Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Amsterdam

Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAmsterdam
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ
CiteertitelBeleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
  2. artikel 160, eerste lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 35 van de Participatiewet
  4. titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

19-10-2023artikel 2.4

10-10-2023

gmb-2023-443286

01-09-202219-10-2023artikel 2.1, 3.1, 3.2, 3.3, 3.4, 4.1.1, 4.1.3, 4.1.4, toelichting

12-07-2022

gmb-2022-331288

16-02-202201-09-2022artikel 2.1, 3.1, 6.1, 6.2, 6.3, 7.1, 7.2, 8, toelichting

14-12-2021

gmb-2022-70311

27-01-202201-01-202216-02-2022artikel 3.2

18-01-2022

gmb-2022-32581

16-10-202101-10-202127-01-2022artikel 3.2

05-10-2021

gmb-2021-361196

07-04-202116-10-2021aanhef, artikel 1, 6.1, 6.2, 6.3, toelichting

16-03-2021

gmb-2021-104796

05-11-202001-10-202007-04-2021artikel 4.1.4

29-09-2020

gmb-2020-286932

10-02-201505-11-2020nieuwe regeling

06-01-2015

Gemeenteblad 2015, 11226

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ

 

Artikel 1 Begripsbepaling

  • 1.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • b.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • c.

      Uitkering: een inkomensvoorziening bedoeld voor de noodzakelijke kosten van het bestaan op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ:

    • d.

      College: het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam.

    • e.

      Terugvordering: door het college ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering of lening die wordt teruggevorderd op basis van een terugvorderingsbesluit;

    • f.

      Verhaal: verhaal van bijstand op een onderhoudsplichtige in het kader van de wettelijke onderhoudsplicht of op grond van artikel 62 van de Participatiewet;

    • g.

      Invordering: de wijze waarop de debiteur de als gevolg van de terugvordering ontstane schuld aan het college terugbetaalt;

    • h.

      Debiteur: degene van wie wordt teruggevorderd, dan wel degene op wie wordt verhaald;

    • i.

      Bruteren: het verhogen van de vordering met de loonheffing en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelastingen en premies volksverzekering;

    • j.

      Dringende redenen: dringende redenen zijn gelegen in onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen van een terugvordering voor de betrokkene. Het gaat om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de gestelde dringende redenen in de hiervoor bedoelde zin aannemelijk moeten maken.

    • k.

      Boete: bestuurlijke sanctie als bedoeld in artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ

  • 2.

    Voor zover niet anders bepaald worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de Participatiewet

Artikel 2.1 Jongerentoeslag

[vervallen]

Artikel 2.2 Verlaging

Ingevolge paragraaf 3.3 van de Participatiewet kan het college de uitkeringsnorm verlagen.

  • 1.

    Het college verlaagt de norm, met 20% van de bijstandsnorm voor gehuwden, genoemd in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet, indien de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft als gevolg van de bewoning van een woning waaraan geen woonkosten zijn verbonden of van het niet aanhouden van een woning.

  • 2.

    Het college verlaagt de norm, met 10% van de bijstandsnorm voor gehuwden, genoemd in artikel 21, onderdeel b van de Participatiewet, ten aanzien van de belanghebbende die geen woning aanhoudt en tevens niet in een inrichting verblijft, maar waarvan het aannemelijk is, dat de belanghebbende gebruikmaakt van diensten van de maatschappelijke opvang.

Artikel 2.3 Vrijlating deeltijdinkomsten

Ingevolge artikel 31, tweede lid, onder n en r, van de Participatiewet, artikel 8, tweede en vijfde lid, van de IOAW en artikel 8, derde en negende lid, van de IOAZ, worden inkomsten uit arbeid gedurende ten hoogste een aantal aaneengesloten maanden gedeeltelijk vrijgelaten, voor zover dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van de belanghebbende.

 

Voor de toepassing van deze vrijlatingsbepalingen gaat het college ervan uit dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

Artikel 2.4 Giftendrempel

Het college is van oordeel dat giften als bedoeld in artikel 31 lid 2 onder m, alsmede besparingskosten, verantwoord zijn zolang deze per kalenderjaar niet hoger zijn dan € 1.800.

  • 1.

    Wanneer giften in een kalenderjaar samen hoger zijn dan € 1.800 kan het college op basis van individuele omstandigheden van de persoon of diens gezin, besluiten het meerdere vrij te laten voor de beoordeling van het recht op bijstand of de hoogte daarvan. Het is aan het college te onderbouwen waarom de hogere giften niet verantwoord zijn vanuit het oogpunt van bijstandsverlening (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2021:1918).

  • 2.

    Het college kan in het kader van een onderzoek naar de bestaanszekerheid van bijstandsgerechtigden de giftengrens van € 1.800 voor een door het college omschreven beperkte groep voor een afgebakende periode verhogen.

Artikel 3.1 Uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten

[vervallen]

Artikel 3.2 Financiële draagkracht

[vervallen]

Artikel 3.3 Draagkrachtperiode

[vervallen]

Artikel 3.4 Bijzondere situaties

[vervallen]

Artikel 4.1.1 Bijstand om niet of in de vorm van een geldlening of borgtocht

[vervallen]

Artikel 4.1.2 Meerdere zekerheid voor vorderingen uit leenbijstand

Ingevolge artikel 48, derde lid, van de Participatiewet kan het college aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.

 

  • 1.

    Het college verbindt aan het verlenen van algemene bijstand in de vorm van leenbijstand de verplichting dat de alleenstaande of het gezin meerdere zekerheid verschaft door het vestigen van een krediethypotheek, het vestigen van een pandrecht of anderszins, indien de netto verleende bijstand een bedrag van € 5.000 te boven gaat.

  • 2.

    Bij het zoeken van meerdere zekerheid door middel van een krediethypotheek op de door alleenstaande of het gezin of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf handelen Burgemeester en Wethouders zoveel mogelijk analoog aan het bepaalde in het Besluit krediethypotheek, zoals dit luidde op 31 december 2003.

  • 3.

    Bij het zoeken van meerdere zekerheid door middel van een pandrecht op de door de alleenstaande of het gezin of zijn gezin bewoonde woning met bijbehorend erf, handelen Burgemeester en Wethouders zoveel mogelijk analoog aan het Besluit krediethypotheek, zoals dit luidde op 31 december 2003.

Artikel 4.1.3 Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet, als geldlening of als borgtocht

[vervallen]

Artikel 4.1.4 Collectieve zorgverzekering

[vevallen]

Artikel 4.2 Intrekking en herziening van de uitkering

  • 1.

    Ingevolge artikel 54, eerste lid, Participatiewet, artikel 17, eerste lid, IOAW of artikel 17, eerste lid, IOAZ schort het college het recht op uitkering voor de duur van ten hoogste acht weken op, indien de belanghebbende de voor de verlening van uitkering van belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent.

  • 2.

    Ingevolge artikel 54, derde lid, tweede volzin Participatiewet, artikel 17, derde lid tweede volzin, IOAW of artikel 17, derde lid tweede volzin, IOAZ wordt een besluit tot toekenning van uitkering ingetrokken, dan wel herzien indien anderszins ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, terwijl belanghebbende dit redelijkerwijs kon begrijpen.

  • 3.

    Indien de belanghebbende in het geval bedoeld in lid 1 het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, trekt het college na het verstrijken van deze termijn het recht op uitkering in.

Artikel 5.1 Verstrekking en onderzoek gegevens

  • 1.

    Ingevolge artikel 53a, eerste lid, Participatiewet, artikel 14, eerste lid, IOAW of artikel 14, eerste lid, IOAZ bepaalt het college welke gegevens ten behoeve van de verstrekking van de uitkering dan wel de voortzetting daarvan door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.

    Het college bepaalt ten aanzien van elke belanghebbende, mede op basis van de omstandigheden, welke gegevens noodzakelijk zijn voor de verstrekking van uitkering dan wel de voortzetting daarvan en de wijze waarop de verstrekking van deze gegevens plaatsvindt, en doet hem hiervan schriftelijk mededeling.

  • 2.

    Het college verzoekt de belanghebbende de in artikel 53a, tweede lid, onder a en b van de Participatiewet bedoelde onderdelen aan te tonen, voor zover die op de situatie van belanghebbende van toepassing zijn. Het college biedt belanghebbende hiertoe aan met diens toestemming een huisbezoek af te leggen.

Artikel 5.2b Verrekenen van inkomsten op jaarbasis (bescheidenschaalregeling)

Ingevolge artikel 45, tweede lid, Participatiewet kan het college besluiten de algemene bijstand over een andere periode dan per kalendermaand vast te stellen of te betalen.

  • 1.

    Het college kan besluiten de bijstand over een kalenderjaar vast te stellen.

  • 2.

    Bijzondere omstandigheden daargelaten, vindt de bevoegdheid van het college, bedoeld in het eerste lid, slechts toepassing op de persoon die op bescheiden schaal bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden voor eigen rekening verricht, niet zijnde een ondernemer in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001 en die begeleiding ontvangt op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004.

  • 3.

    De periode waarin voor de persoon bedoeld in het tweede lid, toepassing kan worden gegeven aan de bevoegdheid van het college, bedoeld in het eerste lid, bedraagt twaalf maanden, te rekenen vanaf het tijdstip van aanvang van die begeleiding.

  • 4.

    Na afloop van het kalenderjaar neemt het college per kalendermaand waarover de persoon, bedoeld in het tweede lid, recht had op algemene bijstand, 1/12 van het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 3.4, van de Wet inkomstenbelasting 2001, in aanmerking na aftrek van de daarover verschuldigde inkomstenbelasting, premies volksverzekering, alsmede de inkomensafhankelijke bijdrage, bedoeld in artikel 41 van de Zorgverzekeringswet.

Artikel 5.3 Noodzakelijke betalingen

Ingevolge artikel 57, aanhef, en onderdeel a, van de Participatiewet kan het college, indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, aan de bijstand de verplichting verbinden dat de belanghebbende eraan meewerkt dat het college in naam van de belanghebbende noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand verricht.

 

Indien met toepassing van artikel 4.1.1, onderdeel d, bijstand wordt verleend voor de sanering van een bedreigende schuld, past het college gedurende drie jaar een inhouding toe van vaste lasten op de te verlenen algemene bijstand.

Artikel 5.4 Voorbereidingskrediet

Ingevolge artikel 2 lid 3 Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) kan een persoon die algemene bijstand ontvangt gedurende ten hoogste 12 maanden gebruik maken van een voorbereidingsperiode. Personen die in verband met het voorbereidingstraject kosten moeten maken, kunnen daarvoor bijstand krijgen: het zogeheten “voorbereidingskrediet”.

  • a.

    Het College besluit dat de hoogte van het voorbereidingskrediet maximaal € 2.000 bedraagt.

  • b.

    Het voorbereidingskrediet heeft in eerste instantie de vorm van een renteloze lening. Start de klant in aansluiting op het voorbereidingstraject een bedrijf, dan wordt de renteloze geldlening omgezet in een rentedragende geldlening zoals nader is bepaald in het Bbz 2004. Daarbij wordt voor de hoogte van het rentepercentage van het voorbereidingskrediet aangesloten bij artikel 15 van het Bbz 2004.

  • c.

    Het College besluit het voorbereidingskrediet ook toe te kennen aan klanten met een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW).

Artikel 6.1 Terugvordering

[vervallen]

Artikel 6.2 Verhaal

[vervallen]

Artikel 6.3 Invordering en kwijtschelding

[vervallen]

Artikel 7.1 bestuurlijke boete en waarschuwing

[vervallen]

Artikel 7.2 Hoogte bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid

[vervallen]

Artikel 8 Overgangsrecht

[vervallen]

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

Artikel 10 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregels Participatiewet, IOAW,IOAZ.

Toelichting op de beleidsregels

 

De Beleidsregels WWB, IOAW en IOAZ zijn gewijzigd in de Beleidsregels Participatiewet, IOAW, IOAZ. Dit is het gevolg van het opgaan van de Wet werk en bijstand in de nieuwe Participatiewet.

 

In deze beleidsregels komen een aantal onderwerpen aan bod waarvoor het noodzakelijk is dat het College van Burgemeester en Wethouders (verder aan te duiden als “college”) een beleidsregel uitvaardigt. Met een beleidsregel geeft een bestuursorgaan invulling aan de wijze waarop hij in het algemeen een hem toekomende bevoegdheid zal uitoefenen. Als toepassing van een beleidsregel echter voor een belanghebbende wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben, kan of moet het bestuursorgaan besluiten om niet overeenkomstig de beleidsregel te handelen. Een beleidsregel is dus sterk richtinggevend voor in individuele gevallen te nemen besluiten, maar niet allesbepalend. Een en ander volgt uit het bepaalde in de Algemene wet bestuursrecht (art. 4:81 e.v. van de Awb).

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel 1

Vormt de begripsbepaling voor de toepassing van de beleidsregels.

 

Artikel 2.1 – Jongerentoeslag.

[vervallen]

 

Artikel 2.2 – Verlaging.

Ingaande 1 januari 2015 is de normensystematiek in de Participatiewet gewijzigd. Eén van de belangrijkste wijzigingen is de introductie van de kostendelersnorm. Hierbij zijn het aantal medebewoners in de woning bepalend voor de hoogte van de uitkering per persoon. Tegelijkertijd vervalt de bevoegdheid van gemeenten om een gemeentelijke toeslag in verband met de woonsituatie te verstrekken.

 

Wat ongewijzigd blijft is de bevoegdheid van het college om de uitkering te verlagen, wanneer een persoon “lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning” (art. 27 Participatiewet).

 

In de Amsterdamse Toeslagenverordening Wet werk en bijstand – zoals deze luidde tot en met 31 december 2014 – was geregeld dat in bepaalde bovengenoemde situaties, een lagere of geen gemeentelijke toeslag voor de woonsituatie kon worden verstrekt.

 

Door het vervallen van de Toeslagenverordening Wet werk en bijstand, is het noodzakelijk om de bevoegdheid van het college om de norm te verlagen, in beleidsregels vast te leggen. Met dit artikel wordt het beleid bij normverlaging voortgezet, zoals dit gold tot en met 31 december 2014:

-20% verlaging waar geen woonkosten aanwezig zijn

 

-10% verlaging bij daklozen die gebruik maken van de nachtopvang

 

Van een verlaging van de uitkering van daklozen is geen sprake wanneer (ex-)daklozen gebruik maken van de residentiële maatschappelijke opvang (sociaal pension e.d.).

 

Artikel 2.3 – Vrijlating deeltijdinkomsten.

De beoordeling dat deeltijdarbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling is een algemeen uitgangspunt. Er zijn situaties denkbaar waarin de beoordeling anders uitvalt, bijvoorbeeld in het geval dat iemand ontslag neemt uit een volledige baan en verkiest om deeltijd te gaan werken. In een dergelijke situatie zal geen vrijstelling worden verleend.

 

Artikel 2.4 – Giftendrempel

Het college vindt het belangrijk dat bijstandsgerechtigden de vrijheid ervaren hen geboden hulp te accepteren, zonder dat zij bang hoeven te zijn voor de negatieve gevolgen voor het recht op uitkering. Onderlinge hulpvaardigheid wordt zo niet bestraft en belanghebbenden worden zo in staat gesteld om naar eigen inzicht tijdelijke financiële tekorten het hoofd te bieden. Omdat door de belanghebbende ontvangen giften lager dan €1.800 niet van invloed zijn op het recht op uitkering, vallen deze buiten de inlichtingenplicht. Pas wanneer de hoogte van de giften dit bedrag in het kalenderjaar overschrijdt, moet de belanghebbende het college hierover informeren. Het is voor de beoordeling of er sprake is van een gift, niet van belang of deze afkomstig is uit het persoonlijke netwerk van belanghebbende of van een charitatieve instelling. Giften in natura, zoals boodschappen, die in het verleden gezien zijn als besparingskosten vallen onder dit giftenbeleid. Het college heeft voor de beoordeling per kalenderjaar gekozen vanuit het oogpunt van uitvoeringsgemak en duidelijkheid.

 

Het kan gebeuren dat het totaal aan ontvangen giften de grens van € 1.800 te boven gaat. Bijvoorbeeld om schulden te voorkomen of klein te houden of om kinderen in het gezin te faciliteren mee te komen op school of in de samenleving. Of het meerdere van €1.800 verantwoord is vanuit het oogpunt van bijstandsverlening, is in die gevallen een oordeel op basis van de individuele omstandigheden van de belanghebbenden en diens gezin. Wanneer achteraf blijkt dat belanghebbende in een kalenderjaar in totaal meer dan €1.800 aan giften heeft ontvangen, het meerdere daarvan niet verantwoord is vanuit het oogpunt van bijstandsverlening en belanghebbende het overschrijden van de € 1.800 niet uit eigen heeft beweging heeft gemeld, en dit leidt tot een benadelingsbedrag, wordt bij de beoordeling van de hoogte van het benadelingsbedrag de eerste € 1.800 buiten beschouwing gelaten.

 

Het college onderzoekt voortdurende welke instrumenten het kan inzetten om de bestaanszekerheid van Amsterdammers te vergroten en te borgen. De hoogte en voorspelbaarheid van het inkomen is een belangrijke factoren voor de bestaanszekerheid. Wanneer extra financiële ondersteuning onderdeel is van dergelijk onderzoek, is het college bevoegd te besluiten dat hoogte van de te ontvangen giften gedurende het onderzoek de € 1.800 overschrijdt.

 

Artikel 3.1 – Uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten

[vervallen]

 

Artikel 3.2 – Financiële draagkracht

[vervallen]

 

Artikel 3.3 – Draagkrachtperiode

[vervallen]

 

Artikel 3.4 – Bijzondere situaties

[vervallen]

 

Artikel 4.1.1 – Bijstand om niet of in de vorm van een geldlening of borgtocht

[vervallen]

 

Artikel 4.1.2 – Meerdere zekerheid voor vorderingen uit leenbijstand

Bij een overwaarde in de eigen woning kan bijstand worden verstrekt in de vorm van een geldlening. Om te waarborgen dat de daaruit voortvloeiende schuld aan de gemeente inderdaad wordt afbetaald kan zekerheid worden gezocht, bijvoorbeeld in de vorm van een krediethypotheek.

 

Als uitgangspunt is in de beleidsregels opgenomen dat pas als de verstrekte netto bijstand een bedrag van € 5.000 te boven gaat, tot meerdere zekerheid een krediethypotheek of pandrecht gevestigd wordt. Er is gekozen voor een grensbedrag omdat het vestigen van een krediethypotheek een bewerkelijke procedure omvat. Voor het vestigen van krediethypotheek of pandrecht wordt zoveel mogelijk gehandeld conform het oude Besluit krediethypotheek, zoals dat luidde op 31 december 2003.

 

Artikel 4.1.3 – Bijstand voor duurzame gebruiksgoederen om niet, als geldlening of als borgtocht

[vervallen]

 

Artikel 4.1.4 – Collectieve zorgverzekering

[vervallen]

 

Artikel 4.2 – Intrekking en herziening van de uitkering

Wanneer belanghebbende nalatig is met het verstrekken van gegevens wordt een termijn geboden waarin verwacht mag worden dat de informatie leverbaar is. De maximale hersteltermijn bedraagt 8 weken. Wanneer op andere gronden belanghebbende ten onrechte of te veel bijstand is verleend, heeft het college de bevoegdheid de bijstand in te trekken of te herzien.

 

Met de invoering van de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” is de discretionaire bevoegdheid tot herziening van het recht op uitkering, wanneer er sprake is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting komen te vervallen in de bijstandswet. Abusievelijk was dit niet in de IOAW en IOAZ gerealiseerd. Dit wordt middels de Verzamelwet SZW 2015 alsnog hersteld.

 

Omdat de verplichting tot herziening en intrekking van het recht op uitkering, wanneer er sprake is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting in de wet is opgenomen, is het niet langer nodig dit in het gemeentelijk beleid op te nemen. Deze bepalingen zijn uit de beleidsregels verwijderd.

 

Wel blijft in de beleidsregels opgenomen dat gebruik zal worden gemaakt van de discretionaire bevoegdheid om te herzien, wanneer er geen sprake is van het niet, of niet volledig nakomen van de inlichtingenverplichting.

 

Artikel 5.1 – Verstrekking en onderzoek gegevens

Op voorhand is niet aan te geven welke gegevens die nodig zijn voor de beoordeling van de rechtmatigheid van een uitkering. Dit is afhankelijk van de situatie en de omstandigheden van de belanghebbende (maatwerk). Individueel wordt bepaald welke nadere gegevens noodzakelijk nodig zijn en belanghebbende wordt daarover in ieder geval schriftelijk geïnformeerd. Bij de aanvraag van een uitkering geldt wel een vast aantal gegevens die gevraagd worden, omdat dit veelal de minimale gegevens betreffen die nodig zijn om een beslissing te kunnen nemen op de uitkeringsaanvraag.

 

Daarnaast heeft het college de bevoegdheid om belanghebbende te laten aantonen dat de opgegeven woonsituatie in overeenstemming is met de feitelijke situatie. Het college biedt belanghebbende aan, om de gevraagde situatie aan te tonen door het toestaan van een huisbezoek.

 

Artikel 5.2 – Verrekenen van inkomsten op jaarbasis (bescheidenschaalregeling)

Er zijn personen die bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden voor eigen rekening verrichten, maar geen beroep kunnen doen op het Besluit bijstandverlening zelf¬standigen 2004 (Bbz 2004) omdat hun bedrijfs- of beroepsactiviteiten gering van om¬vang zijn (minder dan 1225 uur per jaar). Een inkomensvaststelling per maand voor deze werkzaamheden, rekening houdend met de gemaakte beroepskosten, is voor zowel degene die algemene bijstand ontvangt als de gemeente complex, vanwege het wisselende karakter van de inkomsten en beroepskosten en het maandelijks moeten opstellen van een resultatenrekening. Daarom wordt met deze bepaling voorzien in het in aanmerking nemen van het jaarinkomen uit deze werkzaamheden, dat naar rato wordt omgerekend naar een maandinkomen.

 

Voor belanghebbenden met een uitkering op grond van de Participatiewet die zonder beroep op deze regeling op bescheiden schaal bedrijfs- of beroepsmatige werkzaamheden verrichten, gelden de algemene bepalingen van de Participatiewet. Dat houdt onder meer in dat de inkomsten per maand in aanmerking worden genomen.

 

Het jaarinkomen is gedefinieerd als het belastbare resultaat uit overige werkzaam¬heden, bedoeld in hoofdstuk 3, afdeling 3.4, van de Wet inkomstenbelasting 2001 over het kalenderjaar. Hieronder wordt verstaan: het gezamenlijk bedrag van het resultaat uit een of meer werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Beroepskosten kunnen in mindering op het belastbare resultaat worden gebracht.

 

De herberekening van het recht op bijstand over een kalenderjaar kan leiden tot een nabetaling, herziening en terugvordering of verrekening. Dit laat onverlet dat het college, zo nodig in overleg met de belang¬hebbende, gedurende het kalenderjaar het geschatte inkomen uit werkzaamheden in mindering kan brengen op de uitkering ingevolge de Participatiewet. Hiermee kan terugvordering achteraf van bijstand worden voorkomen.

 

Artikel 5.3 – Noodzakelijke betalingen

Ter voorkoming van het ontstaan van nieuwe schulden, wordt bij een schuldsanering de verplichting opgelegd om gedurende drie jaar alle vaste lasten rechtstreeks door middel van inhouding op de uitkering te laten verrichten. Artikel 57 van de Participatiewet biedt het college deze mogelijkheid.

 

Artikel 5.4 - Voorbereidingskrediet

Uitkeringsgerechtigden met een Participatiewet-uitkering kunnen tijdens het voorbereidingstraject op aanvraag een voorbereidingskrediet krijgen, dat zij kunnen gebruiken voor bijvoorbeeld de uitvoering van een marktonderzoek of voor kleine investeringen bij de voorbereiding.

 

Voor de invoering van de Wet Bundeling van Uitkeringen Inkomensvoorziening aan Gemeenten (Wet BUIG) in 2010 gold voor het voorbereidingskrediet een wettelijk maximumbedrag van € 2.718,-. Het bepalen van de hoogte van het voorbereidingskrediet is een bevoegdheid van het College geworden. Gekozen is om het bedrag van het voorbereidingskrediet te maximaliseren op € 2.000. Dit bedrag sluit aan bij de praktijk.

 

Artikel 6.1 – Terugvordering

[vervallen]

 

Artikel 6.2 – Verhaal

[vervallen]

 

Artikel 6.3 – Invordering en kwijtschelding

[vervallen]

 

Artikel 7.1 – Bestuurlijke boete en waarschuwing

[vervallen]

 

Artikel 7.2 – Hoogte bestuurlijke boete bij verminderde verwijtbaarheid

[vervallen]

 

Artikel 8 – Overgangsrecht

[vervallen]

 

Artikel 9 – Inwerkingtreding

Hiermee wordt aangegeven dat de beleidsregels gelden vanaf 1 januari 2015.

 

Artikel 10 – Citeertitel

De naam van de beleidsregels is aangepast, nu de WWB is opgegaan in de Participatiewet

 

Burgemeester en wethouders voornoemd,

A.H.P. Van Gils, secretaris E.E. van der Laan, burgemeester