Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Woudrichem

Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2009

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWoudrichem
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2009
CiteertitelMaatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2009
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Aangepast via 'tijdelijke regels aanscherping wet werk en bijstand per 1-1-2012

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet werk en bijstand, art. 8, eerste lid
  2. Wet werk en bijstand, art. 8a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2012Toevoeging Hoofdstuk 6, echter op cliënten die per 31 december 2011 een uitkering ontvangen, blijven tot 1 juli 2012 de bestaande verordeningen van toepassing.

20-12-2011

Altena Nieuws 29-12-2011

20 december 2012, nr. 2011-065, agendapunt 14
01-07-200705-02-2009Nieuwe regeling

26-06-2007

Onbekend

Geen.

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2009

De raad van de gemeente Woudrichem;gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethoudersd.d. 2 december 2008;gehoord het advies van de opiniërende vergadering d.d. 6 januari 2009;b e s l u i t :vast te stellen de verordening:Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente WOUDRICHEM 2009

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, waaronder mede het gezin wordt verstaan;

  • h.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woudrichem.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verant­woordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belang­-hebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

  • 3.

    Het college biedt de belanghebbende de gelegenheid, voorafgaand aan het voornemen een maatregel op te leggen, zijn reactie te geven op dit voornemen.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand, als aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet danwel met toepassing van artikel 35, eerste lid, van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maat­regel, de duur van de maatregel, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, als dit van toepassing is, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel als:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte of teveel bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Indien het college hierom afziet van het opleggen van een maatregel, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht worden toegepast als de uitkering over een periode in het verleden nog niet is uitbetaald, dan wel het op­leggen van een maatregel in de toekomst niet of niet geheel mogelijk is omdat de uitkering vóór de effectuering van de (volledige) maatregel wordt beëindigd.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk binnen drie maanden na het moment van oplegging heroverwogen.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Als een belanghebbende zich schuldig maakt aan verschillende gedragingen van gelijke aard die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het be­palen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel is gesteld.

Hoofdstuk 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en in­komen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie en het niet, niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve verplichtingen in verband met het recht op bijstand en daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Tweede categorie:a. het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;b. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.c. gedragingen die de inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;d. het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, waaronder begrepen sociale activering.

  • 3.

    Derde categorie:a. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;b. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;c. het door eigen toedoen of schuld bewerkstelligen dat een traject op basis van een trajectplan wordt beëindigd;d. het niet deelnemen aan direct-werk-activiteiten door een daartoe geïndiceerde uitkeringsgerechtigde.

Artikel 9 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      € 40 gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      € 80 gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      honderd procent van de bijstandsnorm, uitgedrukt in een bedrag, gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, als de belang­hebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maat­regel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, of waarbij wordt volstaan met een waarschuwing als bedoeld in het vierde lid van dit artikel.

  • 3.

    Als door toepassing van het bepaalde in het eerste of tweede lid een maatregel van honderd procent, uitgedrukt in een bedrag, is opgelegd, wordt de duur van de maatregel steeds met één maand verhoogd, als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een zodanige maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie.

  • 4.

    Als het niet-nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, kan van het opleggen van de maatregel worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van bedoelde verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Als een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, kan het college met toepassing van artikel 54 van de wet en onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel op­leggen van € 40 gedurende één maand.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel kan worden verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een periode van één jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een be­sluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, of waarbij wordt volstaan met een waarschuwing als bedoeld in het derde lid van dit artikel.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplich­ting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500: een maatregel van € 350;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot 6.000: een maatregel van € 600,-.

    Is de maatregel van € 600 genoemd onder d hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende één maand.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel kan worden verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een periode van één jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een be­sluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

  • 4.

    Een maatregel op grond van het eerste lid wordt ook opgelegd voor de in dat lid bedoelde gedragingen die zich geheel of gedeeltelijk hebben voorgedaan in de periode vóór de datum van inwerkingtreding van de verordening, maar die pas ontdekt zijn na de datum van inwerkingtreding daarvan.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand (nulfraude)

  • 1.

    Als het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, geeft het college een schriftelijke waarschuwing in verband met het niet nakomen van de ver­plichting. Indien binnen een periode van een jaar nadat een eerdere waarschuwing is gegeven de bedoelde inlichtingenplicht niet wordt nagekomen, kan het college, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opleggen van € 40 gedurende één maand.

  • 2.

    De hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden verdubbeld, als de be­lang­hebbende zich binnen een jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maat­regel is opgelegd, opnieuw zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid, of waarbij wordt volstaan met een waarschuwing als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

Hoofdstuk 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 13 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Als een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voor­ziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500 een maatregel van € 350;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 3.500,- tot 6.000,-: een maatregel van € 600.

    Is de maatregel van € 600 genoemd onder d hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende één maand.

  • 3.

    De hoogte van de maatregel kan worden verdubbeld, als de belanghebbende zich binnen een periode van één jaar na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 14 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambte­na­ren, onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt, onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel op­gelegd van € 160 gedurende zes maanden.

  • 2.

    Met de ambtenaren van het college, bedoeld in het vorige lid, worden gelijkgesteld medewer­kers van andere organisaties die belast zijn met de uitvoering van de wet.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan worden afgezien van het opleggen van een maatregel en kan worden volstaan met een waarschuwing indien de verwijtbaarheid gering te achten is, tenzij de misdraging plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een maatregel wegens ernstige misdragingen is opgelegd. Dit geldt ook als een schriftelijke waarschuwing is gegeven of is afgezien van het opeggen van een maatregel op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, tweede lid.

Artikel 15 Niet meewerken aan verplichting tot vestiging krediethypotheek

Indien een belanghebbende niet meewerkt aan de verplichting tot het vestigen van een krediethypotheek ter verkrijging van zekerheid als bedoeld in artikel 48, derde lid van de wet, kan een maatregel worden opgelegd van € 160,00 gedurende één maand.

Hoofdstuk 5 Handhavingsbeleid

Artikel 16 Het handhavingsbeleid

  • 1.

    Het college stelt ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstandsuitkeringen een heronderzoeksplan ter beoordeling van de rechtmatigheid op.

  • 2.

    Het college stelt beleidsregels vast met betrekking tot terugvordering en verhaal.

Hoofdstuk 6 Regelingen in verband met wijzigingen in de wwb en intrekking van de wij per 1 januari 2012

Artikel 16a Wijziging betekenis begrippen

  • 1

    Waar in deze verordening de begrippen ‘alleenstaande’, ‘alleenstaande ouder’ en ‘gezin’ worden gebruikt, hebben deze vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als in artikel 4 van de wet.

  • 2

     

    Waar in deze verordening wordt gesproken over ‘gehuwde(n)’ of ‘gehuwdennorm’ hebben deze begrippen vanaf 1 januari 2012 dezelfde betekenis als ‘gezin’, bedoeld in artikel 4, respectievelijk ‘gezinsnorm’, bedoeld in artikel 21, eerste lid, van de wet.

Artikel 16b Onvoldoende meewerken aan plan van aanpak

  • 1

    Onder ‘gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren’ als bedoeld in artikel 8, tweede lid , wordt vanaf 1 januari 2012 mede verstaan: het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren dan wel evalueren van een plan van aanpak. 

  • 2

     

    Het niet of in onvoldoende gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering en waaronder de verplichting om naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten. 

Artikel 16c Intrekking WIJ

  • 1

    De bepalingen van deze verordening zijn vanaf 1 januari 2012 evenzo van toepassing op personen van 18 jaar en ouder doch jonger dan 27 jaar.

  • 2

    Een verlaging op grond van gedragingen, benoemd in deze verordening kan eveneens worden toegepast op de bijzondere bijstand die aan belanghebbenden op grond van artikel 12, van de wet, wordt verstrekt.

Hoofdstuk 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Aanpassing bedragen

Het college past jaarlijks per 1 januari de in deze verordening genoemde bedragen aan op basis van prijsindexatie.

Artikel 18 Bijzondere bepaling

In afwijking van de vorige artikelen is op de uitkeringsgerechtigden die op grond van een mandaatregeling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) een uitkering ingevolge de Wet Werken en Bijstand ontvangen, het maatregelenbeleid van de SVB (zoals gepubliceerd in Staatscourant 2006, 121 ne 2008, 98) van toepassing.

 

Artikel 19 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2009.

Artikel 20 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009, onder gelijktijdige intrekking van de Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem zoals deze is vastgesteld in de raadsvergadering van 26 juni 2007.

Aldus besloten door de raad van de gemeente Woudrichem in zijn openbare vergadering van27 januari 2009.

 

 

De raad voornoemd,

 

 

 

de voorzitter,

dr. F.A. Petter

 

 

 

de griffier,

mr. M.C. van de Plasse

 

Toelichting 1 Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. BegripsomschrijvingDe begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de om­schrijving in de WWB.In de verordening wordt het begrip 'belanghebbende' gebruikt. Dit begrip wordt in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als 'degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is be­trokken'. Onder belanghebbende wordt, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18, vierde lid WWB, mede het gezin verstaan.Artikel 2. Het opleggen van een maatregelEerste lidDe WWB verbindt aan het recht op een bijstandsuitkering de volgende verplichtingen:

  • 1.

    Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid).

  • 2.

    De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9). Deze plicht bestaat uit 2 soorten verplichtingen:- de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden; en- de plicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zullen nader moeten worden uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de bijstandsgerechtigde. De reïntegratieverordening die elke ge­meente moet opstellen, vormt de juridische basis voor opleggen van deze specifieke verplichtingen. Deze verplichtingen zullen in het besluit tot het verlenen van bijstand moeten worden neergelegd.

  • 3.

    De informatieplicht (artikel 17, eerste lid). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

  • 4.

    De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het college de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uit­voering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals:- het toestaan van huisbezoek;- het meewerken aan een psychologisch onderzoek.

Artikel 18, tweede lid, noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkings­plicht inhoudt: 'het zich jegens het college zeer ernstig misdragen'.De Wet SUWI legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan de Centrale organisatie werk en inkomen te verstrek­ken die nodig zijn voor de beslissing door het college (artikel 28, tweede lid Wet SUWI) en de verplich­ting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van in­vloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht bijstand of de hoogte of de duur van de bijstand.Tweede en derde lidIn de maatregelenverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste verlaging van de bijstands­norm.In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college dient een op te leggen maatregel af te stem­men op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen maatregel zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de stan­daard­maatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.Dit betekent dat het college bij het beoordelen of een maatregel moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen:- Stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging.- Stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid.- Stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in het standaardbedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd.Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 5. Om op een juiste wijze de mate van verwijtbaarheid te kunnen vaststellen dient in het al­gemeen de belanghebbende naar aanleiding van de geconstateerde gedraging en de mogelijk in verband hiermee op te leggen maatregel om een (bij voorkeur schriftelijke) reactie te worden ge­vraagd. De zorgvuldigheid vereist dit. Een weergave van deze reactie moet in de rapportage worden vermeld. Dit opdat zichtbaar is welke activiteiten in het kader van de vastgestelde maatregel zijn ont­plooid en hoe de afweging heeft plaatsgevonden.Matiging van de opgelegde maatregel wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn:- bijzondere financiële omstandigheden van de belanghebbende, zoals bijvoorbeeld hoge woon­lasten of andere vaste lasten of uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is;- sociale omstandigheden, gezinnen met kinderen bijvoorbeeld;- bij een opeenstapeling van maatregelen: de zwaarte van het geheel van maatregelen is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.Artikel 3. De berekeningsgrondslagEerste lidIn dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd over de bijstandsnorm. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of ver­laging en inclusief vakantietoeslag. Met uitzondering van het bepaalde in tweede lid van dit artikel, wordt geen gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om een maatregel ook toe te passen op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag.Tweede lidDit lid heeft betrekking op het verstrekken van bijstand aan 18 tot 21-jarigen. Deze jongeren ontvang­en een lage jongerennorm, die als noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzon­dere bijstand in de kosten van levensonderhoud. In deze gevallen kan de maatregel ook worden toe­ge­past op de bijzondere bijstand voor levensonderhoud. Als de maatregel alleen op de lage jongeren­norm ad € 199,83 (peildatum 01-01-2004) wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten op­zichte van de 21-jarigen.Daarnaast kan een maatregel worden opgelegd bij het verstrekken van bijzondere bijstand op grond van artikel 35, eerste lid van de wet. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn wanneer de aanvrager te ver­wijten valt dat hij geen beroep heeft gedaan op voorliggende voorzieningen.In de beleidsregels bijzondere bijstand wordt verwezen naar de maatregelenverordening.Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregelHet verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd, vindt plaats door middel van een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt een besluit tot vast­stelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.Wordt een maatregel met terugwerkende kracht opgelegd, dan moet een besluit tot herziening van de bijstand worden genomen (artikel 54, derde lid, sub b WWB). Tegen beide besluiten kan door de be­langhebbende bezwaar en beroep worden aangetekend.In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan met het motiverings­be­gin­sel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering wordt voorzien.Artikel 5. Afzien van het opleggen van een maatregelEerste lidHet afzien van het opleggen van een maatregel 'indien elke vorm van verwijtbaarheid' ontbreekt, is ge­regeld in artikel 18, tweede lid, WWB. Het college kan in beleidsregels neerleggen hoe het van plan is om te gaan met de beoordeling van de verwijtbaarheid, door bijvoorbeeld aan te geven welke gedra­gingen in principe altijd verwijtbaar worden geacht en welke gedragingen in beginsel nooit. Ook kan in beleidsregels worden vastgelegd in welke gevallen sprake is of kan zijn van verzachtende omstandig­heden.Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang gele­den heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit ('lik op stuk') is het nodig dat een maat­regel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het college geen maatregelen oplegt voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden en als gevolg waarvan ten on­rechte bijstand is verleend of een te hoog bedrag aan bijstand is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (frau­de) en gelet op het feit dat de gemeente vaak tijd nodig zal hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.Tweede lidHierin wordt geregeld dat het college kan afzien van het opleggen van een maatregel indien het daar­voor dringende redenen aanwezig acht. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Uit de jurisprudentie blijkt dat hiervan niet snel sprake is. Dringende redenen om van het toepassen van een verlaging af te zien, kunnen gevon­den worden in bijzondere omstandigheden van financiële of sociale aard. Het moet dan gaan om zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende of diens gezin. Het feit dat een belanghebbende financieel zwaar getroffen wordt door een verlaging is op zichzelf nog geen dringende reden, omdat dit voor elke bijstandsontvanger geldt (zie CRvB 01-04-2003, nr. 00/5643 NABW).Wel moet altijd worden gerapporteerd en ook in de beschikking opgenomen dat er na is gegaan of er sprake is van dringende redenen.Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive. Want ook bij dringende redenen is er (nog steeds) sprake van verwijtbaarheid.Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvakEerste lidHet opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan in beginsel op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering (art. 54 WWB); of

  • 2.

    door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. Gemeenten hoeven in dat geval niet over te gaan tot herziening van de bijstand en het te veel betaal­de bedrag aan bijstand terug te vorderen. Om die reden is in dit lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand na bekendmaking daarvan, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.Tweede lidWanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bijstandsbedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval kan de bijstand wel worden herzien (op grond van art. 54, derde lid, sub b WWB) en kan de maatregel met de nog niet uitbetaald bijstandsnorm worden verrekend. Dit lid is ook van toepassing op die gevallen waarbij de opgelegde maatregel niet of niet geheel kan worden uitgevoerd omdat de bijstand wordt beëindigd. In dat geval wordt het nog niet uitgevoerde deel van de maatregel alsnog gerealiseerd door herziening van eerder verstrekte uitkering en wordt de bijstand (tot een bedrag van de niet geëffectueerd maatregel) teruggevorderd.Derde lidDit lid regelt dat een maatregel voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een maatregel voor een be­paal­­de periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een maatregel wordt gecon­fron­teerd waar hij aan toe is. Wordt een maatregel voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan zal het college de maatregel aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB.Gemeenten mogen zelf bepalen wanneer die herbeoordeling plaatsvindt, als dat maar gebeurt binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij zo'n herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplich­tingen voldoet.In de gevallen dat een maatregel voor een periode van maximaal drie maanden wordt opgelegd, wordt de uitkering na afloop van deze maatregelperiode zonder nadere rapportage, ongekort voortgezet. Dit is slechts anders als de belanghebbende zich na bekendmaking van de maatregel en vóór het verstrij­ken van de maatregelperiode opnieuw maatregelwaardig gedraagt. In dat geval kan (al dan niet direct aansluitend op de eerdere maatregel) opnieuw een (hogere) maatregel worden opgelegd. Dit op basis van een nieuw besluit.Artikel 7. Samenloop van gedragingenDe regeling voor de samenloop van gedragingen heeft alleen betrekking op gedragingen van gelijke aard' van een bijstandsgerechtigde die (min of meer) gelijktijdig plaatsvinden. Onder gedragingen van 'gelijke aard' moet worden verstaan die gedragingen die in deze verordening in één hoofdstuk zijn vermeld. Bijvoorbeeld het niet verlenen van medewerking aan het verkrijgen of behouden van alge­meen geaccepteerde arbeid van de tweede én die van derde categorie. Voor het toepassen van de maatregel moet dan worden uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste maatregel van toepas­sing is.De samenloopregeling geldt niet voor (min of meer) gelijktijdig geconstateerde gedragingen van ver­schil­lende aard (bijvoorbeeld niet voldoen aan de arbeidsverplichtingen én inlichtingenfraude). In dat geval kunnen twee maatregelen worden opgelegd.Als twee of meer maatregelen te samen op maandbasis minder dan 100% van de bijstandsnorm ver­tegen­woordigen worden ze in dezelfde maand toegepast. Vertegenwoordigen beide maatregelen te samen meer dan 100% van de bijstandsnorm zijn, dan wordt de ene maatregel toegepast in de eerste maand volgende op die waarin het besluit bekend gemaakt is en wordt de tweede maatregel toege­past in de daaropvolgende maand.Hoofdstuk 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeidArtikel 8. Indeling in categorieënIn dit artikel worden de gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid in drie categorieën on­derscheiden. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behou­den van betaalde arbeid. De maatregelen in verband met het verstrekken van onjuiste of on­volledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand is afzonderlijk geregeld in artikel 11. Maat­regelen in ver­band met het te laat verstrekken van informatie zijn benoemd in artikel 10.De gedragingen die in dit artikel worden genoemd zijn minder concreet omschreven dan in het Maat­regelenbesluit. De reden hiervoor is dat de WWB, in tegenstelling tot de Abw, volstaat met een al­ge­me­ne omschrijving van de plicht tot arbeidsinschakeling. De concrete invulling van de verplich­tingen dient zoveel mogelijk te worden afgestemd op de mogelijkheden van de individuele bijstandsge­rech­tigde.

De eerste categorie betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het CWI en ingeschreven te doen blijven en het niet tijdig of onvolledig voldoen aan administratieve ver­plichtingen in verband met het recht op bijstand en daaraan verbonden plicht tot arbeidsinschakeling.De tweede categorie betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, en de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende om bijvoorbeeld voldoende te solliciteren. In deze cate­gorie gaat het tevens om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op bijstand of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. Het gaat hier om het stellen van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeids­inschakeling verminderen. Voorbeelden hiervan zijn negatieve gedragingen bij sollicitaties en onvol­doende meewerken aan het opgesteld trajectplan waaronder ook sociale activering verplicht kan worden gesteld.De derde categorie betreft het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het vooraf­gaand aan de aanvraag door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid dan wel het tijdens de bijstand niet behouden van deeltijdarbeid. Toegevoegd is voorts de beëindiging van een traject (op basis van een trajectplan) door eigen toedoen of schuld van de klant. Bijv. ook als het reïntegratiebedrijf aangeeft dat het traject door toedoen van de klant niet meer zinvol is.Daarnaast is toegevoegd de maatregel van honderd procent voor het geval een daartoe geïndiceerde bijstandsgerechtigde (bij de aanvang van de bijstandsuitkering) niet deelneemt aan activiteiten van direct-werk (work first). Om zodanig gedrag tegen te gaan wordt de bijstand terstond bij het begin ge­durende de eerste maand geweigerd. Artikel 9. De hoogte en duur van de maatregelAlgemeenHet staat de gemeente vrij in de verordening te regelen dat in beginsel eerst altijd een waarschuwing wordt gegeven voordat een maatregel wordt opgelegd.In deze verordening is hiervoor slechts gekozen voor situaties waarbij de gedragingen van de belang­hebbende niet leiden tot een direct of indirect nadeel voor de gemeente.Er zijn twee redenen om het eerst geven van een waarschuwing te beperken tot deze situaties. De eerste reden is dat een waarschuwing er van uit gaat dat uitkeringsgerechtigden (nogmaals) op de hoogte gesteld moeten worden van hun verplichtingen. Gemeenten hebben de opdracht hun klanten zo goed mogelijk te informeren over de verplichtingen die aan de bijstand verbonden zijn. Klanten dienen op maat geïnformeerd te worden en ook de dienstverlening zal op maat verzorgd moeten worden. Deze werkwijze maakt onderdeel uit van hoogwaardig handhaven, waarbij handhaven in de bedrijfsvoering is geïntegreerd. Hierdoor zal waarschijnlijk ook de naleving van de verplichtingen gro­ter worden en maatregelen die worden opgelegd beter worden geaccepteerd.De informatie over de maatregelen moet goed toegankelijk zijn en in begrijpelijke taal geschreven zijn. Gelet op de wijze waarop Buro Altena vorm zal gaan geven aan de voorlichting met betrekking tot de rechten én plichten en de maatregelen die kunnen volgen als de verplichtingen niet worden nage­komen, kan een waarschuwing richting klanten achterwege blijven bij gedragingen vanaf categorie 2.De tweede reden om slechts in beperkte situaties te kiezen voor een waarschuwing heeft te maken met het feit dat een waarschuwing er van uit gaat dat herstel van de oude situatie mogelijk is. Dat is echter niet het geval. Uitgezonderd het niet of niet op tijd voldoen aan bepaalde administratieve ver­plichtingen, waarbij het verzuim geen gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, hebben alle andere gedragingen in meer of mindere mate gevolgen (gehad) voor het verkrijgen of behouden van betaalde arbeid. Overigens is in het individuele gevallen altijd mogelijk af te zien van het opleggen van een maatregel. In dat geval wordt gebruik gemaakt van artikel 5 (afzien van een maatregel omdat elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt of de gedraging één resp. vijf jaar geleden heeft plaatsgevon­den of als er sprake is van dringende redenen).Eerste lidDeze bepaling bevat de standaardmaatregelen voor de drie categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van alge­meen geaccepteerde arbeid. Het hanteren van vaste bedragen per gedraging bevordert de duidelijk­heid voor zowel de belanghebbende als de uitvoerende consulenten van Buro Altena. De verwachting is dat door maatregelen in vaste bedragen te benoemen en bekend te maken ongewenst gedrag beter kan worden voorkomen dan de onder de Abw gehanteerde systematiek van percentages van de uit­kering. Bekendmaking van de in enig kalenderjaar per gedraging te hanteren maatregelen zal plaats­vinden per 1 januari. De raad geeft het college de bevoegdheid de bedragen jaarlijks op basis van in­dexering aan te passen (art. 16). De aan de hand van de uitkeringen berekende maatregelen worden daarbij op hele euro's naar beneden afgerond.Bij het vaststellen van de hiervoor benoemde uitgangspunten van het te hanteren maatregelenbeleid zijn twee vragen nadrukkelijk meegewogen:

  • 1.

    In hoeverre voldoet de beoogde verlaging van de uitkering aan de eisen van proportionaliteit en evenredigheid als de betreffende gedraging in ogenschouw wordt genomen?

  • 2.

    In hoeverre zal het opleggen van de maatregel effectief zijn, in de zin dat de maatregel de beoogde gedragsverandering bij de bijstandsgerechtigde zal bewerkstelligen?

In het onder de Abw geldende Maatregelenbesluit werden 4 categorieën gedragingen onderscheiden. De eerste en de vierde categorie gedragingen uit dit besluit komen overeen met de eerste en derde categorie van deze verordening. In categorie drie van de verordening zijn de categorieën twee en drie van het Maatregelenbesluit samengevoegd. De reden hiervoor is gelegen in het feit, dat in praktijk het onderscheid tussen de categorieën twee en drie van het Maatregelenbesluit zo marginaal werd bevon­den dat het verschil in de op te leggen maatregel niet goed te verklaren was. Door in de verordening de verschillende gedragingen in één categorie te plaatsen is dit bezwaar verdwenen en wordt beter voldaan aan de hiervoor genoemde uitgangspunten.Voor de hoogte van de op grond van de verordening bij categorie twee op te leggen maatregel is aan­ge­sloten bij die van categorie twee uit het Maatregelenbesluit (10% van de bijstandsnorm).Bij de maatregel van categorie één is aansluiting gezocht bij categorie één van het Maatregelenbesluit (5% van de bijstandsnorm).Tweede lidAls binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijt­bare gedraging van dezelfde categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking ge­bracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd (of ervan is afgezien op grond van dringende redenen of op grond van lid 4 van dit artikel is gewaarschuwd), bekend is gemaakt. Van recidive is ook sprake als de eerste maatregel is opgelegd vanwege een verwijtbare gedraging van partner 1 en de tweede verwijtbare gedraging partner 2 is aan te rekenen. Op grond van de begripsomschrijving wordt onder belanghebbende immers ook het gezin verstaan.Als de belanghebbende zich na het opleggen van de in hoogte verdubbelde maatregel binnen twaalf maanden na bekendmaking daarvan opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van de­­zelfde categorie wordt de hoogte van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel op­­nieuw verdubbeld. Dit totdat de hoogte van de te verdubbelen maatregel gelijk is aan of (in theorie) hoger is dande bijstandsnorm. Als de belanghebbende zich na het opleggen van een maatregel van 100% van de uitkering opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie kan de maatregel nog slechts worden verzwaard door de duur van de maatregel te verhogen. Dit is in het derde lid geregeld.Als binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een verwijtbare gedraging van een hogere categorie, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een maat­regel die overeenkomt met de verdubbelde maatregel van die hogere categorie. Met de eerste verwijt­bare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waar­mee de eerdere maatregel is opgelegd (of ervan is afgezien op grond van dringende redenen of op grond van lid 4 van dit artikel is gewaarschuwd), bekend is gemaakt. Van recidive is ook sprake als de eerste maatregel is opgelegd vanwege een verwijtbare gedraging van partner 1 en de tweede ver­wijtbare gedraging partner 2 is aan te rekenen. Op grond van de begripsomschrijving wordt onder be­langhebbende immers ook het gezin verstaan.Als de belanghebbende zich na het opleggen van de dubbele maatregel van een hogere categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking daarvan opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare ge­draging van dezelfde categorie wordt de hoogte van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel opnieuw verdubbeld. Dit totdat de hoogte van de te verdubbelen maatregel gelijk is aan of (in theorie) hoger is dan de bijstandsnorm. Als de belanghebbende zich na het opleggen van een maatregel van 100% van de uitkering opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie kan de maatregel nog slechts worden verzwaard door de duur van de maatregel te verhogen. Dit is in het derde lid geregeld.Derde lidAls door toepassing van het bepaalde in het eerste of tweede lid een maatregel van honderd procent is opgelegd, wordt bij herhaling van verwijtbaar gedrag van dezelfde of een hogere categorie binnen twaalf maanden na bekendmaking van een eerder besluit waarbij een zodanige maatregel van hon­derd procent is opgelegd, de duur van de maatregel steeds met één maand verlengd. Als de belanghebbende zich na het opleggen van de in duur verzwaarde maatregel (twee maanden honderd procent in plaats van één maand) binnen twaalf maanden na bekendmaking daarvan opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie wordt de duur van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel van honderd procent opnieuw met één maand verhoogd (drie maanden honderd procent in plaats van twee maanden), enz.Mocht als gevolg van meervoudige recidive een honderd procent maatregel worden opgelegd die qua duur meer bedraagt dan drie maanden, dan moet, op grond van artikel 18, derde lid WWB, binnen drie maanden nadat het besluit is genomen een herbeoordeling plaatsvinden. Zoals bij artikel 7, derde lid van deze verordening is aangegeven hoeft bij zo'n herbeoordeling niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het college moet beoordelen of het redelijk is dat de opgelegde maatregel wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin be­trok­kene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.Vierde lidBij het opleggen van een maatregel moet opgepast worden dat er onnodig bureaucratisch gewerkt wordt. Dit betekent concreet dat bij gedragingen van de belanghebbende die de gemeente geen geld kosten, in eerste instantie geen maatregel wordt opgelegd. Volstaan wordt in zulke gevallen met een schriftelijke waarschuwing. Bij dergelijke gedragingen gaat het bijvoorbeeld om het niet verschijnen op een uitnodiging voor een heronderzoek of een gesprek met de activeringsconsulent.Dit soort problemen kunnen het beste eerst met praten opgelost worden. Leidt dat niet tot een gedrags­­­­wijziging van de klant, dan kan bij herhaling alsnog een maatregel worden opgelegd. De waarschuwing kan dus worden gegeven, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplich­ting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de klant een schriftelijke waarschuwing is gegeven.Met een besluit waarmee evenbedoelde waarschuwing wordt gegeven kan worden gelijkgesteld een besluit om van het opleggen van een maatregel af te zien op grond van dringende redenen als be­doeld in artikel 5, derde lid. Zodoende telt ook het afzien van het opleggen van een maatregel mee voor recidive in het algemeen en voor de constatering in het bijzonder dat er in voorkomend geval niet meer gewaarschuwd kan worden na het afzien van het opleggen van een maatregel om dringende re­denen.Daartoe kan in voorkomend geval beter al individualiserend worden besloten dan dit expliciet in de verordening op te nemen aangezien het afzien van het opleggen van een maatregel om dringende redenen zelden zal gebeuren. Hiermee wordt ook de leesbaarheid van de verordening bevorderd.Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht.In dit hoofdstuk worden twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht onderscheiden:

  • 1.

    Artikel 10: het niet tijdig verstrekken van inlichtingen aan de gemeente. In deze situatie is ar­ti­kel 54 WWB van toepassing. Het college kan in dat geval het recht op bijstand opschorten en belanghebbende in de gelegenheid stellen binnen een door hem te stellen termijn het ver­zuim te herstellen.

  • 2.

    Artikel 11: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen aan de gemeente, waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt of een te hoog bedrag aan bijstand is verstrekt. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van arti­kel 17 WWB. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie tegenover de gemeente, met het oogmerk een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de infor­matie­plicht van artikel 17.

Het kan ook voorkomen dat bepaalde gevraagde gegevens niet aan de gemeente worden ver­strekt. In dat geval kan het college de rechtmatigheid van de uitkering niet vaststellen. De bij­stand moet dan worden geweigerd (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het besluit tot toekenning van de bijstand moet worden ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een maatregel is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.Artikel 10. Te laat verstrekken van gegevensEerste lidAls een cliënt de voor de verlening van de bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijs­stukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel 54, eerste lid, WWB). Het kan daarbij gaan om het niet tijdig aanleveren van specifiek gevraagde gegevens in het kader van een heronderzoek of om het niet tijdig inleveren van de periodieke inkomstenverklaring. Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de herstel­termijn).Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dan kan het college bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning van de bijstand). Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, dan wordt de bijstand voortgezet en wordt in principe geen maatregel opgelegd, maar een schriftelijke waarschuwing op grond van het derde lid. Het argument om niet direct een maatregel op te leggen komt overeen met het gestelde bij de toelichting van artikel 9, vierde lid. Bij herhaling van het gedrag kan het college er voor kiezen als­nog een maatregel op te leggen.Tweede lidAls binnen één jaar na het opleggen van een maatregel sprake is van een herhaling van de verwijt­bare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbe­ling van de hoogte van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, be­kend is gemaakt (of ervan is afgezien op grond van dringende redenen of op grond van lid 3 van dit artikel is gewaarschuwd).Derde lidVan het opleggen van de maatregel kan dus hier worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de klant een schriftelijke waarschuwing is gegeven.Met een besluit waarmee evenbedoelde waarschuwing wordt gegeven kan worden gelijkgesteld een besluit om van het opleggen van een maatregel af te zien op grond van dringende redenen als be­doeld in artikel 5, derde lid. Zodoende telt ook het afzien van het opleggen van een maatregel mee voor recidive in het algemeen en voor de constatering in het bijzonder dat er in voorkomend geval niet gewaarschuwd kan worden na het afzien van het opleggen van een maatregel om dringende redenen.Daartoe kan in voorkomend geval beter al individualiserend worden besloten dan dit expliciet in de ver­ordening op te nemen aangezien het afzien van het opleggen van een maatregel om dringende re­denen zelden zal gebeuren. Hiermee wordt ook de leesbaarheid van de verordening bevorderd.Artikel 11. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstandEerste lidIn artikel 17, eerste lid, WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen be­weging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Onder 'onver­wijld' wordt daarbij verstaan: door vermelding van de relevante feiten op de inkomstenverklaring van de maand waarop die feiten (voor het eerst) betrekking hebben. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde be­drag aan bijstand.Tweede lidDe maatregel wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB wordt afhankelijk gesteld van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de belanghebbende is betaald.Voor de wijze van bepaling van de op te leggen maatregel is aangesloten bij de onder de Abw gelden­de berekeningswijze van de boete: 10% van het benadelingsbedrag. Vanwege uitvoeringsaspecten echter één verschil: geen berekening van de op te leggen maatregel op grond van het feitelijke be­nadelingsbedrag, maar vaststelling van de maatregel op basis van een vast bedrag per categorie en wel als volgt:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

  • c.

    bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500: een maatregel van € 350;

  • d.

    bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot € 6.000: een maatregel van € 600.

Is de maatregel van € 600genoemd onder d echter hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende één maand.Opgemerkt wordt dat de op te leggen maatregel bij inlichtingenfraude niet op zich staat. Naast het op­leg­gen van een maatregel wordt tevens het ten onrechte bijstandsbedrag van de belanghebbende te­rug­gevorderd.De maatregel wordt toegepast op de toekomstige bijstandsuitkering van de belanghebbende en wel in de maand volgende op die waarin de maatregel is opgelegd. Hier is een breuk met het verleden waar­neembaar. Opgelegde boeten werden namelijk in termijnen geïnd, de maatregel vanwege inlichtingen­fraude in één bedrag in één maand door verrekening met de uitkering. Het realiseren van de maatre­gel heeft daarbij voorrang boven het (al dan niet in termijnen) terugvorderen van het ten onrechte ont­vangen bijstandsbedrag.De relatie met de strafrechtelijke sanctieOnder het boeteregime van de Abw bestond de verplichting voor gemeenten om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie als er sprake was van fraude en het benade­lings­­bedrag € 6.000 (bruto) of hoger was (de aangifterichtlijn sociale zekerheid). Het is de bedoeling dat deze taakverdeling tussen gemeenten en het OM blijft bestaan, ook al kent de WWB de bestuur­lijke boete niet en zullen gemeenten bij fraude (in casu het niet nakomen van de inlichtingenplicht) een maatregel moeten opleggen.Het doen van aangifte wegens fraude sluit overigens het opleggen van een maatregel niet uit. Beide sancties kunnen samen gaan.Uitgangspunt is dat het OM bij de straftoemeting rekening houdt met de maatregel die is opgelegd door het bestuursorgaan. Dit is het principe van 'Anrechnung'. Anderzijds ligt het niet voor de hand om over te gaan tot het opleggen van een maatregel, als het OM inmiddels een sanctie heeft opgelegd. Het 'una via' beginsel (geen samenloop van sancties op dezelfde onrechtmatige gedraging dan bij be­slissing van één enkel overheidsorgaan) kan zich daar tegen verzetten. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft zich in het (recente) verleden geregeld uitgesproken tegen 'dubbele bestraffing'.Uitgangspositie in de uitvoeringspraktijk blijft dat wanneer er sprake is van een benadelingsbedrag van € 6.000 of meer, de fraude wordt afgehandeld door middel van een door de afdeling Fraudebestrijding van de gemeente Breda op te stellen proces-verbaal. Dit proces-verbaal stuurt Buro Altena namens de burgemeester naar het Openbaar Ministerie. Inlichtingenfraude tot € 6.000 kan door middel van een maatregel worden afgedaan door Buro Altena.Derde lidAls binnen één jaar na het opleggen van een maatregel sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt of ervan is afgezien op grond van dringende redenen.Vierde lid

In dit lid is bepaald hoe omgegaan dient te worden met inlichtingenfraude voor zover deze geheel of gedeeltelijk heeft plaatsgevonden vóór de inwerkingtreding van deze verordening:.

  • a.

    Als de gedraging en het bekend worden daarvan heeft plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van deze verordening, dan wordt het oude recht toegepast (oplegging van een boete).

  • b.

    Heeft de gedraging volledig plaatsgevonden vóór de datum van inwerkingtreding van de ver­ordening en wordt deze pas na deze datum ontdekt dan wordt een maatregel op grond van deze verordening opgelegd.

  • c.

    Is de gedraging vóór de datum van inwerkingtreding van de verordening gestart en loopt deze gedraging ook na de datum van inwerkingtreding door én wordt deze (doorlopende) gedraging pas na de datum van inwerkingtreding van de verordening ontdekt, dan wordt voor de gehele periode een maatregel op grond van deze verordening opgelegd.

Artikel 12. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand (nulfraude)Eerste lidIn dit artikel wordt de zogeheten 'nulfraude' geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige in­lichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. In eerste instantie wordt bij dit soort verwijtbaar gedrag een schrif­te­lijke waarschuwing gegeven. Als dezelfde gedragen zich binnen een jaar opnieuw voordoen, kan het college een maatregel opleggen.Tweede lidAls binnen één jaar na een opgelegde maatregel sprake is van een herhaling van de verwijtbare ge­dra­ging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt. Van recidive is ook sprake als de eerste maatregel is opgelegd vanwege een verwijtbare gedraging van partner 1 en de tweede verwijtbare gedraging partner 2 is aan te rekenen. Op grond van de begrips­omschrijving wordt onder belanghebbende immers ook het gezin verstaan.Als de belanghebbende na het opleggen van de in hoogte verdubbelde maatregel binnen twaalf maanden opnieuw zijn inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk nakomt, wordt de hoogte van de bij het laatste besluit opgelegde maatregel opnieuw verdubbeld.Met een besluit waarmee de waarschuwing op grond van het eerste lid wordt gegeven kan worden gelijkgesteld een besluit om van het opleggen van een maatregel af te zien op grond van dringende redenen als bedoeld in artikel 5, derde lid. Zodoende telt ook het afzien van het opleggen van een maatregel mee voor recidive in het algemeen en voor de constatering in het bijzonder dat er in voor­komend geval niet gewaarschuwd kan worden na het afzien van het opleggen van een maatregel om dringende redenen.Daartoe kan in voorkomend geval beter al individualiserend worden besloten dan dit expliciet in de verordening op te nemen aangezien het afzien van het opleggen van een maatregel om dringende redenen zelden zal gebeuren. Hiermee wordt ook de leesbaarheid van de verordening bevorderd.Hoofdstuk 4.Overige gedragingen die leiden tot een maatregelArtikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheidEerste lidDe verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het be­staan, geldt al voordat een bijstandsuitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer iemand in de periode voorafgaand aan de bijstandaanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan een bijstandsuitkering aanvraagt, de gemeente bij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het opleggen van een maatregel. Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals onder andere:- een onverantwoorde besteding van vermogen;- geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening;- het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering;- overschrijding van de toegestane vakantieduur;- het niet voldoen aan de verplichting tot meewerken aan budgetbeheer.Tweede lidIn het tweede lid wordt een relatie gelegd tussen de hoogte van de maatregel en het benadelings­be­drag. Het benadelingsbedrag is in dit geval de omvang van het vermogen of de voorziening waarmee de betrokkene gedurende kortere of langere tijd buiten de bijstand zou zijn gebleven. Vanwege uit­voe­ringsaspecten vindt de berekening van de op te leggen maatregel niet plaats op grond van het fei­te­lijke benadelingsbedrag, maar op basis van een vast bedrag per categorie en wel als volgt:

  • a.

    bij een benadelingsbedrag tot € 500: een maatregel van € 50;

  • b.

    bij een benadelingsbedrag van € 500 tot € 1.500: een maatregel van € 150;

  • c.

    bij een benadelingsbedrag van € 1.500 tot € 3.500: een maatregel van € 350;

  • d.

    bij een benadelingsbedrag van € 3.500 tot € 6.000: een maatregel van € 600.

Als het benadelingsbedrag hoger is dan € 6.000 wordt de maatregel individueel vastgesteld. Als lei-draad daarbij kan het college er voor kiezen om bij het vaststellen van de maatregel dezelfde syste­matiek te hanteren als bij de bovenstaande punten a. tot en met d. Dat houdt in dat: 10% van het be­nadeelde bedrag.

Is de maatregel van € 600 genoemd onder d echter hoger dan de van toepassing zijnde norm, dan wordt de maatregel beperkt tot de van toepassing zijnde norm gedurende één maand.Derde lid

Als binnen één jaar na het opleggen van een maatregel sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de maatregel. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de eerdere maatregel is opgelegd, bekend is gemaakt of ervan is afgezien op grond van dringende redenen.Artikel 14. Zeer ernstige misdragingenEerste lidOnder de term 'zeer ernstige misdragingen' kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.Gemeenten kunnen alleen een maatregel opleggen als er een verband bestaat tussen de ernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen van het recht op een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstige misdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die verband houden met de uitvoering van WWB. Dergelijke maatregelen kunnen derhalve alleen opgelegd worden aan cliënten of personen die dit worden of ge­weest zijn.Onder agressie kan worden verstaan iedere vorm van gedrag dat gericht is op het teweegbrengen van onlustgevoelens bij medewerkers van Buro Altena (en o.a. het ingehuurde reïntegratiepersoneel, zie lid 2) dan wel op het welbewust toebrengen van schade. Het kan gepaard gaan met geweld of ge­weldsdreiging. De agressie staat in relatie tot de functie of het functioneren van de organisatie van Buro Altena.Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstan­digheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband is het relevant een onderscheid te maken tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld.Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering).Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke kan worden aange­duid met frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel ge­weld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.Het opleggen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie.In een afzonderlijke instructie zal worden uitgewerkt hoe op het ongewenste gedrag gereageerd kan worden. De kern van die instructie zal luiden:

  • 1.

    De cliënt éénmaal aanspreken op zijn agressieve gedrag, voordat het contact wordt beëin­digd.

  • 2.

    Ernstige bedreigingen, beledigingen of racistische uitlatingen leiden direct tot aangifte door de medewerker tegen wie de agressie zich richtte.

  • 3.

    Na incidenten wordt de cliënt in een ordegesprek met de leidinggevende op zijn gedrag aan­ge­sproken. De inhoud en de conclusie van ordegesprekken worden schriftelijk bevestigd.

  • 4.

    Herhaalde afwijkende gedragingen of gedragingen die door de ernst ervan daartoe aanleiding geven, leiden tot een toegangsverbod of eventueel een contactverbod.

  • 5.

    Van vernielingen of beschadigingen aan eigendommen van Buro Altena wordt altijd aangifte ge­daan. Bovendien wordt de schade altijd verhaald op de agressor, ongeacht diens financiële situatie.

Naast het doen van aangifte en/of het voeren van een ordegesprek wordt als uitgangspunt aan de ag­ressieve persoon een maatregel opgelegd. Deze bedraagt minimaal € 160. Een voorstel tot een der­gelijke maatregel kan pas worden gedaan nadat de medewerker tegen wie de agressie gericht was of door wiens cliënt vernielingen zijn aangericht, hierover overleg gevoerd heeft met zijn of haar leiding­gevende. Wat onder 'zeer ernstig misdragen' moet worden verstaan kan slechts in algemene om­schrijvingen worden aangegeven. De beoordeling van dit gedrag is ook sterk afhankelijk van de om­standigheden van het geval en de persoon van degene die over dit gedrag moet rapporteren. Daarom is het nodig om individuele verschillen tussen medewerkers met betrekking tot de invulling van wat on­der 'zeer ernstig misdragen' moet worden verstaan, zo klein mogelijk te laten zijn. Het hoofd is hier­voor de aangewezen persoon.Als in gezamenlijk overleg wordt geconcludeerd dat naast de aangifte of het ordegesprek tevens een maatregel aan de orde dient te zijn, wordt hiervoor in rapportagevorm een voorstel gedaan. In deze rapportage moet niet alleen worden ingegaan op het agressieve gedrag zelf, maar ook op de omstan­digheden waaronder dit heeft plaatsgevonden. Ook moet worden vermeld dat er een gesprek met de leidinggevende heeft plaatsgevonden en wat de uitkomsten van dit gesprek waren.De laagste maatregel is € 160 gedurende zes maanden. Hoe ernstiger de misdraging, hoe hoger de maatregel. De maximale maatregel bedraagt 100% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden. De belanghebbende wordt door middel van een beschikking schriftelijk op de hoogte gesteld van de opgelegde maatregel.Tweede lid Onder ambtenaren van het college kan ook worden gelijkgesteld het daartoe ingehuurd extern per­so­neel. Ook deze personen kunnen last hebben van agressieve klanten en waren in de vorige versie van deze verordening als zodanig niet "beschermd".In artikel 18, tweede lid van de wet wordt echter gesproken over 'het zich jegens het college zeer ern­stig misdragen'. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding kan zijn voor het opleggen van een maatregel. Er kan dus in principe naar de letter van de wet géén maatregel worden opgelegd als een klant zich agressief heeft gedragen te­genover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB (bijv. een reïntegratiebedrijf of het CWI). Het is in dat geval ook wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening gericht op arbeidsinscha­ke­ling (artikel 9, derde lid, van deze verordening). Het is van geval tot geval te beoordelen wat de bes­te handelswijze is.Derde lidVolstaan kan worden met een waarschuwing indien de verwijtbaarheid gering te achten is. Te denken valt aan frustratiegeweld (zie toelichting eerste lid) of waarbij weinig schade is geleden. Is binnen een jaar reeds eerder een waarschuwing gegeven, moet in principe de maatregel volgen. Hier ligt een ze­kere beoordelingsvrijheid voor de consulenten (individualisering).Artikel 15. Niet meewerken aan verplichting tot vestiging krediethypotheekAls een klant niet (behoorlijk) meewerkt aan de vestiging van krediethypotheek of pandrecht als zeker­heid voor de terugbetaling van leenbijstand, bijvoorbeeld bij een eigen woning (art. 48, derde lid WWB), kan, indien de aanvraag om bijstand niet wordt afgewezen, een maatregel worden opgelegd. Het be­drag is € 160,- .Iedere handeling en/of gedraging waaruit blijkt dat betrokkene onvoldoende medewerking verleent aan het vestigingen van een krediethypotheek of enige andere zekerheidstelling, kan een maatregel tot ge­volg hebben. Hierbij valt onder meer te denken aan het niet meewerken aan taxatie van de woning en het niet tekenen van de hypotheekakte.Bij een lopende uitkering (leenbijstand): verleent de klant hieraan geen medewerking, dan kan de bij­standsverlening onmiddellijk worden beëindigd en kan de reeds verstrekte bijstand terstond worden teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, onderdeel b WWB.Hoofdstuk 5. HANDHAVINGSBELEIDArtikel 16 Het handhavingsbeleidDit artikel is een vertaalslag van het bij amendement in de WWB opgenomen artikel 8a, op grond waar­van de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels dient vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand als mede van misbruik en on­eigenlijk gebruik van de wet.Het doel van dit artikel 8a is afzonderlijke regels te stellen over de handhaving van de WWB en het fraudebeleid.In de toelichting van het amendement staat dat op grond van artikel 212 Gemeentewet de gemeente­raad een verordening moet vaststellen voor de uitgangspunten voor het financiële beleid en voor het financiële beheer. Daarmee dient te worden gewaarborgd dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB brengt met zich mee dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is wenselijk dit expliciet in de WWB te regelen.Artikel 8a WWB houdt in dat de gemeenteraad in een verordening regels stelt over misbruik en onei­gen­lijk gebruik. Vanwege de duidelijke raakvlakken met de inhoud van de maatregelenverordening zijn de regels met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik vastgelegd in artikel 15 van de maatrege­len­verordening. De raad machtigt hiermee het college het handhavingsbeleid nader uit te werken.Eerste lidIn dit lid is bepaald, dat het college ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik van bijstands­uitkeringen een heronderzoeksplan opstelt, waarin wordt aangegeven op welke wijze de rechtmatig­­heid van de verstrekte uitkeringen wordt beoordeeld.Tweede lidIn dit lid is bepaald dat het college de uitgangspunten van het terugvorderings- en verhaalsbeleid nader uitwerkt en vastlegt in beleidsregels.Hoofdstuk 6. SlotbepalingenArtikel 17 Aanpassing bedragenIn de verordening worden bedragen genoemd in plaats van percentages. Dit brengt met zich mee dat een jaarlijkse aanpassing aan het prijsindex cijfer noodzakelijk is. Het is niet nodig dat hiervoor de ge-meenteraad jaarlijks een besluit neemt. De raad geeft met dit artikel het college de bevoegdheid om de bedragen jaarlijks per 1 januari aan te passen.Artikel 17De invoeging van dit nieuwe artikel houdt verband met het feit, dat sinds 1 juli 2008 de Sociale Verzekeringsbank de aanvullende bijstand ten behoeve van de doelgroep boven 65 jaar voor onze gemeente uitvoert. De in deze verordening aangehouden tekst is de tekst zoals deze is voorgesteld door de afdeling Recht & Beleid van de Sociale Verzekeringsbank.Artikel 19 CiteertitelIn dit artikel is de citeertitel van de verordening genoemd: Maatregelen- en handhavingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Woudrichem 2009.Artikel 20 De inwerkingtredingIn dit artikel is de datum van inwerkingtreding van de verordening genoemd.