Organisatie | Westerveld |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële verordening gemeente Westerveld 2020 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Westerveld 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 212 van de Gemeentewet
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
05-11-2020 | 01-01-2020 | nieuwe regeling | 28-04-2020 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
Overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt van de nieuwe investeringen per investering het benodigde investeringskrediet weergegeven en wordt van de lopende investeringen het geautoriseerde investeringskrediet en de raming van de uitputting van het investeringskrediet in het lopende boekjaar weergegeven.
Bij de uiteenzetting van de financiële positie in begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.
Het college biedt voor 15 juni aan de raad de voorjaarsrapportage aan met een voorstel voor het beleid en de financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt de voorjaarsrapportage voor 15 juli vast.
Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten
Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.
Het college informeert de raad als ze verwacht, dat de lasten van een programma de geautoriseerde lasten dreigen te overschrijden, de investeringsuitgaven van een investeringskrediet het geautoriseerde investeringskrediet dreigen te overschrijden, of de baten van een programma de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. De raad geeft aan of hij een voorstel wil voor het wijzigen van de geautoriseerde lasten van een programma, voor het wijzigen van het geautoriseerde investeringskrediet, of voor het bijstellen van het beleid.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 7. Waardering en afschrijving vaste activa
Kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden direct ten laste van de exploitatie gebracht, uitgezonderd de kosten die betrekking hebben op voorbereidingskosten ten behoeve van toekomstige grondexploitaties; activeren van deze kosten mag alleen als er voldaan is aan de instructies van de rijksoverheid en de relevante wet- en regelgeving.
Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.
Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (btw) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.
Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt uitgegaan van een aandeel in de totale overheadkosten ter grootte van de geraamde directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten en 3.5.1 Ingeleend personeel die worden besteed aan de desbetreffende goederen, werken, diensten en heffingen, vermenigvuldigd met het berekende overheadpercentage zoals in de begroting is vermeld.
Het percentage van de omslagrente voor de toerekening van rente voor de financiering van de in gebruik zijn de activa, bedoeld in het eerste lid, wordt jaarlijks met de begroting vastgesteld. Het percentage van deze omslagrente wordt bepaald uit het gewogen gemiddelde van het bij de begroting geraamde rentepercentage van de rentekosten op de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De uitkomst van dit percentage van de omslagrente wordt op een half procent afgerond.
In afwijking van het vierde lid wordt bij een verstrekte lening voor de bepaling van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het mogelijke debiteurenrisico.
Artikel 11. Prijzen economische activiteiten
Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten afzonderlijk een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiekbelang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van leningen of garanties door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden worden ten minste de geraamde integrale kosten in rekening gebracht. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de lening of de garantie wordt gemotiveerd.
Bij het verstrekken van kapitaal door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden gaat het college uit van een vergoeding van ten minste de geraamde integrale kosten van de verstrekte middelen. Bij afwijking doet het college vooraf een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de kapitaalverstrekking wordt gemotiveerd.
Artikel 13. Onderhoud kapitaalgoederen
Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.
Het college biedt de raad ten minste eens in de vier jaar een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.
Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten in ieder geval op:
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:
Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatieverstrekking en de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.
Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de 5 jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.
Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 28 april 2020.
de raadsgriffier, de voorzitter,
M. Frensel H. Jager
Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 7
Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa
Kosten voor het afsluiten van een geldlening en kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden niet geactiveerd. Hierop zijn uitgezonderd de ontwikkel- en onderzoekskosten die betrekking hebben op de voorbereidingskosten ten behoeve van toekomstige grondexploitaties; activeren van deze kosten mag alleen als er voldaan is aan de instructies van de rijksoverheid en de relevante wet- en regelgeving.
De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in:
a. Maximaal looptijd lening: agio, disagio en boeterentes
b. Maximaal 5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling toekomstige grondexploitaties
c. Maximaal afschrijvingsduur derde partij: bijdragen aan activa in eigendom van derden
Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch of maatschappelijk nut
Activa met een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd. Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.
De volgende materiële vaste activa worden lineair afgeschreven in:
a: 38 jaar: aanleg begraafplaatsen
b. 13 jaar: aanpassing/uitbreiding begraafplaatsen
c. 38 jaar: aanleg sportterreinen (groen)
d. 13 jaar: aanpassing/uitbreiding sportterreinen (groen)
e. 20 jaar: renovatie sportterreinen (groen)
f. 50 jaar: nieuwbouw woningen
g. 30 jaar: uitbreiding/verbouw- en herstelkosten woningen (levensduur verlengend)
j 18 jaar: woonwagens bestaand
k 50 jaar: nieuwbouw permanent
l. 20 jaar: nieuwbouw semi-permanent
m. 30 jaar: aankoop bestaand gebouw permanent
n. 13 jaar: aankoop bestaand gebouw semi-permanent
o. 30 jaar: uitbreiding-/verbouw en herstelkosten bedrijfsgebouwen (levensduur verlengend)
q. 20 jaar: uitbreiding tijdelijke huisvesting
r. 20 jaar: energiebesparende maatregelen
t. 18 jaar: technische installaties
u. 38 jaar: bouw openlucht zwembad
v. 19 jaar: uitbreiding-/verbouw- en herstelkosten (levensduur verlengend)
y. 18 jaar: technische installaties
a. 30 jaar: aanleg wegen, straten en pleinen
b. 25 jaar: reconstructie wegen, straten en pleinen
c. 25 jaar: herinrichting/duurzaam veilige wegen straten en pleinen
d. 25 jaar: openbare verlichting lantaarnpalen (inclusief armaturen)
e. 25 jaar: parkeervoorzieningen aanleg
j. 25 jaar: groenvoorziening aanleg
k. 15 jaar: groenvoorziening renovatie
l. 20 jaar: speeltuinen aanleg
m. 15 jaar: speeltuinen inrichting/speeltoestellen
n. Op basis van het GRP: riolering
r. 10 jaar: onderwijs, eerste inrichting onderwijsleerpakket
s. 25 jaar: onderwijs, eerste inrichting meubilair
w. 6 jaar: overige automatisering
x. 6 jaar: kantoormiddelen/machines
y. 13 jaar: kantoormeubilair/inrichting
z. 6 jaar: communicatie-/foto-/videoapparatuur
b. 10 jaar: bestel-/personenauto’s
f. 8 jaar: materieel gladheidsbestrijding
Normaal gesproken is de boekwaarde van een activum aan het eind van de afschrijvingstermijn afgeschreven tot nihil. Voor sommige activa wordt echter van tevoren vastgesteld dat sprake dient te zijn van een restwaarde, omdat een deel van het actief geacht wordt altijd zijn waarde te behouden. Voor deze activa mag dan ook een restwaarde worden gehanteerd (bijvoorbeeld bij vastgoed en vervoersmiddelen). De restwaarde dient reëel en per actief te worden geschat. Het hanteren van een vast percentage restwaarde is daarbij niet toegestaan. De restwaarde mag daarnaast ook niet zodanig hoog worden geschat, dat feitelijk geen of te weinig afschrijving plaatsvindt.
Bijlage waardering dubieuze debiteuren bij artikel 8
Vorderingen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde onder aftrek van een voorziening
voor oninbaarheid. Voor openstaande vorderingen wordt, met uitzondering van individuele vorderingen groter dan € 10.000, een voorziening wegens oninbaarheid gevormd ter grootte van het historische percentage van oninbaarheid. Bij alle vorderingen boven € 10.000 wordt altijd een individuele beoordeling uitgevoerd. Deze individuele beoordeling kan leiden tot het bijstellen van de berekende voorziening dubieuze debiteuren.
Ten behoeve van de bepaling van de hoogte van de voorziening dubieuze debiteuren worden de debiteuren gecategoriseerd naar aard en omvang van de vordering. De volgende soorten vorderingen zijn te onderscheiden:
- Vordering door opgelegde belastingen conform de belastingverordeningen (1)
- Vorderingen Sociale Dienst (2)
De voorziening wordt gevormd op basis van de volgende indeling naar ouderdom:
Vorderingen Sociale Dienst (2)
De voorziening wordt gevormd op basis van de volgende indeling naar ouderdom:
- 100%: Vordering > 1 jaar zonder ontvangst
Privaatrechtelijke vorderingen (3a)
De voorziening wordt gevormd op basis van de volgende indeling naar ouderdom:
Vorderingen openbare lichamen (3b)
Vorderingen en schulden van openbare lichamen worden niet betrokken in de berekening van de voorziening voor oninbare vorderingen.