Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
De Bilt

Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDe Bilt
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingAlgemene plaatselijke verordening De Bilt 2007
CiteertitelAlgemene plaatselijke verordening De Bilt 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze regeling vervangt de Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2004

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Gemeentewet, art. 108, lid 1 en 2
  2. Gemeentewet, art. 147, lid 1 en 2
  3. Gemeentewet, art. 149
  4. Algemene wet bestuursrecht

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Besluit aanwijzing gebieden alcoholverbod

Besluit aanwijzing hondenuitlaatgebieden

Besluit aanwijzing gebied verkoopverbod voertuig

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-04-200827-03-200807-01-2010Toevoeging artt. 1.7, 4.5.1, 4.5.2, 4.5.3.Verwijdering artt. 2.1.4.2, 2.3.1.3, 4.3.5 lid 5 en 6, 5.2.1 lid 4. Wijziging artt. 2.1.5.1, 2.1.5.3, 2.2.2, 2.3.1.2, 2.4.1 lid 2, 4.3.5 lid 5 en 6, 5.2.3.1, 5.2.3.5.

27-03-2008

Biltbuis 02-04-2008

rv05-02-2008

Tekst van de regeling

Intitulé

Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2007

De raad van de gemeente De Bilt

 

Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 5 februari 2008

Gelet op de artikelen 108 eerste en tweede lid, 147 eerste en tweede lid en 149 Gemeentewet en de Algemene wet bestuursrecht

Besluit

vast te stellen de volgende:

Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2007

(tot en met tweede wijziging)

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan onder:

A Weg:

1 als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

2 de - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

3 de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

4 andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

B Openbaar water:

alle wateren die - al dan niet met enige beperking - voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk zijn.

C Bebouwde kom:

de bebouwde kom of kommen waarvan de grenzen ingevolge artikel 20a Wegenverkeerswet 1994 door de gemeenteraad zijn vastgesteld.

D Rechthebbende:

een ieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

E Voertuigen:

alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, onder a en onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van:

a treinen en trams;

b kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen.

FVaartuigen:

alle vaartuigen, daaronder mede verstaan drijvende werktuigen, alsmede woonschepen, glijboten en ponten.

G ---

(in modelverordening gereserveerd voor begripsomschrijving ‘Woonschepen’)

H Bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

I Gebouw:

elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

J Vee:

Dieren die behoren tot de diersoorten genoemd in bijlage A van de Meststoffenwet.

K Handelsreclame:

iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen.

Artikel 1.2 Beslistermijn

1 Het bevoegd bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2 Het bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste acht weken verdagen.

Artikel 1.3 Indiening aanvraag

1 Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft, kan het bevoegde bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.

2 Voor bepaalde, door het bevoegde bestuursorgaan bij openbare kennisgeving aan te wijzen vergunningen of ontheffingen kan de in het eerste lid genoemde termijn worden verlengd tot ten hoogste acht weken.

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen

1 Aan een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen mogen slechts strekken tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

2 Degene aan wie krachtens deze verordening een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing is persoonsgebonden, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing

De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:

a indien ter verkrijging daarvan onjuiste dan wel onvolledige gegevens zijn verstrekt;

b indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, moet worden aangenomen dat intrekking of wijziging wordt gevorderd door het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

c indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

d indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij gebreke van een dergelijke termijn, binnen een redelijke termijn;

e indien de houder of zijn rechtsverkrijgende dit verzoekt.

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd

Een krachtens deze verordening verleende vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Artikel 1.8 Weigeringsgronden De vergunning of ontheffing kan door het daartoe bevoegde gezag worden geweigerd in het belang van: a de openbare orde;

b de openbare veiligheid;

c de volksgezondheid;

d de bescherming van het milieu.

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE

AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden

  • 1

    Het is verboden op de weg deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden.

  • 2

    Het is verboden op de in het eerste lid bedoelde plaats een voorwerp of stof meegebracht om de orde te verstoren of anderen daarmee lastig te vallen bij zich te hebben.

  • 3

    Een ieder, die op de weg aanwezig is bij enig voorval, waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor er wanordelijkheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op een daartoe strekkend bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.

4 Het is verboden zich te begeven of te bevinden op terreinen, wegen of weggedeelten, wanneer deze door of vanwege het bevoegd gezag in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van wanordelijkheden zijn afgezet.

5 De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.

6 Het bepaalde in de voorgaande leden geldt niet voor betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.

Paragraaf 2 Betoging

Artikel 2.1.2.1 ---

 

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Ordeverstoring’, vervallen)

 

 

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen

  • 1

    Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, moet daarvan voor de openbare aankondiging ervan en tenminste 48 uur voordat de betoging zal worden gehouden , schriftelijk kennis geven aan de burgemeester, met inachtneming van wat in artikel 2.1.2.4, eerste lid, hierover is bepaald.

  • 2

    Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving door terugrekening valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt dit tijdstip geacht te vallen op 12.00 uur op de voorgelegen dag, die geen zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

  • 3

    Onder openbare plaats wordt verstaan een plaats als bedoeld in artikel 1, eerste lid, juncto tweede lid, van de Wet openbare manifestaties.

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn

De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden de in artikel 2.1.2.2, eerste lid genoemde termijn van 48 uur verkorten en een mondelinge kennisgeving in behandeling nemen.

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens

1 De kennisgeving bevat:

a naam en adres van degene die de betoging organiseert;

b het doel van de betoging;

c de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip

van aanvang en van beëindiging;

d de plaats en, voorzover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;

e voorzover van toepassing, de wijze van samenstelling;

f maatregelen die degene, die de betoging houdt, zal treffen om een regelmatig verloop te

bevorderen.

2 Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen

1 Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden, aan te bevelen of bekend te maken op of aan door het college aangewezen wegen of gedeelten daarvan.

2 Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

3 Het verbod geldt niet voor het huisaanhuis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.

4Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Paragraaf 4 Vertoningen

Artikel 2.1.4.1 Feest, muziek, wedstrijd e.d.

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Feest, muziek, wedstrijd e.d.’, vervallen)

Artikel 2.1.4.2 Kennisgeving dienstverlening (vervallen)

 

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest

Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar,

filmoperateur of gids op te treden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen of gedeelten

daarvan. De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.

De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.

Paragraaf 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg

  • 1

    Het is verboden zonder vergunning van het college de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan.

  • 2

    Een vergunning bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd in het belang van:

    a het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de

    weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het

    doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

    b het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke

    eisen van welstand.

    c in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van de in de nabijheid

    gelegen onroerende zaak.

  • 3

    Het verbod geldt niet voor:

a evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

b standplaatsen als bedoeld in artikel 5.2.3.1 – 5.2.3.5.

4 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor nader door het college bepaalde categorieën onder door het college nader bepaalde voorwaarden mits:

a minstens drie weken voor het geplande gebruik schriftelijk kennisgeving hiervan is gedaan aan het college via het daarvoor door of namens het college vastgestelde meldingsformulier;

b het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

c voldaan wordt aan de nader door het college vastgestelde algemene voorschriften als vermeld op het meldingsformulier.

5 Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door

de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de Wegenverordening

provincie Utrecht 2004.

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

1 Het is verboden zonder vergunning van het college een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat, alsmede alle niet-openbare ontsluitingswegen van gebouwen.

3 Het verbod geldt niet voor het Rijk, de provincie, de gemeente of het waterschap bij het uitvoeren van zijn/haar publiekrechtelijke taak.

4 Het verbod geldt voorts niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de Wegenverordening provincie Utrecht 2004, de Waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder voorafgaande melding aan het college een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaan.

  • 3.

    Bij de melding wordt een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie overgelegd.

  • 4.

    Het college stelt de indiener van de melding binnen zes weken na ontvangst van de melding op de hoogte van de voorschriften dan wel weigering als bedoeld in het vijfde lid.

  • 5.

    Het college weigert dan wel stelt voorschriften aan de gewenste uitweg indien door het realiseren ervan:

    • a.

      gevaar of hinder ontstaat of dreigt te ontstaan voor het wegverkeer ter plaatse;

    • b.

      het gebruik van een bestaande openbare parkeerplaats onmogelijk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt;

    • c.

      de groenvoorziening in de gemeente wordt geschaad of dreigt te worden geschaad.

  • 6.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of de Wegenverordening provincie Utrecht 2004.

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg

Artikel 2.1.6.1 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Veroorzaken van gladheid’)

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes

1 De rechthebbende op een bedrijf die winkelwagentjes ter beschikking stelt, mede ten behoeve van het vervoer van winkelwaren over de weg, is verplicht ze te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken en de in de omgeving van dat bedrijf door het publiek op of langs de weg achtergelaten winkelwagentjes terstond te verwijderen of te doen verwijderen.

2 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 2.1.6.3 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Hinderlijke beplanting of gevaarlijke voorwerp’, vervallen)

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d.

Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of enigerlei andere afsluiting, die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of af te dekken.

Artikel 2.1.6.5 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘kelderingangen e.d.’)

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden

1 Het is verboden te roken in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van dertig meter daarvan gedurende de periode van 1 mei tot 1 november en andere door het college aangewezen periodes.

2 Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen een afstand van honderd meter daarvan, voorzover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen, of te laten liggen.

3 Het in het eerste en in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.

4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet voorzover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende, als tuin ingerichte, erven.

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp

1 Het is verboden op, aan of boven het voor voetgangers of (brom)fietsers bestemde deel van de weg op enigerlei wijze prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen aan te brengen of te hebben hangen lager dan 2,2 meter boven dat gedeelte van de weg.

2 Het verbod geldt niet t.a.v. prikkeldraad, schrikdraad, puntdraad of andere scherpe voorwerpen, die op grotere afstand dan 0,25 m uit de uiterste boord van de weg, op van de weg af gerichte delen van een afscheiding zijn aangebracht.

3 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen

Het is verboden aan een weg of aan enig deel van een bouwwerk een voorwerp te hebben dat niet deugdelijk beveiligd is tegen neervallen op de weg.

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

1 De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk, vanwege en overeenkomstig de aanwijzingen van het college, voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het openbaar verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

2 Het college maakt tevoren aan de rechthebbende als bedoeld in het eerste lid haar besluit bekend over te gaan tot het doen aanbrengen of wijzigen van een voorwerp, bord of voorziening als bedoeld in het eerste lid.

3 Het in het eerste lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn

1 Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs

1 Het is verboden:

a voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;

b bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde ijsvlakten, te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik daarvan te verijdelen of te belemmeren.

2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht of de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992.

AFDELING 2 TOEZICHT OP EVENEMENTEN

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving

1In deze afdeling wordt onder evenement verstaan: elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:

a bioscoopvoorstellingen;

b markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5.2.4

van deze verordening;

c kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;

d het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;

e betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

f activiteiten als bedoeld in artikel 2.1.4.3.

2Onder evenement wordt mede verstaan:

a een herdenkingsplechtigheid;

b een braderie;

c een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in art. 2.1.2.2, op de weg;

d een feest of wedstrijd op of aan de weg.

Artikel 2.2.2 Evenement

1Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

2 Het verbod geldt niet voor nader door de burgemeester bepaalde categorieën onder door de burgemeester nader bepaalde voorwaarden mits:

a minstens drie weken voor het geplande gebruik schriftelijk kennisgeving hiervan is gedaan aan de burgemeester via het daarvoor door of namens de burgemeester vastgestelde meldingsformulier;

b de burgemeester niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

c voldaan wordt aan de nader door de burgemeester vastgestelde algemene voorschriften als vermeld op het meldingsformulier.

3 De burgemeester kan ter verzekering van de nakoming van de aan de vergunning verbonden voorschriften in de vergunning bepalen dat een borgsom moet worden verstrekt voordat het evenement wordt gehouden.

4 Het verbod van het eerste lid geldt niet voor de in het tweede lid, onder d. van artikel 2.2.1 voorziene gevallen, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto artikel 148 Wegenverkeerswet 1994.

AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen

1 a Onder horecabedrijf wordt in deze paragraaf verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt. Onder een horecabedrijf worden in ieder geval verstaan: een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, afhaalcentrum, discotheek, buurthuis of clubhuis.

b Onder horecabedrijf wordt niet verstaan een coffeeshop, of een onder een andere naam

geëxploiteerde voor het publiek toegankelijke ruimte waarin cannabisproducten voor gebruik ter plaatse en elders dan ter plaatse worden aangeboden.

2 Onder horecabedrijf als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan: een bij dit bedrijf

behorend terras en de andere aanhorigheden.

  • 3

    Een terras in de zin van deze paragraaf is een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van het horecabedrijf waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.

  • 4

    Onder houder wordt in deze paragraaf verstaan: degene die een horecabedrijf exploiteert op grond van het bepaalde in artikel 2.3.1.2 of 2.3.1.3.

  • 5

    Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:

a de gezinsleden van de houder, alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de

rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;

b de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van

Strafrecht, alsmede personen bedoeld in artikel 438, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

c de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning

  • 1

    Het is verboden een horecabedrijf te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 weigert de burgemeester de vergunning indien de vestiging of exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan.

  • 3

    Het eerste lid geldt niet voor een horecabedrijf in een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voorzover de horeca een nevenactiviteit is van de winkelactiviteit, voor zowel de winkel als het horecabedrijf gelden de sluitingstijden de Winkeltijdenwet.

  • 4

    Voorts geldt het eerste lid niet voor een horecabedrijf in:

a zorginstellingen;

b musea;

c stationsrestauraties;

d sport- of jeugdorganisaties;

e welzijnsorganisaties;

f buurt- of dorpshuizen.

5 In afwijking van het bepaalde in artikel 2.1.5.1 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voorzover deze zich op de weg bevinden over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.

6 Onverminderd het gestelde in het tweede lid kan de burgemeester de in het vijfde lid bedoelde ingebruikneming van die weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf horende terrassen weigeren:

a indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.

7 Het bepaalde in het vijfde en zesde lid geldt niet, voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken of de Wegenverordening provincie Utrecht 2004.

Artikel 2.3.1.3 Opheffing vergunningplicht

 

(vervallen)

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden

1 Het is de houder van een horecabedrijf verboden dit voor bezoekers geopend te hebben en aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

2 Het is de houder van een horecabedrijf, welke uitsluitend of in hoofdzaak in gebruik is bij een sport- of jeugdorganisatie, welzijnsorganisatie of instelling, dan wel in gebruik is als buurt- of dorpshuis, verboden deze inrichting van 00.00 tot 07.00 uur voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers toe te laten of te laten verblijven. De door de burgemeester aangewezen jeugdsociëteiten kan ontheffing worden verleend tot 03.00 uur op zaterdag en zondag. De burgemeester is bevoegd in zeer bijzondere gevallen ontheffing te verlenen van dit verbod.

3 De burgemeester kan door middel van een vergunningvoorschrift andere sluitingstijden vaststellen voor een afzonderlijk horecabedrijf of een daartoe behorend terras.

4 Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting

1 De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid, of in geval van bijzondere omstandigheden, te zijner beoordeling, voor een of meer horecabedrijven tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2.3.1.4 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.

2 Het in het eerste lid vermelde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 13b van de Opiumwet.

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf

Het is bezoekers van een horecabedrijf verboden gedurende de tijd dat dit bedrijf krachtens artikel 2.3.1.4 of ingevolge een op grond van artikel 2.3.1.5 genomen besluit gesloten dient te zijn, zich daarin of aldaar te bevinden.

Artikel 2.3.1.7

 

---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Ordeverstoring’)

 

 

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan

Indien een horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1 geen inrichting is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt niet de burgemeester, maar het college op als bevoegd bestuursorgaan ten behoeve van artikel 2.3.1.2 tot en met 2.3.1.5.

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft;

b houder: degene die een inrichting exploiteert dan wel daarin de feitelijke leiding heeft.

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie

Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of het houden van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister

De houder van een inrichting is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden dat ingericht is volgens het door de burgemeester vastgestelde model.

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister

Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt dan wel de kampeerder is verplicht onverwijld aan de houder van die inrichting volledig en naar waarheid zijn of haar naam, adres, woonplaats, geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst, alsmede de dag van vertrek te verstrekken.

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden

Artikel 2.3.3.1 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel over ‘Speelgelegenheden’)

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten

1 In dit artikel wordt verstaan onder:

a Wet: de Wet op de Kansspelen;

b speelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder a van de Wet;

c kansspelautomaat: een automaat als bedoeld in artikel 30, onder c van de Wet;

d hoogdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d van de Wet;

e laagdrempelige inrichting: een inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e van de Wet.

  • 2

    In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan, waarvan maximaal twee kansspelautomaten;

  • 3

    In laagdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee speelautomaten toegestaan, met dien verstande dat:

a kansspelautomaten in het geheel niet zijn toegestaan;

b geen speelautomaten zijn toegestaan in onderwijsinstellingen (waaronder ook wordt verstaan schoolkantines) en educatieve, welzijns- & culturele instellingen.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal

1 Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.

2 Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.

3 Deze verboden gelden niet voor personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende redenen noodzakelijk is.

4 De burgemeester is bevoegd van het in het eerste en tweede lid bedoelde verboden ontheffing te verlenen.

Artikel 2.4.1a Verblijfsontzeggingen

Het is degenen aan wie dit door of namens de burgemeester in het belang van de openbare orde of zedelijkheid is bekendgemaakt, verboden zich anders dan in een openbaar middel van vervoer te bevinden op of aan door de burgemeester aangewezen wegen en plaatsen gedurende de uren daarbij genoemd. Dit verbod geldt gedurende de in de bekendmaking genoemde periode van ten hoogste twaalf weken.

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden

1 Het is verboden de weg of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.

2 Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op de weg of op dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf de weg zichtbaar is:

a een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;

b met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof enige afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens

wettelijk voorschrift.

4 Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.

5 Het is verboden de in het vierde lid bedoelde aanplakborden te gebruikenvoor het aanbrengen van handelsreclame.

6 Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.

7 De houder van de in het tweede lid bedoelde schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d.

1 Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap, plakmiddel of spuitbussen met verf- en of oliehoudende stoffen.

2 Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2.4.2.

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen

1 Het is verboden tussen 22.00 uur en 06.00 uur op de weg te vervoeren of bij zich te hebben: lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns of enig ander gereedschap, voorwerp of middel, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.

2 Het verbod is niet van toepassing indien de genoemde gereedschappen, voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d.

1 Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.

2 Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

Artikel 2.4.6 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Rijden over bermen e.d.’)

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg

1 Het is verboden:

a op of aan de weg te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair en daarvoor niet bestemd straatmeubilair;

b zich op of aan de weg zodanig op te houden dat aan weggebruikers of aan bewoners van nabij de weg gelegen woningen onnodig overlast of hinder veroorzaakt wordt.

2 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 424, 426 bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik

1 Het is verboden op de weg, die deel uit maakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.

2 Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor:

a een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet;

b de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank en Horecawet.

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen

1 Het is verboden:

a zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;

b zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.

2 Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van flatgebouwen, appartementsgebouwen en soortgelijke meergezinshuizen en van gebouwen die voor publiek toegankelijk zijn, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van zo’n gebouw.

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten

Het is verboden zich zonder redelijk doel of op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijk portaal, telefooncel, tunnel, schoolplein, winkelcentrum, speelplaats, wachtlokaal voor een openbaarvervoermiddel, parkeergarage, rijwielstalling of een andere soortgelijke, voor het publiek toegankelijke ruimte dan wel deze te verontreinigen of te bezigen voor een ander doel dan waarvoor de desbetreffende ruimte is bestemd.

Artikel 2.4.11 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Neerzetten van fietsen e.d.’)

Artikel 2.4.12 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Overlast van fiets of bromfiets op markt- en kermisterrein e.d.)

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen

  • 1

    Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon dan wel een gebouw, woonwagen of woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon dan wel een zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindende persoon, te bespieden.

  • 2

    Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindende persoon te bespieden.

Artikel 2.4.14 ---

(in modelverordening gereserveerd voor vervallen artikel ‘Bewakingsapparatuur’, vervallen)

Artikel 2.4.15 ---

(in modelverordening gereserveerd voor vervallen artikel ‘Nodeloos alarmeren’, vervallen)

Artikel 2.4.16 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Alarminstallaties’, vervallen)

Artikel 2.4.17 Loslopende honden

1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten

lopen:

a binnen de bebouwde kom op de weg zonder dat die hond aangelijnd is;

b op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats,

zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;

c op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de

eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod, genoemd in het eerste lid onder a, niet geldt.

3De verboden genoemd in het eerste lid onder a en b gelden niet voorzover de eigenaar of houder van een hond zich vanwege zijn handicap door een geleidehond laat begeleiden en de hond als zodanig aantoonbaar gekwalificeerd is of indien een eigenaar of houder van een hond deze aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond.

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden

1 De eigenaar of houder van een hond is verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet van uitwerpselen ontdoet:

a op een gedeelte van de weg dat bestemd is of mede is bestemd voor het verkeer van voetgangers;

b op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide;

c op een andere door het college aangewezen plaats.

2 Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

3 De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven, indien de eigenaar of houder van de hond er zorg voor draagt dat de uitwerpselen onmiddellijk worden verwijderd.

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden

1 Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op of aan de weg of op het terrein van een ander:

a anders dan kort aangelijnd nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt

dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijngebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

b anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat zij die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en zij een aanlijn en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.

2 In afwijking van artikel 2.4.17, aanhef en onder c, geldt voor het bepaalde in het eerste lid

bovendien dat een hond voorzien moet zijn van een optisch leesbaar, niet-verwijderbaar

identificatiekenmerk in het oor of buikwand.

3 In het eerste lid wordt verstaan onder:

a muilkorf: een muilkorf als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Regeling agressieve dieren

b kort aanlijnen: aanlijnen van een hond met een lijn met een lengte, gemeten van hals tot

halsband, die niet langer is dan 1,50 meter.

4 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Regeling agressieve dieren.

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

1 Het college is bevoegd buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer gedeelten van de gemeente of bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:

a aanwezig te hebben; dan wel

b aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; dan wel

c aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven of mede is aangegeven.

2 Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats een daarbij aangeduid dier of daarbij aangeduide dieren aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan door het college is aangegeven.

3 Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.

Artikel 2.4.21 ---

(in modelverordening gereserveerd voor vervallen artikel ‘Wilde dieren’, vervallen)

Artikel 2.4.22 Loslopend vee

De rechthebbende op vee dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Artikel 2.4.23 Schade door duiven (vervallen)

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Duiven’)

Artikel 2.4.24 Bijen

1 Het is verboden bijen te houden:

a binnen een afstand van 30 meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;

b binnen een afstand van 30 meter van de weg.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als noodzakelijk is om het laag uit en invliegen van de bijen te voorkomen.

3 Het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod geldt niet voorzover de bijenhouder rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.

4 Het in het eerste lid, aanhef en onder b, gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wegenverordening provincie Utrecht 2004.

5 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.4.25 Bedelarij

Het is verboden in door het college aangewezen gebieden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om geld of andere zaken.

Artikel 2.4.26 Slapen op of aan de weg

1 Het is verboden de weg als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan de weg een voertuig, woonwagen tent of een soortgelijk onderkomen als slaapplaats te gebruiken of daarin te overnachten dan welk gelegenheid daartoe te bieden.

2 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

3 Het in het eerste lid bepaalde geldt op de door het college aangewezen plaatsen.

AFDELING 5 BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op

grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

b verkoopregister: het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde goederen door de handelaar.

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister

1 De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgermeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:

a het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;

b de datum van verkoop of overdracht van het goed;

c een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;

d de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;

e de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.

2 De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht

De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:

a wanneer hij overeenkomstig het bepaalde in artikel 437 ter, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, het hoofd der plaatselijke politie of de door deze aangewezen ambtenaar er schriftelijk van in kennis stelt dat hij van het opkopen een beroep of gewoonte maakt, daarbij tevens schriftelijk opgave te doen van zijn woonadres en van het volledig adres van elke lokaliteit door hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik genomen;

b de onder a bedoelde functionaris onder aanbieding van zijn register(s) onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen, schriftelijk in kennis te stellen van een verandering van zijn woonadres, zomede van het adres of de adressen van een bij hem ten behoeve van zijn onderneming in gebruik zijnde lokaliteit;

c aan de hoofdingang van de lokaliteit waar de onderneming is gevestigd een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar voorkomen;

d indien hij in de gelegenheid is enig goed te verkrijgen waarvan redelijkerwijs kan worden vermoed dat het van misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan, hiervan onverwijld kennis te geven aan de onder a. bedoelde functionaris;

e zijn administratie op eerste aanvraag ter inzage te geven aan de burgemeester of een daartoe door de burgemeester aangewezen ambtenaar;

f wanneer hij heeft opgehouden van het opkopen een beroep of gewoonte te maken, onderscheidenlijk het beroep van handelaar niet langer uitoefent, de onder a bedoelde functionaris hiervan onverwijld doch in ieder geval binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen.

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen

Het is de handelaar of een voor hem handelend persoon verboden enig door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen dat het onder zijn berusting is, over te dragen of daarin enige wijziging aan te brengen tenzij deze wijziging van geen invloed is op de herkenbaarheid van het goed.

Artikel 2.5.5 Handel in horecainrichtingen

1 Het is de houder van een horecabedrijf verboden toe te laten dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.

2 In dit artikel wordt verstaan onder:

a horecabedrijf: het horecabedrijf als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste en tweede lid,

b houder: de houder als bedoeld in artikel 2.3.1.1, vierde lid.

AFDELING 6 CONSUMENTENVUURWERK

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: consumentenvuurwerk waarop het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit) van toepassing is.

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van vuurwerk

 

tijdens de verkoopdagen

1 Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen, dan wel ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college van de gemeente waar het bedrijf is of zal worden gevestigd.

2 Het college kan ten hoogste 8 vergunningen als bedoeld in het eerste lid van dit artikel verlenen. De

vergunningen dienen gelijkelijk te worden verdeeld over de diverse kernen van de gemeente: maximaal

1 vergunning per kern voor de kernen Maartensdijk, Groenekan, Hollandsche Rading en Westbroek en

totaal maximaal 4 vergunningen voor de kernen De Bilt en Bilthoven.

4 De vergunningen zijn bedrijfsgebonden.

 

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling

1 Het is verboden consumentenvuurwerk te bezigen op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.

2 Het is verboden consumentenvuurwerk op of aan de weg of op een voor publiek toegankelijke plaats te bezigen indien zulks gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.

3 De in het eerste en tweede lid gestelde verboden gelden niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.

4 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

Artikel 2.6.4 Carbidschieten

1 Onder carbidschieten wordt verstaan: het in een (melk)bus/container/opslagvat op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.

2 Carbidschieten is verboden.

3 Het verbod geldt niet onder nader door de burgemeester bepaalde voorwaarden mits:

a minstens drie weken voor de geplande activiteit schriftelijk kennisgeving hiervan is gedaan aan de burgemeester via het daarvoor door of namens de burgemeester vastgestelde meldingsformulier;

b de burgemeester niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

c voldaan wordt aan de nader door de burgemeester vastgestelde algemene voorschriften als vermeld op het meldingsformulier.

4 De burgemeester kan plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het derde lid niet van toepassing is.

5 Dit artikel is niet van toepassing, voorzover de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht van toepassing zijn.

AFDELING 7 DRUGSOVERLAST

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat

Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.

AFDELING 8 ---

(in model APV gereserveerd voor afdeling ‘BESTUURLIJKE OPHOUDING’ )

AFDELING 9 ---

(in model APV gereserveerd voor afdeling ‘VEILIGHEIDSRISICOGEBIEDEN’)

AFDELING 10 CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen

De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d.

Paragaaf 1 Begripsomschrijvingen

 

 

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

b prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

c seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotischpornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

d escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

e sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;

f exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert of exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;

g beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

h bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

1 de exploitant;

2 de beheerder;

3 de prostituee;

4 het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is,

5 toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6.2;

6 andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen

noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Met het oog op de in artikel 3.3.2 genoemde belangen, kan het college over de uitoefening de bevoegdheden in dit hoofdstuk nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht seksinrichtingen

1Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

2 In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeldt:

a de persoonsgegevens van de exploitant;

b de persoonsgegevens van de beheerder;

c de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

1 De exploitant en de beheerder:

1 a staat niet onder curatele en is niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

b is niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

c heeft de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

2 Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

a met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis

geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

b binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

c binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

1 bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de

Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

2 de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4

    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

3 Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

a vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a, van het Wetboek Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a, van de Algemene wet inzake Rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;

b een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

4 De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

a bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de

aanvraag van de vergunning;

b bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

5 De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt betreft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

  • 1

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers

    toe te laten of te laten verblijven:

    a op maandag tot en met vrijdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur;

    b op zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 2

    Het bevoegd orgaan kan door middel van een voorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een

    afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat

die seksinrichting krachtens het eerste of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, eerste lid,

gesloten dient te zijn.

4 Het in het eerste tot en met derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet Milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting

1Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:

a tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen.

b van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

2 Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

1 Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

2 De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:

a geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV

(misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en

b geen prostitutiewordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet

arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

1 Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie te bewegen, uit te nodigen dan wel aan te lokken op of aan de weg dan wel zichtbaar vanaf de weg.

2 Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren

het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door het college in het belang van de openbareorde of de woon en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotischpornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotischpornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

a indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon en

leefomgeving in gevaar brengt;

b anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon en leefomgeving gestelde regels.

2 Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of

aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel

afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7,

eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

1 In afwijking van het bepaalde in artikel 1.3 neemt het bevoegd bestuursorgaan het besluit op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

2 Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

1 De vergunning bedoelt in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

a de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

b de vestiging of de exploitatie van een seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een

geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

c er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of

zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of

krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

2 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid worden geweigerd:

a in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon en leefklimaat;

b in het belang van de verkeersvrijheid of –veiligheid;

c in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

d in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

1 De vergunning vervalt zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.

2 Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

1 Indien een beheerder als bedoeld in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, het beheer in de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

2 Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

3 In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder zodra de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, tot dat over de aanvraag is besloten.

Paragraaf 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

1 Op het exploiteren van een bestaande seksinrichting of escortbedrijf is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

a gedurende 6 maanden na het in werking treden daarvan;

b na afloop van het onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

2Gedurende periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in

2 artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die

2 aanschrijving vermelde voorzieningen.

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE

AFDELING 1 GELUID- EN LICHTHINDER

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;

b inrichting: een inrichting type A of type B, als bedoeld in het Besluit;

c houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

d ---- (in modelverordening gereserveerd voor begripsomschrijving ‘collectieve festiviteit’)

e incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen.

Artikel 4.1.2 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Aanwijzing collectieve festiviteiten’)

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten

1Het is een inrichting onder nader door het college bepaalde voorwaarden toegestaan maximaal 12 bijzondere activiteiten per kalenderjaar te houden waarbij de voorschriften 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits:

a minstens drie weken voor de festiviteit kennisgeving hiervan is gedaan aan het college via het daarvoor door of namens het college vastgestelde meldingsformulier;

b het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

c voldaan wordt aan de nader door het college vastgestelde algemene voorschriften als vermeld op het meldingsformulier.

2 De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten

Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of daaraan deel te nemen indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit verboden heeft wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting of openbare orde op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder

1 Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.

2 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 2.4.16, de Wet geluidhinder, de Zondagswet, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995.

AFDELING 2 BODEM, WEG EN MILIEUVERONTREINIGING

Artikel 4.2.1 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel ‘Straatvegen’)

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen

Het is verboden binnen de bebouwde kom op of aan de weg zijn natuurlijke behoefte te doen buiten een daarvoor bestemde inrichting of plaats.

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en nietopenbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a houtopstand: één of meer bomen;

b hakhout: één of meer bomen of boomvormers, die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

c boom: een houtachtig, overblijvend gewas dat:

  • -

    een of meerstammig kan zijn, waarbij in geval van meerstammigheid de stammen zich bovengronds vertakken en waarbij;

  • -

    de stam een dwarsdoorsnede of bij meerstammigheid de dikste stam een dwarsdoorsnede heeft van minimaal 20 centimeter op 1,3 meter hoogte boven maaiveld.

d bebouwde kom: de bebouwde kom van de gemeente, vastgesteld ingevolge artikel 1, vijfde lid, van de Boswet;

e iepziekte: de aantasting van iepen door de schimmel Ophiostoma ulmi (Buism.) Nannf. (syn.Ceratocystis ulmi (Buism.) C. Moreau);

f iepenspintkever: het insect, in elk ontwikkelingsstadium, behorende tot de soorten Scolytus scolytus (F.) en Scolytus multistriatus (Marsh) en Scolytus pygmaeus.

g vellen: kappen; rooien; verplanten; het verrichten van handelingendie de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

h boomwaarde: de waardebepaling volgens de laatste richtlijnen van de Nederlandse Vereniging Taxateurs van Bomen (NVTB).

Artikel 4.3.2 Kapverbod

 

Artikel 4.3.2 Kapverbod

1 Het is verboden zonder vergunning van het college houtopstand te vellen of te doen vellen.

2 Het verbod geldt niet voor:

a wegbeplantingen en eenrijige beplantingen op of langs landbouw gronden, beide voorzover bestaande uit niet-geknotte populieren of wilgen;

b vruchtbomen en windschermen om boomgaarden, tenzij het gaat om hoogstamvruchtbomen;

c fijnsparren en andere coniferen, niet ouder dan 12 jaar, bestemd om te dienen als kerstbomen en geteeld op daarvoor in het bijzonder bestemde terreinen;

d kweekgoed;

e het periodiek knotten of kandelaberen van knotbomen en leibomen als cultuurmaatregelen;

f houtopstand die deel uitmaakt van als zodanig bij het Bosschap geregistreerde bosbouwondernemingen en gelegen is buiten een bebouwde kom, tenzij de houtopstand een zelfstandige eenheid vormt die:

ofwel geen grotere oppervlakte beslaat dan 10 are;

ofwel bestaat uit rijbeplanting van niet meer dan 20 bomen, gerekend over het totale aantal rijen;

g houtopstand die moet worden geveld krachtens de Plantenziektewet of krachtens een aanschrijving op last van het college, zulks onverminderd het bepaalde in artikel 4.3.6;

h het periodiek vellen van houtopstand op natuurterreinen ter uitvoering van het reguliere onderhoud;

i het periodiek vellen van hakhout ter uitvoering van het reguliere onderhoud.

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning

1 De vergunning moet worden aangevraagd door of namens dan wel met toestemming van degene die krachtens zakelijk recht of door degene die krachtens publiekrechtelijke bevoegdheid gerechtigd is over de houtopstand te beschikken.

2 Wanneer bureau LASER aan het college een afschrift heeft toegezonden van de ontvangstbevestiging als bedoeld in artikel 2 van de Boswet, beschouwt het college dit afschrift mede als een vergunningaanvraag.

Artikel 4.3.3a Weigeringsgronden vergunning

De vergunning kan in elk geval worden geweigerd op grond van:

  • -

    natuur- en milieuwaarden

  • -

    landschappelijke - en cultuurhistorische waarden

  • -

    waarden voor de recreatie

  • -

    waarden voor woon- en leefomgeving

Artikel 4.3.4 ---

(in VNG-modelverordening gereserveerd voor artikel ‘vergunning ex lege’)

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften

1 Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan behoren het voorschrift dat binnen een bepaalde termijn en overeenkomstig de door het college te geven aanwijzingen moet worden herplant.

2 Wordt een voorschrift als bedoeld in het eerste lid gegeven, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet-geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3 Tot aan de vergunning te verbinden voorschriften kunnen tevens behoren aanwijzingen ter bescherming van in en rond de houtopstand voorkomende flora en fauna en het met name niet uitvoeren van kapwerkzaamheden in het broedseizoen.

4 Tot de aan de vergunning te verbinden voorschriften kan het voorschrift behoren dat een Bomen Effect Analyse (BEA) dient te worden opgesteld in gevallen van bouw of aanleg van werken nabij te behouden bomen.

5 Een vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde van feitelijk niet-gebruik tot:

a de bezwaartermijn voor derden is verstreken zonder dat bezwaar is ingediend;

b beslist is op een verzoek om een voorlopige voorziening;

c zes weken nadat beslist is op het bezwaar van derden en geen verzoek tot voorlopige voorziening is gedaan.

6 De vergunning wordt verleend onder de standaardvoorwaarde dat deze vervalt als hier geen gebruik van is gemaakt binnen een jaar nadat dit, met inachtneming van lid 5 feitelijk is toegestaan.

7 Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een herplantvoorschrift te verbinden aan de vergunning doch uitvoering hiervan in ruimtelijke zin niet tot de mogelijkheden behoort, kan het college aan de vergunning het voorschrift verbinden dat de vergunningaanvrager een vergoeding verschuldigd is, te storten in het gemeentelijk bomenfonds.

8 Het college stelt nadere regels vast omtrent de wijze waarop de hoogte van de in het vorige lid bedoelde vergoeding gebaseerd op boomwaarde, wordt bepaald.

Artikel 4.3.6 Herplant/instandhoudingsplicht

1 Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, zonder vergunning van het college is geveld dan wel op andere wijze tenietgegaan, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn.

2 Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

3 Indien houtopstand waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze afdeling van toepassing is, ernstig in het voortbestaan wordt bedreigd, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om:

a overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen;

b een Bomen Effect Analyse (BEA) op te stellen en te overleggen.

4 Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste tot en met derde lid is opgelegd, alsmede zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

5 Indien voldoende termen aanwezig zijn om overeenkomstig het bepaalde in lid 1 een verplichting tot herbeplanting op te leggen, doch uitvoering hiervan in ruimtelijke zin niet tot de mogelijkheden behoort, kan het college aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit andere hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen een vergoeding te storten in een gemeentelijk bomenfonds.

6 Artikel 4.3.5, lid 8 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding

Indien blijkt dat een belanghebbende door de toepassing van artikel 4.3.2, artikel 4.3.5 of artikel 4.3.6, schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te komen en waarvan de vergoeding niet anderszins is verzekerd, kan het college hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toekennen.

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekte

1 Indien zich op een terrein een of meer iepen bevinden die naar het oordeel van het college gevaar opleveren voor verspreiding van de iepziekte of voor vermeerdering van iepenspintkevers, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het college is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:

a indien de iepen in de grond staan, deze te vellen;

b de iepen te ontschorsen en de schors te vernietigen;

c of de niet-ontschorste iepen of delen daarvan te vernietigen of zodanig te behandelen dat

verspreiding van de iepziekte wordt voorkomen.

2 Het is verboden gevelde iepen of delen daarvan, met uitzondering van geheel ontschorst iepenhout en

iepenhout met een doorsnede kleiner dan 4 cm., voorhanden of in voorraad te hebben of te vervoeren.

Het college kan ontheffing verlenen van dit verbod.

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.

1 Het college kan, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht, buiten de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is een of meer van de volgende daarbij nader aangeduide, voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben, anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels:

a onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer of vaartuigen of onderdelen daarvan;

b bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

c caravans, kampeerwagens, aanhangwagens, boten, tenten en andere dergelijke, gewoonlijk voor recreatieve doeleinden gebezigde voorwerpen, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;

d mestopslag, gierkelder of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

2 In het eerste lid wordt onder weg verstaan, hetgeen daaronder verstaan wordt in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994.

3 Het is verboden op een door het college aangewezen plaats een door hen aangeduid voorwerp of stof:

a op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben;

b op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen gestelde regels.

4 Het in dit artikel bepaalde geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet op de Ruimtelijke Ordening of de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996.

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen

1 Dit artikel verstaat onder:

a meststoffen: meststoffen als bedoeld in artikel 1 van de Meststoffenwet;

b emissiearm aanwenden: gebruiken van meststoffen op de wijze die is aangegeven in de bij het Besluit gebruik meststoffen behorende bijlage II, met dien verstande echter dat onder 3, punt a onder 2e gelezen moet worden:

" tijdens het uitrijden van de mest deze gelijktijdig wordt ondergewerkt";

c grond: bouwland, maïsland en grasland.

2 Onverminderd het bepaalde in het Besluit gebruik meststoffen is het verboden op gronden meststoffen uit te rijden, op te brengen, te doen uitrijden of te doen opbrengen op zaterdag, zondag en op de volgende feest en gedenkdagen: Nieuwjaarsdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag, Hemelvaartsdag, de eerste en tweede Kerstdag en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod is niet van toepassing voorzover de mest emissiearm, als bedoeld in dit artikel, wordt aangewend.

4 Het college kan ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde verboden.

5 Vervoer van meststof als dunne mest dient te geschieden in volledig gesloten transportmiddelen die in een zindelijke staat verkeren.

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame

1 Het is verboden zonder vergunning van het college op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die vanaf de weg zichtbaar is.

2 Het verbod geldt niet voor onverlichte:

a opschriften, aankondigingen of afbeeldingen in het inwendig gedeelte van een onroerende zaak, die niet kennelijk gericht zijn op zichtbaarheid vanaf de weg;

b opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken, daartoe aangewezen door de overheid;

c opschriften of aankondigingen kleiner dan 0,50 m² en de langste zijde korter dan 1 meter die betrekking hebben op:

  • -

    een openbare verkoping of een aanbieding ter verkoop, verhuur of verpachting van een onroerende zaak, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

  • -

    het beroep, de dienst of het bedrijf dat in of op de onroerende zaak wordt uitgeoefend of waarvoor die zaak is bestemd;

    d opschriften die betrekking hebben op de naam of aard van in uitvoering zijnde bouwwerken

    of op de namen van degenen die bij het ontwerp of de uitvoering van het bouwwerk

    betrokken zijn, mits deze opschriften zijn aangebracht op borden bij of op de in uitvoering

    zijnde bouwwerken zelf, zulks voor zolang zij feitelijke betekenis hebben;

    e opschriften of aankondigingen op of aan onroerende zaken dienstbaar aan het openbaar vervoer, indien deze zijn aangebracht ten dienste van dat vervoer.

3 Het verbod in het eerste lid geldt niet voor opschriften of aankondigingen van kennelijk tijdelijke aard, voor zolang zij feitelijke betekenis hebben, mits:

a van het aanbrengen ervan tevoren schriftelijk kennisgeving is gedaan aan het college;

b het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

c deze opschriften of aankondigingen niet langer dan negen weken op de onroerende zaak

aanwezig zijn.

4 --- (in modelverordening gereserveerd voor tekst als hierna opgenomen onder artikel 4.4.3)

5 Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd:

a indien de handelsreclame, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

b in het belang van de verkeersveiligheid;

c in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van een in de

nabijheid gelegen onroerende zaak.

6 a Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Verordening bescherming natuur en landschap provincie Utrecht 1996;

b De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder a, geldt niet voor bouwwerken;

c De weigeringsgrond van het vijfde lid, onder c, geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 4.4.3 Eisen aan niet-vergunningsplichtige handelsreclame

Het is verboden door een opschrift, aankondiging of afbeelding als bedoeld in het tweede en derde lid van artikel 4.4.2, de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen of ernstige hinder voor de omgeving te veroorzaken.

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINENArtikel 4.5.1 Begripsomschrijving In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: Een onderkomen of voertuig waarvoor geen bouwvergunning in de zin van artikel 40 van de Woningwet is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

 

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te

    houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan is bestemd of mede

    bestemd.

  • 2

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de

    rechthebbende op een terrein.

  • 3

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod van het eerste lid.

  • 4

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8. kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:

a de bescherming van natuur en landschap;

b de bescherming van een stadsgezicht.

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen 1 Het college kan plaatsen aanwijzen waarop het verbod van artikel 4.5.2. eerste lid, niet geldt.

2 Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel 4.5.2.

vierde lid.

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE

AFDELING 1 PARKEEREXCESSEN

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

a weg: de weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de Wegenverkeerswet 1994;

b voertuigen: alle voertuigen met uitzondering van:

1 treinen en trams;

2 fietsen, bromfietsen;

3 invalidenvoertuigen in de zin van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

4 kruiwagens, kinderwagens en dergelijke kleine voertuigen, rolstoelen;

c parkeren: het laten stilstaan van een voertuig anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen

van autobedrijf e.d.

1 Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte of hobby van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

a twee of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren; dan wel

b de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

2 Onder verhuren als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan:

a het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

b het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

3 Tot de voertuigen bedoeld in het eerste lid worden niet gerekend:

a voertuigen waaraan herstel of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, zulks gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;

b een voertuig gebezigd voor persoonlijk gebruik van de in het eerste lid genoemde persoon.

4 Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen

1 Het is verboden op door het college aangewezen wegen of weggedeelten een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

2 Het college kan ontheffing van dit verbod verlenen.

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmede als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken

1 Het is verboden een voertuigwrak op de weg te plaatsen of te hebben.

2 Onder voertuigwrak wordt verstaan: een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van

onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert.

3 Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.5 Caravans e.d.

1 Het is verboden een woonwagen, kampeerwagen, caravan, camper, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd:

a langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op of aan de weg;

b op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt

voorzien door de Wegenverordening Provincie Utrecht 2004 of de Verordening bescherming natuur en

landschap provincie Utrecht 1996.

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen

1 Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame, op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

2 Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen

1 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6

meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen

plaats, waar dit parkeren naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

2 Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.

3 Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet op werkdagen van maandag tot en met vrijdag,

dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.

4 Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen

Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander

dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of

gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of

overlast wordt aangedaan.

Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen

  • 1

    Het is verboden een voertuig met stankverspreidende stoffen daar te parkeren, waar bewoners of gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.

  • 2

    Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer.

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

1 Het is verboden een voertuig, fiets of bromfiets te rijden door dan wel deze te doen of te laten staan in een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.

2 Dit verbod is niet van toepassing:

a op wegen, zoals bedoeld in artikel 5.1.1, onder a;

b op voertuigen die nodig zijn en gebruikt worden ter uitvoering van werkzaamheden door of vanwege de overheid;

c op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die mede of uitsluitend voor dit doel zijn bestemd.

3 Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets

Het college kan op de weg gelegen plaatsen aanwijzen waar het in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, dan wel ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, verboden is fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.

AFDELING 2 COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARKTEN

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen

1 Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.

2 Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.

3 Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.

Artikel 5.2.2 Venten e.d.

1 Het is verboden zonder vergunning van het college het in de uitoefening van de ambulante handel te

koop van goederen op of aan de weg, aan huis dan wel op een andere voor het publiek toegankelijke en

in de open lucht gelegen plaats, dan wel diensten aan te bieden.

2 Onder venten wordt niet verstaan:

a het aan huis afleveren van goederen door of vanwege degene die dit doet ter exploitatie van zijn

winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

b het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op

jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op

snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4 van deze verordening;

c het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen als bedoeld in het eerste lid op een

standplaats als bedoeld in artikel 5.2.3.1 van deze verordening;

d het venten met gedrukte of geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden

geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

3 Het verbod geldt voorts niet voor nader door het college bepaalde categorieën onder door het college nader bepaalde voorwaarden mits:

a minstens drie weken voor het geplande gebruik schriftelijk kennisgeving hiervan is gedaan aan het college via het daarvoor door of namens het college vastgestelde meldingsformulier;

b het college niet binnen twee weken na ontvangst van die kennisgeving van enig bezwaar heeft doen blijken;

c voldaan wordt aan de nader door het college vastgestelde algemene voorschriften als vermeld op het meldingsformulier.

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving

 

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving

1 In deze paragraaf wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op of aan de weg of

op een andere voor het publiek toegankelijke en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden,

verkopen of afleveren van goederen of het anderszins aanbieden van goederen of diensten, al dan

niet gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

2 Onder standplaats wordt niet verstaan:

a vaste plaatsen op jaarmarkten of markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid onder h, van de

Gemeentewet;

b vaste plaatsen op evenementen als bedoeld in artikel 2.2.1;

c vaste plaatsen op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5.2.4.

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

 

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de vergunning worden geweigerd

    a indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan eisen

van redelijke welstand;

b vanwege strijd met een geldend bestemmingsplan.

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen 1 Het verbod van artikel 5.2.3.2, eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp

wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.

2 De weigeringsgrond overlast geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien

door de Wet milieubeheer;

3 De weigeringsgrond van artikel 5.2.3.2, tweede lid, onder b, geldt niet voor bouwwerken.

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht

Het college houdt de aanvraag om een standplaatsvergunning aan, indien de aanvraag een activiteit betreft

waarvoor tevens een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is vereist en indien

geen toepassing kan worden gegeven aan het tweede lid, tot de dag waarop is beslist op de aanvraag om

een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d.

1 Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester:

a in of op een - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijk gebouw of plaats

een markt te organiseren of toe te laten, waar ter plaatse aanwezige goederen worden

verhandeld;

b toe te laten, te bevorderen of er gelegenheid toe te geven, dat in of op een - al dan niet met

enige beperking - voor publiek toegankelijk gebouw of plaats met een kraam, een tafel of enig

ander dergelijk middel standplaats wordt of is ingenomen om goederen aan publiek aan te

bieden, te verkopen of te verstrekken.

2 Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend geheel en voortdurend dan wel nagenoeg geheel

en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.

3 Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden

geweigerd in het belang van een krachtens de Gemeentewet ingestelde markt.

AFDELING 3 OPENBAAR WATER

Artikel 5.3.1 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel: ‘Voorwerpen op, in of boven openbaar water’

Artikel 5.3.2 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel: ‘Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen’)

Artikel 5.3.3 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel: ‘Aanwijzingen ligplaats’)

Artikel 5.3.4

 

---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel: ‘Verbod innemen ligplaats’)

 

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken

1 Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van bij de gemeente in beheer zijnde openbaar water, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen.

2 Het verbod geldt niet voorzover het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement, de Wet beheer Rijkswaterstaatwerken, of de Scheepvaartwegenverordening provincie Utrecht 1992.

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen

Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor dadelijk gebruik ongeschikt te maken.

Artikel 5.3.7 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel: ‘Veiligheid op het water’)

Artikel 5.3.8 ---

(in modelverordening gereserveerd voor artikel: ‘Overlast aan vaartuigen’)

AFDELING 4 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN

Artikel 5.4.1 Crossterreinen

1 Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel z, en een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onderdeel i van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Zij kan daarbij regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:

a in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

b in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

c in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

3 Voor de toepassing van het eerste lid wordt dat onder weg verstaan wat artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 daaronder verstaat.

4 Het verbod in het eerste lid geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidsproductie sportmotoren.

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden

1 Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig als bedoeld in artikel 1, onder z, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, een bromfiets als bedoeld in artikel 1, onder i, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 of met een fiets of een paard.

2 Het college kan terreinen aanwijzen waarvoor het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing is. Het kan daarbij regels stellen ten aanzien van het gebruik van deze terreinen:

a in het belang van het voorkomen van overlast;

b in het belang van de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

c in het belang van de veiligheid van het publiek.

3 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor bestuurders van motorvoertuigen en bromfietsen en voor fietsers of berijders van paarden:

a ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen hulpverleningsdiensten;

b die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

c die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

d van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen gelegen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

e voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

4 Het in het eerste lid gestelde verbod geldt voorts niet:

a op wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994;

b binnen de bij of krachtens de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995 aangewezen stiltegebieden, ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als “toestel”.

5 Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

AFDELING 5 VERBOD VUUR TE STOKEN

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

1 Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

2 Het verbod geldt niet voorzover het betreft:

a verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

b sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;

c vuur voor koken, bakken en braden, voorzover dat geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • 3

    Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.

  • 4

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

5 Het verbod geldt niet voorzover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale Milieuverordening Utrecht 1995.

AFDELING 6 VERSTROOIING VAN AS

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving

In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele asverstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten een permanent daartoe bestemd terrein.

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen

1 Incidentele asverstrooiing is verboden op

a verharde delen van de weg;

b gemeentelijke begraafplaatsen.

2 Het college kan een besluit nemen waarin voor een bepaalde termijn wordt verboden dat op andere plaatsen dan genoemd in het eerste lid asverstrooiing plaatsvindt.

3 Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorg draagt voor de asbus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen.

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast

Incidentele asverstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor derden.

HOOFDSTUK 6 STRAF, OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde en de op grond van artikel 1.4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie en kan bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.2 Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de bij besluit van het college of de burgemeester aangewezen personen.

Artikel 6.3 Binnentreden woningen

Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften welke strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening

1 Deze verordening treedt in werking op 15 maart 2007.

2 De Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2007 wordt met ingang van dezelfde datum ingetrokken.

Artikel 6.5 Overgangsbepaling

1 Vergunningen en ontheffingen - hoe ook genaamd - verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven - indien en voorzover het gebod of verbod waarop de vergunning of ontheffing betrekking heeft, ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken - nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

2 Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, blijven – indien en voorzover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en bepalingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken – nog gedurende 1 jaar na de inwerkingtreding van deze verordening van kracht.

3 Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – op grond van een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt daarop de overeenkomstige bepaling van de onderhavige verordening toegepast.

4 Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing, bedoeld in het eerste lid, dan wel een voorschrift of beperking bedoeld in het tweede lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 6.4, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid.

5 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde, blijft een vergunning of ontheffing – hoe ook genaamd – van kracht, tot dat onherroepelijk is beslist op een aanvraag voor een, krachtens een in deze verordening overeenkomstig opgenomen gebod of verbod vereiste, vergunning of ontheffing, indien deze aanvraag ten minste acht weken voor afloop van de in het eerste lid genoemde termijn bij het bevoegde bestuursorgaan is ingediend.

6 Gebods- of verbodsbepalingen waarvoor een vergunning of ontheffing vereist is krachtens deze verordening en niet voorkomend in een verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, zijn niet van toepassing:

a gedurende 8 weken na het in werking treden van deze verordening;

b ook na de onder a. bepaalde termijn, voorzover degene die de vergunning of ontheffing nodig heeft, binnen deze termijn een aanvraag heeft ingediend, totdat onherroepelijk op deze aanvraag is beslist.

7 De intrekking van de verordening als bedoeld in artikel 6.4, tweede lid, heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening gestelde nadere regels, beleidsregels en aanwijzingsbesluiten, indien en voorzover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voorzover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken.

Artikel 6.6 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2007.

Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente De Bilt van 27 maart 2008,

de griffier, de voorzitter,

mr. drs. J. van Berkel A.J. Gerritsen

Inhoudsopgave Algemene plaatselijke verordening De Bilt 2007

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN 5

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen 5

Artikel 1.2 Beslistermijn 6

Artikel 1.3 Indiening aanvraag 6

Artikel 1.4 Voorschriften en beperkingen 6

Artikel 1.5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 6

Artikel 1.6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 6

Artikel 1.7 Vergunning of ontheffing voor onbepaalde tijd………………………………...6

Artikel 1.8 Weigeringsgronden…………………………………………………………………….7

HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE 7

AFDELING 1 ORDE EN VEILIGHEID OP DE WEG 7

Paragraaf 1 Bestrijding van ongeregeldheden 7

Artikel 2.1.1.1 Samenscholing en ongeregeldheden 7

Paragraaf 2 Betoging 7

Artikel 2.1.2.1 ---…………………………………………………………………………………………...7

Artikel 2.1.2.2 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 7

Artikel 2.1.2.3 Afwijking termijn 8

Artikel 2.1.2.4 Te verstrekken gegevens……………………………………………………………..8

Paragraaf 3 Verspreiden van gedrukte stukken 8

Artikel 2.1.3.1 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen 8

Paragraaf 4 Vertoningen 8

Artikel 2.1.4.1 ---…………………………………………………………………………………………...8

 

Artikel 2.1.4.2 ---……………………………………………………………………………………………8

Artikel 2.1.4.3 Straatartiest…………………………………………………………………………..…8

Paragraaf 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg 9

Artikel 2.1.5.1 Voorwerpen of stoffen op, aan of boven de weg 9

Artikel 2.1.5.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 9

Artikel 2.1.5.3 Maken en veranderen van een uitweg 9

Paragraaf 6 Veiligheid van de weg 10

Artikel 2.1.6.1 ---………………………………………………………………………………………….10

Artikel 2.1.6.2 Winkelwagentjes 10

Artikel 2.1.6.3 ---………………………………………………………………………………………….10

Artikel 2.1.6.4 Openen straatkolken e.d. 10

Artikel 2.1.6.5 --- 10

Artikel 2.1.6.6 Rookverbod in bossen en natuurgebieden 10

Artikel 2.1.6.7 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp 11

Artikel 2.1.6.8 Vallende voorwerpen 11

Artikel 2.1.6.9 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 11

Artikel 2.1.6.10 Objecten onder hoogspanningslijn…. 11

Artikel 2.1.6.11 Veiligheid op het ijs 11

AFDELING 2TOEZICHT OP EVENEMENTEN 12

Artikel 2.2.1 Begripsomschrijving 12

Artikel 2.2.2 Evenement 12

AFDELING 3 TOEZICHT OP OPENBARE INRICHTINGEN 13

Paragraaf 1 Toezicht op horecabedrijven 13

Artikel 2.3.1.1 Begripsomschrijvingen 13

Artikel 2.3.1.2 Exploitatievergunning 13

Artikel 2.3.1.3 ---………………………………………………………………………………………….14

Artikel 2.3.1.4 Sluitingstijden 14

Artikel 2.3.1.5 Afwijking sluitingstijden; tijdelijke sluiting 14

Artikel 2.3.1.6 Aanwezigheid in gesloten horecabedrijf 14

Artikel 2.3.1.7 ---………………………………………………………………………………………….14

Artikel 2.3.1.8 Het college als bevoegd bestuursorgaan 14

Paragraaf 2 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf 15

Artikel 2.3.2.1 Begripsomschrijvingen 15

Artikel 2.3.2.2 Kennisgeving exploitatie 15

Artikel 2.3.2.3 Nachtregister 15

Artikel 2.3.2.4 Verschaffing gegevens nachtregister 15

Paragraaf 3 Toezicht op speelgelegenheden 15

Artikel 2.3.3.1 ---………………………………………………………………………………………….15

Artikel 2.3.3.2 Speelautomaten 15

AFDELING 4MAATREGELEN TEGEN OVERLAST EN BALDADIGHEID 15

Artikel 2.4.1 Betreden gesloten woning of lokaal 15

Artikel 2.4.1a Verblijfsontzeggingen 16

Artikel 2.4.2 Plakken en kladden 16

Artikel 2.4.3 Vervoer plakgereedschap e.d. 16

Artikel 2.4.4 Vervoer inbrekerswerktuigen 16

Artikel 2.4.5 Betreden van plantsoenen e.d. 17

Artikel 2.4.6 ---………………………………………………………………………………………….17

Artikel 2.4.7 Hinderlijk gedrag op of aan de weg 17

Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik 17

Artikel 2.4.9 Hinderlijk gedrag bij of in gebouwen 17

Artikel 2.4.10 Hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten 17

Artikel 2.4.11 --- 18

Artikel 2.4.12 --- 18

Artikel 2.4.13 Bespieden van personen 18

Artikel 2.4.14 --- 18

Artikel 2.4.15 --- 18

Artikel 2.4.16 --- 18

Artikel 2.4.17 Loslopende honden 18

Artikel 2.4.18 Verontreiniging door honden 18

Artikel 2.4.19 Gevaarlijke honden 19

Artikel 2.4.20 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren 19

Artikel 2.4.21 --- 19

Artikel 2.4.22 Loslopend vee 20

Artikel 2.4.23 ---………………………………………………………………………………………….20

Artikel 2.4.24 Bijen 20

Artikel 2.4.25 Bedelarij 20

Artikel 2.4.26 Slapen op of aan de weg 20

AFDELING 5BEPALINGEN TER BESTRIJDING VAN HELING VAN GOEDEREN 20

Artikel 2.5.1 Begripsomschrijvingen 20

Artikel 2.5.2 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 21

Artikel 2.5.3 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 ter, eerste lid, van het

Wetboek van Strafrecht 21

Artikel 2.5.4 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen 21

Artikel 2.5.5 Handel in horecainrichtingen 21

AFDELING 6CONSUMENTENVUURWERK 22

Artikel 2.6.1 Begripsomschrijving 22

Artikel 2.6.2 Ter beschikking stellen van vuurwerk tijdens de verkoopdagen 22

Artikel 2.6.3 Bezigen van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 22

Artikel 2.6.4 Carbidschieten 22

AFDELING 7DRUGSOVERLAST 233

Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat……………………………………………………………….23

AFDELING 8---…………………………………….……………………………………………………………………………………23

AFDELING 9 ---………………………………………………………………………………………………………………………….23

AFDELING 10 CAMERATOEZICHT OP OPENBARE PLAATSEN……………..……………………………………….……23

Artikel 2.10.1 Cameratoezicht op openbare plaatsen…………………………………………..23

HOOFDSTUK 3 SEKSINRICHTINGEN, SEKSWINKELS, STRAATPROSTITUTIE e.d. 23

Paragaaf 1 Begripsomschrijvingen 23

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen 23

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan 24

Artikel 3.1.3 Nadere regels 24

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke 24

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht seksinrichtingen 24

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder 24

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden 25

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 25

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 25

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie 26

Artikel 3.2.7 Sekswinkels 26

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van

erotischpornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke 26

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden 26

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn 26

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden 26

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer 27

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie 27

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer 27

Paragraaf 5 Overgangsbepaling 27

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling 27

HOOFDSTUK 4 BESCHERMING VAN HET MILIEU EN HET NATUURSCHOON EN ZORG VOOR HET UITERLIJK AANZIEN VAN DE GEMEENTE 28

AFDELING 1GELUID- EN LICHTHINDER 28

Artikel 4.1.1 Begripsomschrijvingen 28

Artikel 4.1.2 ---………………………………………………………………………………………….28

Artikel 4.1.3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 28

Artikel 4.1.4 Verboden incidentele festiviteiten 28

Artikel 4.1.5 Overige geluidhinder 28

AFDELING 2 BODEM, WEG EN MILIEUVERONTREINIGING 299

Artikel 4.2.1 ---………………………………………………………………………………………….29

Artikel 4.2.2 Natuurlijke behoefte doen 29

Artikel 4.2.3 Toestand van sloten en andere wateren en nietopenbare

riolen en putten buiten gebouwen 29

AFDELING 3HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN 29

Artikel 4.3.1 Begripsomschrijvingen………………………………………………………………29

Artikel 4.3.2 Kapverbod……………………………………………………………………………...30

Artikel 4.3.3 Aanvraag vergunning……….……………………………………………………….30

Artikel 4.3.3a Weigeringsgronden vergunning…………………………………………………..30

 

Artikel 4.3.4 ---………………………………………………………………………………………….30

 

Artikel 4.3.5 Bijzondere vergunningsvoorschriften……………………………………………30

 

Artikel 4.3.6 Herplant-/instandhoudingsplicht…………………………………………………31

 

Artikel 4.3.7 Schadevergoeding…………………………………………………………………….31

 

Artikel 4.3.8 Bestrijding iepziekten………………………………………………………………..32

AFDELING 4 MAATREGELEN TEGEN ONTSIERING EN STANKOVERLAST 32

Artikel 4.4.1 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz. 32

Artikel 4.4.1a Stankoverlast door gebruik van meststoffen 32

Artikel 4.4.2 Vergunningsplicht handelsreclame 33

Artikel 4.4.3 Eisen aan niet-vergunningplichtige handelsreclame 344

AFDELING 5 KAMPEREN BUITEN KAMPEERTERREINEN…………………………………………………………………34

Artikel 4.5.1 Begripsomschrijving………………………………………………………………….34

Artikel 4.5.2 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen…………………………..34

Artikel 4.5.3 Aanwijzing kampeerplaatsen………………………………………………………34

HOOFDSTUK 5 ANDERE ONDERWERPEN BETREFFENDE DE HUISHOUDING DER GEMEENTE 34

AFDELING 1PARKEEREXCESSEN 34

Artikel 5.1.1 Begripsomschrijvingen 34

Artikel 5.1.2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 35

Artikel 5.1.2a Te koop aanbieden van voertuigen 35

Artikel 5.1.3 Defecte voertuigen 35

Artikel 5.1.4 Voertuigwrakken 35

Artikel 5.1.5 Caravans e.d. 35

Artikel 5.1.6 Parkeren van reclamevoertuigen 35

Artikel 5.1.7 Parkeren van grote voertuigen 36

Artikel 5.1.8 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen 36

Artikel 5.1.9 Parkeren van voertuigen met stankverspreidende stoffen 36

Artikel 5.1.10 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 36

Artikel 5.1.11 Overlast van fiets of bromfiets 36

AFDELING 2COLLECTEREN, VENTEN, STANDPLAATSEN EN SNUFFELMARKTEN 37

Artikel 5.2.1 Inzameling van geld of goederen 37

Artikel 5.2.2 Venten e.d. 37

Artikel 5.2.3.1 Begripsomschrijving Standplaats……..………………………………………….37

Artikel 5.2.3.2 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden……………………………….37

 

Artikel 5.2.3.3 Toestemming rechthebbende………………………………………………………38

 

Artikel 5.2.3.4 Afbakeningsbepalingen……………………………………………………………...38

 

Artikel 5.2.3.5 Aanhoudingsplicht…………………………………………………………………….38

Artikel 5.2.4 Snuffelmarkten e.d…………………………………………………………………...38

AFDELING 3OPENBAAR WATER 38

Artikel 5.3.1 ---………………………………………………………………………………………….38

Artikel 5.3.2 --- 38

Artikel 5.3.3 --- 38

Artikel 5.3.4 --- 38

Artikel 5.3.5 Beschadigen van waterstaatswerken 39

Artikel 5.3.6 Reddingsmiddelen 39

Artikel 5.3.7 ---………………………………………………………………………………………….39

 

Artikel 5.3.8 ---………………………………………………………………………………………….39

AFDELING 4 CROSSTERREINEN EN GEMOTORISEERD EN RUITERVERKEER IN NATUURGEBIEDEN 39

Artikel 5.4.1 Crossterreinen 39

Artikel 5.4.2 Beperking verkeer in natuurgebieden 39

AFDELING 5 VERBOD VUUR TE STOKEN 40

Artikel 5.5.1 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins

vuur te stoken 40

AFDELING 6 VERSTROOIING VAN AS 40

Artikel 5.6.1 Begripsomschrijving 40

Artikel 5.6.2 Verboden plaatsen 40

Artikel 5.6.3 Hinder of overlast 41

HOOFDSTUK 6 STRAF, OVERGANGS EN SLOTBEPALINGEN 41

Artikel 6.1 Strafbepaling 41

Artikel 6.2 Toezichthouders 41

Artikel 6.3 Binnentreden woningen…………………………………………………………….41

Artikel 6.4 Inwerkingtreding nieuwe en intrekking oude verordening 41

Artikel 6.5 Overgangsbepaling 41

Artikel 6.6 Citeertitel……………………………………………………………………………….42