Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijstandsverlening zelfstandigen (Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Breda 2020)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijstandsverlening zelfstandigen (Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Breda 2020)
CiteertitelBeleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Breda 2020
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. Participatiewet
  3. artikel 17 van de Participatiewet
  4. artikel 52 van de Wet werk en bijstand
  5. artikel 58 van de Participatiewet
  6. artikel 59 van de Participatiewet
  7. artikel 60 van de Participatiewet
  8. Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  9. artikel 12 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  10. artikel 20 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  11. artikel 22 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  12. artikel 23 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  13. artikel 24 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  14. artikel 26 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  15. artikel 38 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  16. artikel 39 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  17. artikel 41 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
  18. artikel 43 van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

02-12-202001-01-2020nieuwe regeling

17-11-2020

gmb-2020-315064

1117542

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda houdende regels omtrent bijstandsverlening zelfstandigen (Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Breda 2020)

 

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda;

 

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de Participatiewet, in het bijzonder de artikelen 17, 52, 58, 59 en 60 en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004, in het bijzonder de artikelen 12, 20, 22, 23, 24, 26, 38, 39, 41 en 43 en

 

in aanmerking nemende dat:

 

  • het Bbz een bijzondere regeling van de PW is ten behoeve van ondernemers;

  • het Bbz met ingang van 1 januari 2020 is gewijzigd waardoor het college, overeenkomstig de bevoegdheden in de PW, meer beleidsvrijheid heeft waar het onder meer de terugvordering van uitkeringen en kredietverstrekkingen betreft;

  • een uitkering op grond van het Bbz gericht is op het verwerven van inkomsten uit eigen bedrijf en in eerste instantie in de vorm van een geldlening wordt verstrekt;

  • het bijzondere karakter van de uitkering op grond van het Bbz ten opzichte van de PW uitkering een belangrijke overweging is om aparte beleidsregels voor terug- en invordering op te stellen;

besluiten burgemeester en wethouders van Breda de hierna volgende beleidsregels vast te stellen.

 

BESLUIT:

Vast te stellen de volgende beleidsregel:

Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Breda 2020

 

HOOFDSTUK 1 ALGEMEEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregel worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Breda;

    • b.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • c.

      Awb: Algemene wet bestuursrecht;

    • d.

      bijstand: de als renteloze lening verstrekte algemene bijstand en bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet en het Bbz 2004, die al dan niet geheel of gedeeltelijk kan worden omgezet in een bedrag om niet en de door het college in bijstand “om niet” omgezette bijstand;

    • e.

      bedrijfskapitaal: bijstand in de vorm van een rentedragende geldlening of direct “om niet” verstrekt op grond van de artikel 24 en 26 Bbz 2004;

    • f.

      externe partij: een adviesbureau gespecialiseerd in het uitvoeren van onderzoeken over de levensvatbaarheid van een bedrijf in het kader van het Bbz 2004, een organisatie gespecialiseerd in het begeleiden van zelfstandig ondernemers of lokale ondernemers, adviseurs en banken waarmee Gemeente Breda afspraken heeft gemaakt over het beoordelen van de haalbaarheid van ondernemingsplannen en het begeleiden, opleiden en coachen van belanghebbenden die een eigen bedrijf willen starten of daar onlangs mee zijn gestart.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot:

  • a.

    het verlenen van algemene bijstand dan wel het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 2, eerste respectievelijk tweede lid van het Bbz 2004;

  • b.

    het voortzetten van de algemene bijstand ingevolge de Participatiewet gedurende de voorbereidingsperiode van ten hoogste 12 maanden, zoals bepaald in artikel 2, derde lid van het Bbz 2004;

  • c.

    het verlenen van een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 voor de (gedeeltelijke) betaling van een bedrijfsschuld;

  • d.

    het herzien of intrekken van het toekenningsbesluit ingevolge artikel 54 van de Participatiewet;

  • e.

    het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of uitkering zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet;

  • f.

    het terugvorderen van bijstand of bedrijfskapitaal zoals neergelegd in de artikelen 58 tot en met 60 van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 2 BEOORDELING AANVRAGEN

Artikel 3 Bevoegdheden en inwinnen advies

  • 1.

    Het college beoordeelt aanvragen van startende ondernemers waarbij geen bedrijfskrediet wordt aangevraagd aan de hand van een eenvoudig ondernemingsplan.

  • 2.

    Het college beoordeelt aanvragen van startende ondernemers voor een bedrijfskrediet tot

    € 10.000,00 aan de hand van een uitgebreid ondernemingsplan.

  • 3.

    Het college beoordeelt aanvragen van startende ondernemers voor een bedrijfskrediet vanaf € 10.000,00, aan de hand van een uitgebreid ondernemingsplan, dat tevens ter advisering wordt voorgelegd aan een door het college aangewezen externe partij.

  • 4.

    Aanvragen van gevestigde ondernemers voor een bedrijfskrediet hoger dan € 10.000 worden door het college altijd ter advisering voorgelegd aan een door het college aangewezen externe partij. Dit geldt ook als het college van oordeel is dat er sprake is van een complexe aanvraag voor ondersteuning levensonderhoud.

  • 5.

    In geval van bezwaar tegen een afgewezen aanvraag voor bedrijfskrediet kan door het college een second opinion aangevraagd bij een door het college aangewezen externe partij.

Artikel 4 Begeleiding van startende ondernemers

Aan een belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder sub b, van het Bbz 2004, wordt indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht, begeleiding aangeboden door een door het college aangewezen externe partij.

HOOFDSTUK 3 BEDRAGEN EN RENTEPERCENTAGE

Artikel 5 Voorbereidingsperiode

  • 1.

    Aan een belanghebbende als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Bbz 2004 kan begeleiding worden aangeboden door het college of een door het college aangewezen externe partij.

  • 2.

    De bijstand in de kosten van de begeleiding tijdens de voorbereidingsperiode bedraagt ten hoogste € 3.000,00 in de vorm van een renteloze geldlening.

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

  • 1.

    De in artikel 29 van het Bbz 2004 bedoelde bijstand van de met de voorbereiding samenhangende kosten bedraagt ten hoogste € 2.750,00.

  • 2.

    De in het eerste lid van dit artikel genoemde bijstand heeft de vorm van een renteloze geldlening.

  • 3.

    Als de belanghebbende in aansluiting op de voorbereidingsperiode:

    • a.

      geen bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de renteloze geldlening omgezet in een bedrag om niet, tenzij de belanghebbende niet voldoet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 17 van de Participatiewet, of een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan;

    • b.

      een bedrijf of beroep als zelfstandige begint, dan wordt de renteloze geldlening omgezet in een rentedragende geldlening.

  • 4.

    Voor de hierover te berekenen rente wordt aansluiting gezocht bij het in artikel 15 van het Bbz 2004 opgenomen rentepercentage.

HOOFDSTUK 4 TERUGVORDERING EN INVORDERING

Artikel 7 Terugvordering

  • 1.

    Het college maakt gebruik van de bevoegdheid zoals genoemd in de artikelen 58 en 59 van de Participatiewet en de artikelen 12, tweede lid, sub c, van artikel 39 en de artikelen 41 tot en met 43 van het Bbz 2004 om de op grond van het Bbz 2004 verstrekte bijstand of bedrijfskapitaal terug te vorderen.

  • 2.

    Terugvordering als bedoeld in het eerste lid van dit artikel vindt plaats conform de bepalingen vermeld in hoofdstuk V en VI van het Bbz 2004 en deze beleidsregel.

Artikel 8a Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering van bijstand ten behoeve van levensonderhoud

  • 1.

    Het college kan op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of verdere terugvordering van de kosten van bijstand als:

    • a.

      belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      belanghebbende gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

    • c.

      de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • d.

      de (volledige) terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of diens gezin (dringende redenen).

  • 2.

    De periode van vijf jaar als bedoeld in het vorige lid onder a, b, en c, bedraagt drie jaar als het inkomen van belanghebbende in deze periode niet hoger was dan de toepasselijke beslagvrije voet.

  • 3.

    De periode van vijf jaar genoemd in eerste lid van dit artikel, onder a, b en c, bedraagt tien jaar indien sprake is van een verwijtbare vordering wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht.

  • 4.

    Het college ziet af van terugvordering als het terug te vorderen bedrag minder bedraagt dan € 100,00. Indien het college meerdere vorderingen heeft op de belanghebbende, dan geldt het minimumbedrag van € 100,00 voor het saldo van alle vorderingen tezamen.

  • 5.

    Ingeval artikel 13 van het Bbz 2004 bij de toekenning van toepassing was, bedraagt de terugbetalingsperiode maximaal 10 jaar na beëindiging van de uitkering op grond van het Bbz 2004. Deze termijn kan na schriftelijk verzoek van belanghebbende met maximaal 3 jaar worden verlengd. Na het voldoen aan de afgesproken aflossingsbedragen scheldt het college het restant kwijt.

  • 6.

    Het college ziet niet af van invordering als er sprake is van dwanginvordering.

Artikel 8b Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering van bedrijfskapitaal

Het college kan op verzoek van belanghebbende geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering of verdere terugvordering van bijstand ten behoeve van bedrijfskapitaal als:

  • a.

    belanghebbende gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    belanghebbende gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    de belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

  • d.

    er geen sprake is van vermogen waarmee de vordering kan worden voldaan;

  • e.

    de (volledige) terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor belanghebbende of diens gezin (dringende redenen); en

  • f.

    alle zekerheden zijn uitgewonnen.

Artikel 9 Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1.

    Het college verleent medewerking aan een schuldregeling (artikel 42 van het Bbz 2004 ) als:

    • a.

      redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

    • b.

      het besluit om af te zien van volledige terugvordering noodzakelijk is voor het tot stand brengen van een schuldregeling;

    • c.

      er een noodzaak is voor de voortzetting van het bedrijf of zelfstandig beroep, of de schuldregeling bij beëindiging van het bedrijf of zelfstandig beroep tot stand is gekomen.

  • 2.

    Het besluit als bedoeld in het eerste lid van dit artikel wordt ingetrokken als niet is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      binnen 12 maanden, na het verzoek van kwijtschelding van belanghebbende, is een schuldregeling tot stand gekomen voor alle schulden;

    • b.

      de vordering van de gemeente wordt als preferent behandeld;

    • c.

      het gedeelte van de lening dat door gestelde zekerheden wordt gedekt, niet buiten het akkoord blijft, en

    • d.

      alle schuldeisers geen evenredige medewerking verlenen.

Artikel 10 Brutering

De terugvordering van bijstand als bedoeld in artikel 12, tweede lid Bbz 2004 omvat tevens de door het college afgedragen loonheffing.

Artikel 11 Invordering

  • 1.

    Het college stelt invordering vast volgens een individueel vastgestelde betalingsregeling.

  • 2.

    Voor zover belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ of de Bbz gaat het college, ongeacht de in het eerste lid van dit artikel genoemde betalingsregeling, meteen na afgifte van het terugvorderingsbesluit over tot verrekening van de vordering met het recht op uitkering. De basishoogte van de verrekening bedraagt 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand inclusief vakantietoeslag, maar niet meer dan het bedrag dat ingevolge het bepaalde in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering voor beslag in aanmerking zou komen.

  • 3.

    Bij de invordering van vorderingen op grond van het Bbz 2004 wordt onderscheid gemaakt tussen invordering van uitkering levensonderhoud en bedrijfskrediet:

    • a.

      Het college kan bijstand voor levensonderhoud dat is teruggevorderd op grond van artikel 12 tweede lid, sub c, Bbz 2004 invorderen. Het college neemt aan de hand van het inkomen een invorderingsbesluit. Met de eerste termijn wordt rekening gehouden met de hoogte van het inkomen in het jaar van verstrekking (bijstand, inkomen uit bedrijf en overig inkomen) en de van toepassing zijnde jaarnorm. Te hoge privé-uitgaven in het jaar van bijstandsverlening kunnen hierbij als verwijtbaar gedrag gezien worden.

    • b.

      Op bijstand voor levensonderhoud dat terugbetaald wordt in verband met het eigen vermogen is artikel 13 Bbz 2004 van toepassing. Terugvordering vindt plaats op het moment dat belanghebbende de door het college vastgestelde aflossingsverplichting niet nakomt.

    • c.

      Het college beoordeelt of er invordering van de hoofdsom plus de renteachterstand ineens moet plaatsvinden in het geval dat het verstrekte bedrijfskapitaal reeds is teruggevorderd. Het college beoordeelt of er een schuldregeling overeenkomstig artikel 42 Bbz 2004 (gestelde zekerheden blijven buiten de sanering) noodzakelijk is of dat er een lagere betaalverplichting vastgesteld kan worden. Voorwaarde is dat het bedrijf dan levensvatbaar is. De wettelijke rente is van toepassing over de teruggevorderde hoofdsom en renteachterstand (artikel 4:98, eerste lid Awb).

      Ingeval van bedrijfsbeëindiging is het bedrijfskapitaal direct opeisbaar (hoofdsom plus renteachterstand) op grond van artikel 39, tweede lid, sub b, Bbz 2004 en kan worden teruggevorderd. Zekerheden worden uitgewonnen door het college. Indien er sprake is van een eigen woning en de lening voor bedrijfskapitaal onder verband van hypotheek of verpanding is verstrekt, is artikel 43 a tot en met d, Bbz 2004 van toepassing.

      Bij het bestaan van zekerheden worden deze uitgewonnen voor zover niet wettelijk geregeld. Bij bezit van een eigen woning wordt beoordeeld of het behoud van de eigen woning financieel verantwoord is. Het college beoordeelt of er sprake is van verwijtbaar handelen bij de “verkoop” van de zekerheden en stemt hier de incasso op af.

    • d.

      Het college vordert in bij alle partijen aan wie het bedrijfskapitaal is verstrekt en/of zich hoofdelijk aansprakelijk gesteld hebben voor de terugbetaling hoofdsom en de rente. Indien er sprake is van samenwerkingsverbanden (VOF, BV etc.), waarbij de medevennoot zich aansprakelijk gesteld heeft voor het verstrekte bedrijfskapitaal, zal bij het niet nakomen van de verplichtingen ook de medevennoot aansprakelijk gesteld worden voor de terugbetaling. Er wordt dan een privaatrechtelijke invorderingsprocedure opgestart bij de belanghebbenden die niet tot de doelgroep van het Bbz 2004 behoorden.

  • 4.

    Het college voert periodiek een onderzoek naar mogelijk gewijzigde financiële omstandigheden uit. Indien er sprake is van een bestaand bedrijf/zelfstandig beroep wordt binnen een periode van 12 maanden na het laatste onderzoek opnieuw een onderzoek uitgevoerd.

HOOFDSTUK 5 BIJZONDERE BIJSTAND VOOR ZELFSTANDIGEN

Artikel 12 Woonkostentoeslag

  • 1.

    Het college verleent op grond van bijzondere omstandigheden, waarbij de noodzaak is vastgesteld, bijstand: waarbij

    • a.

      het college de richtlijnen van de ‘Beleidsregels Bijzondere Bijstand en Regelingen Breda 2020) volgt;

    • b.

      het college in het geval van de verhuisplicht afwijkt van de in sub a genoemde beleidsregels en een individuele beoordeling ten aanzien van het mogelijk opleggen van een verhuisplicht uitvoert.

  • 2.

    De in het eerste lid van dit artikel genoemde bijzondere bijstand wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden. Na 12 maanden wordt door het college beoordeeld of verlenging of aanpassing noodzakelijk is.

Artikel 13 Arbeidsongeschiktheidsverzekering

  • 1.

    Aan de belanghebbende die met toepassing van het BBZ 2004 bijstand ontvangt en die als zelfstandige een arbeidsongeschiktheidsverzekering aanhoudt wordt bijzondere bijstand verstrekt voor de premie van de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

  • 2.

    De in het eerste lid van dit artikel genoemde bijzondere bijstand bedraagt ten hoogste

  • € 500,00 per maand.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening conform artikel 11 van het Bbz 2004.

  • 4.

    De in het eerste lid van dit artikel genoemde bijzondere bijstand wordt toegekend voor een periode van maximaal 12 maanden. Na 12 maanden wordt door het college beoordeeld of verlenging of aanpassing noodzakelijk is.

Artikel 14 Boekhouder of accountant

  • 1.

    Het college verleent bijzondere bijstand voor de kosten van een boekhouder of accountant als dit noodzakelijk is voor het vaststellen van de jaarrekening of eindbalans en/of het opstellen van de aangifte IB.

  • 2.

    De bijzondere bijstand voor de kosten uit het eerste lid van dit artikel wordt verleend op basis van een offerte, bedraagt ten hoogste € 2.000,00 inclusief btw.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening conform artikel 11 van het Bbz 2004.

Artikel 15 Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende gemotiveerd afwijken van de bepalingen in deze regeling, indien onverkorte toepassing daarvan aanleiding geeft of zou leiden tot disproportionele onredelijkheid of onbillijkheid.

  • 2.

    In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college.

HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALING

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking vanaf de eerste dag nadat deze zijn bekendgemaakt en werken terug tot en met 1 januari 2020.

  • 2.

    Deze regeling kan worden aangehaald als “ Beleidsregel Besluit bijstandverlening zelfstandigen gemeente Breda 2020”.

Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van Breda op

, burgemeester

, secretaris

Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

 

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen, die in de beleidsregels worden aangehaald, gedefinieerd. Dit artikel spreekt voor zich. Gemeente Breda maakt voor adviezen en begeleiding als bedoeld in tweede lid onder d onder andere afspraken met een aantal onderzoeksbureaus.

 

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot gebruikmaking van de wettelijke bevoegdheid

In het eerste lid onder a maakt het college gebruik van de bevoegdheid die het Bbz 2004 geeft voor het verlenen van algemene bijstand dan wel van een bedrijfskrediet.

In het eerste lid onder b maakt het college gebruik van de bevoegdheid om de op grond van de Participatiewet toegekende algemene bijstand nog maximaal 12 maanden voort te laten duren terwijl de belanghebbende zich voorbereidt op het opzetten van zijn eigen bedrijf. Dit betekent dat belanghebbende in die periode onder meer geen algemeen geaccepteerde arbeid in loondienst of aangeboden voorzieningen gericht op sociale activering hoeft te aanvaarden, waardoor hij zich volledig kan richten op de voorbereiding van het opstarten van een bedrijf.

In het eerste lid onder c maakt het college gebruik van de bevoegdheid om een bedrijfskrediet ingevolge artikel 17 van het Bbz 2004 te verlenen voor de gehele of gedeeltelijke betaling van een of meer bedrijfsschulden. Hierbij geldt dat er geen sprake mag zijn van een voorliggende voorziening (bijvoorbeeld spaartegoed) en de verstrekking noodzakelijk is voor de voortzetting van een levensvatbaar bedrijf. Een langlopende banklening kan niet met bedrijfskapitaal worden geherfinancierd, tenzij de bank bereid is akkoord te gaan met een aanbod tot finale kwijting. Het bedrag dat resteert wordt meegenomen in de herfinanciering. Herfinanciering van een lening verstrekt door familie en/of vrienden ter overbrugging van de periode tussen een aanvraag en de uitbetaling van de bijstandsuitkering voor levensonderhoud is mogelijk.

Deze lening dient aantoonbaar direct opeisbaar te zijn. Herfinanciering van leningen verstrekt door familie en/of vrienden voor een ander doel dan de hier genoemde overbrugging is niet mogelijk. In het eerste lid onder d tot en met f maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering op grond van paragraaf 6.4 van de Participatiewet.

 

Hoofdstuk 2 Beoordeling aanvragen

 

Artikel 3 Bevoegdheden en inwinnen advies

In dit artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen aanvragen van startende ondernemers zonder bedrijfskrediet, met bedrijfskrediet tot € 10.000,00 en aanvragen met een bedrijfskrediet hoger dan

€ 10.000,00. De wijze waarop deze aanvragen moeten worden onderbouwd en de manier waarop zij getoetst worden, zijn verschillend. Eenvoudige aanvragen zonder investering in een krediet kunnen beoordeeld worden door de Bbz consulent van Gemeente Breda, die daarbij ondersteuning kan vragen aan lokale ondernemers, adviseurs en banken. Naarmate de aanvraag meer investering vergt wordt van de aanvrager een uitgebreidere motivatie verlangd. Bij aanvragen voor een bedrijfskrediet van startende ondernemers dat meer bedraagt dan € 10.000,00, en bij alle aanvragen voor een bedrijfskrediet van gevestigde ondernemers wordt pas een besluit genomen nadat een externe partij een advies over het ondernemingsplan heeft uitgebracht. Dit geldt ook bij complexe aanvragen voor levensonderhoud van gevestigde zelfstandigen.

Ten slotte wordt een extern onderzoek ingezet als er sprake is van een bezwaar- of beroepszaak, als second opinion en extra onderbouwing van het besluit.

 

Artikel 4 Begeleiding van startende ondernemers

Gemeente Breda beoordeelt onder andere aan de hand van het ondernemingsplan of de startende ondernemer in aanmerking komt voor begeleiding tijdens de startfase van het bedrijf. Hierbij gaat het vooral om de verwachting dat de persoon met een goede begeleiding tijdens de start in staat zal zijn een succesvolle onderneming te starten.

 

Hoofdstuk 3 Bedragen en rentepercentage

 

Artikel 5 Voorbereidingsperiode

In het eerste lid wordt bepaald dat er al tijdens de voorbereidingsperiode een vorm van begeleiding kan worden aangeboden aan de startende ondernemer. Door hier al tijdens de voorbereidingsperiode in te investeren kan tijdens de voorbereidingsperiode een oordeel gevormd worden over de vakbekwaamheid en persoonlijke vaardigheden van de startende ondernemer en kan hieraan gewerkt worden met als doel belanghebbende zo goed mogelijk voor te bereiden en hem daardoor in staat te stellen door middel van zelfstandig ondernemerschap in het levensonderhoud te gaan voorzien. In het tweede lid wordt de maximale hoogte van de bijstand in de begeleidingskosten tijdens de voorbereiding vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte hiervan duidelijk te maken. Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 namelijk geen maximumbedrag voor deze bijstand. In de beleidsregel is een maximum bedrag van € 3.000,00 vastgesteld.

 

Artikel 6 Voorbereidingskrediet

In de voorbereidingsperiode, voorafgaand aan het daadwerkelijk starten als zelfstandig ondernemer, kan bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

 

Dit is het zogenaamde voorbereidingskrediet (artikel 29 van het Bbz 2004). Een voorbereidingskrediet wordt alleen verstrekt voor nader te specificeren noodzakelijke kosten die samenhangen met de voorbereiding en bijdragen aan het feitelijk tot stand komen van het bedrijf of beroep, zoals marktonderzoek en kleine investeringen.

Het college toetst hierbij of de voorbereidingskosten noodzakelijk zijn en neemt de uiteindelijke beslissing. Het verlenen van een voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het college.

Door de wetswijziging per 1 januari 2010 kent het Bbz 2004 geen maximumbedrag voor het voorbereidingskrediet. De maximale hoogte van het voorbereidingskrediet wordt vastgelegd in een beleidsregel om de grenzen van de hoogte van dit krediet duidelijk te maken. In de beleidsregels is een maximumbedrag van € 2.750,00 vastgesteld.

Het voorbereidingskrediet is renteloos tijdens de voorbereidingsperiode. Indien de belanghebbende niet start wordt dit bedrag kwijtgescholden. Bij het starten van een bedrijf wordt het voorbereidingskrediet rentedragend.

Het vierde lid gaat over de bevoegdheid van het college om de hoogte te bepalen van het rentepercentage dat berekend wordt over het voorbereidingskrediet wanneer een belanghebbende daadwerkelijk start.

Het voorbereidingskrediet is niet gelijk te stellen met het begrip bedrijfskapitaal en is daarmee niet gekoppeld aan het in artikel 15 opgenomen rentepercentage. De aansluiting bij artikel 15 van het Bbz 2004 wordt gezocht omdat niet alle starters een voorbereidingstraject doorlopen. Er zijn ook starters die, in plaats van een voorbereidingskrediet, bedrijfskapitaal aanvragen. Het is niet rechtvaardig deze starter een hoger rentepercentage in rekening te brengen dan een starter met voorbereidingskrediet. Investeringen kunnen namelijk deels hetzelfde zijn.

 

 

Hoofdstuk 4 Terugvordering en invordering

 

Artikel 7 tot en met 10 Terugvordering

Artikel 7 verwijst naar de artikelen in het Bbz 2004 op grond waarvan terugvordering van bijstand voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal plaatsvindt, en in welke gevallen er geheel of gedeeltelijk afgezien kan worden van verdere terugvordering.

In artikel 9 is bepaald in hoeverre medewerking kan worden verleend aan schuldregeling bij vorderingen die niet het gevolg zijn van schending van de inlichtingenplicht. De vordering van Gemeente Breda moet in een eventuele schuldregeling als preferente vordering worden ingebracht.

Indien bijstand verleend is voor levensonderhoud is brutering van de vordering van toepassing als de vordering binnen het kalenderjaar terugbetaald wordt.

 

Artikel 11 Invordering

In het artikel wordt onderscheid gemaakt naar de aard van de vordering (levensonderhoud/ bedrijfskapitaal) en worden enkele specifieke situaties benoemd. Uitgangspunt is dat een debiteur de vordering binnen 6 weken voldoet. Als dat niet mogelijk is wordt er een (minnelijke) betalingsregeling getroffen met de debiteur. In gevallen waar dat niet leidt tot structurele terugbetaling wordt voor het innen van de vordering een incassobureau ingeschakeld.

 

De artikelen 7 tot en met 11 komen overeen met de artikelen 2, 4, 11, 12 en 13 in de Beleidsregels terugvordering en verhaal PARTICIPATIEWET, IOAW en IOAZ Breda 2016.

 

Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand voor zelfstandigen

 

Artikel 12 Woonkostentoeslag

Zonder toekenning van woonkostentoeslag kan de zelfstandige met een eigen woning in sommige gevallen niet meer aan de betalingsverplichting van de hypotheekrente voldoen. Hierdoor raakt hij in financiële problemen waardoor de levensvatbaarheid van het bedrijf in het gedrang komt. Daarom wordt bij een levensvatbaar bedrijf al bij de vaststelling van de uitkering rekening gehouden met de woonlasten. Vanwege de tijdelijkheid van de bijstandsverlening wordt er in principe geen verhuisplicht opgelegd. Op grond van een individuele beoordeling kan hiervan afgeweken worden.

 

Artikel 13 Arbeidsongeschiktheidsverzekering

De kosten die een zelfstandige moet maken voor een verzekering tegen de gevolgen van arbeidsongeschiktheid zijn aan te merken als noodzakelijke kosten en komen daarom voor bijstandsverlening in aanmerking. In sommige gevallen is er sprake van extreem hoge premies voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering.

De verlening van bijstand in de kosten van de arbeidsongeschiktheidsverzekering is gemaximeerd op een bedrag van € 500,00 per maand.

 

Artikel 14 Boekhouder of accountant

Om de levensvatbaarheid van een onderneming te kunnen toetsen, dient er duidelijkheid te zijn over de algehele vermogenssituatie binnen het bedrijf en moet er duidelijkheid zijn over het behaalde netto jaarinkomen over voorgaande boekjaren. Een aangifte inkomstenbelasting geeft bij een eenmanszaak of v.o.f. doorgaans duidelijkheid over de vermogenssituatie en het jaarinkomen uit het bedrijf. Bij een besloten vennootschap is tevens een jaarrekening nodig om het jaarinkomen en vermogenspositie van de zelfstandige te kunnen beoordelen in het kader van de Bbz-aanvraag.

Zelfstandigen hebben soms geen middelen om de kosten van een boekhouder te kunnen betalen. De boekhouder eist in sommige gevallen dat de ondernemer de openstaande facturen betaald of dat de zelfstandige een aanbetaling doet, voordat de benodigde jaarrekening wordt opgesteld en de aangifte IB door de boekhouder wordt ingediend. Als de jaarrekening en de aangifte IB niet gereed zijn, dan kan de Bbz-aanvraag op grond van artikel 35 lid 4 Bbz-2004 niet tot een toekenning leiden. Gemeente Breda kan bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van de boekhouder. De bijzondere bijstand wordt op grond van artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de Pw verleend in de vorm van een geldlening en wordt eerst uitbetaald na ondertekening van de overeenkomst van geldlening met de vermelding van het bedrag van de uitbetaling. Het bedrag van de bijzondere bijstand wordt door Gemeente Breda uitbetaald aan de boekhouder.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt vastgesteld op basis van een offerte van de boekhouder, maar kan ten hoogste € 2.000,00 inclusief btw bedragen.

 

Artikel 15 Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Dit artikel spreekt voor zich.

 

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

 

Artikel 16 Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.