijden.
Het zesde lid geeft de mogelijkheid aan het college om op verzoek van een schoolbestuur in het kader van de aanvraag om vaststelling van de subsidie, uitsluitend voor het indienen van de controleverklaring uitstel te verlenen tot 20 weken na afloop van het gesubsidieerde tijdvak. Het inhoudelijk en het financieel verslag daarentegen moeten wel binnen twaalf weken bij de gemeente binnen zijn.
Artikel 12 Vaststelling subsidie
In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van een subsidie. Een termijn van acht weken wordt redelijk geacht, zeker nu deze nog met een periode kan worden verlengd op grond van de Awb in gevallen waarin de beoordeling meer tijd vraagt. Uit artikel 4:5 Awb volgt dat de termijn pas aanvangt als de aanvraag compleet is.
Artikel 13 Betaling en verrekening
In aanvulling op de toepasselijke bepalingen in de Awb (zie o.a. de artikelen 4:52 en 4:95) bepaalt het eerste lid dat betaling van het subsidiebedrag binnen vier weken na de subsidievaststelling plaatsvindt. Als het hele subsidiebedrag al door middel van voorschotten is uitgekeerd dan wordt de betaling op nihil gesteld. Art. 4:93 Awb biedt de mogelijkheid om een geldschuld te verrekenen met een bestaande vordering mits in de bevoegdheid daartoe bij wettelijk voorschrift is voorzien.
Het tweede lid van artikel 15 beoogt aan dit vereiste te voldoen. In het derde lid van artikel 4:57 Awb is reeds geregeld dat geldschulden kunnen worden verrekend met subsidies die aan dezelfde subsidieontvanger voor dezelfde activiteiten voor een ander tijdvak zijn verstrekt. Als over het jaar X subsidie wordt teruggevorderd kan dit dus bijvoorbeeld worden verrekend met de subsidie voor dezelfde activiteiten over het jaar X+1. In de Vlow 2020 wordt de mogelijkheid geboden om subsidies die worden teruggevorderd ook met andere vorderingen te verrekenen, zoals vorderingen die uit subsidies voor andere activiteiten voortvloeien of vorderingen op grond van de Wet dwangsom.
Hoofdstuk 5 Overige bepalingen
Krachtens afdeling 5.2 van de Awb hebben toezichthouders een aantal bevoegdheden zoals het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen zonder de toestemming van de bewoner), het vorderen van inlichtingen en het vorderen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden. De bevoegdheden van de artikelen 5:18 en 5:19 Awb (het doorzoeken van voertuigen en andere zaken) zijn hier uitgezonderd omdat hieraan bij subsidies zelden behoefte bestaat. Is een dergelijke bevoegdheid toch nodig dan moet dat in een bijzondere subsidieverordening worden geregeld.