Organisatie | Amersfoort |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Amersfoort houdende regels omtrent parkeerbelastingen (Verordening Parkeerbelastingen 2021) |
Citeertitel | Verordening Parkeerbelastingen 2021 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlage 3 kaart vergunninggebieden |
Deze regeling vervangt de Verordening Parkeerbelastingen 2020.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2021.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2021 | nieuwe regeling | 24-11-2020 | 1377242 |
De raad van de gemeente Amersfoort;
heeft het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2 november 2020, DIR.SO.VV (zaaknr. 1377242) gelezen; vindt het gewenst regels te stellen voor het innen van belastingen inzake het parkeren in de gemeente Amersfoort; gelet op artikel 147, eerste lid, en artikel 149, artikel 225 en artikel 228 van de Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht;
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze Verordening en daarop gebaseerde regelgeving wordt verstaan onder:
parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een motorvoertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van zaken, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;
degene op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het kentekenregister zoals bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994 was ingeschreven met dien verstande dat indien blijkt dat een ander in het kentekenregister had moeten staan ingeschreven, die ander wordt aangemerkt als houder van het voertuig;
degene die krachtens een leaseovereenkomst of een verklaring van de werkgever kan aantonen dat hij, anders dan degene bedoeld onder ᵒ1. de feitelijke gebruiker is van het motorvoertuig dat ten tijde van het parkeren op naam van de leasemaatschappij respectievelijk de werkgever in het hiervoor bedoelde register was ingeschreven of;
beroep of bedrijf: hetgeen het spraakgebruik hieronder verstaat, met dien verstande dat beroepen en bedrijven worden beschouwd als één bedrijf als de vestigingsadressen dezelfde zijn of het een aaneengesloten bebouwing betreft, dan wel sprake is van een juridische constructie waaruit moet worden geconcludeerd dat het in wezen één beroep of bedrijf betreft, tenzij het tegendeel wordt aangetoond;
Parkeerplaats Op Eigen Terrein (POET):
parkeerplaats waarop de aanvrager aanspraak kan maken (al dan niet via een wachtlijst) in een garage of op een perceel, omdat deze volgens een raadsbesluit, een bouwvergunning, een omgevingsvergunning, een erfpachts- of splitsingsakte of een huur- of koopovereenkomst, voor de woning van de aanvrager bestemd is of;
woning/ruimte zonder parkeerplaats: zelfstandige woning of andere ruimte, die in de omgevingsvergunning is aangemerkt als ‘Woning/ruimte zonder parkeerplaats’, als zodanig is opgenomen op de GROP-lijst (Geen Recht op Parkeervergunning) en waarbij geldt dat de eigenaar/bewoner niet in aanmerking komt voor een parkeervergunning;
Parkeerplaatsgeld als bedoeld in artikel 228 van de Gemeentewet, wordt geheven voor parkeerplaatsgebruik waaronder moet worden verstaan het afzetten van een parkeerapparatuurplaats of een belanghebbenden-plaats dan wel het houden van een voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, op een parkeerapparatuur-plaats of een belanghebbendenplaats.
De belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a, wordt niet geheven van degene die op de voet van tweede lid onder b als degene die het voertuig heeft geparkeerd wordt aangemerkt, als deze aannemelijk maakt dat tijdens het parkeren een ander tegen zijn wil van het voertuig heeft gebruik gemaakt en dat hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Parkeerplaatsgeld, als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder b wordt geheven van de natuurlijke of rechtspersoon, die de parkeerapparatuurplaats of belanghebbendenplaats afzet of laat afzetten dan wel het betreffende voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig, op een parkeerapparatuurplaats of op een belanghebbenden-plaats houdt.
Artikel 4 Maatstaf van heffing, belastingtarief en belastingtijdvak
De maatstaf van heffing, het belastingtarief en het belastingtijdvak zijn vermeld in de bij deze Verordening behorende en daarvan deel uitmakende tarieventabel.
Artikel 6 Wijze van heffing en termijn van betaling
De belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen wordt geheven door voldoening op aangifte. Als voldoening op aangifte wordt aangemerkt het in werking stellen van de parkeerapparatuur op de daartoe bestemde wijze en met inachtneming van de door het college van burgemeester en wethouders gestelde voorschriften. Bij de voldoening op aangifte moet het kenteken van het motorvoertuig waarmee wordt geparkeerd of waarvoor de vergunning geldt worden opgegeven.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid moet de belasting overeenkomstig de voldoening op aangifte worden betaald binnen één maand na het einde van het parkeren, indien het bij de aanvang van het parkeren in werking stellen van de parkeerapparatuur geschiedt door het inloggen op het centrale register via een telefoon of een ander communicatiemiddel.
Artikel 7 Bevoegdheid tot aanwijzing parkeerplaatsen
Burgemeester en wethouders maken bij openbaar te maken besluit de aanwijzing bekend van de plaats waar, het tijdstip en de wijze waarop tegen betaling van de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a mag worden geparkeerd.
Houders van een gehandicaptenparkeerkaart zijn vrijgesteld van betaling van de parkeerbelasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a De gehandicaptenparkeerkaart wordt tevens aangemerkt als vergunning, als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b Over dit type vergunning wordt geen belasting geheven.
De kosten van de naheffingsaanslag voor de belasting bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a bedragen € 65,30 zegge: vijfenzestig euro en dertig cent (Besluit Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties d.d. 17 augustus 2020, nr. 2020-0000439367)
Artikel 11 Nadere regels door burgemeester en wethouders.
Burgemeester en wethouders kunnen nadere regels geven voor de heffing en invordering van parkeerbelastingen.
Bijlage 1: Tarieven- en kostentabel
Behorende bij en deel uitmakende van de Verordening Parkeerbelastingen 2021.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze tabel wordt verstaan onder:
Artikel 2 De zones betaald parkeren
Onder de in de Tabel genoemde zones betaald parkeren A en B, worden de volgende gebieden verstaan, die hiermee tevens zijn aangewezen als betaald-parkeergebieden als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder a van de verordening:
Als gebieden voor het parkeren voor vergunninghouders bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van de verordening worden aangewezen:
In gebieden waar belanghebbenden- of parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn, of waar een maximale parkeerduur of enige andere parkeerrestrictie geldt, geldt deze restrictie onverminderd ook voor oplaadplaatsen voor elektrische voertuigen. Voor het parkeren op oplaadplaatsen voor elektrische voertuigen geldt tevens de voorwaarde dat de auto met een oplaadkabel verbonden is aan de laadpaal en er daadwerkelijk sprake is van het opladen van accu’s voor de geparkeerde auto. Op belanghebbendenplaatsen geldt dat geparkeerde voertuigen die om 20:30 nog daadwerkelijk laden, op de betreffende oplaadplaats mogen blijven staan tot 09:00 van de daaropvolgende ochtend.
Artikel 4 Tarieven van de belasting als bedoeld in artikel 2, eerste lid onder b van de verordening
(*1) kleinste afrekening in eenheden per minuut
(*2) waarbij geldt dat de eerste twee vergunningen gratis worden verstrekt
Artikel 5 Tarief voor parkeerplaatgeld als bedoeld in artikel 2, tweede lid van de Verordening.
Het parkeerplaatsgeld bedraagt €8,55 per dag per parkeerplaats.
Artikel 6 Berekening tarieven bij wijzigingen gedurende het jaar.