Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Emmen

Nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEmmen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020
CiteertitelNadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpalgemeen
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

https://decentrale.regelgeving.overheid.nl/cvdr/xhtmloutput/Historie/Emmen/635762/CVDR635762_1.html

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-11-2020wijziging regeling

03-11-2020

gmb-2020-292924

Tekst van de regeling

Intitulé

Nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen;

 

Gelet op de hoofdstukken 1.2.3 lid 6, 2.2 lid 2, 2.3 lid 3, 2.4, 3.2 lid 4, 4.3, lid 1, 5.1 lid 2 en 9.2, van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020;

 

Besluit,

 

Vast te stellen nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020:

Inleiding

 

Op 30 april 2020 heeft de gemeenteraad de beleidsnotitie Perspectief op Jeugd vastgesteld. In Perspectief op Jeugd willen we onder meer de beweging maken van ‘wat heeft dit kind?’ naar ‘wat heeft dit kind of hebben zijn of haar ouders nodig?’ en (nog) meer inzetten op het voorkomen van problemen: preventie. Dit noemen we positief jeugdbeleid. We weten helaas ook dat er altijd situaties blijven waar hulp-op-maat ingezet moet worden. Dan is het van belang dat de kwaliteit van de hulp en de hulp zelf is gewaarborgd. Hiervoor geven de Nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020 het kader. Het uitgangspunt van het positief jeugdbeleid blijft daarbij onveranderd van kracht. De Nadere regels zijn in deze vorm nodig om het positief jeugdbeleid de komende jaren mogelijk te maken.

 

Hoe verhouden zich deze Nadere regels tot de Verordening en het beleidsplan Perspectief op Jeugd?

Het college heeft de Nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020 vastgesteld. Daarmee heeft het college delegatiebepalingen van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020 ingevuld. Verordeningen worden altijd door de gemeenteraad vastgesteld. Een delegatiebepaling wil zeggen dat het college van de raad een aantal uitvoeringszaken zelf mag bepalen. De visie zoals de raad die heeft vastgesteld in de notitie ‘Perspectief op Jeugd’ – het positief jeugdbeleid – verandert niet. De Nadere regels zijn een uitwerking van bepaalde onderwerpen uit de Verordening. De Verordening op zijn beurt is weer de juridische vertaling van de visie, waarbij de wet voorschrijft welke onderwerpen geregeld moeten zijn in die Verordening.

 

Om welke onderwerpen gaat het?

Op grond van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020 heeft het college zodoende zelfstandige bevoegdheden. Deze bevoegdheden zijn opgenomen in de Nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2020. Het gaat onder andere om:

  • het regelen van het melden van calamiteiten bij de gemeente;

  • het tegengaan van oneigenlijk gebruik;

  • het periodiek heronderzoek;

  • de uitwerking van de afbakening van vervoer van de jongere naar de plek waar de jeugdhulp wordt geboden;

  • het procedureel regelen van de overgang van de ondersteuning van jongeren die 18 jaar worden, en;

  • het definiëren van een kader voor de leveringsvorm persoonsgebonden budget (pgb).

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 1. Begrippen

 

 

  • 1.

    In deze nadere regels wordt verstaan onder:

     

    Calamiteit:

    Een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van de jeugdhulp en die tot een ernstig schadelijk gevolg voor of de dood van een jeugdige of een ouder heeft geleid.

    Gecertificeerde instelling:

    De instellingen die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoeren.

    Gemeente:

    Het college van burgemeester en wethouders of de door het college gemandateerde functionaris.

    Geweld:

    Geweld bij de verlening van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld jegens een jeugdige of een ouder, of bedreiging daarmee, door iemand die werkzaam is voor de jeugdhulpaanbieder of een gecertificeerde instelling, of door iemand die werkzaam is voor een rechtspersoon die in opdracht van de aanbieder of gecertificeerde instelling jeugdhulp verleent of door een andere jeugdige of ouder met wie de jeugdige of ouder gedurende het etmaal of een dagdeel bij de aanbieder verblijft.

    Inspecties:

    De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (de inspecties behandelen de meldingen binnen de jeugdhulp die vallen onder de reikwijdte van de Jeugdwet, de Wmo 2015 en de procesafspraken).

    Instelling:

    Gecertificeerde instelling, Veilig Thuis, de justitiële jeugdinrichtingen, de Raad voor de Kinderbescherming, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voor zover het betreft alleenstaande minderjarige vreemdelingen, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten en Halt.

    Jeugdhulp:

    Als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet.

    Melder:

    De jeugdhulpaanbieder, de instelling of een andere melder die een melding heeft gedaan.

    Melding:

    Een melding van een jeugdhulpaanbieder, een instelling of een doorgestuurde

    a. Verplichte melding:

    Melding door een collega-inspectie over een calamiteit of geweld die is gedaan op grond van artikel 4.1.8 van de Jeugdwet, dan wel op grond van artikel 4.2.5 van de Wmo 2015, dan wel op grond van procesafspraken.

    b. Andere melding:

    Alle meldingen die niet vallen onder de definitie van ‘verplichte melding’.

    Onrechtmatig gebruik:

    Handelen in strijd met wet- en regelgeving.

    a. Fouten:

    Regels onbedoeld overtreden door onduidelijkheden en vergissingen;

    b. Fraude:

    Misbruik. Opzettelijk en doelbewust in strijd met regels handelen met het oog op eigen of andermans (financieel) gewin.

    c. Overbehandeling:

    Verspilling. De declaraties zijn technisch in orde, maar niet strikt noodzakelijk op grond van de beschikking, verwijzing of bepaling.

    d. Onderbehandeling:

    De declaraties zijn technisch in orde, maar de inzet is onvoldoende om de resultaten te bereiken, zoals beschikt, verwezen of bepaald.

    Procesafspraken:

    Afspraken over het melden van calamiteiten en geweld tussen de inspectie(s) en de volgende instellingen: de Raad voor de Kinderbescherming, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers voor zover het betreft alleenstaande minderjarige vreemdelingen, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten, de justitiële jeugdinrichtingen en Halt.

    Veilig Thuis:

    Veilig Thuis zoals bedoeld in artikel 4.2.5 van de Wmo 2015.

  •  

  • 2.

    Voor zover niet anders bepaald in deze nadere regels, gelden de begrippen zoals omschreven in de wet en de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen.

 

Hoofdstuk 2. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

 

 

2.1 Melding calamiteit en geweld bij de gemeente door anderen, niet zijnde jeugdhulpaanbieders.

 

  • 1.

    Als er sprake is van één of meer van de volgende criteria, dan moet de calamiteit conform het Draaiboek calamiteiten jeugdhulp Emmen direct bij de gemeente worden gemeld:

    • a.

      er is een vermoeden dat er een onnatuurlijke dood heeft plaatsgevonden;

    • b.

      er is sprake van overlijden van een ander als gevolg van het handelen

       

  • 2.

    van een jeugdige;

    • a.

      er is sprake van ernstige mishandeling of zwaar (blijvend) letsel van een jeugdige in de gezinssituatie waardoor acuut ingrijpen van buitenaf nodig is, of bedreiging met ernstige mishandeling of zwaar (blijvend) letsel van een jeugdige in de gezinssituatie waardoor acuut ingrijpen van buitenaf nodig is;

    • b.

      er is sprake van ernstige mishandeling of zwaar (blijvend) letsel van een jeugdige in een instelling door een medewerker van de instelling of door een andere jeugdige, of bedreiging daarmee;

    • c.

      er is sprake van ernstig geweld (zwaar letsel) tegen medewerkers van een instelling, die met jeugdigen en hun ouders/verzorgers werken, door de jeugdige of ouder/verzorger, of bedreiging daarmee.

 

  • 3.

    Een calamiteit kan door uiteenlopende organisaties dan wel personen bij de gemeente worden gemeld (politie, hulpverleningsorganisatie, instelling, forensisch arts (GGD Drenthe, Spoed4Jeugd, De Toegang e.a.). De melding kan op diverse plekken binnenkomen bij de gemeente (KCC, Zorgloket, of rechtstreeks bij een ambtenaar).

 

  • 4.

    Degene die de melding heeft ontvangen, geeft dit direct door aan de ambtenaar openbare orde en veiligheid (ambtenaar OOV) op telefoonnummer 088 – 0230494.

     

  • 5.

    De ambtenaar OOV zorgt in afstemming met de teamleider Account Beleid bedrijfsvoering Sociaal Domein (ABS) van de gemeente en de gemeentelijke communicatieadviseur voor weging van de zwaarte en mogelijke impact van de melding en bepaalt de noodzakelijke vervolgstappen. In ieder geval worden de inspecties op de hoogte gesteld.

 

  • 6.

    Waar mogelijk zal de gemeente het onderzoek van de inspecties afwachten alvorens zelf informatie te verzamelen of in debat te gaan over de calamiteit.

 

  • 7.

    Na melding treedt het Draaiboek calamiteiten jeugdhulp Emmen in werking.

 

2.2 Melding calamiteit en geweld bij de gemeente door de jeugdhulpaanbieder

 

  • 1.

    Als de jeugdhulpaanbieder bij de inspecties een calamiteit meldt, verplicht of anders, informeert hij of zij daarna zo spoedig mogelijk de toezichthouder van de gemeente over de aard en omvang van de calamiteit zonder daarbij tot individuele personen herleidbare gegevens te gebruiken.

 

  • 2.

    De gemeentelijke toezichthouder houdt contact met de jeugdhulpaanbieder die de melding heeft gedaan en registreert en beoordeelt de melding en bewaakt (en bepaalt) de vervolgstappen.

 

  • 3.

    De gemeentelijke toezichthouder doet onderzoek naar de naleving van de relevante wet- en regelgeving en adviseert de gemeente.

 

  • 4.

    De toezichthouder van de gemeente voert zijn of haar werk zodanig uit dat de werkzaamheden van hulpverleningsdiensten en andere diensten niet worden verstoord.

 

  • 5.

    Gedurende het onderzoek door de inspecties houdt de jeugdhulpaanbieder de gemeente op de hoogte van de voortgang van het onderzoek.

 

  • 6.

    Indien de inspecties besluiten tot (tijdelijke) sluiting van een (locatie) van de jeugdhulpaanbieder, verleent de jeugdhulpaanbieder volledige medewerking aan een goede en vlotte overgang van de jeugdigen naar de door de gemeente daartoe aangewezen jeugdhulpaanbieder en bevordert ononderbroken voortzetting, aldaar, van de jeugdhulp.

 

  • 7.

    De gemeente en de jeugdhulpaanbieder maken in het geval van calamiteiten en/of onverwachte gebeurtenissen afspraken over het informeren van direct betrokkenen, van andere overheidsdiensten en/of andere professionals, en over informatieverstrekking aan media en aan bestuurlijk verantwoordelijken.

 

  • 8.

    De jeugdhulpaanbieder informeert de gemeente zo spoedig mogelijk over de conclusies in de rapportage van de inspecties.

 

  • 9.

    De jeugdhulpaanbieder stelt de gemeente zo spoedig mogelijk op de hoogte van:

    • a.

      dreigende financiële problemen;

    • b.

      Inspectierapporten die door een met toezicht belaste ambtenaar zijn uitgebracht.

 

  • 10.

    De jeugdhulpaanbieder stuurt het in hoofdstuk 2.3.9.b bedoelde inspectierapport aan de gemeente.

 

Hoofdstuk 3.1 Tegengaan oneigenlijk gebruik

 

 

  • 1.

    De jeugdhulpaanbieder, de instelling of anderen stellen de gemeente zo spoedig mogelijk op de hoogte van:

    • a.

      fouten;

    • b.

      fraude (misbruik);

    • c.

      onjuistheid;

    • d.

      overbehandeling (verspilling);

    • e.

      onderbehandeling.

 

Hoofdstuk 3.2 Periodiek onderzoek

 

 

  • 1.

    De gemeente onderzoekt in beginsel om de twee jaar of een inwoner nog de juiste jeugdhulp ontvangt (hoofdstuk 4.3.1. Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020).

 

  • 2.

    Afwijking van de in het eerste lid genoemde termijn is mogelijk rekening houdend met de situatie van de cliënt, de aard van de ondersteuning en de vorm waarin deze wordt verstrekt. Per individueel geval wordt beoordeeld in hoeverre en binnen welke termijn een periodiek onderzoek plaatsvindt.

 

  • 3.

    De gemeente onderzoekt periodiek, al dan niet steekproefsgewijs, of het in het hulpverleningsplan beoogde doel wordt bereikt.

 

  • 4.

    De jeugdige en/of zijn ouders, en de formele en/of informele hulp kunnen tussentijds op ieder moment om een nieuw onderzoek door Stichting De Toegang te vragen.

 

  • 5.

    Professionele aanbieders dienen als opdracht aan de gemeente te signaleren wanneer de ondersteuningsbehoefte van de inwoner verandert.

 

  • 6.

    Het periodiek onderzoek kan tot de conclusie leiden dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de inwoner is afgestemd, maar ook dat de gemeente tot een heroverweging komt en beslist dat de inwoner meer of minder diensten en/of ondersteuning (al dan niet via andere voorzieningen) nodig heeft.

 

  • 7.

    Daar waar er geen sprake is van een hulp-op-maat wordt geen richtinggevende termijn gesteld.

Hoofdstuk 4. Verplaatsen en vervoer

 

 

  • 1.

    Conform hoofdstuk 8 van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Emmen 2020 dienen ouders, afhankelijk van de situatie van de jeugdige, zelf zorg te dragen voor het vervoer, al dan niet met behulp van het sociale netwerk. Als dit niet mogelijk is, dan kan samen met De Toegang en eventueel de aanbieder in kwestie, worden gekeken naar een thuisnabij alternatief. Is dat er niet dan kunnen ouders/verzorgers zich wenden tot de jeugdhulpaanbieder, of kan in het geval van daghulp vervoer bij daghulp worden overwogen.

 

  • 2.

    In deze gevallen dienen ouders altijd zelf zorg te dragen voor het vervoer, al dan niet met behulp van het sociale netwerk:

    • a.

      wanneer het vervoer niet langdurig noodzakelijk is of het vervoer slechts een geringe intensiteit heeft (beperkt aantal keren per maand);

    • b.

      vervoer bij inzet kortdurend verblijf / logeren;

    • c.

      de locatie waar de hulp geboden wordt binnen 6 kilometer van de woning ligt, tenzij de jeugdige een actuele toekenning heeft voor aangepast vervoer op grond van de regeling leerlingenvervoer.

 

 

Hoofdstuk 5. Overgang van 18- naar 18+

 

 

  • 1.

    De jeugdige die 16 jaar of ouder is en op dat moment jeugdhulp ontvangt, wordt tenminste 3 maanden voor de einddatum van de lopende beschikking door De Toegang opgeroepen voor een of meerdere gesprekken.

 

  • 2.

    De gesprekken zijn bedoeld om vorm te geven aan het (perspectief)plan als bedoeld in hoofdstuk 2.4 van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020 en hoofdstuk 10 van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Emmen 2020.

 

 

Hoofdstuk 6.1 Het Persoonsgebonden Budget (PGB)

 

 

  • 1.

    De gemeente heeft de mogelijkheid om de zorgovereenkomst in te zien als zij dit nodig acht;

 

  • 2.

    Het PGB kan flexibel worden opgenomen als dit in het familiegroepsplan, zoals bedoeld in hoofdstuk 2.6 van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Emmen 2020, nadrukkelijk is gemotiveerd en dit in het PGB-plan, zoals bedoeld in hoofdstuk 5.3.5 van genoemde beleidsregels, nadrukkelijk is opgenomen;

 

  • 3.

    Taken van de budgethouder zijn in ieder geval:

    • a.

      Het kiezen van een zorgverlener;

    • b.

      Het regelen van een zorgovereenkomst;

    • c.

      De zorgovereenkomst aan de te SVB te versturen of digitaal te uploaden;

    • d.

      Het aansturen van de zorgverlener;

    • e.

      De voortgang van de hulp bewaken;

    • f.

      De kwaliteit van de zorg bewaken;

    • g.

      Facturen en declaraties afhandelen.

    • h.

      De gemeente beoordeelt of de budgethouder voldoende bekwaam is om de bijbehorende taken uit te voeren. Indien nodig wordt de inwoner verzocht om een PGB-vaardigheidstoets te doen.

 

  • 4.

    Tenzij het PGB door een derde kan worden beheerd, wordt in ieder geval geen PGB-verstrekt wanneer:

    • a.

      de inwoner als gevolg van een verstandelijke aandoening of stoornis of ernstige psychische problemen onvoldoende inzicht in de eigen situatie heeft;

    • b.

      er sprake is van schuld- en/of verslavingsproblematiek;

    • c.

      de inwoner desgevraagd een PGB-vaardigheidstoets weigert.

 

  • 5.

    Wanneer de jeugdige en/of ouder(s) de jeugdhulp betrekken van derden, kan het PGB worden toegekend voor de volgende modules/functiecategorieën:

    • a.

      Meedoen en zelfredzaamheid (inclusief persoonlijke verzorging en vervoer):

       

  • 6.

    Begeleiding licht; Begeleiding midden; Begeleiding zwaar (i.c.m. inzet gedragswetenschapper); Dagbesteding basis; Dagbesteding intensief; Verblijf Logeren; Verblijf Wonen met begeleiding; Verblijf Begeleid kamer wonen; Verblijf Ouder-kindhuis;

    • a.

      Gezond zijn (inclusief persoonlijke verzorging en vervoer):

       

  • 7.

    Basis GGZ; Specialistische GGZ; Vaktherapie; Specialistische GGZ-instellingen; Verblijf met behandeling

    • a.

      Gezond opgroeien:

       

  • 8.

    Ambulante gezinsbehandeling; Intensieve ambulante gezinsbehandeling; Verblijf Gezinshuis

    • a.

      Dyslexie:

       

  • 9.

    Dyslexie diagnostiek; Dyslexie behandeling

    • a.

      Vervoer daghulp:

       

  • 10.

    Tegemoetkoming voor niet rolstoel gebonden vervoer; Tegemoetkoming voor wel rolstoel gebonden vervoer.

 

Hoofdstuk 6.2. Persoonsgebonden budget voor de inzet van het sociaal netwerk

 

 

  • 1.

    De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een PGB wordt toegekend, kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren, als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:

    • a.

      er is sprake van bovengebruikelijke zorg, en;

    • b.

      de inzet van het sociaal netwerk is noodzakelijk vanwege moeilijk planbare zorg, en is aantoonbaar beter of minimaal gelijkwaardig aan professionele ondersteuning;

    • c.

      de geboden hulp is passend, adequaat en veilig;

    • d.

      de zorgverlener, die daarnaast mogelijk ook gebruikelijke hulp verleent, heeft aangegeven dat de zorgverlening voor hem niet tot overbelasting leidt;

    • e.

      de persoon uit het sociale netwerk op geen enkele wijze druk op de jeugdige en/of zijn ouders uitgeoefend heeft bij hun besluitvorming.

 

  • 2.

    De jeugdige en/of ouder(s) aan wie een PGB wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding en kortdurend verblijf / logeren.

 

  • 3.

    Verzorging bij kortdurende ziekte valt niet onder bovengebruikelijke zorg. Echter kunnen ouders wel gebruik maken van kortdurend verblijf / logeren. Voor een toelichting hierop, zie toelichting nadere regels.

 

  • 4.

    In aanvulling op het eerste lid onder b, wordt inzet van het sociaal netwerk met een PGB in ieder geval aantoonbaar beter geacht, indien één of meerdere van de volgende omstandigheden aan de orde zijn:

    • a.

      de hulp is vooraf niet goed in te plannen;

    • b.

      de hulp moet op ongebruikelijke tijden geleverd worden;

    • c.

      de hulp moet op veel korte momenten per dag geboden worden;

    • d.

      de hulp moet op verschillende locaties worden geleverd;

    • e.

      de hulp moet 24 uur per dag en op afroep beschikbaar zijn;

    • f.

      de hulp moet vanwege de aard van de beperking worden geboden door een persoon met wie de jeugdige vertrouwd is en goed contact heeft.

 

  • 5.

    De budgethouder draagt de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.

 

Hoofdstuk 6.4 Besteding van het persoonsgebonden budget

 

 

  • 1.

    Voorwaarde voor het verstrekken van een PGB is dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het persoonsgebonden budget aanwenden voor de ondersteuning zoals is opgenomen en goedgekeurd in het familiegroepsplan;

 

  • 2.

    Wanneer de jeugdige en/of zijn ouder(s) verschillende vormen van jeugdhulp nodig hebben kunnen zij er voor kiezen om een deel van de zorg in natura af te nemen en een deel zelf in te kopen met een PGB.

 

  • 3.

    Na toekenning van een PGB controleert de gemeente bij de SVB of het budget is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden. Wanneer dit niet het geval is, dan wordt er contact met de budgethouder opgenomen en onderzocht waarom dit zo is, of het PGB alsnog besteed gaat worden en of er andere hulp noodzakelijk is;

 

  • 4.

    De jeugdige en/of zijn ouder(s) geven de SVB opdracht voor het uitvoeren van betalingen aan hun zorgverleners. Het opstellen van een zorgovereenkomst als onderdeel van het familiegroepsplan geldt als voorwaarde voor het uitbetalen van zorgverleners uit het PGB;

 

  • 5.

    Bij een verandering in de zorgvraag waardoor het budget anders wordt ingezet, vragen de ouders de gemeente hiervoor toestemming. Als dit niet wordt gedaan, dan kan de gemeente dit beschouwen als onjuiste verstrekking van informatie.

 

  • 6.

    De gemeente heeft ook de mogelijkheid om het PGB te herzien bij een verandering in de zorgbehoefte.

Hoofdstuk 6.5 Evaluatie

 

 

  • 1.

    De gemeente evalueert ten minste 1 keer per jaar de resultaten van de ingezette zorg.

Hoofdstuk 7 Nader te benoemen niet vrij toegankelijke voorziening

 

 

7.1 Diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)

 

  • 1.

    Toeleiding naar diagnostiek en behandeling voor Ernstige Enkelvoudige Dyslexie geschiedt altijd via het onderwijs, dit geldt voor zowel ZIN als PGB. De toeleiding geschiedt conform de meest recente versie van ‘Dyslexie Diagnostiek & Behandeling;’ 1

 

  • 2.

    Er wordt alleen een PGB afgegeven wanneer de EED is vastgesteld op de basisschool en uiterlijk voor het 13e jaar;

 

  • 3.

    Een verklaring van EED moet zijn afgegeven door een dyslexiebehandelaar aangesloten bij het Nederlands Kwaliteit Instituut. Daarnaast is de hoofdbehandelaar in het bezit van een BIG-registratie.

 

Hoofdstuk 8 Kwaliteit

 

 

8.1 Kwaliteitseisen

 

  • 1.

    De jeugdhulp die wordt ingekocht, is kwalitatief verantwoord en de jeugdhulpaanbieders voldoen ten minste aan de volgende eisen:

    • a.

      Medewerkers in dienst zijn in bezit zijn van een Verklaring Omtrent Gedrag;

    • b.

      Medewerkers in dienst beschikken over een SKJ- of BIG-registratie (dit geldt niet voor Mbo’ers. Zij dienen wel in het bezit te zijn van relevante diploma’s) bij sommige vormen van jeugdhulp;

    • c.

      Beschikken over een passende aansprakelijkheidsverzekering;

    • d.

      Verlenen veilige, doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte hulp;

    • e.

      Werken volgens de norm van verantwoorde werktoedeling;

    • f.

      Moeten werken volgens de richtlijn van één gezin, één plan, één regisseur;

    • g.

      Dienen een kwaliteitssysteem te hebben;

    • h.

      Maken gebruik van de Regionale (Drentse) Verwijsindex risicojongeren (DVi) via Multisignaal, conform artikel 7 van het samenwerkingsconvenant DVi;2

    • i.

      Hebben en meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling;

    • j.

      Hebben een meldplicht bij een calamiteit;

    • k.

      Hebben een meldplicht geweld bij de verlening van jeugdhulp;

    • l.

      Hebben de beschikking over een klachtencommissie;

    • m.

      Hebben de beschikking over een cliëntenraad;

    • n.

      Vragen toestemming voor verlening jeugdhulp;

    • o.

      Hebben de verplichting een vertrouwenspersoon in de gelegenheid te stellen zijn taak uit te oefenen.

 

  • 2.

    Bij Zelfstandige Zonder Personeel, ingekocht via een PGB zijn de kwaliteitseisen bij lid 1 sub a, b, c, d, e, g, h, i, j en n van toepassing.

 

  • 3.

    Bij sociaal netwerk, uitbetaald via een PGB, zijn de volgende kwaliteitseisen bij 5.1 lid 1 sub a (dit geldt niet voor familie in de 1e lijn) en sub d van toepassing.

 

  • 4.

    De gemeente kan (laten) toetsen of een zorgaanbieder voldoet aan de kwaliteitseisen. Hierbij kan ook de Inspectie voor de Jeugd worden ingeschakeld.

 

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

 

 

9.1. Afwijkingsbevoegdheid

 

  • 1.

    De gemeente kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouder(s) afwijken van deze nadere regels indien toepassing van deze regels gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de nadere regels te dienen doelen.

 

9.2 Overgangsbepaling

 

  • 1.

    Op de aanvragen die tot en met de datum van vaststelling zijn ingediend zijn de Nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2018 van toepassing.

 

Hoofdstuk 10. Inwerkingtreding en citeertitel

 

 

  • 1.

    Deze nadere regels treden in werking een dag na publicatie.

 

  • 2.

    De nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen 2018 worden ingetrokken.

 

  • 3.

    Deze nadere regels kunnen worden aangehaald als ‘Nadere regels Jeugdhulp gemeente Emmen 2020’

 

 

 

 

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Emmen, gehouden op 3 november 2020

De gemeentesecretaris, De burgemeester,

M. Plantinga H.F. van Oosterhout

Toelichting nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen

Nadere regels zijn algemeen bindende regels, vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders. De regels handelen over:

  • de wijze van beoordeling;

  • criteria voor toekennen van individuele voorzieningen;

  • geldigheidsduur besluit;

  • vaststellen hoogte PGB.

 

De nadere regels jeugdhulp gemeente Emmen kunnen niet los worden gezien van de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen.

 

Met deze nadere regels geeft de gemeente uitvoering aan de opdracht om nadere regels te stellen zoals aangegeven in de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen.

 

Direct melden

De gemeente sluit aan bij hetgeen bij wat de inspecties verstaan onder direct, of onverwijld, melden. Onverwijld3 melden houdt in dat een calamiteit binnen 3 werkdagen gemeld moet worden bij de inspecties. Als nog niet duidelijk is of er sprake is van een calamiteit, dan heeft de zorgaanbieder 6 weken vanaf de constatering van een incident de tijd om te onderzoeken of een gebeurtenis een calamiteit is. Als gedurende dit onderzoek blijkt dat het gaat om een calamiteit, dan moet de zorgaanbieder dit binnen 3 werkdagen na vaststelling daarvan aan melden aan de inspecties. Twijfelt de zorgaanbieder na 6 weken nog of de gebeurtenis een calamiteit was, dan doet de zorgaanbieder alsnog een melding bij de inspecties.

 

Calamiteit4

Calamiteit is gedefinieerd in de Jeugdwet. In de Jeugdwet en de Wmo 2015 wordt het melden van calamiteiten en geweld (bij de inspecties) verplicht gesteld voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis. De definitie ‘calamiteit’ lijkt sterk op de definitie van ‘calamiteit’ zoals deze werd gehanteerd vóór 1 januari 2015.

 

Een calamiteit moet altijd voldoen aan de onderstaande vier elementen:

  • 1.

    Het is een niet beoogde of onverwachte gebeurtenis.

  • 2.

    Het heeft plaatsgevonden bij verlening jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering.

  • 3.

    Het heeft betrekking op de kwaliteit van de jeugdhulp.

  • 4.

    Het heeft geleid tot een ernstig schadelijk gevolg of de dood van een jeugdige of een ouder.

 

Ad 1.

Er is blijkens de wettekst pas sprake van een calamiteit (een ernstig incident) als de gebeurtenis onverwacht of niet beoogd was. De inspecties interpreteren deze voorwaarde aldus dat een calamiteit een gebeurtenis is die afwijkt van wat verwacht mag worden bij de gebruikelijke hulpverlening. Gelet op het feit dat jeugdhulp betrekking heeft op gezin gerelateerde (maatschappelijke) problemen, waarvan (gedrags)problematiek, psychische problematiek en/of opvoedingsproblematiek onderdeel uitmaken, valt immers te verwachten dat zich gedurende de jeugdhulp incidenten zullen voordoen. Een aantal van deze incidenten zal gerelateerd zijn aan de jeugdhulp die geboden wordt, zoals het vertonen van ongehoorzaam gedrag jegens een groepsleider. Zolang deze incidenten betrekking hebben op de gebruikelijke verlening van jeugdhulp en daarbinnen ook kunnen worden beheerst, worden deze geacht te passen binnen de jeugdhulpverlening en behoeven deze dus niet te worden gemeld. De jeugdhulpaanbieder of de instelling moet deze incidenten zelf registreren en periodiek analyseren. Pas op het moment dat sprake is van een gebeurtenis die niet past binnen de gebruikelijke hulpverlening, is sprake van een calamiteit als ook aan de andere drie elementen is voldaan.

 

Ad 2.

Een calamiteit is bovendien een gebeurtenis die heeft plaatsgevonden bij de verlening van jeugdhulp of bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Vaak is de bemoeienis vanuit de jeugdhulpaanbieder of instelling snel vast te stellen. Te denken valt aan jeugdhulp in het kader van een ondertoezichtstelling, een uithuisplaatsing of een behandeling van somatische of psychische zorg. Er zijn echter ook calamiteiten denkbaar waarbij de betrokkenheid van een jeugdhulpaanbieder of instelling niet zo duidelijk is afgebakend, bijvoorbeeld omdat er meerdere aanbieders of instellingen bij het hulpverleningstraject waren betrokken. Telkens kan men zich afvragen of en, zo ja, in welke mate jeugdhulp betrokken was bij de betreffende jeugdige of ouder en wie in deze een verantwoordelijkheid had.

 

Ad 3.

Een calamiteit dient daarnaast betrekking te hebben op de kwaliteit van de jeugdhulp. Het kan daarbij gaan om foutief handelen, om een samenloop van omstandigheden, maar ook om situaties waarbij door een gebrekkige organisatie van de jeugdhulp calamiteiten plaats vinden. Als de inspecties vinden dat er door de inspecties een onderzoek naar de gebeurtenis moet worden ingesteld, is het onderzoek gericht op de kwaliteit van de hulpverlening en op mogelijke structurele tekortkomingen hierin. Het onderzoek zal zich onder andere richten op de vraag wat de betrokken jeugdhulpaanbieder of de instelling heeft gedaan of zal doen om deze kwaliteit te verbeteren om herhaling te voorkomen.

 

Ad 4.

Het laatste element van de definitie van calamiteit betreft een ernstig schadelijk gevolg of de dood van een jeugdige of een ouder. Niet elk incident behoeft gemeld te worden bij de inspecties. Jeugdhulpaanbieders en instellingen kunnen immers heel goed zelf leren van incidenten. Op het moment dat sprake is van ernstige schade of de dood van een jeugdige of ouder, moet dit echter wel worden gemeld bij de inspecties. Onder ernstig schadelijk gevolg wordt onder andere geschaard: ernstige lichamelijke of ernstige psychische schade. De inspecties verstaan onder een calamiteit ook een ernstig schadelijk gevolg of de dood van een derde door toedoen van een jeugdige.

 

Veilig Thuis

Het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (AMK) en het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG) heten vanaf 1 januari 2015 samen 'Veilig Thuis'. De samenvoeging van beide meldpunten is onderdeel van de transitie van de zorg voor jeugd. Tot nog toe werd als gezamenlijke naam Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) gehanteerd. Door de fusie worden de aanpak van geweld in huiselijke kring en de aanpak van kindermishandeling geïntegreerd. Burgers en beroepskrachten kunnen straks bij één punt terecht met hun zorgen en vragen over en meldingen van huiselijk geweld en kindermishandeling.5

 

Op grond van artikel 4.1.1.2 van de Wmo 2015, oefent Veilig Thuis de volgende taken uit:

  • het fungeren als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling;

  • het naar aanleiding van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, onderzoeken of daarvan daadwerkelijk sprake is;

  • het beoordelen van de vraag of en zo ja tot welke stappen de melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan aanleiding geeft;

  • het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen bij huiselijk geweld of kindermishandeling, van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

  • het in kennis stellen van de politie of de raad voor de kinderbescherming van een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling of een vermoeden daarvan, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

  • indien Veilig Thuis een verzoek tot onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming doet, het in kennis stellen daarvan van het college, en;

  • het op de hoogte stellen van degene die een melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen.

 

Geweld6

De paragraaf is opgenomen ter verduidelijking. De definitie van ‘geweld’ in de Jeugdwet en de Wmo 2015 is nieuw. Deze definitie is in de wet opgenomen als verplichte melding omdat geweld van welke aard ook achterwege dient te blijven bij de verlening van jeugdhulp en bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Onder het begrip ‘geweld’ valt zowel het geweld door een jeugdhulpverlener tegen een jeugdige of ouder, als het geweld dat is gepleegd tegen een jeugdige of ouder door een andere jeugdige of ouder die gedurende het etmaal of een dagdeel bij de jeugdhulpaanbieder of in de instelling verblijft. Hiermee wordt gedoeld op geweld van een bewoner tegen een andere bewoner binnen een instelling. De reden dat dit moet worden gemeld heeft te maken met de intensiteit die kenmerkend is voor het gedurende het etmaal of een deel daarvan moeten verblijven in dezelfde ruimte, wat maakt dat een jeugdige of ouder in bijzondere mate kwetsbaar is voor (en dus afhankelijk is van) optreden tegen geweld waarmee hij wordt geconfronteerd. Van de jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling mag worden verwacht dat hij dit voorkomt en zo niet, daartegen adequaat optreedt.

 

Reikwijdte meldplicht:

Er waren veel vragen van instellingen over de meldplicht geweld. De vragen hadden met name betrekking op de reikwijdte van de meldplicht voor zover het geweld tussen cliënten onderling binnen een (semi)residentiële setting betreft. Daarom hebben de inspecties het stuk ‘Overwegingen over het melden van geweld tussen jeugdigen’ gepubliceerd. En op 15 augustus 2017 zijn in de Staatscourant nadere beleidsregels over het melden van geweld tussen cliënten gepubliceerd. Beide stukken staan op https://www.igj.nl/zorgsectoren/jeugd/meldingen/melden-voor-instellingen.

 

Geweld pleegouders:

Ook waren er vragen over de rol van pleegouders: zijn zij hulpverleners? moet geweld door pleegouders tegen hun pleegkind uitgeoefend als geweld gemeld worden?

De inspecties stellen dat een pleegouder niet werkzaam is bij een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling en dat de pleegouder dus geen hulpverlener is; daar komt bij dat het huis van een pleeggezin niet kan worden aangemerkt als een instelling. Geweld uitgeoefend door een pleegouder valt daarmee niet onder de definitie van geweld.

Het is wel mogelijk om geweld van een pleegouder te scharen onder de definitie van calamiteit. Dan moet wel voldaan worden aan de vier elementen uit de wettelijke definitie van een calamiteit. Geweld van pleegouders heeft volgens de inspecties zeker een ernstig schadelijk gevolg voor een kind dat uit huis geplaatst is in het belang van zijn veilige ontwikkeling. Het is van groot belang dat een kind veilig is bij zijn pleegouders. De vragen van de inspecties richten zich bij een dergelijke melding op of de pleegzorginstantie voldoende waarborgen had ingebouwd om dergelijke gebeurtenissen te voorkomen, of de pleegouders zijn gescreend, geschoold, begeleid, of goede risico inschattingen zijn gemaakt, etc.

 

Geweld (nog) niet (juridisch) bewezen:

Bij meldingen geweld gaat het vaak om vermoedens en geen (juridisch bewezen) geweld.

Instellingen vragen wel of ze ook voordat het geweld bewezen heeft plaatsgevonden toch moeten melden. De inspecties stellen dat wachten tot het geweld juridisch bewezen is, niet haalbaar is voor een meldplicht. Dan kan het zijn dat een melding plaatsvindt jaren na dato, in het uiterste geval na een uitspraak van de Hoge Raad. Dat valt niet meer zinnig te onderzoeken of hieruit valt geen lering meer te trekken. Het is wel aan te raden een taxatiegesprek te voeren in geval van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Twee voorbeelden van geweld dat de inspecties aanraden te melden: meisje zegt dat zij door medecliënt gedwongen is tot seksuele handelingen. Na taxatiegesprek lijkt het instelling aannemelijk dat het verhaal van het meisje klopt. Als medecliënt het verhaal van meisje bevestigt, dan kan instelling sowieso direct melden.

 

Overige voorbeelden van geweld:

  • Een hulpverlener in een instelling voor gesloten jeugdhulp slaat een jeugdige in zijn gezicht tijdens het fixeren van de jeugdige. Het slaan van de hulpverlener was een reactie op een schop die de hulpverlener van de jeugdige kreeg.

  • De hulpverlener heeft lichamelijk geweld gebruikt tegen de jeugdige. Alle vormen van geweld (psychisch, lichamelijk of seksueel) dienen in de hulpverlening achterwege te blijven. In het onderzoek van de inspecties wordt bijvoorbeeld betrokken of de hulpverlener goed was geschoold in het op juiste wijze vastpakken en vasthouden van de jeugdige. Hierbij wordt het beleid van de instelling betrokken.

  • Een hulpverlener is verliefd geworden op een jeugdige die binnen de instelling verblijft waar hij werkzaam is. Er is sprake van een relatie, die ook seksueel is, waarin geen sprake lijkt te zijn van dwang of drang.

  • Toch is er sprake van seksueel geweld door een hulpverlener jegens een jeugdige. De hulpverlener had zich ervan bewust moeten zijn dat de jeugdige op hem is aangewezen en van hem afhankelijk is. Dit leidt er toe dat een relatie binnen de jeugdhulpverlening per definitie niet gelijkwaardig kan zijn. In het strafrecht is dit bovendien strafbaar gesteld: ontucht in welke vorm dan ook is strafbaar. Dit geldt ook als de hulpvrager hiertoe toestemming heeft gegeven. De inspecties zullen in het onderzoek betrekken in hoeverre binnen de jeugdhulpaanbieder of de instelling beleid is (en onder de aandacht wordt gebracht) om relaties als deze te voorkomen. Aan de geregistreerde jeugdhulpverlener zullen deze vragen ook worden gesteld in het kader van het beoordelen van mogelijk tuchtwaardig handelen van de hulpverlener.

 

Verplichting tot melden7

Er geldt een wettelijke verplichting voor het melden van calamiteiten en geweld door jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis bij de inspecties. Deze wettelijke verplichting voor de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen is neergelegd in artikel 4.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet, en voor Veilig Thuis in artikel 4.2.5, eerste lid, van de Wmo 2015.

De Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten en Halt melden een calamiteit of geweld op grond van de procesafspraken die tot stand zijn gekomen tussen de inspecties en de betreffende instellingen.

 

Webbased melden

Het melden van een calamiteit of geweld dient webbased te geschieden via een digitaal formulier op de internetpagina van de inspecties. De jeugdhulpaanbieders en de instellingen ontvangen hiertoe bij de eerste melding een unieke inlogcode. Zij kunnen ook een ‘andere melding’ doen (een niet verplichte melding).

 

Jeugdhulpaanbieders en instellingen dienen een calamiteit of geweld zo spoedig mogelijk te melden. Onverwijld betekent binnen drie werkdagen nadat de calamiteit of het geweld heeft plaats gevonden, dan wel nadat dit is vastgesteld. Soms is niet helder is of er sprake is van een calamiteit doordat bijvoorbeeld nog niet duidelijk is of er een relatie tussen de gebeurtenis en de kwaliteit van de jeugdhulp is. De Inspecties stellen de betrokken Jeugdhulpaanbieder of instelling in de gelegenheid om binnen een termijn van zes weken zelf onderzoek te doen naar de relevante feiten, tenzij de aard van de melding of andere informatie over de betrokken Jeugdhulpaanbieder of instelling de Inspecties aanleiding geven dit niet te doen. De Inspectie kan de termijn op verzoek verlengen. De instelling of jeugdhulpaanbieder kan dan een voormelding doen via door middel van een mail naar de inspecties post@commissiemeldingenjeugd.nl te sturen of via het meldformulier een ‘andere melding’ te doen.

 

De inspecties ontvangen van elke jeugdhulpaanbieder en instelling die bij een calamiteit of geweld is betrokken een melding. Indien een jeugdhulpaanbieder of een instelling met een andere jeugdhulpaanbieder of instelling die bij de calamiteit of het geweld is betrokken afstemt dat één van hen de melding doet, moet expliciet uit de melding blijken dat deze afspraak tussen de betreffende jeugdhulpaanbieder en instelling is gemaakt. Ook hoofdaannemer en onderaannemer kunnen zo samen melden.

 

De jeugdhulpaanbieder(s) en de instelling(en) zijn verplicht om bij de melding alle relevante gegevens te verstrekken aan de inspecties die nodig zijn om de melding te kunnen beoordelen en te onderzoeken.

 

Achterwege blijven verplichte melding

Het niet onverwijld melden van een calamiteit of geweld, alsmede het niet verstrekken van de relevante gegevens in het kader van de melding, is op grond van de Jeugdwet en de Wmo 2015 bestuurlijk beboetbaar en strafbaar. Dit geldt alleen voor jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen en Veilig Thuis.

 

Indien sprake is van een overtreding, zullen de inspecties de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling of Veilig Thuis in beginsel eerst een waarschuwing geven. Hierna wordt – conform afstemming met het OM – besloten of wordt over gegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete, dan wel dat de overtreding strafrechtelijk wordt afgedaan.

 

In de procesafspraken met de Raad voor de Kinderbescherming, de justitiële jeugdinrichtingen, het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, de vergunninghouders voor interlandelijke adoptie, de schippersinternaten en Halt is geen sanctie gesteld op het niet naleven van de afspraken inzake het melden.

 

Gemeentelijke toezichthouder

Het toezicht in het kader van de Jeugdwet wordt uitgevoerd door de Inspectie Gezondheidszorg (IGJ) en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid (JenV). De inspecties zien toe op de kwaliteit van de jeugdhulp die door de jeugdhulpaanbieders wordt geboden, de naleving van de wettelijke eisen en de kwaliteit in algemene zin (stelseltoezicht).8

 

De inspecties hebben er, conform artikel 9, lid 1 van de Jeugdwet, voor gekozen het toezicht naar de kwaliteit in algemene zin binnen het samenwerkingsverband Toezicht Sociaal Domein (TSD) uit te voeren. In TSD werken de drie bovengenoemde inspecties samen met de Inspectie van het Onderwijs en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid.9

 

Toezicht Sociaal Domein bestaat dan ook uit de volgende inspecties:10

  • Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd

  • Inspectie Justitie en Veiligheid

  • Inspectie van het Onderwijs

  • Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid

 

Op grond van hoofdstuk 4.3.3. van de Verordening jeugdhulp heeft de gemeente (een of) meerdere toezichthouders rechtmatigheid aangewezen. In hoofdstuk 2.4 worden deze toezichthouder(s) bedoeld. Naast de kerntaken11 houdt deze toezichthouder contact met de jeugdhulpaanbieder die de melding heeft gedaan, etc.

 

De Jeugdwet heeft het toezichthouderschap niet als directe verplichting opgedragen aan de lagere overheid, te weten de gemeente, zie hoofdstuk 9 ‘Toezicht en Handhaving’ van de wet. Toch heeft de wetgever in de wet een opdracht verstrekt aan de gemeente, nl. artikel 2.9: ‘De gemeenteraad stelt bij verordening en met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens deze wet in ieder geval regels (onder d) voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.’ Door deze opdracht is de legitimiteit ontstaan om bij verordening toezichthouders (rechtmatigheid) aan te wijzen, conform de Awb.

 

De gemeente Emmen heeft een integrale aanpak van toezicht en handhaven in het sociaal domein. Vaak is er samenwerking met de afdeling burgerzaken en met de collega's van ruimtelijke ontwikkeling.1213

 

Hoofdstuk 3.2 Periodiek onderzoek

In de Verordening jeugdhulp gemeente Emmen 2020 is bepaald dat het college nadere regels kan vaststellen ten aanzien van de periodieke onderzoeken. Hoofdstuk 3.2 van deze nadere regels gaan hierover. Gekozen is voor een termijn van in beginsel 3 jaar. Of een kortere termijn noodzakelijk is zal mede afhangen van de aard, de wijze en de omvang van de individuele ondersteuningsbehoefte van de

cliënt en wat bij het onderzoek is vastgesteld. Afhankelijk hiervan kan ook een langere termijn

overwogen worden.

 

Hoofdstuk 6.2.3

Ouders en kinderen hebben jeugdhulp nodig als zij problemen hebben die zij niet zelf kunnen oplossen. Jeugdhulp is niet bedoeld om gebruikelijke zorg van ouders over te nemen. In hoofdstuk 3.3.3, hoofdstuk 4 en bijlage 1 van de Beleidsregels jeugdhulp gemeente Emmen 2020 is het afwegingskader en zijn de richtlijnen hierover opgenomen.

 

Hoofdstuk 8.1.d

De jeugdhulpaanbieder moet in staat zijn kwalitatief verantwoorde zorg te leveren. De gemeente ziet in dit verband toe op een verantwoorde en juiste besteding van het PGB. Dat begint bij de vraag om hulp-op-maat in de leveringsvorm PGB, door bijvoorbeeld het PGB-plan en de zorgovereenkomst(en) met hulpverlener(s) te beoordelen en goed te keuren. Daarbij (maar ook tussentijds/achteraf) kan de gemeente toetsen hoe het totaal aantal uren per week dat de jeugdhulpverlener in kwestie in het algemeen jeugdhulp verleent, al dan niet aan meerdere cliënten, zich verhoudt tot het leveren van kwalitatief verantwoorde zorg aan de individuele jeugdige. Bij deze toetsing wordt het Arbeidstijdenbesluit betrokken; bij de jeugdhulpverlener op wie het Arbeidstijdenbesluit niet van toepassing is, wordt er in lijn met artikel 5.18, lid d van de Regeling langdurige zorg (Rlz) en jurisprudentie hieromtrent14 vanuit gegaan dat deze jeugdhulpverlener in principe niet meer dan veertig uur in één week werkzaamheden kan verrichten. Jeugdigen in jeugdhulp kennen grote kwetsbaarheid en kunnen een hoge en complexe zorgvraag hebben. De inzet van de individuele jeugdhulpverlener per week, moet hiermee in verhouding staan. Daarom wordt de complexiteit van de zorgvraag (mee)gewogen. Het gaat dus om die gevallen dat meerdere budgethouders met een (hoog) complexe zorgvraag jeugdhulp inkopen bij één jeugdhulpverlener.

 

 

 

Hoofdstuk 8.1.h Drentse Verwijsindex

Bij het interpreteren van de risico’s maakt de signaleringsbevoegde zo nodig gebruik van de nadere uitwerking van deze risico’s zoals te vinden op https://handreikingmelden.nl/.15

 

Wanneer signaleert een professional een jeugdige in de Verwijsindex?16

Wanneer een professional betrokken is bij een jeugdige en zorgen heeft over het gezond en veilig opgroeien van deze jeugdige, kan de professional een signaal afgeven. Wanneer de professional een signaal afgeeft is afhankelijk van het soort organisatie waarin hij of zij werkzaam is. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • 1.

    Basis organisaties (nulde lijn);

  • 2.

    Generalistische organisaties (eerste lijn);

  • 3.

    Gespecialiseerde organisaties (tweede lijn).

 

Organisaties vanuit de nulde lijn

Basisorganisaties zijn voor iedereen toegankelijk, zonder dat er een hulpvraag is (kinderopvang, onderwijs, huisarts, verloskundige, etc.). Organisaties vanuit de nulde lijn maken de afweging om te signaleren wanneer er zorgen zijn op één of meer van de volgende levensgebieden:

  • Gezondheid of geestelijke gezondheid

  • Materiële omstandigheden (financiën; woning)

  • Opvoeding en gezinsrelaties

  • Onderwijs en werk

  • Sociale omgeving

 

Organisaties vanuit de eerste lijn

Generalistische hulpverlening is hulp waar geen verwijzing voor nodig is. Denk aan het wijkteam, leerplicht of maatschappelijk werk. Organisaties vanuit de eerste lijn signaleren in principe altijd wanneer zij betrokken zijn bij een kind, jongere of een gezin. De reden hiervoor is dat zij alleen bij die personen betrokken zijn, waar altijd zorgen bestaan of een of meerdere leefgebieden. In de eerste lijn is betrokkenheid tonen dus de standaard. Er is echter een uitzondering: een signaal wordt niet afgegeven als er een enkelvoudige hulpvraag is, die zonder verdere opvolging door een andere organisatie eenvoudig en snel opgelost kan worden.

 

Organisaties vanuit de tweede lijn

Specialistische hulpverlening is hulp waar een verwijzing of indicatie voor nodig is. Hierbij kun je denken aan de GGZ, gezinsvoogdij, verslavingszorg, of de reclassering. Organisaties vanuit de tweede lijn zijn alleen bij die personen betrokken, waar altijd zorgen bestaan op een of meerdere leefgebieden. Daarom geven professionals uit de tweede lijn altijd een signaal van betrokkenheid af.

 

 

 

 

 

Referenties

 


1

Nederlands Kwaliteitsinstituut Dyslexie. ‘Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 2.0,’ 1 mei 2013. Geraadpleegd 20 oktober 2020 via https://www.nkd.nl/professionals/protocol-dyslexie-diagnose-en-behandeling/.

2

De gemeenten in de provincie Drenthe. ‘Samenwerkingsconvenant Drentse Verwijsindex,’ 11 september 2018. Geraadpleegd 3 februari 2020 via https://drentseverwijsindex.nl/wordpress/wp-content/uploads/2018/10/ondertekend-provinciaal-samenwerkingsconvenant-20180912.pdf.

3

Rijksoverheid. ‘Melding doen van een calamiteit,’ geraadpleegd 20 november 2019 via https://www.igj.nl/onderwerpen/calamiteiten/melding-doen-van-een-calamiteit.

4

Inspecties. ‘Leidraad Meldingen Jeugd,’ 1 oktober 2018, 9. Geraadpleegd 21 november 2019 via https://www.igj.nl/documenten/richtlijnen/2015/10/1/leidraad-meldingen-jeugd.

5

NJi. ‘AMHK wordt 'Veilig Thuis',’ geraadpleegd 22 november 2019 via https://www.nji.nl/nl/2014/AMHK-wordt-Veilig-Thuis.

6

Inspecties. ‘Leidraad Meldingen Jeugd,’ 10–11.

7

Inspecties. ‘Leidraad Meldingen Jeugd,’ 12–13.

8

Rijksoverheid. ‘De inspecties,’ geraadpleegd 22 november 2019 via https://www.toezichtsociaaldomein.nl/inspectieloket-sociaal-domein/de-inspecties.

9

Rijksoverheid. ‘De inspecties.’

10

Rijksoverheid. ‘De inspecties.’

11

Zie voor de kerntaken de uitgave van de VNG ‘Profiel toezichthouder rechtmatigheid Wmo 2015 en Jeugdwet,’ te raadplegen via https://vng.nl/sites/default/files/publicaties/2018/180413-profiel-toezichthouder-rechtmatigheid.pdf.

12

Voor meer informatie bekijk de video van de toezichthouder(s) op de site van de VNG; https://vng.nl/nieuws/toezicht-en-handhaving-sociaal-domein-emmen-in-beeld).

13

VNG. ‘Toezicht en handhaving sociaal domein Emmen in beeld’, 4 oktober 2019. Geraadpleegd viahttps://vng.nl/nieuws/toezicht-en-handhaving-sociaal-domein-emmen-in-beeld.

14

De Rechtspraak. ‘ECLI:NL:RBDHA:2018:3744’, 25 april 2018. Geraadpleegd 4 februari 2020 via https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBDHA:2018:3744.

15

Programmaministerie voor Jeugd en Gezin. ‘Handreiking voor het melden aan de verwijsindex’, januari 2010. Geraadpleegd 3 februari 2020 via https://handreikingmelden.nl/web.

16

Multisignaal. ‘Wanneer signaleert een professional een jeugdige in de Verwijsindex?’ Geraadpleegd 3 februari 2020 via https://www.multisignaal.nl/faq/.