Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Sittard-Geleen

PROSTITUTIEBELEID GEMEENTE SITTARD-GELEEN

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSittard-Geleen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingPROSTITUTIEBELEID GEMEENTE SITTARD-GELEEN
CiteertitelPROSTITUTIEBELEID GEMEENTE SITTARD-GELEEN
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpopenbare orde en veiligheid
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

div.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

18-04-2007nieuwe regeling

03-04-2007

Trompetter, 18 april 2007

n.b.

Tekst van de regeling

Intitulé

PROSTITUTIEBELEID GEMEENTE SITTARD-GELEEN

 

 

1 Inleiding

1.1 Algemeen

Bij besluit van 1 juli 1997 werd bij de Tweede Kamer een wetsvoorstel ingediend, dat strekte tot opheffing van het algemeen bordeelverbod. Nadat de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel was afgerond is de wet op 1 oktober 2000 in werking getreden. De betreffende wet strekte tot opheffing van het algemeen bordeelverbod (art. 250bis Wetboek van Strafrecht) en tot opneming van een bepaling (art. 250a (oud), thans art. 273a) die voorziet in zwaardere strafbaarstelling van mensenhandel en van vormen van exploitatie van prostitutie waarbij sprake is van onvrijwilligheid of betrokkenheid van minderjarigen.

De doelstellingen van de wet zijn:

  • -

    beheersen en reguleren van de exploitatie van prostitutie, onder andere door het invoeren

    van een gemeentelijk vergunningenbeleid;

  • -

    verbeteren van de bestrijding van mensenhandel;

  • -

    beschermen van minderjarigen tegen seksueel misbruik;

  • -

    ontvlechten van prostitutie en criminele randverschijnselen;

  • -

    verbeteren van de positie van de prostituée;

  • -

    terugdringen van de omvang van illegale prostitutie.

Wat zijn de gevolgen van de opheffing van het bordeelverbod voor de gemeenten? De Minister van Justitie was van mening, dat aangezien het de gemeenten zijn die daadwerkelijk te maken hebben met de effecten van het verschijnsel prostitutie, het aan de gemeenten moest worden overgelaten om vast te stellen in welke mate en onder welke voorwaarden zij prostitutie binnen hun grenzen toelaatbaar achten. De wet is er daarom mede op gericht, gemeenten in staat te stellen om een effectief prostitutiebeleid te voeren met behulp van een - bij verordening vast te stellen - vergunningenstelsel. Gemeenten hebben slechts een beperkte mogelijkheid om het aantal seksinrichtingen aan een maximum te binden. Dit laatste is alleen mogelijk indien hiervoor ruimtelijke argumenten worden aangedragen.

Gelet op de wensen van de gemeenten in het politiedistrict Sittard die voorafgaand aan de afschaffing van het bordeelverbod geen seksinrichtingen binnen hun gemeentegrenzen hadden (de voormalige gemeente Born en de gemeenten Beek en Stein) en destijds ook voor de toekomst deze situatie wilden behouden, hebben motieven als historisch en regionaal perspectief en de aard van de gemeente in casu een rol gespeeld bij het ontwikkelen van het prostitutiebeleid van de gemeenten in de Westelijke Mijnstreek. Dit beleid was gericht op beheersing, sturing en sanering van de prostitutie en op de verbetering van de omstandigheden waaronder in de prostitutie wordt gewerkt. Dat beleid kan worden gevoerd op drie terreinen. In de eerste plaats kunnen gemeenten een vestigingsbeleid voeren. De vestiging moet in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan. Verder mag het prostitutiebedrijf het woon- en leefklimaat niet verstoren. Dit kan indirect via een vergunningenstelsel in de Algemene Plaatselijke Verordening nader geregeld worden. In de tweede plaats kunnen regels worden gesteld over de inrichting van een prostitutiebedrijf, op het gebied van de hygiëne en brandveiligheid. In de derde plaats kunnen voorschriften worden gegeven inzake de bedrijfsvoering en arbeidsomstandigheden. Deze voorschriften betreffen de positie van de prostituée (geen illegalen, geen minderjarigen).

1.2 Commissie Van Hassel

In 1995 werd door de vergadering van het Regionaal College van Burgemeesters de "commissie van Hassel” geïnstalleerd. Deze commissie waarin gemeenten, politie en GGD waren vertegenwoordigd had als doelstelling: “het ontwikkelen van eenduidige vergunningvoorwaarden en eenduidige handhaving betreffende het prostitutiemilieu na opheffing van het bordeelverbod”.

In maart 1999 werd door de commissie de eerste “nota opheffing bordeelverbod” uitgebracht met daarin aanbevelingen en aandachtspunten ten behoeve van gemeenten in de regio in aanloop naar de opheffing van het bordeelverbod. In juli 1999 werd door de commissie de tweede “nota opheffing bordeelverbod“ uitgebracht met daarin een nadere uitwerking van aanbevelingen en aandachtspunten.

Op 17 december 1999 is de definitieve nota van de commissie met de titel “Van donkerrood naar transparant”, met daarin een totaalpakket aan regelgeving en aanbevelingen het prostitutiebeleid betreffende, aan het Regionaal College aangeboden.

Deze nota vormde de leidraad voor de gemeenten in de regio Limburg - Zuid voor het te ontwikkelen prostitutiebeleid. Dit geldt ook voor de districtelijke handreiking inzake de vestigingsaspecten en inzake de overige aspecten met betrekking tot het prostitutiebeleid (zie paragraaf 1.3).

Daar waar mogelijk is in de nota van de commissie van Hassel aangehaakt bij landelijk beleid, al dan niet na regionale nuancering, dan wel werden nieuw beleid en regelgeving ontwikkeld.

1.3 Prostitutiebeleid Westelijke Mijnstreek

Mede op verzoek van de leden van het portefeuillehoudersoverleg Algemene Zaken van het Streekgewest Westelijke Mijnstreek, maar ook ingegeven door argumenten van efficiency, coördinatie en eenduidigheid van beleid, is in de Westelijke Mijnstreek overleg gevoerd over de wijze waarop het prostitutiebeleid in districtelijk verband (politiedistrict Sittard) kan worden aangepakt. Geconcludeerd is dat de complexiteit en de duidelijke relatie met het handhavingsregime korte lijnen met zowel politie als justitie noodzakelijk maken.

Er zijn een aantal randvoorwaarden geformuleerd die een districtelijke aanpak mogelijk zouden moeten maken. Hierbij valt onder andere te denken aan:

  • ­

    uniforme prostitutieregelgeving zowel op het gebied van Algemene Plaatselijke Verordening, uitvoeringsvoorschriften als vergunningsvoorwaarden;

  • ­

    uniforme handhaving door de politie;

  • ­

    uniforme strafrechtelijke vervolging door het openbaar ministerie;

  • ­

    uniforme bestuursrechtelijke sanctionering;

  • ­

    uniforme registratie met behoud van lokale verantwoordelijkheden.

Het prostitutiebeleid van de Westelijke Mijnstreek is weliswaar lokaal volgens de daarvoor bestemde procedures uitgezet doch voor elk van de destijds 7 gemeenten (voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born en de gemeenten Schinnen, Susteren, Beek en Stein) zijn grotendeels dezelfde beleidsuitgangspunten gaan gelden. De invulling van het vestigingsbeleid en het gebruik van de hierbij in te zetten middelen (bestemmingsplan/APV) is door elke gemeente zelf, naar eigen inzichten, ingevuld. Dit vestigingsaspect wordt ook niet geregeld in de nota “Van donkerrood naar transparant”. Een beleid dat vervolgens districtelijk wordt gehandhaafd door het Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie (RCMP) en de gemeenten. Het RCMP signaleert knelpunten en adviseert de burgemeester ter zake. Ook zijn de OM-lijnen bij de politie veel korter. Op deze wijze vindt centrale coördinatie en bewaking plaats terwijl de lokale autonomie (formeel) behouden blijft. Dit neemt niet weg dat de Westelijke Mijnstreek zich naar buiten met het prostitutiebeleid als eenheid presenteert met een eenduidig en uniform gedragen beleid.

Concreet komt vorenstaande er op neer dat gekozen is voor twee delen prostitutiebeleid. Het eerste deel heeft betrekking op de vestiging van prostitutiebedrijven. Hiervoor is een algemeen deel voor alle gemeenten in de Westelijke Mijnstreek gaan gelden terwijl een meer specifiek onderdeel het aantal vestigingen regelt en aangeeft op welke wijze de middelen bestemmingsplan en APV ingezet kunnen worden. Dit meer specifieke deel is lokaal ingevuld door iedere gemeente.

Het tweede deel van het prostitutiebeleid betreft met name de uitvoering en de handhaving. Gedacht moet worden aan aspecten met betrekking tot bedrijfsvoering, arbeidsomstandigheden, hygiëne, brandveiligheid en handhaving. Voor dit deel is de nota van de commissie van Hassel het uitgangspunt voor alle gemeenten geweest.

Op basis van de situatie van medio 2000 is voor het beleid in de Westelijke Mijnstreek gekozen voor de status-quo optie ten aanzien van de gevestigde vormen van prostitutie. Een toename van zowel het aantal bedrijven als de soorten zal niet worden toegestaan. Evenmin als verplaatsing binnen en buiten de gemeentegrenzen van het district. Niet uitgesloten is dat gemeenten op basis van de lokale situatie kiezen voor een afname en/of wijziging van het aantal en soort bedrijven. Het als zodanig oormerken van de seksinrichtingen c.a. in vergunningtechnische en ruimtelijke ordening technische zin is de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf, maar in beleidsmatige zin geschiedt een en ander in districtelijk verband. Coördinatie vindt plaats vanuit het districtelijk driehoeksoverleg.

De nota “Handreiking prostitutiebeleid voor de gemeenten vallende onder het politiedistrict Sittard” is op 4 februari 2000 vastgesteld door het driehoeksoverleg politiedistrict Sittard.

1.4 Prostitutiebeleid voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born

Naar aanleiding van de handreiking prostitutiebeleid voor de gemeenten die vallen onder het politiedistrict Sittard is er door de voormalige gemeenten Sittard en Geleen een prostitutiebeleid ontwikkeld en vastgesteld. Geleen heeft reeds in 1992 besloten ten aanzien van bordelen een “gedoogbeleid” te voeren. Destijds is besloten de exploitatie van het toenmalige bordeelbestand, gelet op de invloed van de bordelen op het woon- en leefklimaat, met name in die delen van de gemeente die een typische c.q. overwegende woonfunctie hebben, alsmede gelet op de (handhaving van de) openbare orde, als maximum te gedogen tot inwerkingtreding van de wetswijziging. Ook in de gemeente Sittard werd in het verleden ten aanzien van bordelen een “gedoogbeleid” gevoerd. In de gemeente Born bevonden zich geen bordelen.

Kort gezegd kwam het beleid van de voormalige gemeenten Sittard en Geleen er op neer dat gekozen werd voor handhaving van het aantal bedrijven dat op het moment van opheffing van het bordeelverbod binnen de gemeentegrenzen gevestigd was, terwijl voor een aantal andere bedrijven een afsterfconstructie ging gelden op grond van het bestemmingsplan omdat deze bedrijven op dat moment in strijd met de planologische uitgangspunten gesitueerd waren. De voormalige gemeente Born voerde op basis van de districtelijke nota een nulbeleid.

1.5 Prostitutiebeleid gemeente Sittard-Geleen

In verband met het ontstaan van de gemeente Sittard-Geleen per 1 januari 2001 was het noodzakelijk om tot harmonisatie van beleid te komen. Het prostitutiebeleid van de gemeente Sittard-Geleen dat werd ontwikkeld bestaat uit twee delen. Een eerste deel dat betrekking heeft op planologische aspecten en de Algemene plaatselijke verordening, zoals hierboven ook reeds aangegeven. Het tweede deel van het prostitutiebeleid betreft aspecten met betrekking tot bedrijfsvoering, arbeidsomstandigheden, hygiëne, brandveiligheid en handhaving. De onderhavige nota is een herziene versie van de nota “Prostitutiebeleid gemeente Sittard-Geleen” die op 4 november 2002 door het college van B&W werd vastgesteld. Deze nota komt voor een groot deel overeen met de vorige versie. Op onderdelen is er echter sprake van aanpassing en/of actualisering van de informatie.

2 Deel I: Lokaal beleid ten aanzien van de vestiging van seksinrichtingen c.a.

2.1 Algemeen

2.1.1 Inleiding

Zoals reeds aangegeven was het noodzakelijk beleid te formuleren ten behoeve van de vestiging en exploitatie van seksinrichtingen. Met de wetswijziging die per 1 oktober 2000 in werking is getreden werd het algemeen bordeelverbod opgeheven. De grondslag van het te formuleren beleid is thans terug te vinden in artikel 273a van het Wetboek van Strafrecht. Tot

1 januari 2005 werd de grondslag gevormd door artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht. De tekst van laatstgenoemd artikel is uit de titel “Misdrijven tegen de zeden” van het Wetboek van Strafrecht gehaald en integraal opgenomen in artikel 273a. Overigens heeft er een verruiming van de bepaling plaatsgevonden, waardoor o.a. orgaandonatie nu ook onder de werking van het artikel valt. Daarbij dient op gemeentelijk niveau gedacht te worden aan inrichtingseisen, brandveiligheid, hygiëne, arbeidsomstandigheden en bedrijfsvoering. Dit beleid is vormgegeven in deel II van het prostitutiebeleid. Voor wat betreft dit laatste heeft, zoals reeds eerder opgemerkt, de nota “Van donkerrood naar transparant” van de commissie van Hassel hiervoor de leidraad gevormd. Het reguleren van de vestiging van prostitutiebedrijven heeft als belangrijkste grondslag de ruimtelijke ordening en de noodzaak de openbare orde te handhaven en meer in het bijzonder het woon- en leefklimaat te beschermen. In concreto gaat het hierbij om het voorkomen, het bestrijden en het inperken van hinder en overlast. Het gemeentelijk prostitutiebeleid zal gevoerd moeten worden op de grondslag van de gemeentelijke regelgeving. Op basis van vooral het bestemmingsplan en de APV kan uitvoering worden gegeven - voor wat betreft de vestiging - aan een dergelijk prostitutiebeleid.

Dit beleid zal dus zowel betrekking hebben op de planologische aspecten als op de aspecten van openbare orde en/of het woon- en leefmilieu in relatie tot de vestiging en exploitatie van seksinrichtingen. Op de diverse aspecten zal onderstaand nader worden ingegaan.

Daarbij zal dit beleid zich ook richten op sekswinkels, seksbioscopen, escortbedrijven, straatprostitutie en thuiswerk(st)ers.

Bestemmingsplan

Door de voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born werd in het verleden prostitutie- en seksinrichtingenbeleid, danwel aanzetten daartoe geformuleerd. Aanleiding daartoe was de opheffing van het zogenaamde bordeelverbod. In Geleen heeft dit geleid tot het op 14 december 2000 vastgestelde facetbestemmingsplan uitvoering prostitutiebeleid. In Sittard werd eveneens een dergelijk plan opgesteld. Besluitvorming m.b.t. het in procedure nemen van dit plan heeft evenwel niet plaatsgevonden.

In beide plannen werden de bestaande prostitutiebedrijven positief bestemd, waarbij het bestaande aantal tevens als maximum gold. Voor Sittard werd tevens een afsterfconstructie opgenomen voor de in de Putstraat gevestigde bedrijven zonder dat daarvoor elders bij afsterf aanvullende vestigingsmogelijkheden geboden werden. Een zelfde constructie geldt voor Rijksweg Zuid 241 in Geleen.

In Born had nog geen ruimtelijke vertaling van het prostitutiebeleid plaatsgevonden. Wel werd door het voormalige bestuur aangegeven dat in deze de zogenaamde nul-optie gehanteerd zou worden.

Zoals reeds eerder opgemerkt was het als gevolg van het ontstaan van de gemeente Sittard-Geleen noodzakelijk om te komen tot harmonisatie van beleid m.b.t. prostitutie en seksinrichtingen van de drie voormalige gemeenten Sittard, Geleen en Born. Daarnaast diende de vraag gesteld te worden of het in het verleden vastgestelde beleid en uitgesproken beleidsvoornemens actualisatie en eventueel zelfs bijstelling behoeven. In de als bijlage bij deze nota opgenomen notitie “Ruimtelijke uitgangspunten prostitutie- en seksinrichtingenbeleid” zijn aanzetten voor het prostitutiebeleid voor de gemeente Sittard-Geleen gegeven. Het was aanvankelijk de bedoeling dat deze notitie de basis zou vormen van een voor de gemeente op te stellen facetbestemmingsplan prostitutie- en seksinrichtingenbeleid alsmede zou dienen als ruimtelijke onderbouwing voor het verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de WRO. Tevens kan deze notitie dienen om regulerend op te treden door middel van verlening van exploitatievergunningen als bedoeld in de APV. Bij nader inzien is ervoor gekozen om geen facetplan voor prostitutiebeleid te maken. Wel wordt het aspect prostitutiebeleid conform eerdere afspraken verwerkt in nieuwe bestemmingsplannen en in de actualisering van bestaande bestemmingsplannen, die fasegewijs plaatsvindt en in 2009 zal zijn afgerond.

Algemene plaatselijke verordening (APV)

De APV wordt gezien als het instrument voor de gemeentelijke overheid om de prostitutiebranche te reguleren. Door de VNG werd een Hoofdstuk 3 model-APV ontworpen. Deze model-APV werd in de loop der tijd al meerdere malen toegespitst en veranderd, met name ook door aandachtspunten vanuit het land, waaronder Zuid-Limburg. De bepalingen uit Hoofdstuk 3 van de model-APV van de VNG zijn opgenomen in de APV van de gemeente Sittard-Geleen.

Nu artikel 273a van het wetboek van strafrecht van toepassing is kan er met betrekking tot seksinrichtingen regulerend worden opgetreden via een vergunningplicht op grond van de APV. Hierdoor is indirect een aanvullend vestigingsbeleid mogelijk (primair dient dit via ruimtelijke ordeningsinstrumenten te geschieden). Via de vergunningplicht kunnen bovendien nadere eisen worden gesteld ten aanzien van de inrichting, brandveiligheid, hygiëne, arbeidsomstandigheden en bedrijfsvoering.

2.1.2 Begripsbepaling

Alvorens concreet op het lokale beleid in te gaan is het belangrijk duidelijkheid te scheppen in het begrippenkader zoals dit gebruikt wordt in artikel 3.1.1. van hoofdstuk 3 “Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.” in de APV. Onder een seksinrichting wordt verstaan een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of erotisch-pornografische voorstellingen plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. In een seksbioscoop, -automatenhal en –theater kan men erotisch-pornografische voorstellingen bijwonen. In plaats van prostitutiebedrijf wordt ook vaak gesproken over een bordeel. Hiermee worden dan wel het privé-huis, de massagesalon en de parenclub bedoeld maar niet de bioscoop/automatenhal. Ook wanneer gesproken wordt over bordelen betreft het seksinrichtingen zoals in vorenstaande definitie bedoelt.

Met betrekking tot andere vormen zoals sekswinkels, seksbioscoop/-automatenhal/-theater, raamprostitutie, escortbedrijven, straatprostitutie en thuiswerker(st)ers wordt in het betreffende onderdeel steeds een nadere begripsomschrijving gegeven. Daarnaast wordt ook nog ingegaan op zogenaamde sekswinkels met een gemengde functie.

2.2 Seksinrichtingen, prostitutiebedrijven e.d.

Onderstaand zal allereerst het beleid besproken worden ten aanzien van seksinrichtingen, waarbij afzonderlijk aandacht besteed zal worden aan raamprostitutie en seksbioscopen/automatenhallen/sekstheaters. Verder zullen behandeld worden sekswinkels, sekswinkels met een gemengde functie, escortbedrijven, straatprostitutie en thuiswerk(st)ers.

2.2.1 Seksinrichtingen

2.2.1.1 Algemeen

Bij hantering van de definitie van het begrip seksinrichting zoals aangegeven onder 2.1.2. betekent dit dat de gemeente Sittard-Geleen momenteel 4 seksinrichtingen in de vorm van een bordeel/privéhuis/parenclub binnen haar grenzen heeft. Daarnaast zijn er nog een aantal bedrijven die een combinatie zijn tussen een sekswinkel en seksbioscoop/automatenhal/ massagesalon en een aantal escortbedrijven, ter zake mag verwezen worden naar paragraaf 2.2.2. en 2.2.3. De zogenaamde gemengde bedrijven vallen ook onder het begrip seksinrichtingen. Drie bedrijven in Geleen zijn inmiddels gestopt. Voor één bedrijf daarvan (Rijksweg Zuid 241) is een zogenaamde afsterfconstructie opgenomen, op grond waarvan van langer dan twee jaar leegstaande panden de bestemming zodanig gewijzigd kan worden dat seksinrichtingen niet meer toegestaan zijn.

Lokatie

Bestemmingsplan

(vigerend)

Bestemming

Toelichting

Groenstraat 64 Geleen

Club Lydia

(bordeel)

Momenteel gesloten.

Centrum

stadscentrum

Speelhallen en seks- en pornobedrijven zijn niet toegestaan. Bestaande functies die hier niet mee in overeenstemming zijn mogen worden gehandhaafd.

Rijksweg Noord 22 Geleen

Club 2000

(bordeel)

Centrum

stadscentrum

Speelhallen en seks- en pornobedrijven zijn niet toegestaan. Bestaande functies die hier niet mee in overeenstemming zijn mogen worden gehandhaafd.

Rijksweg Zuid 241 Geleen

Shirly’s privé

(bordeel)

Momenteel gesloten.

 

 

*

Rijksweg Zuid 131 Geleen

Club Bubbels

(bordeel)

Gedeelten bebouwde kom Rijksweg Zuid en Noord

Gemengde bebouwing in 3 bouwlagen

Rijksweg Zuid 105 Geleen

De Olifant

(bordeel)

Sedert 1 maart 2002 gesloten. Op 9 augustus 2003 heeft een nieuwe exploitant een aanvraag ingediend.

Centrum

stadscentrum

Speelhallen en seks- en pornobedrijven zijn niet toegestaan. Bestaande functies die hier niet mee in overeenstemming zijn mogen worden gehandhaafd.

Leyenbroekerweg 160 Sittard

Pleasure 2 Gether

(parenclub)

 

 

 

Putstraat 40 Sittard

St. Tropezbar

(bordeel)

Sedert 1 december 2005 gesloten.

 

 

Positief bestemmen met afsterfconstructie

Putstraat 85a Sittard

Cupido

(parenclub)

 

 

Positief bestemmen met afsterfconstructie

Rijksweg Noord 66a Geleen

Sekswinkel Pussycat

(met cabines)

Centrum

Stadscentrum

Speelhallen en seks- en pornobedrijven zijn niet toegestaan. Bestaande functies die hier niet mee in overeenstemming zijn mogen worden gehandhaafd.

Rijksweg Zuid 127 Geleen

Chapeau X

Erotheek/sekswinkel

(met cabines)

Gedeelten bebouwde kom Rijksweg Zuid en Noord

Gemengde bebouwing in 3 bouwlagen

 

Stationsstraat 31 Sittard

Vicaf – videotheek Eroland

Sekswinkel/videotheek

(cabines/filmzaal)

 

 

 

Stationsdwarsstraat 1 Sittard

Sex shop Amor

Sekswinkel/videotheek

(cabines/filmzaal)

 

 

 

Rijksweg Noord 3 Sittard

Nightlife Lingerie

Sekswinkel/videotheek

(cabines)

 

Winkel

Aanschrijving via RO ivm handelen in strijd met het bestemmingsplan

Bestemmingsplan

In de geldende bestemmingsplannen vóór de opheffing van het bordeelverbod was niet altijd iets geregeld over seksinrichtingen. Als zodanig kon de vraag of het gebruik als seksinrichting zich verdraagt met de betreffende bestemming niet steeds eenduidig worden beantwoord. Met name bij horecabestemmingen zal zich deze vraag voordoen, doch ook bij de woonbestemming zal het moeilijk zijn om thuisprostitutie als strijdig gebruik aan te merken.

Hieronder zal kort de stand van zaken worden weergegeven met betrekking tot het ruimtelijke beleid zoals dat door de voormalige gemeenten Sittard en Geleen is gevoerd na vaststelling van deel I van het prostitutiebeleid. In de voormalige gemeente Geleen is op 14 december 2000 een (facet)bestemmingsplan uitvoering prostitutiebeleid vastgesteld (definitief geworden medio 2001). Daarnaast zijn er in 1997 en 2000 twee gewone bestemmingsplannen (Centrum en Geleen-Zuid I) vastgesteld waarin een aantal bedrijven positief bestemd zijn (al dan niet met een afsterfconstructie). Door de voormalige gemeente Sittard werd eveneens een (facet)-bestemmingsplan uitvoering prostitutiebeleid opgesteld. Zoals hierboven reeds werd opgemerkt heeft besluitvorming m.b.t. het in procedure nemen van dit plan echter niet plaatsgevonden. Bedoelde bestemmingsplannen van de voormalige gemeenten Sittard en Geleen zouden er uiteindelijk toe moeten leiden dat bestaande bedrijven positief bestemd zouden moeten worden al dan niet met een afsterfconstructie.

Door de voormalige gemeente Born zijn na het vaststellen van de districtelijke nota de ruimtelijke uitgangspunten niet verder vertaald in een (facet)bestemmingsplan.

Ruimtelijke beleidsuitgangspunten

De gemeente Sittard-Geleen is van opvatting dat bedrijven die in alle opzichten aan de eisen voldoen ook daadwerkelijk de ruimte moet worden geboden en kiest daarmee voor een benadering die meer recht doet aan het van hogerhand in gang gezette legaliseringstraject van de prostitutiebranche. Binnen dit uitgangspunt past het niet om bedrijven enkel binnen de thans in gebruik zijnde panden exploitatiemogelijkheden te bieden. Om de branche daadwerkelijk ontwikkelingsmogelijkheden te geven is een minder defensief en meer flexibel vestigingsbeleid nodig. Anders gezegd een vestigingsbeleid, waarbij niet de bestaande locatie maatgevend is maar een beleid waarbij een ontwikkelingsgebied aangegeven wordt, waarbij afwegingen mogelijk zijn en waarbij mogelijkheden geboden kunnen worden het juiste bedrijf op de juiste plaats te krijgen. Afsterfconstructies zijn daarbij mogelijk en zelfs gewenst, tenminste indien daar voor in de plaats elders betere vestigingsmogelijkheden geboden kunnen worden.

Van de andere kant mag het ook niet zo zijn dat de branche zich vrijelijk en zonder regels en beperkingen kan ontwikkelen. Evenals bij andere bedrijfssectoren (bijv. horeca en detailhandel) dienen bepaalde kaders aangegeven te worden om enerzijds ongewenste ontwikkelingen te kunnen tegengaan en anderzijds sturing en ordening te kunnen geven. Een zekere maximering van het aantal bordelen acht de gemeente in dit opzicht gewenst. Daarnaast verdient het aanbeveling om de vestigingsruimte te zoneren zodat nieuwe bedrijven zich alleen in specifiek daarvoor aangewezen gebieden, wijken, straten of gedeelten van straten kunnen vestigen.

Tenslotte moet het mogelijk zijn om bepaalde vormen van prostitutie in zijn algemeenheid te verbieden, bijvoorbeeld omdat de ruimtelijke impact voor de omgeving negatief is dan wel de behoefte daaraan niet zodanig is dat in elke gemeente daartoe voorzieningen noodzakelijk zijn. Omgekeerd kan het voorkomen dat bepaalde vormen van prostitutie zo weinig impact voor de omgeving hebben dat het stellen van beperkingen onevenredig is aan het middel.

Zonering prostitutiebedrijven

Zoals nader uiteengezet in de als bijlage bij deze nota opgenomen notitie “Ruimtelijke uitgangspunten prostitutie- en seksinrichtingenbeleid” acht de gemeente vestiging van prostitutiebedrijven alleen op zijn plaats in goed voor het (auto)verkeer ontsloten gebieden met een multifunctioneel gebruikspatroon. Uitgaande van dit principe acht de gemeente vestiging van prostitutiebedrijven in specifieke woon- en winkelgebieden, bedrijventerreinen en het buitengebied in beginsel niet wenselijk. Vertaling van dit zoneringsprincipe (goed voor het verkeer ontsloten straten met voldoende parkeergelegenheid en een multifunctioneel vestigingspatroon) beperkt het vestigingsgebied voor bordelen in hoofdzaak tot de Rijksweg in Sittard en Geleen, althans die gedeeltes welke niet gelegen zijn binnen het winkelcentrum en/of specifieke woonwijken. In concreto komt dit neer op de tussen de eigenlijke stadscentra en woonwijken gelegen schillen met een multifunctioneel vestigingspatroon. Het concept van de Rijkswegboulevard levert daarvoor geen belemmeringen op, aangezien bezoekers van dit soort bedrijven immers tot de categorie van het bestemmingsverkeer behoren.

Voor Sittard kan verder nog gedacht worden aan een beperkt gedeelte van de Leyenbroekerweg, waarbij overeenkomstig de huidige situatie vestiging van één bordeel als het maximaal haalbare beschouwd moet worden.

Tenslotte komen ook goed bereikbare locaties langs gebiedsontsluitende en verbindende wegen alsook een eventueel leisure-concept op Bedrijvenstad Fortuna voor vestiging in aanmerking.

De thans niet binnen deze zones gevestigde bedrijven (Putstraat 40- en 85a in Sittard) zullen positief bestemd dienen te worden. Verplaatsing of sanering zal immers ingrijpende financiële consequenties hebben.

Om toch enige ruimtelijke sturing te kunnen geven zal voor deze buiten de aangewezen zones gevestigde bedrijven een afsterfconstructie opgenomen moeten worden. Als gevolg van deze constructie zijn langer dan 2 jaar leegstaande bedrijven niet meer toegestaan.

Maximering prostitutiebedrijven

Het in de voormalige gemeenten Sittard en Geleen voor prostitutiebedrijven (clubs, privé-huizen, erotische massagesalons en parenclubs) gehanteerde maximumstelsel (5 in Geleen en 3 in Sittard) was gebaseerd op het destijds feitelijk bestaande aantal bedrijven. Inmiddels zijn in Geleen de voorheen aan de Rijksweg Zuid 105, de Rijksweg Zuid 241 en de Groenstraat 64 gevestigde bedrijven gesloten. Zoals hierboven reeds opgemerkt heeft inmiddels echter een nieuwe exploitant een aanvraag ingediend ter verkrijging van een vergunning voor een seksinrichting voor het pand Rijksweg Zuid 105 in Geleen.

Uit overleg met rijk en provincie is naar voren gekomen dat als uitgangspunt dient te worden gehanteerd dat een maximering van het aantal prostitutiebedrijven alleen mogelijk is voor zover daartoe voldoende ruimtelijke motieven aangevoerd kunnen worden. Voor een maximumstelsel, gebaseerd op het feitelijk bestaande aantal seksinrichtingen, ontbreken volgens rijk en provincie de ruimtelijke argumenten. Argumenten als negatieve uitstraling en overlast voor de omgeving zijn niet ruimtelijk relevant; het stellen van voorwaarden in het kader van te verlenen exploitatievergunningen is in deze de aangewezen weg.

Wel is het in de visie van rijk en provincie mogelijk om zodanige regels te stellen dat de vanuit ruimtelijk oogpunt gewenste functionele balans van een wijk of straat niet verstoord kan worden dan wel een onevenwichtige situatie verder versterkt wordt. Het mag niet zo zijn dat bepaalde functies (horeca in combinatie met prostitutiebedrijven en sekswinkels) op bepaalde plaatsen oververtegenwoordigd zijn en daardoor het ruimtelijk evenwicht verstoren. Regels om te voorkomen dat de prostitutiebranche te dominant aanwezig is zijn dus wel geoorloofd. Als zodanig stellen Burgemeester en Wethouders dan ook voor om in het op te stellen beleidskader voor de gemeente Sittard-Geleen een maximumpercentage van het aantal panden binnen de betreffende zone op te nemen. Het percentage dient zodanig vastgesteld te worden dat de branche slechts ondergeschikt aanwezig kan zijn.

APV: Openbare orde en/of woon- en leefmilieu:

De exploitatie van seksinrichtingen kan ernstige hinder en overlast voor de straat en buurt opleveren. Daarbij moet gedacht worden aan:

  • ­

    geluidhinder veroorzaakt door verkeer en bezoekers, voornamelijk bij het aankomen en verlaten van de seksinrichting op late tijdstippen;

  • ­

    overlast van het parkeren van voertuigen van bezoekers;

  • ­

    algemene gevoelens van onveiligheid;

  • ­

    storende reclames;

  • ­

    het ongewild geconfronteerd worden met erotisch-pornografische afbeeldingen en waren, met name voor wat betreft kinderen.

Vorenstaande kan ernstige gevolgen hebben voor de openbare orde en het woon- en leefklimaat. In de APV is dan ook een vergunningplicht voor seksinrichtingen opgenomen. Bij het uitvoeringsbeleid ter zake is het gewenst voor wat betreft het maximaal aantal te verlenen vergunningen aan de huidige seksinrichtingen aan te sluiten bij eerder genoemde planologische en beleidsuitgangspunten.

2.2.1.2 Raamprostitutie

Onder raamprostitutiebedrijf dient te worden verstaan een inrichting met een of meerdere ramen van waarachter de prostitue(e) tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. Raamprostitutie valt dus onder het begrip seksinrichting. De exploitatie van raamprostitutie zal eerder dan bij andere soorten inrichtingen ernstige hinder en overlast voor de straat en buurt opleveren. Men wordt zeer direct geconfronteerd met de prostitutie en er kan met name veel overlast ontstaan door rondrijdende auto’s (van kijkers). Dit alles kan gevoelens van onveiligheid oproepen. Omdat raamprostitutie tot op heden niet voorkomt in de regio Westelijke Mijnstreek en gelet op de weerslag die dit kan hebben op het woon- en leefklimaat, en ook andere motieven zoals (verkeers)veiligheid, dient te worden voorkomen dat er raamprostitutie gaat plaatsvinden.

Raamprostitutie wordt in Sittard-Geleen dan ook niet toegestaan. Een voorschrift van die strekking zal aan de vergunning voor seksinrichtingen worden toegevoegd.

Dat raamprostitutie in Sittard-Geleen niet voorkomt heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat voldoende andere vormen van prostitutie aanwezig zijn en in omliggende regio’s wel vormen van raamprostitutie geboden worden. Aangezien raamprostitutie vaak confronterend is en bovendien een enorme weerslag op het woon- en leefklimaat en op de verkeersveiligheid kan hebben acht de gemeente ook vanuit planologisch oogpunt hier een verbod op zijn plaats. Zowel in het bestemmingsplan als bij APV zal raamprostitutie derhalve expliciet uitgesloten worden.

2.2.1.3 Seksbioscopen/automatenhallen/sekstheaters

Een seksbioscoop is een inrichting waarin hoofdzakelijk erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur. Dit is in afwijking van een seksautomatenhal, waarin dergelijke erotisch-pornografische voorstellingen worden gegeven m.b.v. automaten en van een sekstheater, waarin deze voorstellingen anders dan door middel van audiovisuele apparatuur of automaten – met andere woorden “live” - worden gepresenteerd. Voor zowel de seksbioscoop, de seksautomatenhal als het sekstheater geldt dat daarin hoofdzakelijk voorstellingen van erotisch pornografische aard worden gegeven.

Zoals reeds onder 2.2 “Begripsafbakening” aangegeven vallen ook seksbioscopen/ automatenhallen/sekstheaters onder het begrip seksinrichting en derhalve de ter zake geldende vergunningplicht.

Binnen de gemeente Sittard-Geleen komen thans geen afzonderlijke seksbioscopen of seksautomatenhallen voor. Wel komen in deze gemeente sekswinkels in combinatie met videocabines en/of automatenhallen en/of seksbioscopen voor. De vestiging van deze sekswinkels met een gemengde functie zal planologisch geregeld worden via het bestemmingsplan. Voor de planologische uitgangspunten ten aanzien van deze bedrijven wordt kortheidshalve naar paragraaf 2.2.2 van deze nota verwezen.

In het bestemmingsplan zullen alleen straat- en raamprostitutie expliciet uitgesloten worden. Zoals hierboven reeds aangegeven wordt hier een verbod op zijn plaats geacht omdat dergelijke vormen van prostitutie vaak confronterend zijn en bovendien een enorme weerslag op het woon- en leefklimaat als ook op de verkeersveiligheid kunnen hebben. Voor sekstheaters gelden dergelijke argumenten in veel mindere mate, temeer nu eventuele negatieve uitstraling op de omgeving in het kader van het exploitatievergunningenbeleid voorkomen c.q. beperkt kan worden. Sekstheaters zullen qua zonering en maximering ondergebracht worden in het voor prostitutiebedrijven (bordelen) op te stellen regime.

2.2.2 Sekswinkels

Onder sekswinkel wordt begrepen een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd. Voor sekswinkels al dan niet in combinatie met seksbioscopen of videocabines wenst de gemeente ook enige ruimte te reserveren. In de huidige situatie blijkt aan dergelijke bedrijven immers een duidelijke behoefte te bestaan. Daarnaast zijn sekswinkels al dan niet gemengd onder een aantal te stellen voorwaarden (zonering, reclames, uitstalling, etalage-inrichting) zeer wel inpasbaar.

In het centrum van Sittard zijn momenteel 3 gemengde bedrijven gevestigd (Stationsstraat 31, Stationsdwarsstraat 1 en Rijksweg Noord 3). Langs de Rijksweg in Geleen zijn eveneens 2 gemengde bedrijven aanwezig (Rijksweg Noord 66a en Rijksweg Zuid 127).

Evenals voor prostitutiebedrijven acht de gemeente met het oog op de functionele balans binnen een gebied een zekere maximering middels een maximaal vestigingspercentage noodzakelijk. Ook hier ware dit percentage zodanig vast te stellen dat sekswinkels slechts ondergeschikt aanwezig kunnen zijn. Middels voorwaarden (bijvoorbeeld m.b.t. etalage-uitstalling) gekoppeld aan de te verlenen exploitatievergunningen kan voorkomen worden dat dergelijke winkels een negatieve invloed op het winkelgebied uitoefenen.

Wat betreft de zonering acht de gemeente het wederom gewenst de vestigingsruimte voor zowel Sittard als Geleen te beperken tot de Rijksweg, met dien verstande dat ook hier het binnen het winkelcentrum gelegen deel voor vestiging in aanmerking komt.

Evenals bij de prostitutiebedrijven zullen de thans niet binnen deze zone gevestigde bedrijven (Stationsstraat 31 en Stationsdwarsstraat 1) positief bestemd dienen te worden, zulks in combinatie met een afsterfconstructie.

Sekswinkels vallen niet onder het begrip seksinrichting en daarmee onder de vergunningplicht. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de vestiging van sekswinkels doorgaans afdoende zal kunnen worden gereguleerd langs de weg van het bestemmingsplan en dat het - ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving - niet nodig is deze bedrijven in de regel aan voorafgaand toezicht te onderwerpen.

Afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan het (vanuit deze motieven) echter gewenst zijn wel in zekere mate te kunnen reguleren. Naast het bestemmingsplan-technische spoor is daartoe artikel 3.2.7 in de APV opgenomen, waardoor gebieden of delen van de gemeente kunnen worden aangewezen waarin het in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving niet is toegestaan een sekswinkel te (doen) exploiteren.

Door de voormalige gemeente Geleen zijn op basis van die aan te wijzen gebieden, alle woongebieden in de gemeenten aangewezen, waarbij de twee bedrijven op de huidige locaties als een soort afwijkende functie worden toegestaan.

Door de voormalige gemeente Sittard is het hele grondgebied van de gemeente Sittard, met uitzondering van het centrum aangewezen als gebied waar in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving geen sekswinkels gevestigd mogen worden. In het centrum mogen maximaal 3 sekswinkels gevestigd worden. Dit maximum omvat ook bedrijven die een combinatie zijn tussen sekswinkel en bijvoorbeeld een seksbioscoop/automatenhal/cabines/ theater.

Door de voormalige gemeente Born zijn er geen gebieden aangewezen.

2.2.2.1 Sekswinkels met een gemengde functie

Zoals hierboven reeds aangegeven zijn er in de gemeente Sittard-Geleen op dit moment ook bedrijven gevestigd die een combinatie zijn tussen een sekswinkel en een seksinrichting (in de vorm van cabines/filmzalen/massage). Deze bedrijven vallen voor het gedeelte dat ze niet winkel zijn onder het begrip seksinrichting en zijn als zodanig vergunningplichtig ingevolge de APV. Wat betreft de sluitingstijden zal aansluiting gezocht worden bij de Winkeltijdenwet (zie § 3.3.2 Sluitingstijden). Zoals hierboven reeds aangegeven wordt met het oog op de functionele balans binnen een gebied een zekere maximering middels een maximum vestigingspercentage noodzakelijk geacht.

2.2.3 Escortbedrijven

Onder een escortbedrijf wordt verstaan een bedrijf gevoerd door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend.

Escort is een vorm van prostitutie die, vanwege het niet-perceelgebonden karakter, nauwelijks haar weerslag kent op de openbare orde en het woon- en leefklimaat van een buurt.

Hoewel handhaving van de vergunningplicht in de praktijk zeer moeilijk zal blijken te zijn adviseert de commissie van Hassel wel de vergunningplicht in te voeren teneinde een drempel op te werpen voor illegale vestiging en meer zicht te krijgen op deze weinig transparante tak van prostitutie en om ongewenste verschuivingseffecten tegen te gaan.

Ten behoeve van deze vergunningplicht is in artikel 3.2.1 APV een vergunningplicht opgenomen voor inrichtingen, waarbij lid c van artikel 3.1 APV bepaalt dat onder inrichting ook valt een escortbedrijf.

De gemeente acht het niet noodzakelijk om in ruimtelijk opzicht regulerend op te treden ten aanzien van escortbedrijven, aangezien dit soort bedrijven geen ruimtelijke impact heeft. In geval escortbedrijven zich evenwel door hun bedrijfsmatige opzet als prostitutiebedrijf profileren, zullen zij in de regelgeving ook als zodanig behandeld worden.

2.2.4 Straatprostitutie

De wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft geen gevolgen voor de straatprostitutie. Het is echter bij uitstek een vorm van prostitutie die nader beleid toch gewenst maakt. Dat is de laatste jaren gebleken, doordat in verschillende gemeenten de straatprostitutie tot grote overlastproblemen heeft geleid en het aanwijzen van zogenaamde gedoogzones doorgaans veel commotie teweegbrengt.

Straatprostitutie heeft een zeer nadelige invloed op het woon- en leefmilieu, en ook op de openbare orde en leidt tot ernstige overlastsituaties. Daarbij lopen ook vaak de veiligheid van personen en goederen gevaar, alsmede de verkeersveiligheid.

Ook vanuit een oogpunt van zedelijkheid en volksgezondheid wordt straatprostitutie ongewenst geacht, terwijl bovendien de arbeidsomstandigheden van straatprostituees doorgaans te wensen overlaten.

Daarbij speelt verder dat er voor de prostituee voldoende andere mogelijkheden zijn om haar beroep uit te oefenen via de reguliere prostitutiebedrijven, escortservice etc.

Over de (juridische) vraag of in een gemeente straatprostitutie in zijn geheel verboden mag worden verschillen de meningen.

Vooralsnog is de gemeente Sittard-Geleen echter van mening dat nu tot op heden in het geheel niet wordt getippeld, dit in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat, en ook andere motieven zoals overlast, (verkeers)veiligheid etc. moeten kunnen worden voorkomen.

Derhalve is in de APV artikel 3.2.6 opgenomen dat straatprostitutie verbiedt.

Om ook tegen tippelen op basis van het bestemmingsplan te kunnen optreden is het noodzakelijk om voor die bestemmingen via het facetplan welke het openbaar gebied regelen (verkeersdoeleinden, pleinen, openbaar groen e.d.) expliciet te bepalen dat tippelen als een vorm van verboden gebruik aangemerkt zal worden. Een dergelijke regeling zal echter met voldoende ruimtelijke relevante argumenten onderbouwd moeten worden (bv. verkeersveiligheid, woonmilieu, openbare orde, behoefte).

Dat straatprostitutie in Sittard-Geleen niet voorkomt heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat voldoende andere vormen van prostitutie aanwezig zijn en in omliggende regio’s wel vormen van straatprostitutie geboden worden. Aangezien straatprostitutie vaak confronterend is en bovendien een enorme weerslag op het woon- en leefklimaat en op de verkeersveiligheid kan hebben acht de gemeente ook vanuit planologisch oogpunt hier een verbod op zijn plaats. In het bestemmingsplannen en bij APV zal straatprostitutie derhalve expliciet uitgesloten worden.

2.2.5 Thuiswerk(st)ers

Thuisprostitutie zal over het algemeen op kleine schaal plaatsvinden in het huis van de prostituée en dus nauwelijks haar weerslag hebben op de openbare orde en het woon- en leefklimaat van een buurt. Echter wanneer prostituees in een woning bedrijfsmatig werken, en een en ander een openbaar karakter heeft, dient dit als prostitutiebedrijf en derhalve als een seksinrichting te worden aangemerkt, ook al werkt er slechts een prostituee en betreft het haar eigen woning.

Teneinde ook hier ongewenste verschijningsvormen (denk aan zogenaamde kamerverhuurbedrijven) te voorkomen adviseert de commissie van Hassel een zodanige bedrijfsmatige prostitutie aan te merken als prostitutiebedrijf en te behandelen als reguliere seksinrichting met een daaraan gekoppelde vergunningplicht.

Mocht er toch overlast ontstaan dan is er waarschijnlijk sprake van bedrijfsmatige activiteiten en kan er ook op basis van het bestemmingsplan worden opgetreden.

Omdat het beroep van prostituee niet als een zogenaamd vrij beroep aangemerkt kan worden (AB 1996/105), kan thuisprostitutie als strijdig gebruik aangemerkt worden en als zodanig in de bestemmingsomschrijving ook als toegestaan gebruik uitgesloten worden. In de praktijk zal het evenwel moeilijk zijn een dergelijke regeling te handhaven (moeilijke bewijslast).

Gegevens omtrent de mate en omvang van vergunningplichtige thuisprostitutie zullen door het RCMP worden aangeleverd.

De gemeente acht het niet noodzakelijk om in ruimtelijk opzicht regulerend op te treden ten aanzien van thuiswerk(st)ers, aangezien dit soort activiteiten geen ruimtelijke impact heeft. In geval thuiswerk(st)ers zich evenwel door hun bedrijfsmatige opzet als prostitutiebedrijf profileren, zullen zij in de regelgeving ook als zodanig behandeld worden.

3. Deel II: nader beleid in het kader van de uitvoering van de bevoegdheidsuitoefening van hoofdstuk 3 van de APV.

3.1 Inleiding

De Algemene plaatselijke verordening (APV) wordt naast het bestemmingsplan gezien als een van de belangrijkste instrumenten voor de gemeentelijke overheid om de prostitutiebranche te reguleren.

Door de VNG werd een hoofdstuk 3 model - APV ontworpen. Deze model - APV werd in de loop der tijd al meerdere malen toegespitst en veranderd, met name ook door aandachtspunten vanuit het land, waaronder Limburg-Zuid. Het blijft echter een model – APV, die in zijn algemeenheid voor heel Nederland als voorbeeld dient, en die als basis dient voor de model - APV voor de regio Limburg-Zuid.

Door de commissie van Hassel zijn in deze model - APV een aantal toevoegingen en wijzigingen aangebracht teneinde in te spelen op de specifieke situatie van de regio.

Deze afwijkingen van de model - APV zijn getoetst op juridische haalbaarheid en zijn uitgebreid besproken met de VNG. Zie bijlage II voor de APV.

In de APV van Sittard-Geleen is het hoofdstuk 3 van de model-APV voor de regio Limburg-Zuid verwerkt.

3.2 Nadere regels

Het artikel 3.1.3 van de APV geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid “nadere regels” vast te stellen in het kader van de belangen die genoemd zijn in artikel 3.3.2 lid 2 van de APV. Deze nadere regels bevatten aanvullende regelgeving en gelden voor alle inrichtingen.

In de nadere regels kan inhoud gegeven worden aan de belangen genoemd in artikel 3.3.2 lid 2 van de APV. Derhalve is het van groot belang dat ook deze nadere regels zoveel mogelijk eenduidig binnen de regio Limburg-Zuid ingevoerd worden.

De commissie heeft dan ook model nadere regels voor de regio Limburg-Zuid ontworpen.

Hierbij is de commissie uitgegaan van drie basisregels waaraan de nadere regels dienden te voldoen, zijnde duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar.

Bij de totstandkoming van de nadere regels bleek dat hier een stuk onontgonnen terrein lag. Door de commissie werd intensief overleg gevoerd met de weinige gemeenten in Nederland die zich reeds eerder op dit terrein hadden begeven. De VNG liet het maken van nadere regels over aan de gemeenten.

De door de commissie opgestelde nadere regels treft u aan in bijlage I. Hieronder zal een toelichting en motivering op de belangrijkste nadere regels worden gegeven.

Door de gemeenten in het politiedistrict Sittard zijn, voor zover zij seksinrichtingen binnen hun grenzen hebben, deze nadere regels vastgesteld.

3.2.1 Inhoud nadere regels.

Paragraaf 2: Inrichtingseisen

In deze paragraaf zijn de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de prostituee het uitgangspunt.

Paragraaf 3: Brandveiligheidsvoorschriften

Brandveiligheidsvoorschriften horen op grond van motivering en van jurisprudentie op de artikelen 2 en 8 van de Woningwet thuis in de bouwverordening en niet in de APV.

Derhalve is gekozen voor het verplicht stellen van een gebruiksvergunning voor prostitutiebedrijven met vijf of meer verblijfsruimten. Hiertoe dient in de Bouwverordening aan artikel 6.1.1 lid 1 een nieuw sub e (modelbouwverordening) toegevoegd te worden:

“ bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen met een ander al dan niet tegen vergoeding, worden verricht, voor zover in het bouwwerk vijf of meer verblijfsruimten aanwezig kunnen zijn”.

De toevoeging van de woorden “al dan niet” betrekt ook parenclubs onder de werking van dit artikel. Controle op naleving van het gestelde zal in principe één maal per jaar plaatsvinden.

Paragraaf 4: Gebruiks – en gezondheidsvoorschriften

Hieromtrent wordt verwezen naar het in Hoofdstuk 2 vermelde.

Paragraaf 5: Overige verplichtingen van exploitant en beheerder

Deze artikelen zijn opgenomen op basis van ongewenste ontwikkelingen uit het verleden welke middels deze regels voorkomen kunnen worden.

3.3 Overige aangelegenheden uit de APV welke nadere regeling behoeven.

3.3.1 Advisering gedragseisen

Op grond van artikel 3.2.2 van de APV dienen de exploitant en de beheerders van de seksinrichting te voldoen aan in dit artikel genoemde gedragseisen.

Teneinde zorg te dragen voor zoveel mogelijk eenduidigheid zal de advisering ten aanzien van de gedragseisen regionaal centraal plaatsvinden door het Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie (R.C.M.P.) en niet door de betreffende basiseenheid.

3.3.2 Sluitingstijden

In artikel 3.2.3 van de APV worden de sluitingstijden voor seksinrichtingen nader geregeld. Onder verwijzing naar onderdeel 2.1.2 “Begripsbepaling” van deel I van het prostitutiebeleid vallen naast bordelen, parenclubs etc. ook seksbioscopen e.d., escortbureaus en soms zelfs thuiswerkbedrijven onder het begrip seksinrichting en derhalve onder de sluitingstijden zoals bedoeld in lid 1 van artikel 3.2.3. De sluitingstijden van seksinrichtingen lopen inmiddels parallel aan de sluitingstijden als vastgesteld in de APV voor wat betreft horecabedrijven. Met name de bordelen, parenclubs e.d. vallen in de regel ook onder de definitie horecabedrijf als bedoeld in de APV. Dit betekent dat ook andere seksinrichtingen zoals seksbioscopen, seksautomatenhallen etc. onder deze sluitingstijden van art 3.2.3 van de APV vallen. Immers dit zijn ook seksinrichtingen. Voorheen gold hiervoor geen sluitingstijdstip.

Sekswinkels vallen niet onder het begrip seksinrichting. Op sekswinkels is het regime van de Winkeltijdenwet in de regel van toepassing. Voor de sekswinkels met een gemengde functie als bedoeld in onderdeel 2.2.2.1 van deel I van het prostitutiebeleid zal voor het deel niet vallende onder de winkel, maar wel aan te merken als seksinrichting, een vergunningvoorschrift aan de vergunning bedoeld in art 3.2.1 van de APV, verbonden worden dat bepaalt dat de sluitingstijden voor het “seksinrichting-gedeelte” gelijk dienen te zijn aan de sluitingstijden voor de sekswinkel zoals deze gelden ingevolge de Winkeltijdenwet. Een en ander komt de duidelijkheid ten goede en maakt het ook enigszins controleerbaar bij deze bedrijven met een gemengde functie. Bovendien kan dit bijdragen aan een beperking van de aantasting van het woon- en leefmilieu en/of de openbare orde.

Concreet betekent vorenstaande, dat lid 1 van art 3.2.3 als volgt luidt: “1. Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

  • a.

    op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur;

  • b.

    op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.”

In het sluitingstijdenbeleid horecabedrijven van de voormalige gemeente Sittard (vastgesteld 9 februari 1999) is in onderdeel 5.2.2.1. een afzonderlijke passage gewijd aan de inrichting gelegen Putstraat 40. Daarbij is bepaald dat de nachtvergunning van dit bedrijf komt te vervallen indien de huidige onderneemster de exploitatie staakt c.q. niet meer als bedrijfsleidster/beheerster functioneert. Hiertoe is een afzonderlijk vergunningvoorschrift verbonden aan de horeca-exploitatievergunning als bedoeld in lid 1 van art 2.3.1.2 van de APV. Een gelijkluidend voorschrift zal ook verbonden worden aan de seksinrichting-exploitatievergunning als bedoeld in lid 1 van art 3.2.1 van de APV.

3.3.3 Overgangsregeling

Bij de invoering van het nieuwe rechtsregime met vergunningstelsel is speciaal gewezen op de overgangsregeling als vermeld in artikel 3.5.1 onder 3 van de APV. Voor meer informatie kan men de toelichting op de APV-artikelen raadplegen.

Door het nieuw ingevoerde vergunningstelsel is onder meer op bestaande inrichtingen een nieuw rechtsregime van toepassing geworden. Vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur dient exploitanten van een inrichting een redelijke termijn te worden gegund om de benodigde vergunning aan te vragen. Destijds is voorgesteld in districtelijk verband hiervoor een termijn van 12 weken te hanteren. Indien de exploitant de vergunningaanvraag binnen deze termijn heeft ingediend, mag hij de inrichting zonder vergunning exploiteren zolang op zijn aanvraag niet is beslist (eerste lid onder b)

3.4 Handhaving

3.4.1 Inleiding

Eenduidige handhaving is essentieel om duidelijkheid te scheppen voor de branche en mede daardoor te komen tot een zo snel mogelijke normalisering en decriminalisering.

Door de commissie van Hassel werd een voorstel voor het invoeren van een lokaal handhavingsarrangement gedaan. Dit voorstel was mede gebaseerd op een landelijk voorstel als vermeld in het “Handboek lokaal prostitutiebeleid” van het Ministerie van Justitie. Hierin worden drie kwaliteitscriteria aangegeven die van belang zijn voor het uitwerken van een handhavingsarrangement. De handhaving dient effectief, efficiënt en consequent te zijn.

In de politieregio Limburg Zuid is de overheid (m.n. team vrouwenhandel van de politie) al enkele jaren bezig met toezicht op de branche, zowel repressief als preventief. Een en ander heeft gevolgen voor het opstellen van het handhavingsarrangement in vergelijking met regio’s waar de overheid geen of nagenoeg geen bemoeienis had met de branche.

3.4.2 Districtelijk c.q. lokaal handhavingarrangement

Na meeweging van het vorenstaande werd een handhavingsarrangement voor de politieregio Limburg Zuid opgesteld. Dit handhavingsarrangement zou ook in het politiedistrict Sittard gaan gelden en moest als zodanig door iedere gemeente worden vastgesteld. Bij de vaststelling van de nota Prostitutiebeleid gemeente Sittard-Geleen van oktober 2002 werd dit arrangement als bijlage opgenomen. Inmiddels is dit handhavingsarrangement nader uitgewerkt en uitgebreid op basis van praktijkervaringen. Voor dit uitgewerkte en uitgebreide handhavingsarrangement, dat is gebaseerd op het handhavingsarrangement prostitutiebeleid 2000 van de gemeente ’s-Gravenhage, wordt verwezen naar bijlage IV. Het op basis van dit arrangement gevoerde beleid is al menig maal door de rechter erkend.

Ten aanzien van de handhavingsbevoegdheden van de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders is door de commissie van Hassel een aantal beleidsregels geformuleerd welke als bijlage V bij deze nota zijn gevoegd.

Het toepassen van bestuursdwang naast de voorgestelde in de beleidsregels vastgelegde intrekkings- en sluitingsmogelijkheden blijft mogelijk. Denk hierbij bijvoorbeeld aan dwangsom en daadwerkelijke fysieke sluiting.

Als beleidsregel voor het college betreffende het tegengaan van illegale thuisprostitutie wordt gekozen voor de navolgende omschrijving:

“Wordt een woning of een gedeelte van een woning zonder vergunning gebruikt als seksinrichting of escortbedrijf en het verlenen van een vergunning is niet mogelijk dan zal door middel van het opleggen van een dwangsom de strijdige situatie (mede) worden aangepakt.” (bijlage VI).

Het opleggen van een dwangsom is effectiever dan het sluiten van een gedeelte van een woning.

3.4.3 Openbaar Ministerie.

Het Openbaar Ministerie gaat ervan uit dat voor wat betreft inrichting- en woninggebonden problematiek het bestuur primair zorg zal dragen voor handhaving en het strafrecht daarin het ultimum remedium (en sluitstuk van de keten) is.

Door het Openbaar Ministerie van het arrondissement Maastricht zullen in beginsel de volgende kaders worden gehanteerd.

In hoofdstuk 3 van de APV Sittard-Geleen heeft de gemeente de (exploitatie van) prostitutie gebonden aan onder andere verboden. Het handelen in strijd met een verbod als bedoeld in voornoemd hoofdstuk wordt in juridische termen aangeduid als overtreding.

Op grond van de geconstateerde overtreding dient een proces-verbaal te worden opgemaakt. Het Openbaar Ministerie zal op grond van het proces-verbaal strafvervolging instellen, hetgeen kan variëren van het aanbieden van een transactie tot het dagvaarden van de verdachte(n).

Afhankelijk van het bij proces-verbaal aangedragen bewijs behoudt het Openbaar Ministerie zich het recht voor om in een voorkomend geval een zaak te seponeren.

3.4.4 Handhavingsteams.

In het “Handboek lokaal prostitutiebeleid” van het Ministerie van Justitie wordt de voorkeur uitgesproken voor het samenstellen van regionale Handhavingsteams van meerdere disciplines (Politie, Gemeente, Arbeidsinspectie, Belastingdienst e.d.). Deze teams zouden het toezicht en de handhaving op de prostitutiebranche op zich dienen te nemen.

Handhavingsteams dienen te worden ingezet ter bereiking van de beoogde doelstellingen van de wetswijziging.

Door het optreden sedert 1995 van het team Vrouwenhandel van de politie zijn in de regio Limburg-Zuid de meeste doelstellingen van het beoogde wetsontwerp en het daarmee samenhangend gemeentelijk prostitutiebeleid reeds in grote mate bereikt.

Leden van het team Vrouwenhandel zullen, onder aansturing en coördinatie van het Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie (RCMP) van de politie regio Limburg Zuid, deze controles blijven verrichten, waardoor minimaal stabilisering bereikt wordt alsmede eenduidigheid in optreden blijft bestaan. Ook de politie is gebaat bij decriminalisering van de branche, waardoor tevens voorkomen wordt dat de georganiseerde criminaliteit grip op de branche krijgt.

Andere partners (zoals Arbeidsinspectie, GGD, Belastingdienst) hebben ieder hun eigen belang en invalshoek bij de benadering van de branche. Hierbij zal binnen onze regio, indien nodig, samengewerkt worden op basis van ieders eigen verantwoordelijkheid en insteek.

Het RCMP zal hierbij als centraal aanspreek - en informatiepunt blijven fungeren.

Belangrijk voor de ontwikkeling van de branche is ook dat zij de eerste tijd niet overspoeld wordt door allerlei instanties die repressief optreden. De branche moet de kans krijgen zichzelf te ontwikkelen tot een “normale” branche.

Gezien de situatie in de regio Limburg Zuid wordt voor het niet instellen van een handhavingsteam gekozen.

3.4.5 Handhaving bestemmingsplan

In deel I van het prostitutiebeleid is reeds aangegeven dat het bestemmingsplan het primaire instrument is ter regulering van de vestiging van seksinrichtingen.

In dat kader zal dan ook steeds bij een illegale vestiging in het kader van het bestemmingsplan c.q. de voorschriften van het bestemmingsplan handhaving plaats vinden.

3.5. Gezondheids – en hygiëneaspecten

3.5.1 Prostitutiebeleid GGD Zuid Limburg in het kader van de opheffing van het bordeelverbod

De opheffing van het bordeelverbod en de noodzaak tot regulering is voor de GGD aanleiding om een aantal producten in een integraal pakket te beschrijven ten aanzien van de doelgroep prostitue(e)s en seksinrichtingen. Het gegeven dat één op de vijf seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) herleidbaar is tot het prostitutiebedrijf geeft aan welk belang deze doelgroep heeft in het kader van de SOA-bestrijding. Het productenpakket in het kader van het prostitutiebeleid bestaat uit de producten: technische hygiënezorg, SOA-preventie, SOA-screening en SOA-surveillance.

De legitimatie van de vier GGD-producten is te vinden in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid. In deze wet wordt de verantwoordelijkheid bij de gemeenteraad gelegd om via een GGD hygiëne en collectieve preventie op het gebied van SOA (waaronder Aids) en epidemieën van infectieziekten te bevorderen, waaronder het realiseren van controle van specifieke groepen, passieve en actieve bron- en contactopsporing, begeleiding en voorlichting van patiënten en specifieke groepen, het aanbieden van vaccinatie aan specifieke groepen en epidemiologische surveillance (monitoring).

Er zullen met de GGD nog nadere afspraken gemaakt moeten worden over onder andere de toezichthoudende taak zoals door de commissie van Hassel is voorgesteld en de uit te voeren inspecties.

3.5.2 Technische hygiëne zorg

De GGD voert de inspecties uit aan de hand van hygiëne-eisen die vanuit een collectief belang aan de inrichting gesteld worden. Op basis van een risicoanalyse wordt een rapportage gemaakt waarin bevindingen en zonodig aanbevelingen ter verbetering van de hygiënische omstandigheden worden opgenomen. Het verslag wordt aan de gemeente en ook aan de geïnspecteerde seksinrichting ter beschikking gesteld. De gemeente bepaalt of bevindingen uit de inspecties moeten leiden tot sancties. Eén keer per jaar wordt een inspectie verricht. Indien een vervolgvergunning voor langere duur dan een jaar wordt verleend, nadat hieraan voorafgaand reeds twee keer een positief inspectierapport door de GGD is afgegeven, acht de GGD het van belang dat in de vervolgvergunning een bepaling wordt opgenomen dat binnen de periode waarvoor deze vergunning geldt tenminste één inspectie door de GGD plaatsvindt. Tot op heden is de gang van zaken dat naar aanleiding van een aanvraag voor een (vervolg)vergunning de gemeente de GGD opdracht geeft tot het uitvoeren van een technische hygiëne inspectie van de inrichting. De kosten van deze inspecties worden door de gemeente rechtstreeks aan de GGD betaald en worden vervolgens omgeslagen in de legestarieven. Het is de bedoeling is dat vanaf 2008 de verantwoordelijkheid voor het laten uitvoeren door de GGD van technische hygiëne-inspecties bij de vergunninghouders wordt neergelegd. De kosten van de inspecties zullen alsdan rechtstreeks door de ondernemers aan de GGD moeten worden vergoed en worden derhalve niet langer meer in de legestarieven verdisconteerd (zie paragraaf 3.7.3).

3.5.3 SOA-preventie

SOA-preventie waaronder minimaal eens per jaar voorlichting door middel van persoonlijke gesprekken of groepsvoorlichting met ondersteuning van voorlichtingsmaterialen. Het doel hiervan is kennis en vaardigheden over te brengen op prostitue(e)s om veilig seksueel gedrag te bevorderen teneinde besmetting met en transmissie van SOA te voorkomen. Vanaf 2006 zit de zorg voor de prostituees in het basispakket van de GGD. Dit betekent dat de SOA-verpleegkundigen de bordelen regelmatig zullen benaderen (1-2 x per jaar) voor SOA-onderzoek en eventuele behandeling en hepatitus-B vaccinatie.

3.5.4 SOA-screening

Vier keer per jaar aanbieden van geneeskundige screening op SOA. Er is een individueel doel om SOA-behandeling te realiseren en een collectief doel om verspreiding van SOA te beperken in de groep prostituanten en daarmee de algemene bevolking. Bij klachten en constateren SOA van meer dan huisartsgeneeskundige aard wordt standaard doorverwezen naar de dermatoloog. Door bronbehandeling wordt verdere verspreiding voorkomen.

3.5.5 SOA-surveillance

Op basis van anonieme gegevens vanuit SOA-screening kan inzicht in het verloop van aan prostitutie gerelateerde SOA worden verkregen om daarmee inzicht te krijgen in het effect van maatregelen ter bestrijding van SOA.

3.5.6 Financiering

In de nota van de GGD getiteld “Prostitutiebeleid GGD-en Limburg in het kader van de opheffing van het bordeelverbod” (zie bijlage VII) wordt voor wat betreft de technische hygiëne zorg in het midden gelaten of de exploitant danwel de gemeente die kosten dient te voldoen. De mogelijkheid dat de gemeente deze kosten betaalt is open gelaten. Het streven zal zijn dat de kosten van de inspecties door de ondernemers gedragen zullen worden. Zie paragraaf 3.5.2.

3.6. Regelgeving met betrekking tot seksinrichtingen c.a.

Naast de wijziging van het Wetboek van Strafrecht c.q. de opheffing van het bordeelverbod zijn er nog diverse andere wettelijke regelingen die betrekking kunnen hebben op seksinrichtingen en waarbij de gemeente bevoegdheden zijn toegekend. Onderstaand wordt kort ingegaan op de meest van belang zijnde regelingen.

3.6.1 Algemene plaatselijke verordening

Kortheidshalve mag hier verwezen worden naar deel I van het prostitutiebeleid, waarin is aangegeven dat een nieuw hoofdstuk 3 “ Seksinrichtingen, Sekswinkels, Straatprostitutie e.d.” in de APV is opgenomen. Tevens mag verwezen worden naar paragraaf 2.2.1 ”APV: Openbare orde en/of woon- en leefmilieu” van deze nota.

3.6.2 Bestemmingsplan

In deel I van het Prostitutiebeleid is uitvoerig aandacht besteed aan het bestemmingsplan en het beleid terzake.

Met name met betrekking tot reeds langer bestaande bedrijven, die in strijd met het bestemmingsplan al jaren worden gedoogd, kan een problematische situatie ontstaan.

Door de voormalige gemeenten Sittard en Geleen is gekozen voor een afsterfconstructie op grond van het bestemmingsplan voor een aantal bedrijven. Door het bovenstaande blijven de vergunningsplicht, het vastgestelde beleid en de handhavingsmogelijkheden intact.

3.6.3 Bestemmingsplan/relatie APV

Er bestaat een relatie tussen het bestemmingsplan en de APV, in die zin, dat op grond van artikel 3.3.2 lid 1 sub b van de APV een vergunning (imperatief) geweigerd dient te worden indien vestiging of exploitatie van een inrichting in strijd is met het bestemmingsplan of een Leefmilieuverordening.

3.6.4 Andere regelgeving

Alvorens tot vergunningverlening kan worden overgegaan zal, naast de planologische en APV toets, tevens worden getoetst aan:

  • A.

    Eisen bouwverordening/bouwbesluit;

  • B.

    Eisen van brandveiligheid;

  • C.

    Eisen Wet Milieubeheer;

  • D.

    Eisen Drank- en Horecawet;

  • E.

    Eisen Wet BIBOB;

  • F.

    Centraal justitieel documentatieregister;

  • G.

    Het niet aanwezig zijn van illegale prostituees;

  • H.

    Eisen van gezondheid en hygiëne;

  • I.

    Eisen van de Arbo-wet.

Ad A t/m D:

Deze voorschriften behoeven eigenlijk geen nadere toelichting. Op het moment dat een vergunningaanvraag wordt ingediend zal het gebouw en de bedrijfsvoering aan deze wettelijke eisen worden getoetst. Pas nadat geheel hieraan wordt voldaan, eventueel na goedgekeurde aanpassingen door de aanvrager en/of eigenaar, kunnen deze aspecten geen beletsel meer voor de vergunningverlening opleveren. Een en ander betekent natuurlijk ook wel dat regelmatig gecontroleerd zal moeten worden.

Ad E:

Bij alle aanvragen wordt een BIBOB-intake toegepast

Ad F en G:

De aanvrager van een vergunning dient aan te tonen dat er voor de bedrijfsvoering geen strafrechtelijke beletsels bestaan c.q. een gegronde vrees moet bestaan dat het bedrijf benut zal worden voor strafrechtelijk verboden handelingen.

Meer in concreto betekent dit dat in seksinrichtingen:

  • -

    Geen harddrugs aanwezig mogen zijn;

  • -

    Geen minderjarigen aanwezig mogen zijn;

  • -

    Geen illegalen aanwezig mogen zijn;

  • -

    Geen wapens aanwezig mogen zijn.

Ad H en I:

Naast de eisen van de Arbo-wet, waar de aanvrager van de vergunning aan dient te voldoen, moet tevens worden voldaan aan de voorschriften van gezondheid en hygiëne zoals in de nadere regels op grond van de APV. Deze voorwaarden zullen ook als bijlage bij de vergunning worden gevoegd onder het voorschrift dat de vergunninghouder deze dient na te leven c.q. voor naleving dient zorg te dragen. Tenslotte zullen ook de werkkamers aan een aantal eisen moeten voldoen.

3.6.5 Winkeltijdenwet

Voor de sekswinkels met een gemengde functie als bedoeld in onderdeel 2.2.2. van deel I van het prostitutiebeleid zal voor het deel niet vallende onder de winkel, maar wel aan te merken als seksinrichting, een vergunningvoorschrift aan de vergunning bedoeld in art 3.2.1 van de APV, verbonden worden dat bepaalt dat de sluitingstijden voor het “seksinrichting-gedeelte” gelijk dienen te zijn aan de sluitingstijden voor de sekswinkel zoals deze gelden ingevolge de Winkeltijdenwet.

3.6.6 Exploitatievergunning op grond van de APV

Naast voornoemd hoofdstuk 3 APV, kunnen ook overige bepalingen uit de APV van toepassing zijn. Met name dient dan gekeken te worden naar de exploitatievergunningplicht voor horecabedrijven zoals neergelegd in de APV. Aangezien met name bordelen, parenclubs e.d. onder de definitie van het begrip horecabedrijf vallen zullen zij tevens over een exploitatievergunning dienen te beschikken.

3.7 Overige aangelegenheden.

3.7.1 Inleiding

  • In dit hoofdstuk zullen een aantal van belang zijnde onderwerpen nader worden aangeduid en uitgewerkt. Hierbij is veelal integraal de tekst van het rapport van de commissie van Hassel overgenomen, waarbij onderwerpen die al in deel I van het beleid behandeld zijn (o.a. nulbeleid, maximumstelsel, thuiswerksters, escortbureaus etc.) buiten beschouwing worden gelaten.

3.7.2 Gedragscode

Vanuit de werkzaamheden van het R.C.M.P. en het team Vrouwenhandel werd de noodzaak van een gedragscode voor ambtenaren die vanwege hun functie in de prostitutiebranche dienen te opereren duidelijk.

Door het R.C.M.P. is een “gedragscode” opgesteld die voor alle politieambtenaren geldt. Inmiddels is deze gedragscode overgenomen door de overige politiekorpsen in Nederland en zal deze als landelijke gedragscode gaan gelden.

De commissie beveelt dringend aan dat ook gemeenteambtenaren en andere instellingen die namens de gemeente de prostitutiebranche betreden zich aan deze gedragscode houden. Burgemeester en wethouders hebben besloten deze aanbeveling over te nemen. De gedragscode geldt thans derhalve ook voor gemeenteambtenaren en personen van andere instellingen die namens de gemeente de prostitutiebranche betreden.

Waarom een gedragscode? :

Het prostitutiemilieu is bij uitstek de omgeving waar een groot afglijdgevaar bestaat voor personen die vanwege hun werk in deze omgeving dienen te verkeren en van belang zijn of kunnen zijn voor de werkers in de branche.

Uit vele ervaringen gedurende de afgelopen jaren van politiekorpsen in binnen- en buitenland bleek dit gevaar niet denkbeeldig te zijn.

Naast het risico om te bezwijken voor de verlokkingen van de wereld van de “3 D’s” zijnde “drank, duiten en (vooral) dames” bestaat ook een groot risico om door kwaadwillenden in een compromitterende situatie gebracht te worden, zulks met het doel de ambtenaar te beschadigen dan wel hierdoor pogen te corrumperen.

Teneinde de bovenstaande risico’s te minimaliseren werd er een gedragscode opgesteld waaraan politieambtenaren die zich in het prostitutiemilieu begeven zich dienen de houden.

Niet ondenkbaar is dat deze gedragscode ook wordt gehanteerd door andere ambtenaren die zich, al dan niet in gezelschap van politiemensen, in het milieu dienen te begeven.

Deze regels zijn opgesteld om de integriteit te waarborgen doch ook ter bescherming van de individuele ambtenaar.

Behoudens de normale fatsoens - en integriteitsregels gelden de volgende regels:

  • -

    contacten met exploitanten/beheerders dienen zakelijk te blijven

  • -

    verbod op afspraken voor ontmoetingen buiten diensttijd met prostituees gastvrouwen en eigenaars

  • -

    verbod op privé bezoek van prostitutiebedrijf binnen de regio/gemeente

  • -

    verbod op aanname van consumpties tijdens controle van bordelen, al dan niet betaald

  • -

    verbod op acceptatie van giften, diensten of beloften

  • -

    nimmer alleen bordeel bezoeken of dienstcontacten onderhouden met betrokkenen

  • -

    tijdens controles contact houden met collega

  • -

    wees er van bewust dat er genegenheidsgevoelens kunnen ontstaan en bespreek die binnen het team.

  • -

    verplichte melding van toenaderingspogingen, geruchten en andere bijzonderheden aan teamleider

  • -

    strikte geheimhoudingsplicht voor wat betreft privacy gevoelige informatie

  • -

    meldingsplicht bij teamleiding bij constateren niet integer gedrag door collega’s.

De organisatie:

Ook voor de organisatie die haar medewerkers het prostitutieveld instuurt zijn een aantal gedragsregels van belang teneinde waarborgen te scheppen dat de integriteit niet in het geding komt en de medewerkers beschermd worden. Het betreffen randvoorwaarden die door de organisatie ingevuld dienen te worden.

  • -

    binnen het betreffende team/eenheid dient een sfeer van openheid geschapen te worden

  • -

    de noodzakelijkheid van het bestaan van een gedragscode en de strikte naleving daarvan dient organisatiebreed onderkend en onderschreven te worden

  • -

    er dient bij voorkeur gewerkt te worden met vaste teams/vaste eenheden die het prostitutiemilieu bezoeken

  • -

    in de teams/eenheden dienen vrouwelijke medewerkers vertegenwoordigd te zijn

  • -

    nimmer mogen vaste koppels ontstaan

  • -

    er dient zorg gedragen te worden voor een inzichtelijke registratie van bezoeken en contacten

  • -

    de leden van de controlerende teams/eenheden dienen goed opgeleid en geëquipeerd te worden.

Het ware zeer wenselijk dat deze gedragscode ook gehanteerd wordt door andere overheidsdienaren die in het kader van hun functie het prostitutiemilieu dienen te betreden.

3.7.3 Legeskosten vergunning

In de legesverordening 2007 is een tarief opgenomen van € 1077,08 voor de afgifte van een vergunning op grond van artikel 3.2.1. van de APV. Dit bedrag moet als reëel worden beschouwd gelet op de met de vergunningverlening gemoeide directe en indirecte kosten en overhead. In het in de legesverordening opgenomen tarief zijn tot op heden zowel de kosten voor inspecties en controles door gemeentelijke diensten (Brandweer i.v.m. brandveiligheidseisen en Stadswinkels i.v.m. inrichtingseisen en vergunningverlening) als de kosten voor de technische hygiëne-inspecties door de GGD verdisconteerd. Voor 2007 bedraagt het tarief voor het inspecteren van een seksinrichting door de GGD € 250,00 per inspectie. Anders dan in het verleden wordt thans in de tarifering door de GGD geen onderscheid meer gemaakt tussen het inspecteren van een bordeel en het inspecteren van een erotheek/sekswinkel.

Gelet op het vorenstaande is het wenselijk om ook in de toekomst voor alle seksinrichtingen en escortbedrijven één legestarief te hanteren. Met het oog op het voorkomen van wildgroei en om eventuele ongewenste verschuivingseffecten tegen te gaan is een differentiatie naar tarief voor inrichtingen die op grond van artikel 3.2.1 van de APV vergunningplichtig zijn niet raadzaam.

In paragraaf 3.5.6 werd aangegeven dat het streven erop gericht is dat de kosten van de inspecties door de ondernemers gedragen zullen worden. De gemeente geeft hieraan invulling door met ingang van 2008 de verantwoordelijkheid voor het laten uitvoeren van technische hygiëne-inspecties door de GGD bij de vergunninghouders neer te leggen. In de praktijk betekent dit dat de gemeente vanaf 2008 aan het verlenen van een exploitatievergunning aan ondernemers de verplichting zal koppelen om een positief inspectierapport van de GGD te overleggen. Indien de ondernemers de factuur van de GGD voor de technische hygiëne-inspectie niet (tijdig) hebben voldaan ontvangen zij geen inspectierapport en kunnen zij derhalve niet voldoen aan deze verplichting. Uit het voorgaande vloeit voor dat vanaf 2008 de kosten voor de technische hygiëne-inspecties door de GGD niet langer meer in de gemeentelijke legeskosten zullen worden verdisconteerd. Overigens blijft de gemeente bevoegd om te bepalen of bevindingen uit de inspecties moeten leiden tot sancties.

De verplichting om een positief inspectierapport van de GGD te overleggen geldt vanaf 2008 voor alle seksinrichtingen, derhalve ook voor bedrijven die een combinatie zijn tussen een seksinrichting en een sekswinkel. Dit betekent dat met ingang van 2008 ook sekswinkels met videocabines of filmza(a)l(en) bestemd voor vertoningen van erotisch-pornografische aard, massagesalons en erotheken aan genoemde verplichting moeten voldoen. Dit brengt voor de ondernemers overigens geen extra kosten met zicht mee omdat de kosten voor de GGD inspecties vanaf 2008 niet langer in de legeskosten worden verdisconteerd, maar rechtstreeks door de ondernemers aan de GGD moeten worden voldaan.

Twee à drie maanden vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van de exploitatievergunning worden exploitanten door de gemeente aangeschreven met het verzoek om een vervolgvergunning aan te vragen. In de betreffende brief worden zij geattendeerd op het feit dat zij zelf een afspraak met de GGD moeten maken voor een technische hygiëne-inspectie. Een positief GGD-advies is van belang voor het behouden van de exploitatievergunning. De geldigheid van het inspectierapport van de GGD is één jaar, tenzij de gemeente tussentijds klachten heeft over de technische hygiënezorg. Bij een negatief GGD-advies of een advies onder voorbehoud krijgt de exploitant maximaal een half jaar de gelegenheid om de door de GGD geconstateerde tekortkomingen te herstellen. Bij een negatief GGD-advies en bij het volharden van de exploitant om niet te voldoen aan de GGD-eisen kan de gemeente overgaan tot intrekking van de vergunning en sluiting van de inrichting.

3.7.4 Duur vergunning

Omdat de vergunningverlening aan seksinrichtingen een geheel nieuw beleidsterrein betreft is in de vorige versie van de nota “Prostitutiebeleid gemeente Sittard-Geleen” voorgesteld om de eerste twee jaar de vergunning steeds te verlenen voor de duur van 1 jaar. Na de eerste twee jaar zou de branche zich naar verwachting wat uitgekristalliseerd hebben en zou een vergunning voor langere duur (3 jaar) kunnen worden verleend. Inmiddels is aan alle inrichtingen reeds een eerste vergunning voor de duur van één jaar dan wel een vervolgvergunning voor de duur van één jaar verleend. Zeven inrichtingen beschikken op dit moment over een vervolgvergunning voor de duur van drie jaar. Gelet op het vorenstaande wordt thans voorgesteld om vast te houden aan het uitgangspunt om vergunningen voor bepaalde tijd te blijven verlenen, aangezien bij het verlenen van vergunningen voor onbepaalde tijd het risico te groot is dat het RCMP het zicht op bepaalde situaties verliest. Evenals werd voorgesteld in de vorige versie van deze nota en met het oog op het voorkomen van rechtsongelijkheid dient voorshands te worden vastgehouden aan het uitgangspunt om eerst vergunning voor de duur van één jaar te verlenen, vervolgens een vervolgvergunning voor de duur van één jaar en daarna een vervolgvergunning voor de duur van drie jaar. Wellicht dat op termijn kan worden bezien of bedrijven voor een vergunning met een geldigheidsduur van vijf jaar in aanmerking kunnen komen. Dit kan evenwel pas worden beoordeeld nadat de geldigheidsduur is verstreken van de aan hen verleende vergunning voor de duur van drie jaar. Laatstgenoemde situatie is thans evenwel nog bij géén van de vergunde inrichtingen binnen de gemeente Sittard-Geleen aan de orde.

3.7.5 Helpdeskfunctie Commissie van Hassel

Na het aanbieden van de nota “Van donkerrood naar transparant” aan het Regionaal College zal de Commissie van Hassel voorlopig nog een tweetal taken op zich nemen, te weten:

  • -

    het volgen van de actuele landelijke ontwikkelingen teneinde deze in regionaal eenduidige richtlijnen aan de gemeenten aan te kunnen bieden

  • -

    het fungeren als helpdesk ten behoeve van alle betrokken partijen.

Er zal in deze gewerkt worden met een één-loket systeem. Hierbij zal het R.C.M.P. van de regiopolitie de loketfunctie verzorgen.

3.7.6 Bevoegd bestuursorgaan/Mandaatbesluit

Voor de eenduidigheid en uit praktisch oogpunt is de bevoegdheid van het college ten aanzien van het verlenen van vergunningen voor onder andere escortbedrijven bij besluit van 9 april 2002 gemandateerd aan de burgemeester.

3.7.7 Privacyreglement/Wet persoonsregistratie

In het kader van de privacy–wetgeving/Wet Bescherming Persoonsgegevens en de daarmee samenhangende problematiek betreffende uitwisseling van gegevens dienen de gemeenten (zijnde de vergunning verlenende instantie) in de doelomschrijving en het verstrekkingenregime van de persoonsregistraties deze branche betreffende uitdrukkelijk te laten blijken dat uitwisseling van gegevens met de politie (i.c. het RCMP) en de GGD toegestaan is.

3.7.8 Toezichthouders

Het toezicht op de naleving van de gestelde regels zal plaatsvinden door opsporingsambtenaren en aangewezen toezichthouders. Overeenkomstig het voorstel van de commissie van Hassel zijn de technisch hygiëne inspecteur van de GGD en de politieambtenaren van politie Limburg-Zuid aangewezen als toezichthouder. Zie bijlage XI voor besluit aanwijzen toezichthouders.

3.7.9 Modellen

Door de commissie zijn, naast de eerder genoemde model-APV (met toelichting), het handhavingsarrangement met beleidsregels en de model nadere regels, de volgende modellen opgesteld:

  • -

    model aanvraagformulier

  • -

    model vergunning seksinrichting

  • -

    model vergunning escortbedrijf

Niet voor alle zaken is door de commissie een model aangereikt; bijvoorbeeld niet voor bedrijven die een combinatie zijn tussen sekswinkel en seksbioscoop/automatenhal/sekstheater en bijvoorbeeld seksbioscopen. Streven zal zijn om aanvullend waar nodig modellen in districtelijk verband op te stellen.

Deze modelformulieren spreken in de regel voor zich. Hieronder zullen nog enkele bijzonderheden nader worden toegelicht.

Model vergunning seksinrichting:

Voorschrift 6: de leeftijdsgrens van 16 jaar is in deze vergunning opgenomen om over een instrument te kunnen beschikken ter bestrijding van excessen. Te denken valt aan jeugdige kinderen die zeer regelmatig in de inrichting verblijven.

Voorschrift 9:

De exploitant dient er voortdurend op toe te zien dat in zijn inrichting geen personen werkzaam zijn die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel op grond waarvan zijn/haar arbeid in Nederland is toegestaan.

Model vergunning escortbedrijf:

Voorschrift 3: de telefoonnummers maken een essentieel onderdeel uit van de bedrijfsvoering van een escortbedrijf. Om toezicht op de bedrijfsvoering te kunnen uitoefenen is het noodzakelijk op de hoogte te zijn van de actuele in gebruik zijnde telefoonnummers van het escortbedrijf.

Voorschrift 7: hier wordt verwezen naar het gestelde onder voorschrift 9 van de model vergunning seksinrichtingen als boven genoemd.

4 Inspraak c.q. voorlichting

Omdat het beleid dat door de gemeente is gemaakt nog niet zo lang geleden is vastgesteld wordt niet gekozen voor de uniforme openbare voorbereidingsprocedure op grond van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht omdat het beleid niet afwijkt van het beleid zoals dat in 2002 door de gemeente is vastgesteld. Het vastgestelde beleid zal bekend worden gemaakt en worden toegestuurd aan alle bedrijven die in de nota genoemd worden.

In juni 2000 is er door het RCMP een voorlichtingsavond gehouden voor exploitanten.

Ook dienen de prostituees voorgelicht te worden over de uitgangspunten van het beleid. Daarbij is het van belang aandacht te besteden aan de maatregelen en voorzieningen die erop gericht zijn om de positie, veiligheid en gezondheid van prostituees te verbeteren. Voorlichting aan prostituees zal plaatsvinden op regionaal niveau door het RCMP.

5. Effectuering van deel I van het beleid

In het kader van het vastgestelde deel I van het prostitutiebeleid Sittard-Geleen is hoofdstuk 3 “Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.” opgenomen in de APV van de gemeente Sittard-Geleen. Daarnaast zullen nog een aantal acties ondernomen moeten worden. Het belangrijkste actiepunt is:

  • -

    Aanpassen van bestemmingsplannen aan het beleid. Het aspect prostitutiebeleid wordt door de afdeling Openbare Ruimte verwerkt in nieuwe bestemmingsplannen en in de actualisering van bestaande bestemmingsplannen, die fasegewijs plaatsvindt en in 2009 zal zijn afgerond.

Bijlage I: Nadere regels ter uitvoering van artikel 3.1.3. APV

Burgemeester en Wethouders van Sittard-Geleen,

Overwegende, dat het in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de verkeersvrijheid of -veiligheid, de gezondheid of zedelijkheid en de arbeidsomstandigheden van de prostitué(e), geboden is de exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven aan nadere regels te binden;

gelet op het bepaalde in artikel 3.1.3. van de Algemene Plaatselijke Verordening voor de gemeente Sittard-Geleen;

BESLUITEN:

vast te stellen:

“Nadere regels ter uitvoering van artikel 3.1.3 APV.”

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze nadere regels wordt verstaan onder:

1.

Inrichting:

een seksinrichting en een escortbedrijf;

2.

Seksinrichting:

de inrichting als bedoeld in artikel 3.1.1., onder c, APV, waaronder begrepen ook een prostitutiebedrijf;

3

Escortbedrijf:

het bedrijf als bedoeld in artikel 3.1.1, onder d, APV;

4.

Exploitant:

de exploitant als bedoeld in artikel 3.1.1., onder f, APV;

5.

Beheerder:

de beheerder als bedoeld in artikel 3.1.1., onder g, APV;

6.

Bouwwerk:

een bouwwerk als bedoeld in artikel 1.1 van de in de gemeente Sittard-Geleen vigerende Bouwverordening(en);

7.

Werkruimte:

de verblijfsruimte waar de feitelijke seksuele dienstverlening plaatsvindt;

8.

Verblijfsruimte:

een besloten ruimte, bestemd voor het verblijven van mensen;

9.

Bouwbesluit:

het Besluit als bedoeld in artikel 2 Woningwet houdende de technische voorschriften omtrent het bouwen van bouwwerken en de staat van bestaande bouwwerken;

10.

Bouwverordening:

de in de gemeente Sittard-Geleen vigerende Bouwverordening(en) door de gemeentera(a)d(en) vastgesteld.

Paragraaf 2 Inrichtingseisen

Artikel 2. Inrichtingseisen prostitutiebedrijven

  • 1.

    Tot een prostitutiebedrijf moeten tenminste behoren:

  • a..

    een of meer werkruimten;

  • b.

    een keuken;

  • c.

    een kleedkamer met een afsluitbare hang-/legkast;

  • d.

    een verblijfsruimte ingericht als dagverblijf met een oppervlakte van ten minste 3,6 m x 3,6 m.

  • 2.

    Samenvoeging van de keuken en het dagverblijf, dan wel de kleedkamer en het dagverblijf, is toegestaan als daarmee, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een gelij-k-waardige situatie wordt bereikt.

  • 3.

    Het dagverblijf, de keuken en de kleedkamer mogen niet voor prostitutie - doeleinden worden gebruikt.

  • 4.

    Elke werkruimte moet voorzien zijn van een wasbak (dan wel andere wasgelegenheid) met warm en koud stromend water, een afsluitbare hang/leg kast en een vloeroppervlakte hebben van ten minste 9 m2.

  • 5.

    In een prostitutiebedrijf moet uitsluitend ten behoeve van de prostitu(e)e en het overige personeel tenminste éé n toiletruimte en één badruimte aanwezig zijn.

Artikel 3. Overige voorzieningen prostitutiebedrijven

De werkruimten van een prostitutiebedrijf moeten gedurende de aanwezigheid van de prostitué(e), hetzij door daglicht, hetzij door kunstlicht, hetzij door beide, voldoende en doelmatig zijn verlicht.

Artikel 4. Vei1igheidsvoorzieningen prostitué(e)

  • 1.

    Iedere werkruimte dient voorzien te zijn van een zogenaamd stil alarm.

  • 2.

    De toegangsdeur van een werkruimte mag niet van binnen uit afsluitbaar zijn.

  • 3.

    Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing indien een toe-gangsdeur van een werkruimte is gelegen aan de weg.

Paragraaf 3. Brandveiligheidseisen prostitutiebedrijven

Artikel 5. Brandveiligheidsvoorschriften

Een prostitutiebedrijf dient te voldoen aan de desbetreffende eisen gesteld in het Bouwbesluit en de Bouwverordening (gebruiksvergunning).

Paragraaf 4. Gebruiks- gedrags- en gezondheidsvoorschriften

Artikel 6. Algemeen

De exploitant van een seksinrichting of escortbedrijf is verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid, de hygiëne en de bescherming van de gezondheid van de in de inrichting of het bedrijf werkzame prostitué(e), alsmede de bescherming van de volksgezond-heid

Artikel 7. Technische Hygiënezorg

  • 1.

    De exploitant van een seksinrichting dient er voor zorg te dragen dat de inrichting voldoet aan de hygiëne - eisen die door de GGD worden gesteld, zoals vermeld in het hygiëne protocol GGD - en Limburg.

  • 2.

    De exploitant verleent aan de GGD toegang tot de seksinrichting en werkt mee aan het bezoek van de medewerker van de GGD die jaarlijks een technische - hygiëne inspectie uitvoert. Van deze hygiëne - inspectie wordt door de GGD een rapport gemaakt hetgeen wordt toegezonden aan de exploitant. Een afschrift van dit rapport wordt aan de gemeente gezonden.

Artikel 8. Preventie

  • 1.

    De exploitant van een inrichting verleent de GGD toegang tot de inrichting en verleent medewerking aan preventieactiviteiten van de GGD gericht op verbetering van de gezondheidssituatie van de bij hem werkzame prostitué(e)s.

  • 2.

    De exploitant van een inrichting voert een “veilig seks beleid”. Hij ziet erop toe dat er geen onveilige seks wordt aangeboden en dat veilige seks wordt bewerkstelligd.

  • 3.

    De exploitant van een inrichting draagt zorg voor verspreiding onder de bij hem werkzame prostitué(e)s van voor hen toegankelijk en in begrijpelijke taal geschreven voorlichtings- en informatiemateriaal, over gezondheidsrisico’s van hun werk, m.n. seksueel overdraagbare aandoeningen, en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van gezondheidszorg- en hulpverleningsinstellingen.

  • 4.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf of escortbedrijf dient zorg te dragen voor een lijst van hulpverleningsinstanties en belangenverenigingen voor prostitué(e)s die voor de werkzame prostitué(e)s steeds toegankelijk is.

  • 5.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf stelt huisregels op om de klant te informeren over de toepassing van “veilig sekstechnieken” en het in de huisregels beschreven zelfbeschik-kingsrecht van de prostitué(e)s. De huisregels dienen op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats opgehangen te worden.

  • 6.

    In de onder lid 5 bedoelde huisregels wordt in ieder geval opgenomen:

  • a.

    de prostitué(e) mag klanten weigeren;

  • b.

    de prostitué(e) is niet verplicht als daarom wordt verzocht met de klant alcoholhoudende dranken te drinken en andere verdovende middelen te gebruikten;

  • c.

    de prostitué(e) is niet verplicht om, als daarom wordt verzocht, zonder gebruik van een condoom te werken;

  • 7.

    De huisregels genoemd in het vorige lid gelden ten minste ook voor ieder escortbedrijf.

  • 8.

    De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats actueel foldermateriaal ten aanzien van veilige seks en seksueel overdraag-bare aandoeningen (SOA) ter inzage lig-gen.

  • 9.

    De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in de inrichting te allen tijde voldoende wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn.

Artikel 9. Geneeskundig onderzoek

  • 1.

    De exploitant van een prostitutiebedrijf en escortbedrijf stelt de bij hem werkzame prostitué(e) in de gelegenheid zich vier keer per jaar op seksueel overdraagbare aandoe-ningen en overige aan het beroep gerelateerde klachten bij de GGD of bij een bij de GGD bekende arts geneeskundig te laten onderzoeken.

  • 2.

    Indien het in het vorige lid bedoelde onderzoek door een andere arts wordt verricht meldt de -exploitant de GGD schriftelijk naam en adres van die arts.

Paragraaf 5. Overige verplichtingen van exploitant en beheerder

Artikel 10. Leeftijdsgrens bezoekers

De exploitant mag gedurende de uren dat de inrichting geopend is geen personen jonger dan 16 jaar in zijn inrichting toelaten.

Artikel 11. Bewoningsverbod prostitutiebedrijf

  • 1.

    Het is verboden om het gedeelte van een gebouw dat door de exploitant bestemd is als prostitutiebedrijf als woonruimte in gebruik te nemen dan wel daarin te overnachten.

  • 2.

    - De exploitant is verplicht op het bepaalde in het vorige lid toezicht uit te oefenen.

Artikel 12. Verboden reclame

Het is verboden voor een prostitutiebedrijf of escortbedrijf reclame te maken waarbij de garantie wordt gegeven of op andere wijze wordt aangegeven dat de in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf werkzame prostitué(e)s vrij zijn van seksueel overdraagba-re aandoeningen.

Artikel 13. Escortbedrijf

De exploitant van een escortbedrijf is verplicht aan de gemeente door te geven onder welke telefoonnummers het bedrijf haar diensten aanbiedt.

Paragraaf 6. Slotbepaling

Artikel 14. Slotbepaling

Deze nadere regels treden in werking met ingang van de eerste dag na die waarop dit besluit bekend is gemaakt-

Burgemeester en Wethouders van Sittard-Geleen,

Bijlage II: APV

Hoofdstuk 3 Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

Paragraaf 1 Begripsomschrijvingen

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a.

    prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • b.

    prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

  • c.

    inrichting: een seksinrichting en een escortbedrijf;

  • d.

    seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf – waaronder begrepen een erotische-massagesalon - , een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

  • e.

    escortbedrijf: is een bedrijf gevoerd door een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt, die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;

  • f.

    sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd;

  • g.

    exploitant: de natuurlijke persoon of, indien de aanvraag is gedaan door een rechtspersoon of rechtspersonen, de in het aanvraagformulier aangewezen tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon, die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert;

  • h.

    beheerder: de natuurlijke persoon die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent in een seksinrichting of escortbedrijf;

  • i.

    bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:

  • 1.

    de exploitant;

  • 2.

    de beheerder;

  • 3.

    de prostituee;

  • 4.

    het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;

  • 5.

    toezichthouders als bedoeld in artikel 6.2, tweede lid;

  • 6.

    andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Burgemeester en wethouders kunnen ter bescherming van de in artikel 3.3.2 genoemde belangen nadere regels vaststellen.

Paragraaf 2 Seksinrichtingen, straatprostitutie, sekswinkels en dergelijke

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    De aanvraag daartoe dient te geschieden door middel van een door het bevoegd bestuursorgaan vastgesteld formulier.

  • 3.

    In de aanvraag om een vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      de aard van de inrichting;

    • d.

      de locatie van de inrichting.

  • 4.

    De vergunning wordt uitsluitend verleend aan de exploitant. Zij is persoonsgebonden en kan niet worden overgedragen.

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

    • a.

      staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;

    • b.

      zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en

    • c.

      heeft de leeftijd van éénentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Naast de gestelde eisen in het eerste lid, is de exploitant en de beheerder niet:

    • a.

      met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

    • b.

      binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

    • c.

      binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

      • 1.

        bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

      • 2.

        de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a, 252, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426 of 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

      • 3.

        de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

      • 4.

        de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

      • 5.

        de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen; beveiligingsorganisaties en recherchebureaus;

      • 6.

        de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:

    • a.

      vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

    • b.

      een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

    • a.

      bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

    • b.

      bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    De exploitant of de beheerder is binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste één maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem terzake geen verwijt treft.

Artikel 3.2.3 Sluitingstijden

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • a.

      op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 en 07.00 uur;

    • b.

      op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 en 07.00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het bevoegd bestuursorgaan door middel van een vergunningvoorschrift als bedoeld in artikel 1.4 voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.

  • 3.

    Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat die inrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3.2.4, gesloten dient te zijn.

  • 4.

    Het in het eerste, tweede en derde lid bepaalde geldt niet voorzover in de daarin geregelde onderwerpen wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting

  • 1.

    Met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, kan het bevoegd bestuursorgaan:

    • a.

      tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3.2.3, eerste of tweede lid, geldende sluitingsuren vaststellen;

    • b.

      van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet voor een bepaalde termijn de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht, maakt het bevoegd bestuursorgaan het in het eerste lid bedoelde besluit openbaar bekend overeenkomstig artikel 3:42 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning

Onverminderd het bepaalde in artikel 1.6 kan het bevoegde bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen of in geval van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3, de vergunning intrekken.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

  • 1.

    Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant of beheerder in de seksinrichting aanwezig is.

  • 2.

    De exploitant en de beheerder zijn verplicht er voortdurend op toe te zien dat in de inrichting:

    • a.

      geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie;

    • b.

      geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

  • 1.

    Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, op en/of aan de openbare weg te trachten als prostituee de aandacht van passanten op zich te vestigen.

  • 2.

    Met het oog op de naleving van het in het eerste lid gestelde verbod, kan door politieambtenaren het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in door burgemeester en wethouders in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

  • 1.

    Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch-pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:

    • a.

      indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;

    • b.

      anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet.

Paragraaf 3 Beslissingstermijn; weigeringsgronden; nadere regels

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1.2 neemt het bevoegd bestuursorgaan een beslissing op de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.

  • 2.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn beslissing voor ten hoogste twaalf weken verdagen.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, wordt geweigerd indien:

    • a.

      de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3.2.2 gestelde eisen;

    • b.

      de vestiging of de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening;

    • c.

      er aanwijzingen zijn dat in de inrichting personen werkzaam (zullen) zijn in strijd met artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht, of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • 2.

    De vergunning bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3.2.6, eerste lid, kan worden geweigerd:

    • a.

      in het belang van de openbare orde;

    • b.

      in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;

    • c.

      in het belang van het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

    • d.

      in het belang van de veiligheid van personen of goederen;

    • e.

      in het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid;

    • f.

      in het belang van de gezondheid of zedelijkheid;

    • g.

      in het belang van de arbeidsomstandigheden van de prostituee;

    • h.

      niet voldaan is aan het gestelde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3.

Paragraaf 4 Beëindiging exploitatie; wijziging beheer; vervallen vergunning

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

  • 1.

    Indien de beheerder het beheer in de inrichting feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week na de feitelijke beëindiging van het beheer schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.

  • 2.

    Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant heeft besloten de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

De vergunning vervalt:

  • a.

    zodra de ingevolge artikel 3.2.1 op de vergunning vermelde exploitant, de exploitatie van de inrichting feitelijk heeft beëindigd;

  • b.

    er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

  • c.

    indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

  • d.

    indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

Paragraaf 5 Overgangsbepaling

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

  • 1.

    Op het exploiteren van een bestaande inrichting is het gestelde in artikel 3.2.1, eerste lid, niet van toepassing:

  • a.

    gedurende 12 weken na het in werking treden daarvan;

  • b.

    na afloop van de onder a gestelde termijn, indien de exploitant binnen deze termijn een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, heeft ingediend, totdat op die aanvraag door het bevoegd bestuursorgaan een besluit is genomen.

  • 2.

    Gedurende de periode bedoeld in het eerste lid, kan het bevoegd bestuursorgaan met het oog op de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen de exploitant aanschrijven tot het treffen van in die aanschrijving vermelde voorzieningen.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid onder a is, voor zover het betreft de eerste vergunningaanvraag van een op het moment van inwerkingtreding van deze verordening feitelijk in exploitatie zijnde inrichting, het gestelde in artikel 3.2.2 tweede lid, onder c, met betrekking tot de Wet arbeid vreemdelingen niet van toepassing tenzij ten aanzien van de vergunningsaanvrager binnen twee jaar voor inwerkingtreding van deze verordening een proces-verbaal ter zake een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen is opgemaakt.

Bijlage III: Toelichting APV

Algemene toelichting hoofdstuk 3, Seksinrichtingen, sekswinkels, straatprostitutie e.d.

1. Verordenende bevoegdheid van gemeenten

Volgens artikel 250a van het Wetboek van Strafrecht is het exploiteren van prostitutie niet langer in algemene zin, maar nog slechts in bepaalde omstandigheden strafbaar. Over de vormen van exploitatie van prostitutie die niet langer strafbaar zijn, is geen nadere formele wetgeving vastgesteld. De gemeentelijke bevoegdheid om daarover bij verordening voorschriften vast te stellen, heeft daardoor een autonoom karakter: bij gebrek aan nadere formele regelgeving, zijn gemeenten immers niet verplicht om ter uitvoering daarvan bij (medebewinds-)verordening regels vast te stellen. Hoewel autonoom, mag de verordenende bevoegdheid echter uitsluitend worden aangewend ‘ter regeling en bestuur inzake de huishouding van de gemeente’: blijkens artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet moeten gemeenten zich daarbij namelijk beperken tot de behartiging van belangen die zijn aan te merken als gemeentelijke belangen.

Dit hoofdstuk van de APV is echter niet uitsluitend gebaseerd op artikel 149 Gemeentewet, maar – voorzover het betrekking heeft op prostitutie – tevens op artikel 151a Gemeentewet.

Bij artikel 19, derde lid, van de Grondwet kan de vrije keuze van arbeid worden onderscheiden van de uitoefening daarvan. Ter waarborging van een maatschappelijk verantwoorde arbeidsuitoefening leggen tal van vergunningsvoorschriften daaraan beperkingen op (in het belang van kwaliteitsbewaking, de bescherming van de cliënt, de bescherming van de werknemer tegen gevaar en exploitatie, de bescherming van de omgeving tegen gevaar en overlast en dergelijke). Deze voorschriften hebben niet als motief het beperken van de vrijheid van arbeidskeuze en dienen dan ook niet te worden beschouwd als beperking daarvan. Desalniettemin mogen deze voorschriften – ook al liggen daaraan andere motieven ten grondslag – niet zo ver strekken dat de vrije arbeidskeuze daardoor impliciet illusoir wordt. De conclusie is dan ook gerechtvaardigd dat gemeenten, bijvoorbeeld aan het beroep van bordeelhoud(st)er of van prostituee, beperkingen mogen opleggen ter ‘regeling en bestuur van de gemeentelijke huishouding’: in het belang van de openbare orde, de voorkoming of beperking van overlast, de bescherming van de woon- en leefomgeving en dergelijke.

Gebod of verbod; vergunning of ontheffing

Gemeenten die (exploitatie van) prostitutie willen reguleren en daartoe bij verordening vergunningsvoorschriften willen vaststellen, kunnen dat doen in de vorm van geboden of verboden.

De keuze voor gebodsbepalingen ligt in de rede, indien de gemeente wenst te volstaan met repressief toezicht en niet de behoefte heeft op (exploitatie van) prostitutie preventief toezicht uit te oefenen. In dat geval moeten bij (exploitatie van) prostitutie de voorschriften in acht worden genomen die de gemeente daarover heeft vastgesteld, maar is daarvoor geen nadere voorafgaande toestemming van gemeentewege vereist. Gebodsbepalingen hebben onder meer als voordeel dat de bestuurslasten relatief beperkt zijn: nadat de gemeente de regels ‘eenmalig’ heeft vastgesteld, beperkt zij zich tot het uitoefenen van toezicht op de naleving daarvan.

De keuze voor verbodsbepalingen ligt in de rede, indien de gemeente wel de behoefte voelt om niet alleen repressief maar ook preventief toezicht uit te oefenen. In dat geval moeten vanzelfsprekend eveneens de voorschriften worden nageleefd die de gemeente over (exploitatie van) prostitutie heeft vastgesteld, maar is daarvoor bovendien de voorafgaande toestemming van de gemeente vereist.

Dit toestemmingsvereiste kan gestalte worden gegeven door (in de verbodsbepaling) een vergunning- of een ontheffingplicht op te nemen. Een vergunningplicht is op zijn plaats, indien de te reguleren activiteit op zichzelf niet als ontoelaatbaar wordt beschouwd maar het wenselijk wordt geacht dat daarop voorafgaand toezicht kan worden uitgeoefend. Verboden is in dat geval niet de activiteit zelf, maar het verrichten daarvan zonder toestemming (vergunning). Een ontheffingsplicht is op zijn plaats, indien de te reguleren activiteit op zichzelf als ontoelaatbaar wordt beschouwd maar het wenselijk wordt geacht de mogelijkheid te behouden om die, indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen, toch te laten plaatsvinden. Verboden is in dat geval de activiteit zelf, zij het dat daarvoor bij wijze van uitzondering toestemming (ontheffing) kan worden verleend.

Aan de opheffing van het algemeen bordeelverbod ligt de gedachte ten grondslag, dat (exploitatie van) prostitutie voortaan op zichzelf als een toelaatbare activiteit moet worden beschouwd en slechts strafbaar is indien er sprake is van onvrijwilligheid of van betrokkenheid van minderjarige dan wel illegale prostituees. Omdat de bepalingen van hoofdstuk 3 zich richten op het reguleren van eerstgenoemde, niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie, is daarin gekozen voor de vergunningfiguur.

2. Vormen van (exploitatie van) prostitutie

Prostitutie wordt in tal van vormen uitgeoefend en geëxploiteerd. Een aantal van die vormen kan worden onderscheiden, naar gelang de mate waarin de prostituee daarbij zelfstandig werkzaam is.

Bij prostitutie die wordt uitgeoefend in een daarvoor ingerichte ruimte en in dienstverband (seksclubs, bordelen, privéhuizen en dergelijke), is de invloed van de exploitant naar verhouding het grootst. In de inrichting bepalen zij de ‘huisregels’ voor de prostituee, die bijvoorbeeld kunnen uiteenlopen van verplicht condoomgebruik tot de onmogelijkheid voor de prostituee om onveilig seksueel contact te weigeren. Bij deze vorm van prostitutie wordt de hoogte van de inkomsten van de exploitant rechtstreeks beïnvloed door het aantal klanten.

Bij prostitutie die wordt uitgeoefend in een daarvoor ingerichte ruimte maar niet in dienstverband (kamerverhuurbedrijven, raamprostitutiebedrijven, prostitutiehotels en dergelijke), is sprake van een geringere invloed van de exploitant en van een minder direct verband tussen het aantal klanten en de inkomsten van de exploitant. Meestal beperkt de rol van de exploitant zich tot het verhuren van ‘ramen’, en bestaat tussen exploitant en prostituee alleen een huurovereenkomst. De prostituee werkt in hoge mate zelfstandig (en voor zichzelf), al kan die zelfstandigheid worden beperkt door andere omstandigheden zoals een afhankelijkheid van de exploitant of een (slechte) eigen financiële situatie.

Bij prostitutie die wordt uitgeoefend buiten een daarvoor ingerichte ruimte maar wel in dienstverband

(escortbedrijven en dergelijke), geldt weer wel dat het aantal klanten rechtstreeks van invloed is op de inkomsten van de exploitant. De prostituee werkt daarbij echter niet in het bedrijf van de exploitant, maar in een hotel of bij klanten thuis. De bemoeienis van de exploitant met de werkwijze van de prostituee is daardoor relatief gering.

Bij prostitutie die wordt uitgeoefend buiten een daarvoor ingerichte ruimte en niet in dienstverband (straatprostitutie, thuiswerk en dergelijke) is de zelfstandigheid van de prostituee doorgaans het grootst. Straatprostituees werven hun klanten op de openbare weg. Thuiswerk(st)ers adverteren soms in bladen, maar beschikken vaak ook over een vaste klantenkring die zich uitbreidt langs informele weg. Op zichzelf zijn zij in staat zelf ‘de regels te bepalen’. Maar doordat de onderhandelingen tussen klant en prostituee in korte tijd moeten worden afgerond en de werksituatie vaak onveilig is, is de machtspositie van klanten relatief sterk. Die wordt nog versterkt doordat straatprostituees veelal drugs gebruiken; de noodzaak om hun verslaving te bekostigen, kan verder afbreuk doen aan hun onderhandelingspositie.

Genoemde vormen van (exploitatie van) prostitutie onderscheiden zich niet alleen voor wat betreft de zelfstandigheid van de prostituee, maar ook voor wat betreft de invloed op de openbare ruimte van elk van die vormen. Zo behoeft bijvoorbeeld geen betoog, dat van ‘zichtbare’ vormen (straat- en raamprostitutie) een veel sterkere uitstraling op de woon- en leefomgeving uitgaat dan van club- of escortprostitutie. Wel kan worden opgemerkt dat omdat raamprostitutie meer zichtbaar is, wel betere controlemogelijkheden voorhanden zijn. Het ligt dan ook in de rede dat dit onderscheid in het gemeentelijk prostitutiebeleid tot uitdrukking zal komen.

Bevoegdheden opsporingsambtenaren en toezichthouders

Dit hoofdstuk bevat geen bepalingen over opsporingsambtenaren en toezichthouders. Hun bevoegdheden zijn geregeld in hoofdstuk 6 van de APV en in de artikelen 5:11 tot en met 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Gemeenten die in de vergunning nadere voorschriften opnemen met daarin eisen ten aanzien van (volks)gezondheid en hygiëne waarvan de controle het best kan geschieden door GGD-artsen, kunnen desgewenst deze functionarissen als toezichthouder aanwijzen. Hierbij kan wel worden opgemerkt dat er spanning kan ontstaan tussen de functie van vertrouwenspersoon en de taak als toezichthouder. Op die manier kunnen zij de bevoegdheden verkrijgen die voor adequate controle noodzakelijk zijn.

Jurisprudentie Doelstellingen van (gemeentelijk) prostitutiebeleid

Nulbeleid. "Bescherming openbare zeden" in bestemmingsplan is geen motief.LJN-nr. AE2838, JG 02.0108 m.nt. A.L. Esveld.

Planologische voorwaarden voor de vestiging van bordelen toegestaan, ook al zouden deze de vestiging van een prostitutiebedrijf op een bepaalde plaats feitelijk onmogelijk maken. LJN-nr. AN9215, JG 04.0077 m.nt. A.L. Esveld.

De omstandigheid dat de prostituees in afwachting van een beslissing op de aanvraag rechtmatig in Nederland verblijven maakt niet dat zij in dat stadium aan de zogenoemde Associatieovereenkomsten aanspraak kunnen ontlenen om arbeid als zelfstandige te mogen verrichten. LJN-nr. AO3839, JG 04.0112 m.nt. A.L. Esveld.

In een nota opgenomen ruimtelijke relevante criteria zijn voldoende voor de onderbouwing van gebruiksbepalingen behorend bij een bestemmingsplan die het gebruik als bordeel beperken. Een erotische massagesalon is een seksinrichting en kan worden aangemerkt als een prostitutiebedrijf. LJN-nr. AQ8750, JG oktober 2004 m.nt. A.L. Esveld.

Artikel 3.1.1 Begripsomschrijvingen

Prostitutie en prostituee(onder a en b)

Deze omschrijving van het begrip ‘prostitutie’ is afgeleid van de definitie in artikel 250a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Om taalkundige redenen zijn de termen ‘derde’ en ‘betaling’ uit de definitie in het Wetboek van Strafrecht in deze definitie vervangen door respectievelijk ‘ander’ en ‘vergoeding’.

Inrichting (onder c)

Daar waar in deze verordening het woord inrichting staat vermeld worden alle in dit hoofdstuk genoemde vergunningplichtige inrichtingen bedoeld en dit zijn de seksinrichtingen en de escortbedrijven.

Seksinrichting (onder d)

Het begrip seksinrichting is het centrale begrip voor deze verordening. Seksinrichtingen zijn er in verschillende varianten. Daarom is in deze definitie bewust gekozen voor een algemene omschrijving. Die omschrijving sluit aan bij het spraakgebruik en in diverse rechterlijke uitspraken gehanteerde definities (zie onder andere: Pres. Rb Amsterdam 24 januari 1997; Awb 96/12338 GEMWT; niet gepubliceerd). ‘Seksinrichting’ als hier omschreven (en vergunningplichtig uit hoofde van artikel 3.2.1, eerste lid) zijn inrichtingen waarin op bedrijfsmatige wijze seksuele diensten worden verleend, dan wel waarin deze diensten in een zodanige omvang en met een zodanige frequentie worden aangeboden dat die als bedrijfsmatig kunnen worden aangemerkt. Deze constructie (alsof het bedrijfsmatig was) komt ook voor in de Wet milieubeheer.

In de definitie is gekozen voor de term ‘besloten ruimte’, omdat dit meer omvat dan het begrip ‘gebouw’. Onder besloten ruimte worden ook begrepen een vaar- of een voertuig. Het bijvoeglijk naamwoord ‘besloten’ duidt erop dat de ruimte zich niet in de open lucht bevindt. Het moet dus gaan om een overdekt en geheel of gedeeltelijk door wanden omsloten ruimte, die al dan niet met enige beperking voor het publiek toegankelijk is.

Veel voorkomende vormen van seksinrichtingen zijn in deze omschrijving uitdrukkelijk genoemd. Dit om iedere discussie over de vraag of dit type inrichting als seksinrichting dient te worden aangemerkt, te voorkomen. Dit zijn: (raam)prostitutiebedrijven, erotische-massagesalons, seksbioscopen, seksautomatenhallen, sekstheaters of parenclubs. Sommige van deze begrippen behoeven wellicht nadere toelichting. Onder een prostitutiebedrijf worden niet alleen bordelen en clubs begrepen, maar ook andere ruimten waarin prostitutie plaatsvindt, zoals zogenaamde prostitutiehotels die speciaal aan prostituees voor korte tijd kamers verhuren. Onder raamprostitutiebedrijf dient te worden verstaan een inrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee tracht de aandacht van passanten op zich te vestigen. Een seksbioscoop is een inrichting waarin hoofdzakelijk vertoningen van erotisch-pornografische aard worden gegeven door middel van audiovisuele apparatuur. Dit is in afwijking van een seksautomatenhal, waarin dergelijke vertoningen van erotisch-pornografische aard worden gegeven door middel van automaten en van een sekstheater, waarin deze vertoningen anders dan door middel van audiovisuele apparatuur of automaten – met andere woorden ‘live’ – worden gepresenteerd. Voor zowel de seksbioscoop, de seksautomatenhal als het sekstheater geldt dat daarin hoofdzakelijk voorstellingen van erotisch-pornografische aard worden gegeven. Een café bijvoorbeeld, waarin incidenteel een striptease-optreden plaatsvindt, dient derhalve niet als ‘sekstheater’ te worden aangemerkt. Zo’n optreden moet echter worden beschouwd als een evenement (een ‘voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak’), waarvoor volgens artikel 2.2.2 vergunning van de burgemeester vereist is.

Escortbedrijf (onder e)

Een escortbedrijf is een bedrijf dat – meestal telefonisch – bemiddelt tussen klanten en prostituees. De prostituee bezoekt de klant, of gaat met de klant naar een andere plaats. Een escortbedrijf is geen inrichting. Het kan een kantoortje zijn, maar ook een telefooncentrale, of zelfs een website op Internet. Een escortbedrijf biedt de services actief aan door middel van advertenties en andere reclame-uitingen. Uiteraard kan er ook sprake zijn van een combinatie van een seksinrichting en een escortservice.

Sekswinkel (onder f)

De omschrijving van het begrip ‘sekswinkel’ is ontleend aan de Winkeltijdenwet. Ook in deze begripsomschrijving is bepaald dat hoofdzakelijk van verkoop van goederen van erotisch-pornografische aard sprake moet zijn. Zonder die aanduiding zouden immers vele tijdschriftenwinkels als sekswinkel moeten worden aangemerkt. In veel sekswinkels vindt naast de verkoop van seksartikelen ook (al dan niet in hoofdzaak) verhuur van pornovideobanden plaats. Om discussie tussen verkoop en verhuur te vermijden en om videotheken waar in hoofdzaak pornovideo’s worden verhuurd onder het regime van deze verordening te brengen is “dan wel verhuurd” in deze bepaling opgenomen.

Op de openingstijden van sekswinkels is het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing. Een sekswinkel is geen ‘seksinrichting’ als hierboven omschreven; de exploitatie ervan is niet onderworpen aan de vergunningplicht van artikel 3.2.1, eerste lid. De vestiging van sekswinkels zal doorgaans afdoende kunnen worden gereguleerd langs de weg van het bestemmingsplan. Indien dat in aanvulling daarop (in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving) raadzaam wordt geacht, kan worden overwogen de exploitatie van sekswinkels te verbieden in aangewezen gebieden of delen van de gemeente en daartoe artikel 3.2.7 op te nemen. Indien wordt afgezien van het opnemen van artikel 3.2.7 kan onderdeel e in artikel 3.1.1 achterwege worden gelaten en komt de titel van afdeling 2 ‘Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke’ te luiden.

Exploitant (onder g)

In deze verordening worden aan de exploitant (en beheerder) een aantal verplichtingen opgelegd waar hij als natuurlijke persoon aan moet voldoen. Hoewel een vergunning door een rechtspersoon kan worden aangevraagd zal de vergunning altijd op naam van de in het aanvraagformulier aangewezen tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijke persoon worden verleend.

Bezoeker (onder h)

Het behoeft geen betoog dat, tegen de achtergrond van de bij of krachtens de artikelen 3.2.3 of 3.2.4 vastgestelde sluitingsuren, niet alle in de inrichting aanwezige personen als ‘bezoeker’ moeten worden aangemerkt.

Van het begrip ‘bezoeker’ zijn behalve de exploitant(en), de beheerder(s), de prostituees en de personeelsleden van de exploitant, tevens toezichthouders en opsporingsambtenaren uitgezonderd, alsmede andere personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is (hierbij valt te denken aan personen die de inrichting moeten kunnen betreden voor het leveren van goederen, of voor het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden).

Jurisprudentie

Een bordeel is een voor publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174 lid 1, van de Gemeentewet. Een bordeel past niet in de functie woonbebouwing. LJN-nr. AE5853, JG. 03.0062, m. nt. A.L. Esveld.

Prostitutiebedrijf is een voor publiek openstaand gebouw. Strijd met het bestemmingsplan als weigeringgrond aanvaard. Exploitatie van het prostitutiebedrijf past niet in het bestaand woonklimaat. LJN-nr. AH9858, JG 03.0194, m. nt. A.L. Esveld.

Parenclub in woning niet toegestaan wegens strijd met bestemmingsplan. LJN-nr. AE6669, JG 03.0024, m. nt. A.L. Esveld.

Een parenclub met erotisch café levert niet meer overlast op dan een relaxbedrijf met horeca. Bestemmingsplan als weigeringgrond in de APV aanvaard. LJN-nr.AF9857, JG 04.0111, m. nt. A.L. Esveld.

In een nota opgenomen ruimtelijke relevante criteria zijn voldoende voor de onderbouwing van gebruiksbepalingen behorend bij een bestemmingsplan die het gebruik als bordeel beperken. Een erotische massagesalon is een seksinrichting en kan worden aangemerkt als een prostitutiebedrijf. LJN-nr. AQ8750, JG oktober 2004 m.nt. A.L. Esveld.

Artikel 3.1.2 Bevoegd bestuursorgaan

De artikelen 160 en 174 van de Gemeentewet maken deze bevoegdheidsafbakening noodzakelijk. Volgens artikel 160 is het college van burgemeester en wethouders belast met de uitvoering van raadsbesluiten (waaronder autonome verordeningen als deze) tenzij bij of krachtens de wet de burgemeester daarmee is belast. Dit laatste doet zich hier voor: artikel 174 belast de burgemeester namelijk met ‘het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden, alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven’ (eerste lid) en met ‘de uitvoering van verordeningen voorzover deze betrekking hebben op het in het eerste lid bedoelde toezicht’ (derde lid).

In veruit de meeste gevallen dient de burgemeester derhalve te worden aangemerkt als het bevoegde bestuursorgaan. Zijn bevoegdheid betreft namelijk de voor het publiek openstaande gebouwen en de openbare samenkomsten en vermakelijkheden. In de definitie van seksinrichtingen is echter het ruimere begrip ‘ruimte’ opgenomen. Dat betekent dat het college bevoegd is als het gaat om met name de vaar- en voertuigen. Ook is het college bevoegd als het gaat om escortbedrijven. Het gebruik van de openbare weg, waarbij in dit verband met name gedacht moet worden aan de aanwijzing van tippelzones, is een bevoegdheid van het college. Om deze afbakening – waar aan de orde – niet steeds opnieuw volledig te moeten weergeven, is in hoofdstuk 3 het begrip ‘bevoegd bestuursorgaan’ gehanteerd en is dat in artikel 3.1.2 eenmalig gedefinieerd.

Van de specifieke aard van de seksinrichting is afhankelijk wie in een concreet geval bevoegd is: het college of de burgemeester. Aangezien van onbevoegd genomen besluiten vernietiging in de rede ligt, moet deze vraag met zorgvuldigheid worden beantwoord.

Op grond van artikel 168, eerste lid, van de Gemeentewet kan het college één of meer van zijn bevoegdheden opdragen aan één of meer van zijn leden. Het gaat hierbij om mandaat: de opgedragen bevoegdheid wordt uitgeoefend uit naam en onder verantwoordelijkheid van het college (tweede lid), dat daarover bovendien aanwijzingen kan geven (derde lid). Om de uitvoering van het gemeentelijk prostitutiebeleid zoveel mogelijk te stroomlijnen, zou het college zijn bevoegdheid ter zake kunnen mandateren aan de burgemeester. Dit doet er niet aan af dat goed moet worden bezien, of een concreet te nemen besluit een besluit van de burgemeester zelf of van het college is.

Jurisprudentie

Blijkens ARRS 27 augustus 1993 (NJB 1993, 40, p. 493-494; JG 94.0053, moet een raamprostitutiebedrijf worden beschouwd als een voor publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174, eerste lid, van de Gemeentewet, ten aanzien waarvan mitsdien de burgemeester exclusief bevoegdheid is , JG 94.0053.

Een bordeel is een voor publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174 lid 1, van de Gemeentewet. Een bordeel past niet in de functie woonbebouwing. LJN-nr. AE5853, JG. 03.0062, m. nt. A.L. Esveld.

Artikel 3.1.3 Nadere regels

Vergunningsvoorschriften die voor de exploitatie van alle (of bepaalde categorieën van) seksinrichtingen zouden moeten gelden, kunnen krachtens dit artikel door het college worden vastgesteld als algemeen verbindende voorschriften. Artikel 3.1.3 ziet dus op delegatie van regelgevende bevoegdheid als bedoeld in artikel 156, eerste lid, van de Gemeentewet. Vanzelfsprekend zijn de regels over de bekendmaking van algemeen verbindende voorschriften hierbij van overeenkomstige toepassing.

Ook kan het bevoegde bestuursorgaan zelf (nogmaals: meestal de burgemeester) over zijn bevoegdheid beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb. Evenals algemeen verbindende voorschriften nopen beleidsregels het bevoegd bestuursorgaan eveneens tot het volgen van een vaste gedragslijn bij het toepassen van de desbetreffende bevoegdheid, zij het niet onder alle omstandigheden: gelet op artikel 4:84 van de Awb moet het bevoegd bestuursorgaan namelijk handelen overeenkomstig de beleidsregel ‘tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen’. Indien het wenselijk wordt geacht om een bevoegdheid als regel op een bepaalde wijze toe te passen, maar in bijzondere gevallen anders te kunnen besluiten, ligt het dus in de rede daarover geen ‘nadere regel’ maar een beleidsregel vast te stellen.

Artikel 3.2.1 Vergunningplicht

Eerste lid

Zoals uiteengezet in de Algemene toelichting hoofdstuk 3 onder 2, is er hier voor gekozen de exploitatie van seksinrichtingen en escortbedrijven te reguleren door middel van de vergunningfiguur. Uit het eerste lid vloeit een voor de hele gemeente geldende vergunningplicht voort. Het wijzigen van de seksinrichting valt eveneens onder de vergunningplicht. Met het wijzigen wordt bedoeld een wijziging van welke aard dan ook. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan verandering van bouwkundige aard, het aantal exploitanten, de wijze van exploitatie en de naam van een of meerdere exploitanten. Dit is om te voorkomen dat de vergunning uit de pas loopt met de feitelijke situatie.

In de volgende leden wordt uiteengezet hoe de aanvraag dient te geschieden. Conform het bepaalde in 4:4 Awb kan het bevoegd bestuursorgaan een aanvraagformulier vaststellen.

Het is ook mogelijk om een gedifferentieerd vergunningstelsel vast te stellen, indien de lokale omstandigheden het wenselijk maken dat seksinrichtingen (alle, of bepaalde soorten) geografisch worden geconcentreerd. De mogelijkheid om – met vergunning – een seksinrichting te exploiteren, bestaat dan uitsluitend in daartoe aangewezen gebieden of delen van de gemeente en is voor het overige verboden. Zo’n beleid wordt veelal ingegeven door het belang van de openbare orde of van de woon- en leefomgeving: het concentreren van seksinrichtingen in bepaalde gebieden kan bijvoorbeeld gewenst zijn, om daarop met voldoende intensiteit toezicht te kunnen uitoefenen of om deze inrichtingen te weren uit woonwijken of andere gebieden die vanuit een oogpunt van woon- en leefomgeving ‘gevoelig’ zijn. Behalve ten aanzien van seksinrichtingen in het algemeen, kan een dergelijk beleid vanzelfsprekend ook worden gevoerd ten aanzien van een of meer vormen daarvan.

Als grondslag voor een (algemeen) concentratiebeleid, zou artikel 3.2.1 als volgt kunnen luiden:

Artikel 3.2.1 Seksinrichtingen

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan een seksinrichting te exploiteren of te wijzigen in door het college aangewezen gebieden of delen van de gemeente.

  • 2.

    Het is verboden een seksinrichting te exploiteren in andere gebieden of delen van de gemeente dan de in het eerste lid bedoelde.

  • 3.

    Het is verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag een escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen.

  • 4.

    In de aanvraag om en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder; en

    • c.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.

Ook kan, om de exploitatie van seksinrichtingen te reguleren vanuit het belang van openbare orde of van de woon- en leefomgeving, ervoor worden gekozen het aantal vergunningen dat kan worden verleend aan een maximum te binden. Zo’n maximumbeleid kan ‘zelfstandig’ worden toegepast, maar kan ook worden gehanteerd ter ondersteuning van genoemd concentratiebeleid: denkbaar is immers dat een maximumbeleid een waardevolle bijdrage kan leveren bij de bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gebieden die zijn aangewezen voor het exploiteren van seksinrichtingen. Indien de plaatselijke omstandigheden daartoe aanleiding geven, kan een maximum-beleid worden toegesneden op de uiteenlopende vormen van seksinrichtingen. Zo kan in een gemeente met het oog op de bescherming van de openbare orde en het woon- en leefklimaat beleid worden gevoerd waarin de vestiging van raamprostitutiebedrijven slechts in zeer beperkte mate, of zelfs in het geheel niet wordt toegestaan.

In een vergunningvoorschrift ten behoeve van een prostitutiebedrijf kan uiteraard ook het aantal werkzame prostituees worden gemaximeerd, waardoor de splitsing van ramen en/of werkruimten – in het verleden kwam dit met name voor bij raamprostitutie – kan worden voorkomen (ARRS 29 augustus 1989; Gst. 6901, 6 en JG 90.0003). Zie verder de toelichting bij artikel 3.3.2, tweede lid, onder a.

Vanzelfsprekend is het mogelijk exploitatievergunningen te verlenen voor een bepaalde duur, bijvoorbeeld 2 jaar, zodat periodiek het functioneren van inrichting(en) en/of het gemeentelijk beleid terzake kan worden geëvalueerd.

In deze bepaling is ervoor gekozen om escortbedrijven aan dezelfde vergunningplicht als seksinrichtingen te onderwerpen. Hierdoor wordt een eenduidige systematiek gehanteerd. De vergunning zal echter veel minder omvattend (kunnen) zijn, omdat de activiteiten van een escortbedrijf nu eenmaal niet in een inrichting plaatsvinden. De toetsing van de vergunningaanvraag zal zich derhalve veelal beperken tot de toetsing van de antecedenten van de exploitant en beheerder. Tegen die achtergrond is het denkbaar dat gemeenten voor escortbedrijven geen vergunningplicht, maar een meldingsplicht instellen.

Verificatieplicht Vreemdelingenwet 2000

In het kader van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient bij de aanvraag om een vergunning een verblijfsrechtelijke toets plaats te vinden alvorens tot vergunningverlening wordt overgegaan. Artikel 9, tweede lid, van de Vw 2000 schept een verplichting om desgevraagd bij een aanvraag voor een beschikking anders dan op grond van de Vw 2000, een document te overleggen waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Zie voor overige informatie over dit onderwerp onder het kopje Vreemdelingen onder de Algemene toelichting.

Tweede lid De ruime strekking van de in het eerste lid genoemde vergunningplicht laat vanzelfsprekend onverlet, dat het bevoegd bestuursorgaan zich aan de hand van een ingediende vergunningaanvraag een oordeel moet (kunnen) vormen over alle rechtstreeks bij het te nemen besluit betrokken belangen (artikel 3:4 van de Awb). Indiening en inontvangstname van een aanvraag staan dus nadrukkelijk in het teken van het vergaren van alle kennis over relevante feiten en betrokken belangen, die nodig is om tot een zorgvuldige afweging te kunnen komen.

In het tweede lid is bepaald dat in de aanvraag ten minste moet zijn vermeld wat de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf is en wie de exploitant en de beheerder zijn. Voor de beoordeling van de vergunningaanvraag en voor de ingevolge artikel 1.4 op te leggen vergunningsvoorschriften of beperkingen is de aard van de seksinrichting relevant. Het is van belang te weten of het om bijvoorbeeld een prostitutiebedrijf of een sekstheater gaat, of een combinatie. De vraag of vergunning kan worden verleend voor raamprostitutiebedrijven, wordt in de meeste gevallen strenger beoordeeld dan een andere seksinrichting. Raamprostitutiebedrijven hebben doorgaans een beduidend sterkere (nadelige) invloed op de openbare ruimte dan bijvoorbeeld clubs. Denkbaar is dat het bevoegd bestuursorgaan op een bepaalde locatie een prostitutiebedrijf toelaatbaar acht maar, ter bescherming van de woon- en leefomgeving of ter voorkoming van (verkeers)overlast, een raamprostitutiebedrijf niet of slechts in beperkte mate. In dat geval moet het bevoegd bestuursorgaan zich er bij beoordeling van de aanvraag van bewust (kunnen) zijn dat aan een te verlenen vergunning het voorschrift dient te worden verbonden dat het ter plaatse te exploiteren prostitutiebedrijf niet van zogenaamde vitrines of ramen respectievelijk slechts van een bepaald aantal vitrines mag zijn voorzien. Door wie de inrichting zal worden geëxploiteerd en beheerd is relevant, omdat deze personen niet van slecht levensgedrag mogen zijn en dienen te voldoen aan de eisen van zedelijk gedrag, zoals gesteld in artikel 3.2.2. De vergunningverlening is bovendien persoonsgebonden en niet overdraagbaar. Dit blijkt uit artikel 1.5.

Blijkens artikel 4:5, eerste lid, van de Awb kan het niet-overleggen van de in het tweede lid genoemde gegevens voor het bevoegd bestuursorgaan aanleiding zijn om - mits gelegenheid tot aanvulling is geboden - de aanvraag niet te behandelen. Het kan van meer gegevens wenselijk zijn om ze te kunnen hanteren als behandelingsvereiste als hier bedoeld; daartoe kan het tweede lid worden uitgebreid. Bij wijze van voorbeeld van een meer uitgebreid tweede lid, volgt hier de volgende alternatieve tekst:

  • 2.

    In de aanvraag om en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:

    • a.

      de persoonsgegevens van de exploitant;

    • b.

      de persoonsgegevens van de beheerder;

    • c.

      het aantal werkzame prostituees;

    • d.

      de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf;

    • e.

      de plaatselijke en kadastrale ligging van de seksinrichting door middel van een situatietekening met een schaal van tenminste 1:1000;

    • f.

      de plattegrond van de seksinrichting door middel van een tekening met een schaal van tenminste 1:100;

    • g.

      bewijs van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel; en

    • h.

      bewijs waaruit blijkt dat de exploitant gerechtigd is tot het gebruik van de ruimte bestemd voor de seksinrichting.

Ook kan - door het bevoegd bestuursorgaan - een nadere regel (als bedoeld in artikel 3.1.3) worden vastgesteld. Overwogen kan worden om, al dan niet per type seksinrichting, een aanvraagformulier vast te stellen als bedoeld in artikel 4:4 van de Awb.

Jurisprudentie

Parenclub in woning niet toegestaan wegens strijd met bestemmingsplan. LJN-nr. AE6669, JG 03.0024, m. nt. A.L. Esveld.

Bouwvergunning mag op grond van planologische uitstraling niet worden geweigerd (bestemming prostitutie), de exploitatie van raambordelen is daartegen uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet toegestaan. LJN-nr. AK4053, JG 03.0195, m. nt. A.L. Esveld.

Planologische voorwaarden voor de vestiging van bordelen toegestaan, ook al zouden deze de vestiging van een prostitutiebedrijf op een bepaalde plaats feitelijk onmogelijk maken. LJN-nr. AN9215, JG 04.0077 m. nt. A.L. Esveld

Artikel 3.2.2 Gedragseisen exploitant en beheerder

De opheffing van het algemeen bordeelverbod is onder meer gericht op het ‘decriminaliseren’ van de niet langer strafbare vormen van (exploitatie van) prostitutie. Daarom is het, ook volgens de wetgever, van belang dat bij de besluitvorming over een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting rekening gehouden kan worden met de antecedenten van de daarbij betrokken personen: de exploitant en de beheerder(s).

Aan het orgaan dat bevoegd is (meestal de burgemeester) vergunningen als bedoeld in dit hoofdstuk af te geven, kunnen gegevens uit de justitiële documentatieregisters worden verstrekt over personen die als exploitant of beheerder zijn vermeld in een aanvraag (art. 7, vierde lid, van het Besluit inlichtingen justitiële documentatie).

In artikel 3.2.2. wordt zo veel mogelijk dezelfde terminologie gehanteerd en worden nagenoeg dezelfde eisen gesteld als in artikel 5 van de Drank- en Horecawet en het daarop gebaseerde Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet. Dit heeft als voordeel dat voor seksinrichtingen waarvoor tevens een vergunning krachtens de Drank- en Horecawet is vereist één antecedentenonderzoek kan worden verricht. Belangrijker nog dan dit procedurele argument is het feit dat inhoudelijk min of meer dezelfde belangen wegen bij de antecedentenbeoordeling. In aanvulling op het Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horeca zijn in deze bepaling zedendelicten en mishandeling uit het Wetboek van Strafrecht en overtredingen van de Vreemdelingenwet en de Wav opgenomen. De toevoeging van bepalingen over misdrijven tegen de zeden en mishandeling dienen ter bescherming van de prostituees. De relevantie van de opname van de Vreemdelingenwet en de Wav is gelegen in de bestrijding van de mensenhandel. De toevoeging van de misdrijven 197a tot en met 197c moet ook in dit licht gezien worden. Deze artikelen betreffen mensensmokkel en het te werk stellen van illegalen zijnde strafbare feiten die bij mensenhandel vrijwel altijd van toepassing zijn.

Net als in de Drank- en Horecawet kan de aanduiding ‘in enig opzicht slecht levensgedrag’ in het eerste lid onder b. méér omvatten dan hetgeen gesteld is in de navolgende leden. Anders gezegd: lid 2 tot en met 5 geven aan wanneer in elk geval sprake is van ‘in enig opzicht slecht levensgedrag’. Dat het niet als een limitatieve opsomming dient te worden opgevat blijkt uit het gebruik van het woord ‘naast’ aan het begin van het tweede lid.

Bij de beoordeling van deze zedelijkheidseisen, de verkregen gegevens uit de justitiële documentatie en de toetsing ervan aan het besluit, kan worden aangesloten bij de daarover reeds bestaande jurisprudentie.

Jurisprudentie

‘In enig opzicht van slecht levensgedrag’ ex artikel 3.2.2, eerste lid, onder b omvat meer dan de ‘onherroepelijke veroordeling’ ex tweede lid, onder b van de model-APV. LJN-nr. AO6071, JG 04.0076 m. nt. A.L. Esveld.

Artikel 3.2.3 Sluitingsuur

Eerste lid

De in het eerste lid opgenomen sluitingsbepaling is gegrond op artikel 149 van de Gemeentewet. De raad kan verplichte sluitingstijden voor openbare (waaronder seks)inrichtingen vaststellen ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving, ter voorkoming of beperking van overlast en dergelijke. Deze bevoegdheid houdt evenzeer in dat een afwijkende sluitingsplicht kan worden vastgesteld voor de zondag. Sommigen concluderen uit artikel 7 van de Zondagswet dat de gemeenteraad niet bevoegd is een speciaal voor de zondag geldende sluitingsregeling vast te stellen. Volgens HR 22 juli 1960 (AB 1961, p. 15) belet dit artikel de raad echter niet om voor de zondag een afwijkende regeling te treffen voor het sluitingsuur van openbare inrichtingen als deze, mits de grond voor de afwijking van de voor de andere dagen geldende regeling niet is gelegen in het bijzondere karakter van de zondag. Volgens de Hoge Raad beoogt de Zondagswet naar haar strekking niet de gemeentelijke wetgever te beperken in zijn bevoegdheid om ter afwering van verstoring van de openbare orde voorzieningen te treffen.

De in het eerste lid opgenomen sluitingsbepaling maakt onderscheid tussen werkdagen en het weekeinde. Uiteraard kan worden gekozen voor een ander (of geen) onderscheid, zoals ook – door aanpassing van het eerste lid, of in de vorm van een nadere regel als bedoeld in artikel 3.1.3 – voor verschillende typen seksinrichtingen een verschillend sluitingstijdenregime kan worden vastgesteld.

De hier opgenomen sluitingsurenregeling (want van toepassing op het begrip ‘seksinrichting’) heeft geen betrekking op sekswinkels. Zoals vermeld in de toelichting bij artikel 3.1.1, onder f, is op sekswinkels het regime van de Winkeltijdenwet van toepassing.

Tweede lid

In afwijking van de in het eerste lid genoemde sluitingstijden, kan het bevoegd bestuursorgaan kan andere sluitingstijden vaststellen voor één of meer afzonderlijke seksinrichtingen. Volgens het tweede lid kan daartoe een voorschrift worden verbonden aan de vergunning die aan de exploitant van de betrokken inrichting(en) zal worden verleend. Zo’n vergunningvoorschrift is er een als bedoeld in artikel 1.4 en moet mitsdien strekken ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning vereist is.

Over de uitoefening van deze bevoegdheid kan het bevoegd bestuursorgaan desgewenst beleidsregels vaststellen als bedoeld in artikel 4:81, eerste lid, van de Awb. Daarin kan bijvoorbeeld worden vastgelegd dat, bij het beantwoorden van de vraag of voor een afzonderlijke inrichting bij vergunningvoorschrift afwijkende sluitingstijden zullen worden vastgesteld, per categorie seksinrichting als regel een bepaald beleid wordt gehanteerd. Van het voor die categorie geldende beleid kan het bevoegd bestuursorgaan in een concreet geval (gemotiveerd) afwijken, indien het dat noodzakelijk acht in het belang van bijvoorbeeld de openbare orde, de woon- en leefomgeving en dergelijke.

Derde lid

Anders dan de sluitingsbepalingen van het eerste en tweede lid, richt het derde lid zich tot de bezoeker van een seksinrichting. Indien een bezoeker met toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is gedurende de tijd dat deze gesloten dient te zijn, handelt hij in strijd met het derde lid. Indien een bezoeker echter zonder toestemming van de exploitant of beheerder in de inrichting aanwezig is en zich niet op diens eerste vordering verwijdert, handelt hij in strijd met artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (lokaalvredebreuk). Laatstgenoemde bepaling staat aan het opnemen van het derde lid niet in de weg: artikel 138 ziet toe op de bescherming van de aan de eigendom verbonden rechten; het derde lid van artikel 3.2.3 strekt tot handhaving van een publiekrechtelijke regeling.

Vierde lid

Afbakening

Voor wat betreft de afbakening met hogere regelgeving geldt op grond van artikel 122 van de Gemeentewet dat de bepalingen van de model-APV van rechtswege vervallen als in het onderwerp door een wet, amvb of een provinciale verordening wordt voorzien. De term ‘onderwerp’ in artikel 122 betekent dat het om dezelfde materie moet gaan en dat hetzelfde motief ten grondslag moet liggen aan zowel de lagere als de hogere regeling. De formulering van de afbakeningsbepaling in het vierde lid sluit daarom aan bij de Gemeentewet. Zie uitgebreid daarover onder het kopje Afbakeningsbepalingen in de Algemene Toelichting.

Een seksinrichting als bedoeld in artikel 3.1.1 kan vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer of vallen onder het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (Stb. 1998, 322).

Aan een krachtens de Wet milieubeheer te verlenen vergunning kunnen eveneens voorschriften worden verbonden ter voorkoming van de indirecte gevolgen van de inrichting. De sluitingsbepalingen van de APV gelden daarom niet voor zover de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften van toepassing zijn. De Wet milieubeheer beoogt een uitputtende regeling te geven ter voorkoming of beperking van gevaar, schade of hinder die voortvloeit uit het in werking zijn van krachtens de Wet milieubeheer aangewezen inrichtingen. De raad is niet bevoegd die regeling bij verordening aan te vullen indien daarmee wordt beoogd dezelfde belangen te beschermen, en kan dus niet via de APV – aanvullend – gevaar, schade of hinder tegengaan die wordt veroorzaakt door een krachtens de Wet milieubeheer vergunningplichtige inrichting.

Jurisprudentie

Blijkens Vz.AGRS 24 januari 1985 (WO RvS 1985, G9) kan aan de Hinderwetvergunning een sluitingsuur worden verbonden ter voorkoming van hinder voor de omgeving, bijvoorbeeld door komende en gaande bezoekers. Hierop is nader ingegaan in AGRS 08 februari 1991 (AB/kort 16 maart 1991, 281), waarin is vermeld dat bij verlening van een hinderwetvergunning aan een inrichting waarbij van de bezoekers hinder te duchten is, een voorschrift betreffende het sluitingsuur ter voorkoming of beperking van die (geluid)hinder niet kan worden gemist, en dat een hinderwetvergunning waarin zo’n voorschrift ontbreekt zich niet verdraagt met artikel 17 van de Hinderwet.

Blijkens de Kroonjurisprudentie mag daarbij slechts rekening worden gehouden met ‘normale’ hinder in de nabije omgeving van de inrichting. Alleen die overlast is volgens de Kroon te beschouwen als hinder in de zin van de Hinderwet (thans: de Wet milieubeheer), een van de belangen die deze wet beoogt te beschermen. Excessieve hinder door gedrag van bezoekers en overlast die zich afspeelt een of meer straten van de inrichting vandaan, vallen volgens de Kroon niet onder de wetsterm ‘hinder’. Aan een gemeentelijke verordening die een algemene sluitingsuurregeling bevat ter voorkoming of beperking van excessieve en verder verwijderde overlast, ligt dan een ander motief ten grondslag dan aan de Wet milieubeheer. Dit gaat op voor artikel 3.2.3, dat niet is toegespitst op de specifieke situatie in en rond seksinrichtingen, maar dat zich richt op de nadelige invloed van de aanwezigheid van zulke inrichtingen als zodanig op de openbare orde en de woon- en leefomgeving ter plaatse (daartoe ARRS 31 december 1986, AB 1987/326).

Artikel 3.2.4 Tijdelijke afwijking sluitingsuur; sluiting

Eerste lid

Ten opzichte van artikel 3.2.3 (bij of krachtens welke bepaling kan worden voorgeschreven wat voor seksinrichtingen het ‘reguliere’ sluitingstijdenregime is) biedt artikel 3.2.4 de mogelijkheid om daarvan al dan niet tijdelijk af te wijken. Volgens het eerste lid kan die afwijking inhouden dat:

  • -

    voor (een of meer) inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden worden vastgesteld dan de bij of krachtens artikel 3.2.3 gestelde; of

  • -

    van een inrichting al dan niet voor een bepaalde termijn – algehele of gedeeltelijke – sluiting wordt bevolen.

Aan zo’n tijdelijke afwijking moeten een of meer van de in artikel 3.3.2, tweede lid, genoemde belangen ten grondslag liggen, of er moet sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met de bepalingen in dit hoofdstuk, de aan de vergunning verbonden voorschriften, of de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. Het bevoegd bestuursorgaan kan daartoe overgaan indien het dat noodzakelijk acht in het belang van de openbare orde, de woon- en leefomgeving, de voorkoming of beperking van overlast en dergelijke.

De bevoegdheid tot het tijdelijk vaststellen van andere sluitingsuren (als bedoeld in het eerste lid, onder a) kan zich uitstrekken tot alle in de gemeente gevestigde seksinrichtingen en onderscheidt zich daarin van de bevoegdheid genoemd in artikel 3.2.3, tweede lid, die individueel gericht is. Tijdelijke sluiting (als bedoeld in het eerste lid, onder b) kan daarentegen slechts van afzonderlijke inrichtingen worden bevolen.

In het eerste lid, aanhef en onder b, is het bevoegd bestuursorgaan een expliciete sluitingsbevoegdheid gegeven. Deze bevoegdheid is te onderscheiden van de bevoegdheid tot aanzegging van bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:21 van de Awb (die door artikel 3.2.4 onverlet wordt gelaten). Met toepassing van bestuursdwang wordt kort gezegd beoogd een onrechtmatige situatie weer in overeenstemming te (doen) brengen met het recht. De in het eerste lid, onder b, opgenomen sluitingsbevoegdheid moet daarentegen veel meer worden gezien als een (bestuursrechtelijke) sanctie op inbreuken op het in dit hoofdstuk bepaalde.

Indien nodig kan de naleving van een krachtens het eerste lid, onder b, gegeven sluitingsbevel worden afgedwongen door toepassing van bestuursdwang. Om een opeenstapeling van bestuursrechtelijke procedures te voorkomen, verdient het aanbeveling te bezien of met het sluitingsbevel tevens (preventief) bestuursdwang kan worden aangezegd. Daarvoor is wel vereist dat er een klaarblijkelijke dreiging bestaat dat de desbetreffende overtreding daadwerkelijk zal plaatsvinden en dat er schade dreigt.

De sluitingsbevoegdheid is in de praktijk meermalen toegepast in gevallen waarin openbare inrichtingen het decor vormden voor allerlei vormen van criminaliteit. Ook prostitutiebedrijven zijn daarvoor in het verleden een aantrekkelijke plaats gebleken. Het betrof daarbij doorgaans delicten als het bezitten of verhandelen van verdovende middelen of vuurwapens, het tewerkstellen van jongeren of van illegalen, heling en dergelijke. Feiten als deze zijn strafbaar gesteld in het Wetboek van Strafrecht, de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. Het naar aanleiding daarvan toepassen van de sluitingsbevoegdheid als hier bedoeld, is niet in strijd met deze formeel-wettelijke regelingen omdat daaraan een afwijkend oogmerk ten grondslag ligt. Veel van de gedragingen als hier bedoeld spelen zich weliswaar af in de inrichting, maar hebben tevens een uitstraling op de openbare orde en de woon- en leefomgeving buiten de inrichting. Voor toepassing van de sluitingsbevoegdheid is wel vereist, dat de hier bedoelde overtredingen een meer dan incidenteel karakter hebben.

Tweede lid

Een besluit op grond van het eerste lid (zowel onder a als b), richt zich doorgaans tot een of meer belanghebbenden – de betrokken exploitant(en) – en moet aan hen worden bekendgemaakt overeenkomstig artikel 3:41 van de Awb.

Nu het bezoekers verboden is in een seksinrichting te verblijven gedurende de tijd dat deze gesloten dient te zijn (artikel 3.2.3, derde lid), is in het tweede lid bepaald dat een krachtens het eerste lid genomen besluit, behalve aan de betrokken exploitant(en), ook openbaar wordt bekendgemaakt. Dat kan op de door 3:42 Awb voorgeschreven wijze geschieden. Met name het zichtbaar aanplakken van de gesloten verklaring op de inrichting zelf verdient daarbij aanbeveling.

Jurisprudentie

Op zichzelf ontleent de burgemeester reeds een sluitingsbevoegdheid aan artikel 174 van de Gemeentewet. De noot bij ARRS 15 juni 1984 (AB 1985/96) maakt duidelijk, waarom het gewenst kan zijn toch een sluitingsbepaling in de APV op te nemen: ‘De beschikking laat voorts zien dat de rechtstreeks uit artikel 221 Gemeentewet (oud) voortvloeiende taak tot daadwerkelijke handhaving van de openbare orde de actuele situatie tot onderwerp heeft en dat hier alleen het nemen van concrete maatregelen op korte tijd aan de orde is. Wil een verder vooruitziend besturen meteen op langere termijn concreet gestalte krijgen, dan dient de burgemeester te beschikken over de bevoegdheid tot uitvoering van gemeentelijke verordeningen of van andere wettelijke voorschriften. Bij het gebruik van zijn sluitingsbevoegdheid bezit de burgemeester een ruime beoordelings- en beslissingsvrijheid. Voor rechterlijke toetsing van het gebruik van die bevoegdheid bestaat derhalve slechts een beperkte marge.

In een sluitingsbevel rechtstreeks gebaseerd op artikel 174 van de Gemeentewet dient altijd de termijn van de sluiting te zijn opgenomen. Blijkens Vz.ARRS 26 augustus 1992 (AB 1993/104; JG 93.0116) en ABRS 5 juli 1996 (JG 96.0266) voldoet een sluitingsbevel zonder tijdsbepaling niet aan de aard en het doel van artikel 221 Gemeentewet (oud). Indien gesloten wordt op basis van dit artikel in de APV kan de sluiting niet alleen van langere duur zijn dan wanneer gesloten wordt op basis van artikel 174 Gemeentewet, maar lijkt in analogie met uitspraken ten aanzien van de sluiting van coffeeshops – onder omstandigheden – ook sluiting voor onbepaalde tijd mogelijk. Daarvan kan met name sprake zijn als de vestiging van de seksinrichting zonder meer in strijd is – en zal zijn – met het lokaal beleid. Zie ter vergelijk: ABRS 29 april 1997 (R03.93.4839; niet gepubliceerd) waarin de sluiting van een coffeeshop voor onbepaalde tijd in verband met de aanwezigheid van harddrugs geoorloofd wordt geacht, omdat het beleid inhoudt dat coffeeshops die zich daaraan schuldig maken definitief van de gedooglijst worden geschrapt. Een ander en beter voorbeeld is een seksinrichting die het in het lokaal beleid vastgestelde maximum aantal inrichtingen overschrijdt en daarom niet voor vergunningverlening in aanmerking komt. Zo’n inrichting kan voor onbepaalde tijd worden gesloten. Zie ter vergelijk: Vz.ABRS 05 september 1997; Gst. 7069, 4, waarin een coffeeshop voor onbepaalde tijd wordt gesloten wegens strijdigheid met het geldende nulbeleid. Een sluiting voor onbepaalde tijd staat de opheffing ervan op een later tijdstip niet in de weg.

Artikel 3.2.4a Intrekking van de vergunning

Om discussies in juridische procedures te voorkomen worden in dit hoofdstuk duidelijk de van toepassing zijnde intrekkingsgronden geformuleerd.

Artikel 3.2.5 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder

Eerste lid

Om effectiever te kunnen optreden tegen schijnbeheer, is in het eerste lid niet slechts een gebod (een verplichting tot aanwezigheid), maar een verbod opgenomen. De aanwezigheid van de exploitant of beheerder is van belang in verband met het door hem uit te oefenen toezicht, zoals verwoord in het tweede lid.

Tweede lid

Dit artikel schept voor de exploitant(en) en de beheerder(s) een algemene verplichting tot het uitoefenen van toezicht ter handhaving van de orde in de inrichting. Daarbij zullen zij zich in ieder geval, maar niet uitsluitend, moeten richten op het voorkomen en tegengaan van onvrijwillige prostitutie, prostitutie door minderjarigen of illegalen, drugs- of wapenhandel, heling, geweldsdelicten en dergelijke.

In de jurisprudentie is al eerder uitgemaakt dat de exploitant – uiteraard binnen redelijke grenzen – verantwoordelijk is voor de gang van zaken in de inrichting. Dat wordt door deze toezichtverplichting, die ook geldt voor de beheerder(s), nog eens onderstreept.

Indien zich in de inrichting strafbare feiten voordoen, biedt dit artikel aanknopingspunten om daar in bestuursrechtelijke zin tegen op te treden. Afhankelijk van de omstandigheden en het gestelde in het handhavingsbeleid kan tot een tijdelijke beperking van de openingstijden, een tijdelijke sluiting of een (tijdelijke) intrekking van de vergunning worden besloten. Om in deze zin bestuursrechtelijk te kunnen optreden is niet vereist dat daaraan strafrechtelijke vervolging of veroordeling is voorafgegaan: vaststaan moet slechts dat geen of onvoldoende toezicht is uitgeoefend.

Aan het toezicht op de meerderjarigheid of legaliteit van in de inrichting werkzame prostituees zal gestalte kunnen worden gegeven door inzage te verlangen in hun identiteitspapieren. Waar het de onvrijwillige prostitutie en andere strafbare feiten betreft, zal regelmatig toezicht moeten worden gehouden en zo nodig handelend worden opgetreden. Naarmate de exploitant aantoonbaar en actief huisregels toepast en een nauwkeurige registratie bijhoudt van de leeftijd en nationaliteit van de prostituees, vergemakkelijkt hij niet alleen het toezicht, maar zal hij ook beter in staat zijn om aannemelijk te maken dat voldoende toezicht is uitgeoefend.

In de vergunning kan de toezichtsverplichting als doelvoorschrift worden opgenomen, waarbij de exploitant zelf bepaalt hoe hij en de beheerder(s) er inhoud aan geven. Ook kunnen aan de vergunning middelvoorschriften worden verbonden, waardoor (gedeeltelijk) wordt voorgeschreven hoe de toezichtsplicht dient te worden ingevuld. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat verplicht bepaalde huisregels moeten worden gehanteerd; dat de exploitant of beheerder verplicht is om na te gaan of de prostituee over de voor het verrichten van arbeid geldige verblijfspapieren beschikt en dat hiervan een interne registratie wordt bijgehouden.

Een ander zinvol vergunningvoorschrift in dit verband, dat met name het toezicht kan vergemakkelijken, is bijvoorbeeld het expliciet in de vergunning opnemen van de verplichting van (vooral) de exploitant en beheerder(s) om alle medewerking te verlenen aan de toezichthouder, waaronder in elk geval de onmiddellijke en onbelemmerde toegang moet worden verstaan (artikel 5:20 Awb). Dit schept geen bevoegdheden of verplichtingen, maar duidelijkheid voor de vergunninghouder. Ook kan het nuttig zijn om in een vergunningvoorschrift op te nemen dat het verplicht is om een (afschrift van) de vergunning(voorschriften) altijd in de inrichting aanwezig te hebben.

Jurisprudentie

Bepaalde strafbare feiten in de inrichting vormen een (ernstige) verstoring van de openbare orde. Als niet de overtreding van dit artikel, maar de ordeverstoring de grondslag vormt om bijvoorbeeld tot sluiting over te gaan, speelt de persoonlijke verwijtbaarheid van de exploitant in de beoordeling van de vraag of zich een situatie voordoet die tot sluiting noopt, in het geheel geen rol. Ook de omstandigheid dat de exploitant is vrijgesproken door de strafrechter doet dan niet ter zake (ABRS 30 juli 1996, AB 1996, 471).

Tegen de sluiting van een seksclub wegens prostitutie door minderjarigen verweerde de exploitant zich door te wijzen op de inmiddels doorgevoerde gewijzigde bedrijfsvoering om te voorkomen dat minderjarigen in zijn inrichting werkzaam zouden zijn. Op basis van de verplicht over te leggen legitimatiebewijzen van de medewerksters werd door hem sindsdien een volledige lijst bijgehouden. De gemeente gaf ter zitting aan dat de sluiting zou worden opgeheven als er een bevredigende controleregeling werd getroffen. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de gemeente het door de exploitant ingevoerde systeem terecht niet als een sluitende en betrouwbare controleregeling aangemerkt (ARRS 28 januari 1992, S03.92.0095).

Artikel 3.2.6 Straatprostitutie

Eerste lid

De wetswijziging tot opheffing van het bordeelverbod heeft geen gevolgen voor de straatprostitutie. Het is echter bij uitstek een vorm van prostitutie die nadere regulering behoeft. Dat is de laatste jaren gebleken, doordat in verschillende gemeenten – vanuit een oogpunt van handhaving met wisselend succes – zogenaamde gedoogzones zijn aangewezen. Aan de belangen die behoren tot hun ‘huishouding’ (genoemd in artikel 3.3.2) ontlenen gemeenten de bevoegdheid tot regulering, ook ten aanzien van straatprostitutie.

Volgens het Landelijk Overleg Tippelprostitutie (die zich bezighoudt met de hulpverleningprojecten voor straatprostituees) komt straatprostitutie in acht gemeenten in Nederland voor (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag, Utrecht, Groningen, Arnhem, Nijmegen en Heerlen) en gaat het in totaal om vijf procent van de prostituees.

Volgens het eerste lid is straatprostitutie verboden, tenzij het plaatsvindt op de wegen/gebieden en gedurende de tijden die het college daartoe heeft aangewezen. Bij aanwijzing als hier bedoeld zal rekening moeten worden gehouden met de belangen genoemd in artikel 3.3.2, tweede lid. Aan de hand van de omstandigheden ter plaatse zal moeten worden beoordeeld of tot aanwijzing van een tippelzone kan of moet worden besloten (bijvoorbeeld in het belang van de woon- en leefomgeving of de openbare orde in andere delen van de gemeente) of juist niet (bijvoorbeeld in het belang van de woon- en leefomgeving of de openbare orde in het gebied waarvan de tippelzone onderdeel zou uitmaken).

Over de vraag of deze afweging er ook op neer kan komen dat er in het geheel geen tippellocatie wordt aangewezen verschillen de meningen. De Rechtbank Maastricht oordeelde een dergelijk algeheel verbod in strijd met de vrijheid van arbeidskeuze (zie hierna onder jurisprudentie). Bedacht moet echter worden dat het daar de opheffing van een reeds getroffen voorziening betreft. Vooralsnog dient te worden aangenomen dat gemeenten waar tot op heden in het geheel niet wordt getippeld, dit in het belang van de openbare orde en het woon- en leefklimaat ook moeten kunnen voorkomen. In dat geval zou voor dit artikel volstaan kunnen worden met de aanhef van lid 1 en het bepaalde in lid 2. In beleidsmatige zin dient deze keuze uiteraard wel zo goed mogelijk te worden onderbouwd.

Tweede lid

Het tweede lid heeft betrekking op straatprostitutie buiten de daartoe aangewezen gebieden en tijden en geeft – ter handhaving van het verbod daarop – politieambtenaren de bevoegdheid een bevel tot onmiddellijke verwijdering te geven. De plicht om aan zo’n bevel onmiddellijk gevolg te geven vloeit voort uit artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, evenals de sanctie op niet-naleving.

Derde lid

Het derde en vierde lid hebben betrekking op straatprostitutie binnen de daartoe aangewezen gebieden en tijden. Krachtens het in lid 3 gestelde kan, bijvoorbeeld in het belang van de openbare orde en veiligheid of de voorkoming of beperking van overlast ter plaatse, door politieambtenaren een bevel tot onmiddellijke verwijdering worden gegeven aan prostituees, maar ook aan andere aldaar aanwezige personen. De plicht om aan zo’n bevel onmiddellijk gevolg te geven vloeit voort uit artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht, evenals de sanctie op niet-naleving.

Vierde lid

Als het mondeling bevel tot verwijdering als bedoeld in lid 3 geen soelaas blijkt te bieden, kan naar het middel van de schriftelijke verblijfsontzegging in het vierde lid worden gegrepen. Een verblijfsontzegging behelst een verbod om zich na aanzegging door of vanwege de burgemeester te bevinden – in casu – op de wegen en gedurende de tijden als bedoeld in het eerste lid, voor zover in de aanzegging genoemd. Uit een verblijfsontzegging vloeit een sterke beperking van de bewegingsvrijheid voort, zoals die onder meer wordt gewaarborgd door artikel 12 van het Internationaal Verdrag inzake de Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). Deze moet daarom met de grootst mogelijke zorgvuldigheid worden opgelegd. De maatregel moet noodzakelijk zijn, moet proportioneel zijn (in verhouding tot de veroorzaakte ordeverstoring) en er moet worden voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel, dat erop neerkomt dat niet met een minder ingrijpend middel zou kunnen worden volstaan. Uit de jurisprudentie over verblijfsontzeggingen blijkt dat de rechter de volgende factoren in zijn toetsing betrekt: staat de mate van overlast in verhouding tot de omvang van de maatregel (welk gebied en welke tijdstippen)? Zijn er op dit verbod individuele uitzonderingen noodzakelijk? En hoe lang geldt het verbod? De beantwoording van deze vragen is sterk casuïstisch. Het vijfde lid heeft betrekking op de eventueel noodzakelijke uitzonderingen op het verbod die in het concrete geval moeten worden gemaakt. Indien betrokkene zijn woon- of werkadres heeft in het desbetreffende gebied, dient dit in beginsel van het verbod te worden uitgezonderd.

Jurisprudentie

Uit HR 09 januari 1973 (NJ 1973/134), alsmede uit de conclusie van advocaat-generaal Remmelink voor HR 08 mei 1979 (NJ 1979/554) kan worden opgemaakt dat artikel 3.2.6 niet in strijd komt met artikel 239 van het Wetboek van Strafrecht (dat toeziet op de schennis van de eerbaarheid).

Voor wat betreft de bevoegdheid om in de APV tippelverboden op te nemen en tippelzones aan te wijzen (en in te richten), kan worden gewezen op HR 23 oktober 1990 (NJ 1991/542; Gst. 6926, 4): de APV-bepaling van de gemeente Groningen waarin het personen van wie redelijkerwijs kan worden aangenomen dat die zich aan prostitutie overgeven wordt verboden om post te vatten of zich heen en weer te bewegen op door burgemeester en wethouders aangewezen wegen of openbare plaatsen, werd door de HR niet in strijd geacht met artikel 12 IVBPR (vrijheid van beweging). Over een vergelijkbare APV-bepaling in Heerlen, waar burgemeester en wethouders de gehele gemeente hadden aangewezen voor de gelding van dit verbod, werd door de HR op 6 november 1990 (NJ 1991/218; Gst. 6918, 8) geoordeeld dat van strijdigheid met artikel 1 van de Grondwet evenmin sprake was. Het verbod treft weliswaar uitsluitend prostituees; dit gebeurt echter niet in verband met persoonskenmerken, maar vanwege hun activiteiten.

Vz ARRS 27 september 1991 (BR 1992, p. 203): met betrekking tot de inrichting van een tippelzone hebben burgemeester en wethouders van Arnhem terecht besloten dat geen vrijstellingen ex artikel 17 en 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vereist zijn. Tippelen is niet in strijd met bestemming verkeersdoeleinden, de ‘afwerkschotten’, die uitsluitend ‘s avonds worden geplaatst, zijn dat evenmin. Het plaatsen van een zogeheten huiskamerbus is een vorm van parkeren.

Pres. Rb Maastricht 25 augustus 1995 (KG 1996,46): de aanwijzing van een tippellocatie is een besluit van algemene strekking waartegen beroep bij de rechtbank mogelijk is. De president ziet geen aanleiding het besluit te schorsen.

Pres. Rb Maastricht 3 juli 1997 (JB 1997, 206) en later ook de Rechtbank Maastricht 2 juni 1999 (nrs. 98/387-389; niet gepubliceerd): de intrekking van de aanwijzing van de enige tippellocatie door burgemeester en wethouders van Heerlen is in strijd met het recht op bewegingsvrijheid (in casu is niet komen vast te staan dat er sprake is van ‘pressing social need’) en in strijd met het recht op vrije arbeidskeuze (artikel 19, derde lid van de Grondwet). Grondwettelijke rechten kunnen – anders dan verdragsrechtelijke – slechts worden beperkt bij of krachtens de wet in formele zin. Daar is in dit geval geen sprake van. Het bestreden besluit mist derhalve een rechtmatige grond. De annotator merkt op dat het tippelverbod slechts bepaalde handelingen verbiedt en dat het recht om te gaan en te staan onverlet laat, zodat van strijdigheid met het recht op vrijheid van beweging geen sprake kan zijn. Voor wat betreft het recht van vrije arbeidskeuze volgt hij de president.

ARRS 10 februari 1981 (AB 1981/446) en HR 7 februari 1984 (AB 1984/274) – indirect vervolgd door HR 11 juni 1985 (NJ 1986/41; AB 1986/106) – zien op de vraag wat de reikwijdte van (de bevoegdheid tot) het opleggen van een verblijfsontzegging is. Het vierde lid zoals hier opgenomen is daarmee in overeenstemming. Vz.ARRS 31 juli 1989 (AB 1990/315) maakt duidelijk dat de bevoegdheid van de burgemeester niet te ruim kan worden gedelegeerd. Het toekennen van een beschikkingsmandaat is niet toegestaan.

Artikel 3.2.7 Sekswinkels

Zoals aangegeven in de toelichting bij artikel 3.1.1, onder f, is ervoor gekozen sekswinkels niet onder het ‘seksinrichting’-begrip (en daarmee de vergunningplicht) te brengen. Hieraan ligt de gedachte ten grondslag dat de vestiging van sekswinkels doorgaans afdoende zal kunnen worden gereguleerd langs de weg van het bestemmingsplan en dat het – ter bescherming van de openbare orde of de woon- en leefomgeving – niet nodig is deze bedrijven als regel aan voorafgaand toezicht te onderwerpen.

Afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden kan het (vanuit deze motieven) echter gewenst zijn wel in zekere mate te kunnen reguleren. In dat geval kan worden overwogen artikel 3.2.7 op te nemen, op grond waarvan gebieden of delen van de gemeente kunnen worden aangewezen waarin het in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving niet is toegestaan een sekswinkel te (doen) exploiteren. Indien wordt afgezien van het opnemen van artikel 3.2.7 kan onderdeel f in artikel 3.1.1 achterwege worden gelaten en komt de titel van afdeling 2 ‘Seksinrichtingen, straatprostitutie en dergelijke’ te luiden.

Artikel 3.2.8 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen, afbeeldingen en dergelijke

Dit artikel heeft een repressief karakter: het schept niet zonder meer een verbod, maar slechts voor zover het bevoegd bestuursorgaan daaromtrent nader heeft besloten. Hoewel denkbaar is dat deze bepaling in de praktijk vooral zal worden toegepast ten aanzien van sekswinkels, richt zij zich op het tentoonstellen en dergelijke als zodanig; zij kan dus bijvoorbeeld ook betrekking hebben op erotisch-pornografische foto’s of afbeeldingen aangebracht aan sekstheaters, bedoeld om de aandacht van het publiek te vestigen op de daarin plaatsvindende voorstellingen.

Zoals in het eerste lid is aangegeven, kan het bevoegd bestuursorgaan de regulering ter zake gestalte geven door:

  • a.

    aan de betrokken rechthebbende bekend te maken dat, door de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen, de openbare orde of de woon- en leefomgeving op ontoelaatbare wijze aantast;

  • b.

    (algemene) regels vast te stellen die in acht moeten worden genomen bij het tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen van goederen, opschriften en dergelijke als hier bedoeld.

Zowel ‘bekendmaking’ als bedoeld onder a, als de vaststelling van ‘regels’ als bedoeld onder b, vormt een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb: in beide gevallen is er sprake van een besluit – dat zich richt tot een betrokken rechthebbende respectievelijk van algemene strekking is – met het (rechts)gevolg dat een verbod als genoemd in eerste lid, aanhef, van kracht wordt. Tegen zo’n besluit kan dan ook door belanghebbenden bezwaar worden aangetekend.

Artikel 3.3.1 Beslissingstermijn

Volgens artikel 4:13, eerste lid, van de Awb moet een beschikking worden gegeven binnen de termijn die daarvoor bij wettelijk voorschrift is bepaald (of, bij gebreke daarvan, binnen een redelijke termijn). Dat wettelijk voorschrift is in casu artikel 1.2, eerste lid, waarin is bepaald dat het bevoegd bestuursorgaan op een aanvraag om vergunning of ontheffing moet beslissen binnen acht weken na de datum van ontvangst, welke beslissing voor ten hoogste acht weken kan worden verdaagd (tweede lid).

De voorbereiding van een besluit op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting kan complex van aard zijn. Indien een langere beslissingstermijn dan de in artikel 1.2 genoemde wenselijk wordt geacht, kan daartoe artikel 3.3.1 worden opgenomen (vanzelfsprekend is de daarin genoemde termijn van twaalf weken indicatief). In dat geval dient tevens het derde lid van artikel 1.2 als volgt te worden gewijzigd (!):

3. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid.

De voorgeschreven beslissingstermijn (van artikel 1.2 of artikel 3.3.1) is een termijn van orde. Overschrijding ervan doet niet af aan de bevoegdheid te beslissen over een ingediende aanvraag, maar leidt wel tot een fictieve weigering waartegen door belanghebbenden bezwaar kan worden aangetekend (artikel 6:2, onder b, van de Awb). Opneming van artikel 3.3.1 ligt daarom in de rede indien moet worden aangenomen dat de in artikel 1.2 genoemde beslissingstermijn niet incidenteel maar als regel te kort zal zijn.

Artikel 3.3.2 Weigeringsgronden

De hier genoemde belangen vormen tezamen de ‘huishouding’, tot het regelen en besturen waarvan gemeenten bevoegd zijn. Ten onrechte zou de aanduiding ‘weigeringsgronden’ hierbij de indruk kunnen wekken dat genoemde belangen slechts zouden kunnen worden behartigd door geen vergunning te verlenen. Waar het om gaat is dat deze belangen de grondslag vormen voor de uitoefening van de bevoegdheden die het gemeentebestuur ter zake toekomen. Die uitoefening kan inhouden dat met betrekking tot (de exploitatie van) prostitutie op basis van de in dit artikel genoemde belangen:

  • -

    bij verordening algemeen verbindende voorschriften kunnen worden vastgesteld (zoals de in dit hoofdstuk opgenomen bepalingen);

  • -

    nadere regels kunnen worden vastgesteld (als bedoeld in artikel 3.1.3);

  • -

    beleidsregels kunnen worden vastgesteld (als bedoeld in artikel 4:81 van de Awb);

  • -

    vergunning kan worden verleend, onder voorschriften en beperkingen (als bedoeld in artikel 1.4);

  • -

    de vergunning kan worden gewijzigd of ingetrokken (als bedoeld in artikel 1.6) of

  • -

    vergunning kan worden geweigerd.

De hier genoemde belangen moeten dus enerzijds worden beschouwd als de grondslag voor (en begrenzing van) het gemeentelijk beleid en anderzijds als handvatten om de (exploitatie van) prostitutie te reguleren, maximeren en beheersen.

Om discussie over de bevoegdheid tot wijziging of intrekking van de vergunning te voorkomen, adviseert de VNG een vergunningvoorschrift op te nemen dat niet mag worden gehandeld in strijd met het bepaalde in hoofdstuk 3 van de APV.

Eerste lid, onder a: levensgedrag

Zie voor toelichting hierop de toelichting onder artikel 3.2.2.

Eerste lid, onder b: bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening

Net zoals in de praktijk van de vergunningverlening op basis van afdeling 2.3, zal ook hier regelmatig voor kunnen komen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid, maar dat het geldende bestemmingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is in dat geval lastig en onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt.

Bij wijze van coördinatie is daarom strijdigheid met het bestemmingsplan, alsmede met een eventueel stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening als weigeringsgrond opgenomen. Blijkens ABRS 24-03-1997, AB 1997, 201, JG 97.0165 , is zulks aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt het tweede lid met zich mee dat de burgemeester in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan treedt, maar dit laat de bevoegdheid van het college inzake de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wet op de Ruimtelijke Ordening is geen sprake.

Eerste lid, onder b: bestemmingsplan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening

Net zoals in de praktijk van de vergunningverlening op basis van afdeling 2.3, zal het ook hier regelmatig voor kunnen komen dat er geen sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in het tweede lid, maar dat het geldende bestemmingsplan vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf ter plaatse niet toelaat. Het is in dat geval lastig en onduidelijk als er vergunning wordt verleend, maar tegelijkertijd moet worden uitgelegd dat daar geen gebruik van kan worden gemaakt.

Bij wijze van coördinatie is daarom strijdigheid met het bestemmingsplan, alsmede met een eventueel stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening als weigeringsgrond opgenomen. Blijkens ABRS 24 maart 1997 (AB 1997/201; JG 97.0165) is zulks aanvaardbaar omdat een dergelijke bepaling geen zelfstandige planologische regeling bevat. Weliswaar brengt het tweede lid met zich mee dat de burgemeester in een beoordeling van het geldende bestemmingsplan treedt, maar dit laat de bevoegdheid van burgemeester en wethouders inzake de toepassing van het geldende bestemmingsplan onverlet. Van een doorkruising van de Woningwet of de Wet op de Ruimtelijke Ordening is geen sprake.

Het lokale prostitutiebeleid zal behalve op basis van dit APV-hoofdstuk mede in belangrijke mate worden vormgegeven door gebruikmaking van de instrumenten van de Woningwet en de Wet op de ruimtelijke ordening. In dat kader wordt verwezen naar de VNG-ledenbrief d.d. 30 maart 1998 (Lbr. 98/48, AJZ/800989) alsmede het handboek Lokaal prostitutiebeleid (VNG uitgeverij, Den Haag, 1999).

Eerste lid, onder c: minderjarig, onvrijwillig, illegaal

Deze weigeringsgrond is feitelijk een bijzondere invulling van de vaker voorkomende weigeringsgrond, namelijk vrees voor ernstige verstoring van de openbare orde. Als er aanwijzingen zijn, bijvoorbeeld op basis van politierapportages, dat de voorgenomen exploitatie in strijd is met artikel 250a is vergunningverlening uitgesloten. Voorkomen moet worden dat de exploitant prostituees onder dwang arbeid laat verrichten, of minderjarigen laat werken. Zo dient ook te worden voorkomen dat de exploitant prostituees inzet. Verwezen wordt in dit verband naar de uitspraak van de Rb Rotterdam van 5 september 1997 (JG 97.0209): naar het oordeel van de Rechtbank zijn terecht twee horeca-inrichtingen gesloten en zijn de exploitatievergunningen ingetrokken wegens de smokkel van illegalen. De Rechtbank ziet dit als een aantasting van de openbare orde.

Om te voorkomen dat werkzame prostituees tegen hun wil bepaalde seksuele contacten moeten aangaan, kunnen aan de vergunning voorschriften worden verbonden, zoals: een verbod op het opleggen van een minimum aantal klanten, of het recht van de prostituee om klanten of bepaalde seksuele handelingen te weigeren.

Tweede lid, onder a: openbare orde

De bescherming van de openbare orde en de woon- en leefomgeving kan onder meer aanleiding zijn om het aantal seksinrichtingen waarvoor vergunning kan worden verleend aan een maximum te binden. Indien het maximumaantal vergunningen is verleend, kan vergunning voor een nieuwe seksinrichting worden geweigerd om te voorkomen dat de woon- en leefomgeving ter plaatse door de vestiging van een nieuw bedrijf zou worden aangetast.

Onder meer ARRS 18 februari 1999 (JG 99.0168 m.nt. W.A.G. Hillenaar), 22 mei 1987 (AB 1988, 240) en 8 januari 1988 (AB1988, 417) maken duidelijk dat de rechter op zichzelf aannemelijk acht dat aantasting van de woon- en leefomgeving wordt veroorzaakt door de cumulatieve effecten van een aantal inrichtingen (in casu bordelen) in de gemeente en dat dit aantal kan worden gemaximeerd. Wel moet bij een ‘boventallige’ vergunningaanvraag worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat de aanwezigheid of de wijze van exploitatie van de betrokken inrichting de woon- en leefomgeving in de omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig beïnvloedt. Om in dat geval voldoende gemotiveerd vergunning te weigeren kan dus niet worden volstaan met het gegeven dat het maximumaantal te verlenen vergunningen is bereikt maar moet ook worden aangegeven dat er in casu niets is gebleken van bijzondere omstandigheden die ertoe zouden nopen om – in afwijking van dat beleid – toch vergunning te verlenen.

Als uitgangspunt is een maximumbeleid, bijvoorbeeld ten aanzien van horeca-inrichtingen of vent- en standplaatsvergunningen, door de rechter aanvaard. Bij de toepassing van zo’n beleid kan een prostitutienota of een vergelijkbaar beleidsstuk een belangrijk hulpmiddel zijn, indien daarin gemotiveerd is toegelicht welke concentratiegebieden zijn aangewezen en voor welk aantal inrichtingen ten hoogste een vergunning kan worden verleend. Ook een stadsvernieuwingsplan of een leefmilieuverordening kan daarvoor als hulpmiddel dienen, indien daaruit het karakter van een bepaalde straat of wijk blijkt. Vanzelfsprekend zal zo’n beleid zich moeten verhouden met het voor het betreffende gebied van kracht of in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.

Tweede lid, onder c: woon- en leefomgeving

Het belang van de openbare orde en dat van de woon- en leefomgeving zijn nauw met elkaar verweven. Waar een maximumbeleid kan worden geacht te zijn ontleend aan het belang van de openbare orde, kan een concentratiebeleid worden beschouwd als met name gericht op de bescherming van de woon- en leefomgeving in bepaalde delen van de gemeente. Gelet op eerdergenoemde verwevenheid, wordt een maximumbeleid en een concentratiebeleid veelal ter onderlinge versterking in combinatie toegepast.

De exploitatie van seksinrichtingen kan worden tegengegaan op plaatsen waar de woon- en leefomgeving daardoor op ontoelaatbare wijze nadelig zou worden beïnvloed. Daarvoor zou bijvoorbeeld specifiek reden kunnen zijn in woonbuurten of in de nabije omgeving van ‘gevoelige’ gebouwen (scholen, kerkgebouwen en dergelijke). Indien aldus gebiedsaanwijzing heeft plaatsgehad, kan op een aanvraag om vergunning voor het exploiteren van een seksinrichting in een aangewezen gebied afwijzend worden beslist in het belang van de woon- en leefomgeving ter plaatse.

Vanzelfsprekend kan een dergelijk beleid ook worden toegepast ten aanzien van bepaalde categorieën seksinrichtingen. Denkbaar is immers dat de woon- en leefomgeving in een bepaald gebied zich niet verdraagt met de vestiging van raamprostitutiebedrijven, maar bijvoorbeeld wel met de vestiging van clubs, bordelen en dergelijke.

Ook een aspect van bescherming van de woon- en leefomgeving is uiteraard de omvang van de inrichting. In een vergunningvoorschrift, dat overigens tevens betrekking heeft op de hierna te noemen grond veiligheid van personen, kan het maximale aantal werkzame prostituees worden vastgesteld.

Tweede lid, onder d: veiligheid personen of goederen

Bij de exploitatie van openbare (en daarmee seks)inrichtingen, is het van groot belang de brandveiligheid te kunnen waarborgen. Voor wat betreft de inrichtingen die zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet:

  • -

    is het Bouwbesluit daarop van toepassing met het oog op de brandveiligheid van de inrichting zelf; en

  • -

    biedt de gemeentelijke bouwverordening daarvoor de grondslag voor zover het gaat om het gebruik van de inrichting.

Gaat het om inrichtingen die niet zijn aan te merken als bouwwerk in de zin van de Woningwet (bijvoorbeeld vaartuigen), dan wordt het gebruik van de inrichting bestreken door de brandbeveiligingsverordening.

Tweede lid, onder e: verkeersvrijheid of -veiligheid

Het belang van de verkeersvrijheid of -veiligheid zal doorgaans vooral aan de orde zijn bij straat- en raamprostitutie. Daarbij vindt de werving van klanten immers plaats op of aan de openbare weg, alwaar sprake is van soms aanzienlijke aantallen voetgangers en motorvoertuigen. Aanwijzing van een tippelzone of vestiging van raamprostitutiebedrijven kan dan bezwaarlijk zijn, indien daardoor bijvoorbeeld de normale bereikbaarheid van het desbetreffende gebied wordt geschaad of bewoners ter plaatse niet of nauwelijks meer kunnen parkeren. Situaties als deze kunnen zich evenwel ook voordoen bij vestiging van een (te) groot aantal bordelen in een bepaald gebied, zodat ook bij andere vormen van prostitutie de verkeersveiligheid of -vrijheid aanleiding kan vormen tot regulering (in de vorm van een maximum- of concentratiebeleid).

Tweede lid, onder f: gezondheid

Tot de belangen die deel uitmaken van de gemeentelijke huishouding, behoort ook dat van de gezondheid van personen. In casu zal de behartiging van dit belang primair – maar niet uitsluitend – gericht zijn op (de positie van) de prostituee en met name uitmonden in beleid dat is gericht op het voorkomen en tegengaan van zogenaamde seksueel overdraagbare aandoeningen (soa), waaronder aids.

Eén van de hoofddoelstellingen van de opheffing van het algemeen bordeelverbod is het verbeteren van de positie (waaronder de gezondheidssituatie) van de prostituee. Gegeven het autonome karakter van de bevoegdheid die gemeenten hierbij toekomt, zal moeten blijken welk beleid zij op dit gebied zullen kunnen en willen voeren. De verwachting lijkt echter gerechtvaardigd dat gemeentelijk beleid, gericht op het verbeteren van de gezondheid van (onder meer) de prostituee, vooral flankerend en slechts in beperkte mate dwingend van aard zal kunnen zijn.

Doelstelling van zo’n beleid kan om te beginnen zijn het (doen) verzorgen van voorlichting over besmettingsrisico’s en seksueel veilig gedrag aan prostituees, prostituanten en exploitanten. Hierbij ziet het Rijk – en zien allicht ook gemeenten – voor zichzelf een initiërende taak weggelegd, maar dit neemt niet weg dat de verantwoordelijkheid voor de daadwerkelijke preventie van soa uiteindelijk berust bij de betrokken ‘partijen’: de prostituee, de klant en de exploitant. Ook kan het beleid erop gericht zijn zo laagdrempelig mogelijke faciliteiten te (doen) verwezenlijken voor betrokkenen; hierbij kan worden gedacht aan toegankelijke gezondheidszorgvoorzieningen, waar prostituees en prostituanten zich tegen een beperkte vergoeding en op professionele wijze kunnen laten onderzoeken op de aanwezigheid van soa. Dit beleid kan ook zijn weerslag vinden in specifieke vergunningvoorschriften. Daarbij valt te denken aan de verplichting voor de exploitant om een ‘veilig seks beleid’ te voeren (dat wil zeggen dat ze geen onveilige seks mogen aanbieden en veilige seks moeten faciliteren) en prostituees in de gelegenheid moeten stellen zich regelmatig op soa te laten onderzoeken. Ook kan het voorschrift worden opgenomen dat de exploitant verplicht is om de GGD toegang te verlenen tot de inrichting ten behoeve van de voorlichting van prostituees. Als GGD-artsen of verpleegkundigen zijn aangewezen als toezichthouders is een dergelijk voorschrift niet nodig. Van verschillende zijde is echter opgemerkt dat de rol van de GGD als vertrouwenspersoon zich moeilijk verhoudt met die van toezichthouder. Een ander vergunningvoorschrift waar in het kader van de gezondheidspositie van de prostituee aan gedacht kan worden, is het verbod op verplichte alcoholconsumptie.

Waar het gaat om de preventie van soa wordt wel eens gedacht over het verplicht stellen van een periodieke medische controle van prostituees. Daargelaten of en hoe het verplicht stellen van een dergelijke controle mogelijk is, kan zulks ertoe leiden dat het illegale prostitutiecircuit zich uitbreidt en dat een toenemende groep, met name seropositieve en/of drugsgebruikende, prostituees onbereikbaar wordt voor voorlichting en medische zorg.

Tweede lid, onder f: zedelijkheid

Voor wat betreft de bescherming van de zedelijkheid wordt wel eens gesteld dat gemeenten hierbij geen verordenende bevoegdheid zou toekomen nu daarover door de formele wetgever strafbepalingen zijn vastgesteld, te weten de artikelen 239, 240, 240a en 240b van het Wetboek van Strafrecht. De (aanvullende) regelgevende bevoegdheid die gemeenten op dit punt reeds toekwam wordt door deze bepalingen echter ongemoeid gelaten. De daarover bestaande jurisprudentie blijft derhalve actueel.

Zo werd de vraag of een APV-bepaling die de exploitatie van een sekswinkel aan een vergunning onderwierp in strijd was met de artikelen 240 en 451bis van het Wetboek van Strafrecht, in HR 5 juni 1979 (NJ 1979/553) ontkennend beantwoord.

Ook al kunnen ter bescherming van de zedelijkheid dus ook bij gemeentelijke verordening voorschriften worden vastgesteld, het zedelijkheidsmotief zal bij de regulering van de commerciële exploitatie van prostitutie doorgaans niet vooropstaan. Denkbaar is dat op basis van het zedelijkheidsmotief in de vergunningvoorschriften een minimumleeftijdsgrens voor bezoekers wordt gesteld van bijvoorbeeld 16 of 18 jaar.

Arbeidsomstandigheden (tweede lid, onder g)

Volgens de MvT betreft de bescherming en verbetering van de positie van de prostituee, die als gezegd één van de hoofddoelstellingen van de wetswijziging is, onder meer de arbeidsomstandigheden in prostitutiebedrijven. Door opheffing van het algemeen bordeelverbod is de Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 1990, 94) van toepassing op delen van de prostitutiebranche, te weten waar sprake is van een arbeidsverhouding als bedoeld in de wet.

Tot slot nog een enkele opmerking over de arbeidsovereenkomst en de arbeidsvoorwaarden. Al onder artikel 250bis van het Wetboek van Strafrecht kwam het voor dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst tussen prostituee en exploitant. In de literatuur werd betwijfeld of een dergelijke overeenkomst in strijd met de openbare orde of de goede zeden kwam of, nu artikel 250bis zich richtte tot de exploitant, in strijd met de wet kon worden geacht. Met de opheffing van het algemeen bordeelverbod heeft deze discussie aan belang verloren.

Van verordeningsbepalingen over arbeidsvoorwaarden van prostituees moet worden aangenomen dat die te zeer treden in het particuliere belang van de prostituee en de exploitant, en de grenzen van de huishouding (de regelgevende bevoegdheid) van de gemeente te buiten gaan. Blijkens de MvT stelt ook de wetgever zich op het standpunt dat ‘de centrale noch de lokale overheid het tot haar taak dient te rekenen om binnen de grenzen van vrijheid en zelfbepaling nadere regels te stellen over de rechtsverhouding tussen exploitant en prostituee.

Jurisprudentie

Een brief aan alle exploitanten van seksinrichtingen inzake handhavingsbeleid is geen schriftelijke waarschuwing die normaliter overeenkomstig het handhavingsbeleid wordt verstuurd. Er is sprake van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht als prostituees loon krijgen uitbetaald volgens een door de bordeelhouder vastgesteld tarief. LJN-nr. AF5723, JG 03.0127, m. nt. A.L. Esveld.

Prostitutiebedrijf is een voor publiek openstaand gebouw. Strijd met het bestemmingsplan als weigeringgrond aanvaard. Exploitatie van het prostitutiebedrijf past niet in het bestaand woonklimaat. LJN-nr. AH9858, JG 03.0194, m. nt. A.L. Esveld.

Parenclub in woning niet toegestaan wegens strijd met bestemmingsplan. LJN-nr. AE6669, JG 03.0024, m. nt. A.L. Esveld.

In een nota opgenomen ruimtelijke relevante criteria zijn voldoende voor de onderbouwing van gebruiksbepalingen behorend bij een bestemmingsplan die het gebruik als bordeel beperken. Een erotische massagesalon is een seksinrichting en kan worden aangemerkt als een prostitutiebedrijf. LJN-nr. AQ8750, JG 04.0150, m. nt. A.L. Esveld.

Een bordeel is een voor publiek openstaand gebouw als bedoeld in artikel 174 lid 1, van de Gemeentewet. Een bordeel past niet in de functie woonbebouwing. LJN-nr. AE5853, JG. 03.0062, m. nt. A.L. Esveld. Planologische voorwaarden voor de vestiging van bordelen toegestaan, ook al zouden deze de vestiging van een prostitutiebedrijf op een bepaalde plaats feitelijk onmogelijk maken. LJN-nr. AN9215, JG 04.0077 m. nt. A.L. Esveld.

Bouwvergunning mag op grond van planologische uitstraling niet worden geweigerd (bestemming prostitutie), de exploitatie van raambordelen is daartegen uit een oogpunt van verkeersveiligheid niet toegestaan. LJN-nr. AK4053, JG 03.0195, m. nt. A.L. Esveld.

Artikel 3.4.1 Beëindiging exploitatie

Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve exploitanten; in verband daarmee is bepaald, dat binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie daarvan moet worden kennisgegeven.

Artikel 3.4.2 Wijziging beheer

Eerste lid

Het bevoegd bestuursorgaan heeft er belang bij eveneens een actueel overzicht te kunnen hebben van de in de gemeente actieve beheerders; in verband daarmee is in het eerste lid bepaald dat, indien een of meer beheerders van een inrichting hun werkzaamheden feitelijk hebben beëindigd, de exploitant daarvan binnen een week na die feitelijke beëindiging moet kennisgeven. Anders dan bij beëindiging van de exploitatie, leidt het vertrek van een beheerder niet tot het van rechtswege vervallen van de vergunning: denkbaar is immers dat het beheer in de inrichting in handen is van meer personen of dat het beheer in handen komt van de exploitant zelf.

Tweede lid

Denkbaar is ook dat de exploitant de plaats van de vertrokken beheerder(s) wenst te laten innemen door een of meer andere personen. Het tweede lid verlangt in dat geval dat de exploitant het bevoegd bestuursorgaan verzoekt om, zoals is voorgeschreven in artikel 3.2.1, tweede lid, onder b, de nieuwe beheerder(s) te vermelden in de aan hem verleende vergunning. Daarbij dient ten aanzien van de nieuwe beheerder(s) een antecedentenonderzoek plaats te vinden.

Uit het oogpunt van lastenvermindering verkiezen sommige gemeenten bij de wijziging in het beheer een systeem van verplichte kennisgeving in plaats van wijzigingsvergunningen. Een alternatieve tekst van het tweede lid is dan:

2. Het beheer kan slechts worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien de exploitant het bevoegd bestuursorgaan hiervan vooraf in kennis heeft gesteld en het bevoegd bestuursorgaan de kennisgeving heeft aanvaard, dan wel na de kennisgeving zes weken zijn verstreken.

Artikel 3.4.3 Vervallen vergunning

Dit artikel voorziet in de omstandigheid dat: de exploitant zijn bedrijf heeft beëindigd, een nieuwe exploitant in het bedrijf werkzaam is, de inrichting verbouwd of de inrichting verplaatst is. In deze omstandigheid komt de vergunning van rechtswege te vervallen.

Artikel 3.5.1 Overgangsbepaling

Eerste lid

Met het in hoofdstuk 3 opgenomen vergunningstelsel wordt een nieuw rechtsregime van toepassing, onder meer op bestaande inrichtingen. Vanuit een oogpunt van behoorlijk bestuur dient exploitanten van deze inrichtingen een redelijke termijn te worden gegund om de benodigde vergunning aan te vragen. In het eerste lid, onder a, moet worden vermeld wat daarvoor, mede gelet op de plaatselijke omstandigheden, als redelijke termijn moet worden beschouwd. Indien de exploitant de vergunningaanvraag binnen deze termijn heeft ingediend, mag hij de inrichting zonder vergunning exploiteren zolang op zijn aanvraag niet is beslist (eerste lid, onder b).

Tweede lid

Het is echter onwenselijk dat de exploitant gedurende deze termijn zijn bedrijfsvoering geheel naar eigen inzicht gestalte zou kunnen geven. Denkbaar is namelijk dat, hangende het besluit over de vergunningaanvraag, het bevoegd bestuursorgaan kennis krijgt van excesomstandigheden in de inrichting die met het oog op een verantwoorde exploitatie onmiddellijk zouden moeten worden beëindigd; een dergelijke omstandigheid kan bijvoorbeeld zijn dat nooduitgangen geblokkeerd of onbruikbaar zijn, waardoor de veiligheid van in de inrichting aanwezige personen acuut in het geding is. Met het oog op het tegengaan van dergelijke situaties is in het tweede lid bepaald, dat het bevoegd bestuursorgaan de exploitant kan aanschrijven tot het treffen van in de aanschrijving te noemen voorzieningen.

Derde lid

In de Politie Regio Limburg-Zuid zijn in tegenstelling tot andere politie regio’s door het Team Vrouwenhandel sinds maart 1995 stringente controles uitgevoerd met name in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Hierdoor is een aantal exploitanten veroordeeld voor een overtreding van de Wav.

Naast het feit dat alle exploitanten in deze regio volledig op de hoogte zijn van het bepaalde in de Wav heeft de stringente controle tot gevolg dat er beduidend minder overtredingen van de Wav door de politie worden waargenomen.

Indien uitvoering gegeven zou worden aan het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid onder a juncto artikel 3.2.2 tweede lid, onder c met betrekking tot de Wav zou een groot aantal exploitanten geen vergunning kunnen krijgen. Gelet op het wegnemen van een stuk rechtsongelijkheid ten opzichte van exploitanten in andere politie regio’s (waar weinig of geen controles zijn gehouden) en om te voorkomen dat er nieuwe stromannen worden ingezet, wordt hier de mogelijkheid geboden om de exploitanten van bestaande inrichtingen, voor zover het betreft de eerste vergunning aanvraag na inwerkingtreding van deze verordening, ten aanzien van een veroordeling van de Wav een generaal pardon te geven.

Voor die situatie dat exploitanten, ondanks alle inspanningen van de politie, de laatste twee jaren voor de inwerkingtreding van deze verordening de Wav blijven overtreden, in die zin dat ten aanzien van deze wet een proces-verbaal is opgemaakt, is deze overgangsbepaling niet van toepassing.

Bijlage IV: Lokaal handhavingsarrangement

a) Exploitatie van een seksinrichting zonder de daarvoor benodigde vergunning

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Stap 5

Overtreding

Constatering en actie politie en andere toezichthouders

Actie gemeente

Actie Openbaar Ministerie

Actie door anderen

Exploitatie past niet binnen het prostitutiebeleid

Rapport opmaken

Sluiting

Vervolging op grond van de APV

Afhankelijk van de situatie kan bijv. belastingsdienst of de arbeidsinspectie worden ingeschakeld

Exploitatie past binnen het prostitutiebeleid

Rapport opmaken

1e keer: schriftelijke waarschuwing met termijn waarbinnen de vergunning moet worden aangevraagd

2e keer: tijdelijke sluiting of oplegging van dwangsom

3e keer: sluiting voor onbepaalde tijd

Vervolging op grond van de APV

Afhankelijk van de situatie kan bijv. belastingdienst of de arbeidsinspectie worden ingeschakeld

b) Exploitatie van een seksinrichting in strijd met de vergunning

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Stap 5

Overtreding

Constatering en actie politie en andere toezichthouders

Actie gemeente

Actie Openbaar Ministerie

Actie door anderen

Strijdig met de Exploitatievoorden: Handelen in strijd met het sluitingsuur

Rapport opmaken

1e keer: schriftelijke waarschuwing

2e keer: tijdelijke sluiting van 1 week

3e keer: tijdelijke sluiting van 1 maand

4e keer: tijdelijke sluiting van drie maanden

Bij recidive vervolging op grond van de APV

 

Strijdig met de Exploitatievoorwaarden:

Inadequaat beheer (bijv. ontbreken van toezicht door exploitant)

Rapport opmaken

1e keer: schriftelijke waarschuwing

2e keer: tijdelijke sluiting van 1 maand

3e keer: tijdelijke sluiting van 3 maanden

4e keer: sluiting

Bij recidive vervolging op grond van de APV

Afhankelijk van de feitelijke situatie kan bijv. de arbeidsinspectie of de belastingdienst worden ingeschakeld.

Strijdig met de Exploitatievoorwaarden: aanwezigheid van minderjarige(n)

Rapport opmaken

Onmiddellijke sluiting voor 3 maanden

Vervolging

Afhankelijk van de feitelijke situatie kan bijv. de arbeidsinspectie of de belastingdienst worden ingeschakeld.

Strijdig met de Exploitatievoorwaarden: aanwezigheid van illegale(n)

Rapport opmaken

1e keer: schriftelijke waarschuwing

2e keer: tijdelijke sluiting van 1 maand

3e keer: tijdelijke sluiting van 3 maanden

4e keer: sluiting voor onbepaalde tijd

Vervolging

Afhankelijk van de feitelijke situatie kan bijv. de arbeidsinspectie of de belastingdienst worden ingeschakeld.

Strijdig met de inrichtingseisen

Rapport opmaken

1e keer: schriftelijke waarschuwing met daarbij de termijn waarbinnen men aan de inrichtingseisen moet voldoen

2e keer: sluiting voor onbepaalde tijd

 

Afhankelijke van de feitelijke situatie kan bijv. de arbeidsinspectie of de belastingdienst worden ingeschakeld

Overlast voor de omgeving

Rapport opmaken

Reactie afhankelijk van aard en omvang van de overlast

 

 

c) Exploitatie van een seksinrichting in strijd met het wetboek van strafrecht * 1)

Stap 1

Stap 2

Stap 3

Stap 4

Stap 5

Overtreding

Constatering en actie van politie

Actie gemeente

Actie Openbaar Ministerie

Actie door anderen

Overtreding van feiten waarop geen straf met voorlopige hechtenis staat

Rapport opmaken

1e keer: Tijdelijke sluiting van 3 tot 6 maanden

2e keer: sluiting voor onbepaalde tijd

Strafrechtelijke vervolging

 

Overtreding van feiten waarop een straf met voorlopige hechtenis staat

Rapport opmaken

1e keer: tijdelijke sluiting voor 3 tot 9 maanden

2e keer: sluiting voor onbepaalde tijd

Strafrechtelijke vervolging

 

NB

Afhankelijk van de ernst van de situatie kunnen sommige van de hiervoor genoemde stappen worden overgeslagen. Men kan daarbij denken aan bijvoorbeeld het waarschuwen door de gemeente. In ernstige situaties kan de inrichting onmiddellijk gesloten worden.

Mochten er bij recidive meerder maatregelen gelden dan betekent dit dat er “opgeschaald” kan worden.

Een waarschuwing is één jaar geldig.

De rechter heeft inmiddels al enkele malen het beleid van de gemeente Den Haag erkend, namelijk dat de exploitant van een prostitutie-inrichting verantwoordelijk moet worden gehouden voor de strafrechtelijke overtredingen die in zijn pand plaatsvinden.

2. ESCORTBEDRIJVEN

a. Exploitatie van een escortbedrijf in strijd met de vergunning *2)

De werkwijze van een escortbedrijf verzet zich in veel gevallen tegen al dan niet tijdelijke sluiting van het bedrijf middels de toepassing van bestuursdwang. Een kantoor kan eventueel fysiek gesloten worden, maar een telefooncentrale of een internetsite kunnen bijvoorbeeld probleemlos elders worden voortgezet.

Het college van burgemeester en wethouders kan onder omstandigheden, nadat de betreffende exploitant in eerste instantie is gewaarschuwd, een last onder dwangsom opleggen voor overtreding van de vergunningvoorwaarden. Dit is bijvoorbeeld het geval als het escortbedrijf gebruik maakt van prostituées, die in Nederland niet mogen werken, en bij schijnbeheer of het ontbreken van beheer. Voor elke geconstateerde overtreding wordt een bedrag verbeurd. De hoogte van dit bedrag wordt van geval tot geval bepaald door de eisen van evenredigheid en doelmatigheid.

In andere vak ernstiger gevallen is ook een last onder dwangsom als reactie op een overtreding niet meer mogelijk. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de inzet van minderjarige prostituees. In dergelijke gevallen kan niet het risico worden gelopen, dat de gewraakte overtreding opnieuw wordt begaan. Bij dergelijke ernstige overtredingen zal de exploitatie-vergunning dan ook op basis van artikel 3.2.4a van de APV worden ingetrokken. De vraag of de vergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd dient te worden ingetrokken is afhankelijk van de aard en de ernst van de overtreding. Indien het betreffende escortbedrijf gebruik maakt van minderjarige prostituees of zich schuldig heeft gemaakt aan andere ernstige misdrijven wordt de vergunning in ieder geval voor onbepaalde tijd ingetrokken.

Als het betreffende escortbedrijf zonder exploitatievergunning toch werkzaamheden blijft verrichten, zal een last onder dwangsom worden opgelegd.

b. Exploitatie van een escortbedrijf zonder vergunning, terwijl deze vergunning niet is ingetrokken

Een escortbedrijf, dat werkzaamheden verricht zonder in het bezit te zijn van een exploitatievergunning, wordt in eerste instantie in de gelegenheid gesteld een vergunning aan te vragen. Blijft deze vergunningaanvraag uit, dan zal een last onder dwangsom worden opgelegd.

NB

Een waarschuwing is één jaar geldig.

Bijlage V: Beleidsregels handhaving prostitutiebeleid

Burgemeester van Sittard-Geleen,

Burgemeester en Wethouders van Sittard-Geleen,

Eenieder voor zover het zijn of hun bevoegdheden betreft;

Overwegende, dat eenduidige handhaving van essentieel is om duidelijkheid te scheppen voor de branche en mede daardoor te komen tot een zo snel mogelijke normalisering en decriminalisering

BESLUIT:

vast te stellen: “Beleidsregels handhaving prostitutiebeleid.”

1 Exploitatie zonder vereiste vergunning:

Artikel 1.1

Indien geconstateerd wordt dat zonder vereiste vergunning een inrichting als bedoeld in artikel 3.1.1. Apv geëxploiteerd wordt, en de exploitatie past niet binnen het prostitutiebeleid, wordt door de politie van deze illegale situatie een rapport opgemaakt ten behoeve van de gemeente. Indien de exploitant ondanks een waarschuwing van de burgemeester c.q. burgemeester en wethouders blijft exploiteren zal door de politie proces-verbaal worden opgemaakt. Op grond hiervan zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten worden verklaard.

 

 

Artikel 1.2

In het geval dat de exploitatie zonder vereiste vergunning wel binnen het prostitutiebeleid past wordt, op grond van een schriftelijke rapportage van de politie, betrokkene door de burgemeester c.q. burgemeester en wethouders aangezegd dat hij een vergunning dient aan te vragen bij een daarbij te stellen termijn. Tevens wordt aan hem medegedeeld dat exploitatie zonder vergunning niet mogelijk is.

 

Indien geen vergunning wordt aangevraagd binnen de gestelde termijn of indien op de aanvraag negatief wordt beslist, wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor onbepaalde tijd gesloten indien de exploitatie wordt voortgezet.

 

 

Artikel 1.3

Indien de verleende vergunning aan een inrichting wordt ingetrokken en de exploitatie zonder de vereiste vergunning wordt voortgezet wordt de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor onbepaalde tijd gesloten.

2 Exploitatie is in strijd met de vergunning:

Artikel 2.1

Indien de exploitant na het verkrijgen van de vergunning of de beheerder na zijn goedgekeurde aanstelling handelingen verricht in strijd met de gedragseisen zoals genoemd in artikel 3.2.2 APV zal de inrichting conform het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor bepaalde tijd gesloten worden dan wel de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV worden ingetrokken.

 

 

Artikel 2.2

Indien geconstateerd wordt dat de inrichting geopend is zonder dat de exploitant of de beheerder aanwezig is wordt dit schriftelijk gerapporteerd aan de burgemeester c.q. burgemeester en wethouders. Bij een eerste overtreding volgt een schriftelijke waarschuwing. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b Apv, een sluiting voor de duur van 2 weken. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a APV ingetrokken.

 

 

artikel 2.3

Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder nalatig is in het houden van toezicht dat in de inrichting geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde, wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd door de burgemeester c.q. burgemeester en wethouders. Bij een tweede overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV, voor de duur van één maand worden gesloten. Bij een derde overtreding binnen twee jaar na de eerste overtreding zal de vergunning conform het bepaalde in artikel 3.2.4a Apv worden ingetrokken.

 

 

artikel 2.4

Wanneer uit een schriftelijke rapportage van de politie blijkt dat de exploitant/beheerder geen toezicht houdt op het voorkomen van strafbare feiten zoals bepaald in artikel 3.2.5, lid 2 onder a APV zal afhankelijk van de ernst van de gepleegde strafbare feiten de exploitant schriftelijk gewaarschuwd worden, de inrichting voor bepaalde tijd gesloten (artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV) worden dan wel de vergunning worden ingetrokken (artikel.2.4a APV).

 

 

artikel 2.5

Wanneer uit een schriftelijke rapportage blijkt dat een inrichting overlast veroorzaakt wordt de exploitant schriftelijk gewaarschuwd. Wordt binnen een half jaar na de waarschuwing wederom overlast geconstateerd, zal de inrichting op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV voor de duur van één maand gesloten worden. Indien binnen een jaar voor de derde keer overlast wordt veroorzaakt wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

 

 

artikel 2.6

Indien de exploitatie van de inrichting in strijd met de vergunningsvoorschriften plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester c.q. burgemeester en wethouders schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

 

 

artikel 2.7

Wanneer de exploitatie van de inrichting in strijd met de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. APV plaatsvindt wordt de exploitant eerst door de burgemeester c.q. burgemeester en wethouders schriftelijk gewaarschuwd. Bij een tweede overtreding binnen een half jaar na de eerste overtreding volgt op grond van het bepaalde in artikel 3.2.4, eerste lid, onder b APV een sluiting voor de duur van maximaal 3 maanden. Bij een derde overtreding binnen een jaar na de eerste overtreding wordt de vergunning ingetrokken (artikel 3.2.4a APV).

 

 

De Burgemeester van Sittard-Geleen,

Burgemeester en wethouders van Sittard-Geleen,

De secretaris

Bijlage VI: Beleidsregels illegale thuisprostitutie

Burgemeester en wethouders van Sittard-geleen,

Overwegende dat,

indien een woning zonder vergunning gebruikt wordt als seksinrichting of escortbedrijf het opleggen van een dwangsom effectiever is dan het sluiten van een gedeelte van een woning;

Besluiten:

vast te stellen: “Beleidsregels illegale thuisprostitutie”

Wordt een woning of een gedeelte van een woning zonder vergunning gebruikt als seksinrichting of escortbedrijf en het verlenen van een vergunning is niet mogelijk dan zal door middel van het opleggen van een dwangsom de strijdige situatie (mede) worden aangepakt.

Burgemeester en Wethouders,

De secretaris

BIJLAGE VII

Prostitutiebeleid GGD-en Limburg in het kader van de opheffing van het bordeelverbod

Inhoud

 

Samenvatting

3

 

 

 

 

 

 

1.

Aanleiding

4

 

 

 

 

 

 

2.

Participanten en doelgroep

5

 

 

 

 

 

 

3.

Wettelijke basis

6

 

 

 

 

 

 

4.

GGD producten

8

 

 

 

4.1

Technische hygiënezorg

8

 

 

 

4.2

SOA-preventie

10

 

 

 

4.3

SOA-surveillance

13

 

 

 

4.4

SOA-screening

14

 

 

 

 

 

 

5.

Werkgroep

18

Bijlagen:

  • 1

    LCI Risicoprofiel sekshuizen en relaxbedrijven

  • 2

    Inspectie hygiëneprotocol

  • 3

    Registratieformulier niet-curatieve SOA-bestrijding

  • 4

    Landelijke therapierichtlijn SOA

  • 5

    Overzicht vergunningsvoorwaarden

Samenvatting

Prostitutiebeleid GGD-en Limburg in het kader van de opheffing van het bordeelverbod

De opheffing van het bordeelverbod en de noodzaak tot regulering is voor de GGD-en aanleiding om een aantal producten in een integraal pakket te beschrijven ten aanzien van de doelgroep prostitué(e)s en seksinrichtingen. Het gegeven dat één op de vijf seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) herleidbaar is tot het prostitutiebedrijf geeft aan welk belang deze doelgroep heeft in het kader van de SOA-bestrijding. Het productenpakket in het kader van het prostitutiebeleid bestaat uit de producten: technische hygiënezorg, SOA-preventie, SOA-screening en SOA-surveillance. Het voorstel zal binnen afzienbare tijd worden voorgelegd aan de directies en besturen van de respectievelijke GGD-en.

De legitimatie van de vier GGD-producten is te vinden in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid. In deze wet wordt de verantwoordelijkheid bij de gemeenteraad gelegd om via een GGD hygiëne en collectieve preventie op het gebied van SOA (waaronder Aids) en epidemieën van infectieziekten te bevorderen, waaronder het realiseren van controle van specifieke groepen, passieve en actieve bron- en contactopsporing, begeleiding en voorlichting van patiënten en specifieke groepen, het aanbieden van vaccinatie aan specifieke groepen en epidemiologische surveillance (monitoring).

Technische hygiëne zorg

De GGD voert de inspecties uit in opdracht van de gemeente aan de hand van hygiëne-eisen die vanuit een collectief belang aan de inrichting gesteld worden. Op basis van een risicoanalyse wordt een rapportage gemaakt waarin bevindingen en zonodig aanbevelingen ter verbetering van de hygiënische omstandigheden worden opgenomen. Het verslag wordt aan de opdrachtgevende gemeente alsmede aan de geïnspecteerde seksinrichting ter beschikking gesteld. De gemeente bepaalt of bevindingen uit de inspecties moeten leiden tot sancties. Eén keer per jaar wordt een inspectie verricht.

SOA-preventie

SOA-preventie waaronder minimaal eens per jaar voorlichting door middel van persoonlijke gesprekken of groepsvoorlichting met ondersteuning van voorlichtingsmaterialen. Het doel hiervan is kennis en vaardigheden over te brengen op prostitué(e)s om veilig seksueel gedrag te bevorderen teneinde besmetting met en transmissie van SOA te voorkomen.

SOA-screening

Vier keer per jaar aanbieden van geneeskundige screening op SOA. Er is een individueel doel om SOA-behandeling te realiseren en een collectief doel om verspreiding van SOA te beperken in de groep prostituanten en daarmee de algemene bevolking. Bij klachten en constateren SOA van meer dan huisartsgeneeskundige aard wordt standaard doorverwezen naar de dermatoloog. Door bronbehandeling wordt verdere verspreiding voorkomen.

SOA-surveillance

Op basis van anonieme gegevens vanuit SOA-screening kan inzicht in het verloop van aan prostitutie gerelateerde SOA worden verkregen om daarmee inzicht te krijgen in het effect van maatregelen ter bestrijding van SOA.

1. Aanleiding

Op 2 februari 1999 is het wetsvoorstel tot opheffing van het algemeen bordeelverbod (TK 25 437) door de Tweede Kamer aanvaard. De definitieve goedkeuring van de Eerste Kamer wordt naar alle waarschijnlijkheid in het najaar 1999 verwacht. De definitieve inwerkingtreding van de nieuwe wet wordt verwacht rond juli 2000. Het opheffen van het bordeelverbod is een resultante van een overheid met een realistische benadering van de prostitutie en uitbating hiervan. De overheid sluit met de opheffing aan bij de werkelijkheid waarbij prostitutie blijft bestaan en zal blijven bestaan. De opheffing van het bordeelverbod maakt regulering van het prostitutiebedrijf mogelijk. Door de legalisering van prostitutiebedrijven moeten gemeenten een vergunningenstelsel instellen voor vrijwillige, bedrijfsmatige prostitutie. De opheffing van het bordeelverbod en de noodzaak tot regulering is voor de GGD-en aanleiding om een aantal producten in een integraal pakket te beschrijven ten aanzien van de doelgroep prostitué(e)s en seksinrichtingen. Het gegeven dat één op de vijf seksueel overdraagbare aandoeningen (SOA) herleidbaar is tot het prostitutiebedrijf -10% bij prostitué(e)s en 10% bij prostituanten - geeft aan welk belang deze doelgroep heeft in het kader van de SOA-bestrijding. Om een bijdrage te leveren aan de normalisering van de prostitutiebranche en aan te sluiten bij de regulerende activiteiten van de gemeenten is een voorstel voor een integraal pakket van GGD-producten op dit moment tot stand gekomen. Het productenpakket in het kader van het prostitutiebeleid bestaat uit de producten: technische hygiënezorg, SOA-preventie, SOA-screening en SOA-surveillance.

1.1. Definities:

Hoewel het merendeel medewerksters in het prostitutiebedrijf of escortbedrijf zal betreffen, is het ook mogelijk medewerkers van het mannelijk geslacht aan te treffen. Dit is de reden dat in deze notitie altijd over beide wordt gesproken met de term: prostitué(e)s. Waarbij onder prostitutie wordt verstaan: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding en onder prostitué(e): degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

In de vergunningsvoorwaarden is specifiek onderscheid gemaakt tussen seksinrichting, prostitutiebedrijf en escortbedrijf. Het nieuwe vergunningenstelsel betreft zowel seksinrichtingen als escortbureaus. Onder seksinrichting wordt verstaan: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar. Een prostitutiebedrijf betreft slechts die seksinrichtingen waar prostitué(e)s werkzaam zijn. Een escortbedrijf is geen seksinrichting maar een natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend. Een sekswinkel is géén seksinrichting omdat hier géén seks plaatsvindt. Het betreft een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht dan wel verhuurd.

2. Participanten en doelgroep

● GGD Oostelijk Zuid-Limburg (regio met 296.362 inwoners)

In de regio Oostelijk Zuid-Limburg bevinden zich naar schatting 31 prostitutiebedrijven waarbinnen naar schatting van het team vrouwenhandel van de Politie Limburg Zuid 200 prostitué(e)s werkzaam zijn. Daarnaast zijn ongeveer 50 escortbedrijven met een onbekend aantal mannelijke en vrouwelijke prostitué(e)s in de regio actief. (Bovendien zijn volgens een schatting van het CAD Oostelijk Zuid-Limburg, ongeveer 80 straatprostitué(e)s op diverse locaties in de regio werkzaam. Deze groep is niet meegenomen in deze notitie.)

● GGD Zuidelijk Zuid-Limburg (regio met 184392 inwoners)

In de regio Zuidelijk Zuid-Limburg bevinden zich naar schatting 5 prostitutiebedrijven waarbinnen naar schatting van het team vrouwenhandel 45 prostitué(e)s werkzaam zijn. Daarnaast zijn ongeveer 3 escortbedrijven met een onbekend aantal mannelijke en vrouwelijke prostitué(e)s in de regio actief.

● GGD Westelijke Mijnstreek (regio met 168738 inwoners)

In de regio Westelijke Mijnstreek bevinden zich naar schatting 18 prostitutiebedrijven waarbinnen naar schatting van het team vrouwenhandel 100 prostitué(e)s werkzaam zijn. Daarnaast zijn een onbekend aantal escortbedrijven met een onbekend aantal mannelijke en vrouwelijke prostitué(e)s in de regio actief.

Naar inschatting van het team vrouwenhandel van de politie Limburg Zuid zal in Zuid-Limburg (regio ZZL, OZL en WML) ongeveer 50 clubs in aanmerking komen voor een vergunning.

● GGD Midden-Limburg (regio met 217623 inwoners)

In de regio Midden-Limburg bevinden zich naar schatting 19 prostitutiebedrijven op basis van de inventarisatie van de GGD ML waarbinnen naar schatting 150 prostitué(e)s werkzaam zijn. Daarnaast zijn een onbekend aantal escortbedrijven in de regio actief.

● GGD Noord-Limburg (regio met 263348 inwoners)

In de regio Noord-Limburg bevinden zich naar schatting 9 prostitutiebedrijven waarbinnen naar schatting 70 prostitué(e)s werkzaam zijn. Daarnaast zijn een onbekend aantal escortbedrijven in de regio actief.

3. Wettelijke basis

De legitimatie van de GGD ten aanzien van de vier producten technische hygiënezorg, SOA-preventie, SOA-surveillance en SOA-screening is te vinden in de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid, de nota van toelichting hierop, de notitie basistaken Collectieve Preventie Volksgezondheid en het handboek lokaal prostitutiebeleid van Ministerie van Justitie en Binnenlandse zaken.

3.1 Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid

  • ·

    Artikel 2.

    • ·

      Lid 1. De gemeenteraad bevordert de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen collectieve preventie.

    • ·

      Lid 2. Ter verwezenlijking van het bepaalde in het eerste lid draagt de gemeenteraad in ieder geval zorg voor:

      • ·

        A. op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking.

      • ·

        B. Het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen met gevolgen voor het leefmilieu.

      • ·

        C. het bevorderen van hygiëne en de psychohygiëne.

      • ·

        D. Het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma’s met inbegrip van gezondheidsvoorlichting en -opvoeding.

    • ·

      Lid 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het 2e onder D vermelde werkzaamheden nader worden uitgewerkt.

  • ·

    Artikel 3.

    • ·

      Lid 1. De gemeenteraad draagt zorg voor de uitvoering van de collectieve preventie die betrekking heeft op … , seksueel overdraagbare aandoeningen, Aids of een epidemie van infectieziekten.

    • ·

      Lid 2. Dit bevat in ieder geval

      • ·

        A. passieve opsporing

      • ·

        B. actieve bron- en contactopsporing

      • ·

        C. de begeleiding en voorlichting van patiënten, specifieke groepen en hulpverleners

      • ·

        D. de controle van specifieke groepen

      • ·

        E. … bronbehandeling

      • ·

        F. …het zonodig aanbieden van vaccinatie aan specifieke groepen.

  • ·

    Artikel 4,

    • ·

      Lid 1. Indien de gemeenteraad een bijdrage heft voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van collectieve preventie draagt hij er zorg voor dat dit niet ten koste gaat van het bereik van deze werkzaamheden.

3.2. Nota van toelichting op de WCPV

Toelichting artikel 3: Een adequate en effectieve bestrijding van SOA (met inbegrip van Aids) wordt gekenmerkt door een combinatie van activiteiten op het terrein van de curatieve en niet-curatieve (preventieve) zorg. Deze combinatie is noodzakelijk om de kans op besmetting tot een minimum te beperken (primaire preventie) en de reeds besmette personen – voor zover mogelijk - voor ziek worden te behoeden (secundaire preventie). Om dit doel te bereiken is samenwerking tussen de curatieve en niet-curatieve sector van essentieel belang.

3.3. Notitie Basistaken Collectieve Preventie

De Notitie Basistaken Collectieve Preventie is opgesteld door de LVGGD in opdracht van het Ministerie van VWS en geeft een nadere invulling van de WCPV met als doel deze op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur van de WCPV.

In de paragraaf Basistaken Infectieziektenbestrijding wordt een overzicht gegeven van de deeltaken die een nadere omschrijving geven van de WCPV op het gebied van de infectieziektenbestrijding. Het betreft hier in ieder geval de volgende deeltaken:

  • -

    Surveillance: “het voortdurend verzamelen, analyseren en interpreteren van die infectieziektegegevens, die noodzakelijk zijn voor de planning, uitvoering en evaluatie van beleid, gekoppeld aan de tijdige verspreiding van informatie aan allen die ervan op de hoogte dienen te zijn”, waaronder dus SOA-surveillance.

  • -

    Beleidsadvisering: Op gemeentelijk niveau dienen relevante beslissingen voor de volksgezondheid die gevolgen hebben voor de volksgezondheid getoetst te worden. De gemeente draagt hiervoor de verantwoordelijkheid. De GGD kan het gemeentebestuur over dit onderwerp gevraagd en ongevraagd advies verstrekken. Op dit moment gebeurt dit over het algemeen op ad hoc basis. De werkgroep is van mening dat beleidsadvisering structureel dient plaats te vinden (zie ook bevorderingstaken).

  • -

    Preventie: (Primaire) preventie (individueel of collectief) van infectieziekten vindt plaats door middel van voorlichting, informatievoorziening, immunisatie, het nemen van profylactische maatregelen en bronbehandeling. De preventie dient in principe gericht te zijn op alle infectieziekten waaronder SOA. Op lokaal niveau kan in onderling overleg bepaald worden welke infectieziekten en welke doelgroepen prioriteit verdienen.

  • -

    Bron- en contactopsporing: Bij bron- en contactopsporing gaat men (na een melding van een infectieziekte) op zoek naar de bron van de ziekte. Primaire doelstelling is het bestrijden van infectieziekten. Daarnaast levert het uitvoeren van deze deeltaak relevante informatie op voor surveillance. Contactopsporing is relevant omdat de geïnfecteerde persoon niet altijd direct na de infectie besmettelijk is voor anderen. De wisselwerking met surveillance is van belang om een epidemie van infectieziekten in de kiem te kunnen smoren.

  • -

    Netwerk- en regiefunctie: De gemeenteraad (via de GGD) draagt de verantwoordelijkheid voor het totstandkomen en onderhouden van een lokaal/regionaal netwerk op het gebied van de infectieziektenbestrijding. In dit netwerk dienen onder meer deel te nemen: huisarts, laboratoria c.q. microbiologen, ziekenhuizen en andere zorginstellingen, consumentenorganisaties, vrijwilligersorganisatie en medisch-maatschappelijk werk. Daarnaast is overleg gewenst tussen alle relevante ambtelijke vertegenwoordigers.

  • -

    Vangnetfunctie: Opvang van lacunes in de zorg. Als andere partijen de eigen verantwoordelijkheid niet waarmaken, dient de gemeente als vangnet te fungeren. De vangnetfunctie is in veel andere taken verwerkt (onder meer de bron- en contactopsporing). Kenmerkend voor de vangnetfunctie is het anticiperende karakter. Daarnaast wordt deze taak ad hoc uitgevoerd. De gemeente is uiteindelijk de partij die aanspreekbaar is op het gebied van infectieziektenbestrijding, waaronder SOA.

In de notitie wordt het volgende ten aanzien technische hygiënezorg verwoord. De gemeente dient verordeningen op te stellen, waarin eisen voor technische hygiëne van voorzieningen en het gebruik van deze voorzieningen alsmede de sancties in geval van in gebreke blijven, zijn vastgesteld. Het gaat hierbij om de verordeningen voor onder andere het volgende type voorziening: seks- en relaxhuizen. In het taalgebruik van deze notitie betreft het seksinrichtingen.

4. GGD producten ten aanzien van prostitutie

Het betreft hier vier GGD-producten om het gemeentelijk beleid ten aanzien van prostitutie te ondersteunen: Technische hygiënezorg, SOA-preventie waaronder voorlichting, SOA-screening en SOA-surveillance. Op deze producten wordt in de hiernavolgende paragrafen nader ingegaan.

4.1 Technische Hygiënezorg

4.1.1. Algemeen

Technische hygiënezorg betreft dát deel van de preventieve gezondheidszorg dat met gebruikmaking van technische hulpmiddelen de gezondheid tracht te bevorderen en in stand te houden, zoals bijvoorbeeld gebeurt door middel van drinkwatervoorziening, afvalwaterzuivering, woningbouw, luchtbehandeling, sanitaire voorzieningen en voedselbehandeling. Technische hygiëne is er voornamelijk op gericht overbrenging van ziektekiemen te voorkómen of te beperken, anderzijds heeft het ook betrekking op het beperken van de aanwezigheid van schadelijke stoffen. Deze vorm van zorg wordt aan cliënten en medewerkers geboden door middel van begeleiding van mensen op het gebied van individueel hygiënegedrag, begeleiding van mensen bij het gebruik van technische hygiënevoorzieningen, toezicht op de aan-/afwezigheid van technische hygiënevoorzieningen en controle door het inbouwen van evaluatiemomenten.

Deze vorm van zorg moet daar waar veel personen van gemeenschappelijke (collectieve) voorzieningen gebruik maken, geboden worden. Het betreft onder andere (gezondheidszorg)instellingen, bedrijfskeukens van (gezondheidszorg)instellingen waaronder verpleeg- en verzorgingshuizen, kindercentra en dagverblijven, medisch kleuterdagverblijven, verblijven voor mentaal/fysiek gehandicapten, campings, zwembaden en zwemgelegenheden, sporthallen en sportscholen, scholen, asielzoekerscentra, sauna’s, sekshuizen en relaxbedrijven, penitentiaire inrichtingen en tatoeëer- en piercinginstellingen.

4.1.2. Product

Op basis van het risicoprofiel sekshuizen van de Landelijke Coördinatiestructuur Infectieziekten (LCI, zie bijlage 1) is door de GGD-en Midden- en Noord-Limburg een hygiëneprotocol ontwikkeld. Op basis van dit (binnenkort provinciaal) hygiëneprotocol (zie bijlage 2) zullen de seksinrichtingen en escortbedrijven met een vergunning geïnspecteerd worden. Op basis van een risicoanalyse wordt een rapportage gemaakt waarin bevindingen en zonodig aanbevelingen ter verbetering van de hygiënische omstandigheden worden opgenomen. De GGD voert de inspecties uit in opdracht van de gemeente aan de hand van hygiëne-eisen die vanuit een collectief belang aan de inrichting gesteld worden. Het verslag wordt aan de opdrachtgevende gemeente alsmede aan de geïnspecteerde seksinrichting ter beschikking gesteld. De gemeente bepaalt of bevindingen uit de inspecties moeten leiden tot sancties. De gemeente geeft mutaties in het vergunningenbestand binnen een maand door aan de GGD. Eén keer per jaar wordt een inspectie verricht. De verwachting is dat bezoek inclusief rapportage maximaal 6 uur van een sociaal-verpleegkundige die met deze taak belast is, in beslag neemt. Een zorgvuldige attitude van de sociaal-verpleegkundige bij deze taak is van groot belang. Deze heeft een begeleidende rol in het normaliseringsproces van de prostitutiebranche. Verwacht wordt dat de branche géén moeite heeft met de eisen van de GGD, daar deze over het algemeen géén grote investeringen met zich meebrengt. De rol van GGD als hygiënebegeleider moet in persoon wel gescheiden zijn van de rol als vertrouwenspersoon bij SOA-preventie en SOA-screening. Verwacht wordt dat op deze wijze géén problemen zullen ontstaan door de mogelijke dubbelrol. Vanuit de bestaande ervaring op dit vlak van GGD Rotterdam e.o. lijkt deze conclusie gerechtvaardigd.

4.1.3. Doelstelling

Door gebruikmaking van technische hulpmiddelen de gezondheid trachten te bevorderen en in stand te houden en derhalve verspreiding van ziektekiemen te voorkómen of te beperken.

4.1.4. Vergunningsvoorwaarden

  • ·

    De exploitant van een seksinrichting en/of escortbedrijf is verplicht maatregelen te treffen in het belang van de veiligheid, hygiëne en bescherming van de gezondheid van de in het bedrijf werkzame prostitué(e)s, alsmede bescherming van de volksgezondheid

  • ·

    De exploitant van een seksinrichting dient te voldoen aan de hygiëne-eisen die door de GGD worden gesteld, zoals vermeld in het hygiëneprotocol GGD-en Limburg.

  • ·

    De exploitant verleent de GGD toegang tot de seksinrichting en werkt mee aan het bezoek van de medewerker van de GGD die de technisch-hygiënische inspectie uitvoert.

  • ·

    Van de jaarlijkse hygiëne-inspectie wordt door de GGD een rapport gemaakt.

4.1.5. Financiering

  • ·

    De kosten bestaan uit personeelskosten met overhead. De verwachting bestaat dat de hygiëne inspectie die bestaat uit het bezoek met reistijd, voorbespreking, nabespreking en rapportage, maximaal 6 uur zal kosten van een sociaal verpleegkundige.

  • ·

    De kosten (op basis van kostendekkend tarief) worden jaarlijks in rekening gebracht bij de opdrachtgever.

4.2. SOA-preventie

4.2.1. Algemeen

Seksueel overdraagbare aandoeningen (ook wel SOA of geslachtsziekten genoemd) vormen een belangrijk gezondheidsprobleem omdat het infectieziekten betreft die een grote groep mensen kunnen bedreigen. Door onder meer een nog altijd bestaand maatschappelijk taboe, het ontstaan van geheel nieuwe infectieziekten zoals Aids etc., neemt de bestrijding van deze aandoeningen een geheel eigen plaats in binnen de algemene infectieziektebestrijding.

Het risico van infectie van SOA kan vrijwel worden voorkomen door veilig seksueel gedrag. Kennis over veilige seks is lang niet altijd een voldoende voorwaarde om de seks inderdaad veilig te houden. In de prostitutiesector is dit overduidelijk. Prostitué(e)s laten bijvoorbeeld weten dat zij het wel veilig willen doen, maar de klant dringt met de geldbuidel in de hand aan op onveilig seksueel contact, of de exploitant verplicht hen alle klanten aan te nemen. Als preventiemedewerker word je daardoor met “de neus op de feiten gedrukt”. Je zult prostitué(e)s moeten ondersteunen bij hun wens op veilige seks. Daarbij zal aandacht moeten worden besteed aan alle betrokkenen, en tegelijk moet geprobeerd worden de omstandigheden te beïnvloeden. Vanuit de voorlichting bezien, betekent dit dat redenen voor onveilige seks of onveilig spuitgedrag moeten worden weggenomen.

Hierbij zijn de volgende vragen van belang:

  • -

    Is de benodigde kennis over SOA/Aids-transmissie en –preventie hiervoor toereikend? Welke kennis ontbreekt? Denkt men bijvoorbeeld dat je kunt zien of iemand besmet is, dat twee condooms over elkaar veel veiliger is, of zijn er misverstanden over het besmettingsrisico van orale seks? Weet men wat voor soort glijmiddelen het best gebruikt kunnen worden?

  • -

    Is er de benodigde kennis rond hygiëne en seks? Worden er bijvoorbeeld betrouwbare sponsjes gebruikt als er wordt doorgewerkt tijdens de menstruatie en worden ze wel vaak genoeg gewisseld? Weten de prostitué(e)s wel wat ze het beste kunnen doen als een condoom kapot is gegaan of grijpen ze naar agressieve vaginale (spoel)middelen?

  • -

    Is men op de hoogte van het nut van regelmatig SOA-onderzoek, ook als de seks altijd veilig is? Weten de prostitué(e)s waar ze naar toe kunnen gaan als ze zich op SOA willen laten onderzoeken? Zijn ze ervan op de hoogte wat een kwalitatief goed SOA-onderzoek inhoudt?

  • -

    Wat is de houding ten opzichte van veilig vrijen en condoomgebruik? Is men ervan overtuigd risico’s te lopen? Wat worden als voordelen aangemerkt, b.v. gezondheid of een goede naam van de club, of overheersen de nadelen, zoals mogelijke inkomstenderving?

  • -

    Heeft de omgeving een positieve of negatieve invloed op het gedrag? Omvatten de regels “veilig vrijen” of doen de meeste collega’s het juist zonder?

  • -

    Is het gewenste gedrag in de praktijk te brengen? Zijn er goede condooms beschikbaar, bezit men de nodige vaardigheden om een condoom goed te gebruiken en te onderhandelen met een klant over veilige seks, of is de werkomgeving zo onveilig dat die onderhandelingen niet overdacht kunnen plaatsvinden?

  • -

    En indien het gewenste gedrag consequent wordt vertoond? Acht men zich in staat om “het zo te houden”, wat zijn mogelijk moeilijke situaties?

Deze vragen kunnen niet allemaal ineens beantwoord worden. Vaak zul je beginnen met de overdracht van kennis over SOA/Aids-transmissie en –preventie, en het in de diverse gesprekken inzicht verkrijgen van waar de belangrijkste belemmeringen voor veilig gedrag liggen.

Het risico op SOA is voor prostitué(e)s beslist niet het enige (gezondheids)risico. Het vak kan veel spanningen met zich meebrengen en prostitué(e)s kunnen te kampen hebben met hoofd-, rug- en nekklachten. Ook kan er sprake zijn van overmatig alcohol- of druggebruik. Verstoring van het dag- en nachtritme kan slaapproblemen veroorzaken. Naast SOA lopen prostitué(e)s ook risico op andere aan hun seksuele arbeid gerelateerde aandoeningen zoals (schimmel)infecties, tbc en blaasontsteking en zullen complicaties zoals ontstoken eileiders vaker voorkomen.

Daarnaast kunnen prostitué(e)s te kampen hebben met een scala aan sociaal-maatschappelijke problemen als gevolg van een dwangrelatie, migratie of bijvoorbeeld illegaliteit. In de gezondheidsvoorlichting binnen de prostitutie, waarbij SOA-preventie wellicht het primaire doel is, moeten vragen en problemen rond de gezondheid en de maatschappelijke situatie meer in het algemeen ook aan de orde kunnen komen. Voorlichting die zich uitsluitend beperkt tot informatie over SOA, veilig vrijen en daaraan gerelateerde onderwerpen zal haar doel voorbij schieten.

4.2.2. Product

SOA-preventie waaronder minimaal eens per jaar voorlichting door middel van persoonlijke gesprekken of groepsvoorlichting met ondersteuning van voorlichtingsmaterialen.

4.2.3. Doelstelling

Kennis en vaardigheden overbrengen op prostitué(e)s om veilig seksueel gedrag te bevorderen teneinde besmetting met en overbrenging van SOA te voorkomen.

4.2.4. Vergunningsvoorwaarden

  • ·

    De exploitant van een seksinrichting en/of escortbedrijf verleent de GGD toegang tot het bedrijf en verleent medewerking aan preventieactiviteiten van de GGD gericht op verbetering van de gezondheidssituatie van de bij hem/haar werkzame prostitué(e)s.

  • ·

    De exploitant van een seksinrichting en/of escortbedrijf voert een ‘veilig seks-beleid’ d.w.z. er wordt geen onveilige seks aangeboden en veilige seks wordt bewerkstelligd.

  • ·

    De exploitant van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf draagt zorg voor verspreiding onder de bij hem/haar werkzame prostitué(e)s van voor hen toegankelijk voorlichtings- en informatiemateriaal (in voor hen begrijpelijke taal). Dit voorlichtings- en informatiemateriaal gaat in ieder geval over gezondheidsrisico’s van hun werk (m.n. seksueel overdraagbare aandoeningen) en over de aanwezigheid en bereikbaarheid van gezondheidszorg- en hulpverleningsinstellingen.

  • ·

    De exploitant van het prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf dient zorg te dragen voor een lijst van hulpverleningsinstanties en belangenverenigingen voor prostitué(e)s die voor de werkzame prostitué(e)s toegankelijk is.

  • ·

    De volgende huisregels gelden voor ieder prostitutiebedrijf:

  • ·

    De prostitué(e) mag klanten weigeren.

  • ·

    De prostitué(e) is niet verplicht om als daarom wordt verzocht met een klant alcoholhoudende dranken te drinken of andere verdovende middelen te gebruiken.

  • ·

    De prostitué(e) is niet verplicht als daarom wordt verzocht zonder condoom te werken.

  • ·

    De huisregels genoemd in het vorige lid gelden tenminste voor ieder escortbedrijf.

  • ·

    De exploitant van het prostitutiebedrijf dient zorg te dragen voor op schrift gestelde huisregels om de klant te informeren over ‘veilige sekstechnieken’ en het in de regels beschreven zelfbeschikkingsrecht van de prostitué(e)s. De huisregels dienen op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats opgehangen te worden.

  • ·

    De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat op een voor de klant duidelijk zichtbare plaats actueel foldermateriaal ten aanzien van veilige seks en seksueel overdraagbare aandoeningen ter inzage ligt.

  • ·

    De exploitant van een seksinrichting draagt er zorg voor dat in de werkruimten te allen tijde voldoende, wettelijk goedgekeurde condooms voor gebruik beschikbaar zijn.

4.2.5. Financiering

De kosten betreffen hierbij de inzet van sociaal-verpleegkundigen en/of GVO-functionarissen/consulenten en het voorlichtingsmateriaal. Voor dit product wordt een minimale inzet gerekend van ongeveer 6 uur sociaal-verpleegkundige of GVO-functionaris.

4.3. SOA-surveillance

4.3.1. Algemeen

Surveillance betreft het voortdurend verzamelen, analyseren en interpreteren van infectieziektengegevens ten behoeve van planning, uitvoering en evaluatie van beleid, gekoppeld aan de tijdige verspreiding van informatie aan allen die ervan op de hoogte dienen te zijn; in dit kader is ook de netwerk- en regiefunctie (afstemming tussen preventie en curatie) van belang. Epidemiologisch en toegepast wetenschappelijk onderzoek en actieve opsporing van infecties bij risicogroepen zijn hierbij noodzakelijk.

4.3.2. Product

Provinciale SOA-surveillance vanuit anonieme gegevens van de SOA-screening bij prostitué(e)s op basis van een bestaand registratiesysteem van de SOA-Stichting (zie bijlage 3. Registratieformulier niet-curatieve SOA-bestrijding).

4.3.3. Doelstelling

Inzicht krijgen in het verloop van prostitutie gerelateerde SOA om daarmee inzicht te krijgen in het effect van maatregelen ter bestrijding van SOA.

4.3.4. Vergunningsvoorwaarden

Geen

4.3.5. Financiering

Dit product behoort tot het reguliere basistakenpakket van de GGD en wordt dan ook uit het basistarief per inwoner (WCPV-gelden) per gemeente bekostigd.

4.4. SOA-screening

4.4.1. Algemeen opbouw consult van de prostitué(e):

Het is van groot belang dat de prostitué(e) zich periodiek (vier keer per jaar) laat onderzoeken op SOA volgens de hieronder gegeven richtlijnen van de stichting SOA-bestrijding. Indien niet de GGD dit onderzoek verricht, dient de arts die het SOA-onderzoek uitvoert bij de GGD bekend te zijn, voor de GGD bereikbaar te zijn, te handelen volgens de richtlijnen van de stichting SOA-bestrijding en op anonieme basis de uitslag van het SOA-onderzoek ter beschikking te stellen aan de GGD wegens surveillance doeleinden.

Achtergrondgegevens bij eerste consult: soort prostitutie: werkzaam in club, privé-huis, raamprostitutie, straatprostitutie, bemiddelingsbureau, escort service, thuis; werkfrequentie (aantal dagen per week, uren per dag); aantal/soort klanten (per week, per maand); aard van seksuele handelingen/technieken/seksueel contact; condoomgebruik bij klanten en eigen partner; professionaliteit en werkervaring; kennis over het risico van het oplopen van een SOA; (ooit) verslaafd zijn aan (IV)drugs, alcohol, gokken; hygiëne werkomstandigheden.

Intake: Klachten (welke en sinds wanneer?), risico gelopen (wanneer en hoe?), gewaarschuwd door klant/partner; Ooit eerder een SOA gehad? Zo ja, welke en wanneer?; Ooit hiv-antistoffentest laten doen? Zo ja, wanneer?; risico-inschatting bespreken; Leefgewoonte, (on)afhankelijkheid situatie; privé vrijgedrag, werkomstandigheden; preventiemethoden ten aanzien van SOA en zwangerschap; informatie en adviezen omtrent hygiëne en veilig vrijen; waarborging van anonimiteit.

Medische anamnese:

Navragen of het de eerste keer is dat een vaginaal/rectaal onderzoek plaatsvindt;

Aanwezigheid van klachten; indien klachten: aard, duur; specifiek: fluor, afscheiding (op welke plaats?), mictie, defaecatie, pijn bij coïtus, onderbuikspijn, tussentijds bloedverlies;

Gynaecologische aandoeningen, zwangerschap, abortus, anticonceptie, menstruatiecyclus, eerste dag laatste menstruatie; Voorgeschiedenis (SOA en andere ziekten, ziekenhuisopnamen);

Algemene gezondheidstoestand; Medicijngebruik/zelfmedicatie, overgevoeligheid voor bepaalde medicijnen, met name antibiotica; Alcohol- en druggebruik, roken.

Medisch periodiek onderzoek (screening):

Het onderzoek bestaat uit inspectie van ano-genitaalstreek, optrekkende voorhuid, palpatie inguinale lymfeklieren. Bij vrouwen speculumonderzoek; vaginaal toucher (eventueel rectaal toucher bij verdenking PID). Bij iedereen: aandacht voor algemene gezondheidstoestand, waarbij gelet wordt op eventuele aanwezigheid van condylomen, herpes genitalis, pediculosis pubis of scabies Uitleg over aard en plaats van onderzoek en op welke SOA wel/niet wordt onderzocht en voor welke SOA een directe uitslag en/of een uitslag na enkele dagen tot weken bekend is.

- Afname van materiaal voor sneldiagnostiek en/of laboratoriumonderzoek.

Behandeling en nacontrole: Behandeling van/recept uitschrijven voor die SOA die door direct onderzoek (voorlopig) gediagnosticeerd is of afspraak maken voor uitslag van laboratoriumonderzoek en wijze van meedelen van diagnose, eventueel voor een vervolgconsult/nacontrole, eventueel doorverwijzing naar dermatoloog; Niet/veilig werken tot de uitslag bekend is c.q. nacontrole plaats heeft; vervolgafspraak SOA-screening; contactonderzoek en partnerwaarschuwing; De noodzaak van onderzoek c.q. meebehandelen van vaste partner.

Voorlichting: Meegeven van algemene en/of specifieke informatiefolder over SOA en veilig werken nadat er wel of (nog) geen SOA is geconstateerd.

Basisonderzoek naar:

  • -

    Chlamydia-diagnostiek elk kwartaal (Landelijk advies: materiaal van urethra + cervix afnemen. Alleen diagnostiek op urine als uitstrijkjes geweigerd worden).

  • -

    Gonorroe-diagnostiek elk kwartaal (laboratorium-onderzoek + direct preparaat, gram, methyleenblauw, bij aanwezigheid van écoulement).

  • -

    Syfilis-diagnostiek (serologie) ieder half jaar.

  • -

    Bij klachten wordt onderzocht op Trichomoniasis, Bacteriële Vaginose, Candidiasis: pH-meting of direct preparaat (fysiologisch zout, KOH).

Acties na positieve bevinding (behandeling volgens Richtlijnen SOA Therapie (bijlage 4)):

  • -

    Chlamydia trachomatis-infectie behandelen door arts en controle kweek (van cervix en urethra materiaal) minimaal één week na beëindiging therapie (PCR/LCR/EIA: minimaal 2 weken na beëindigen therapie).

  • -

    Gonorroe-infectie behandelen door arts en controle kweek (of PCR) minimaal één week na behandeling.

  • -

    Pediculosis pubis behandelen door arts.

  • -

    Syfilis bij afwijkende luesserologie: verwijzing naar dermatoloog.

  • -

    PID(-klachten): verwijzing naar gynaecoloog.

  • -

    Bij herpes genitalis, ulcus molle, condylomata acuminata, scabies verwijzing naar dermatoloog.

Gespreksonderwerpen bij constateren SOA:

Indien naar aanleiding van een eerste of vervolgconsult een SOA wordt geconstateerd, dienen de volgende onderwerpen altijd besproken te worden:

  • 1.

    Preventiemethoden, zoals veilige vrijtechnieken, gebruik van (vrouwen)condooms (demonstratie).

  • 2.

    Het leren praten over veilig werken ten opzichte van klant, exploitant/bedrijfsleider, eigen partner.

  • 3.

    Eventueel screening op hepatitis B en HIV-infectie, (pre- en posttestcounseling).

  • 4.

    De mogelijkheid zich te laten vaccineren voor hepatitis B indien nog geen besmetting heeft plaatsgevonden.

  • 5.

    Het wel/niet vertellen aan pooier/clubexploitant/eigenaar. Uitleg geven dat de arts alléén mag meedelen of de betreffende vrouw op het spreekuur is geweest.

Adviezen over veilig werken tijdens onderzoeksfase:

In de voorlichting aan prostitué(e)s over SOA en veilig vrijen wordt aangeraden bij verschillende seksuele technieken alle risico’s zoveel mogelijk uit te sluiten. Het advies luidt dat zowel bij anaal, vaginaal als oraal seksueel contact een condoom moet worden gebruikt.

Het beste advies dat aan een prostitué(e) die mogelijk een SOA heeft of die een behandeling krijgt voor een gediagnosticeerde SOA gegeven kan worden, is: geen seksueel contact te hebben, ook niet met condoom. In de praktijk blijkt dit echter om diverse redenen niet goed haalbaar te zijn. Soms kan een prostitué(e) zich tijdelijk terugtrekken achter de bar. Eventuele risico’s van doorwerken tijdens een onderzoeksfase zijn ook afhankelijk van om welke SOA het gaat. Indien er toch wordt doorgewerkt moet extra worden benadrukt dat de seks veilig moet zijn, ook tijdens contact met de privé partner.

4.4.2. Product

Vier keer per jaar geneeskundige screening (diagnostiek) op SOA. In het kort gaat het erom elk kwartaal te screenen op chlamydia en gonorroe (hierbij wordt de diagnostiek van candida, bacteriële vaginose en trichomonas bij klachten meegenomen). Halfjaarlijks wordt gescreend op syfilis. Op navraag of indicatie wordt gescreend op hepatitis B of HIV. Bij ziekte wordt behandeld of doorverwezen.

4.4.3. Doelstelling

Aanbieden van toegespitste zorg op maat doordat reguliere zorg de prostitué(e)s onvoldoende bereikt. Specifieke screening wordt niet aangeboden en is gezien anonimiteitsproblematiek enerzijds en grote risico’s anderzijds wel op zijn plaats. Er is een individueel doel om SOA-behandeling te realiseren en een collectief doel verspreiding van SOA te beperken in de groep prostituanten en daarmee de algemene bevolking. Bij klachten en constateren SOA van meer dan huisartsgeneeskundige aard wordt standaard doorverwezen naar de dermatoloog. Door bronbehandeling wordt verdere verspreiding voorkomen.

4.4.4. Vergunningsvoorwaarden

  • ·

    De exploitant van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf stelt de bij hem/haar werkzame prostitué(e)s in de gelegenheid zich vier keer per jaar op seksueel overdraagbare aandoeningen en overige aan het beroep gerelateerde klachten bij de GGD of bij een bij de GGD bekende arts geneeskundig te laten onderzoeken.

  • ·

    Indien niet de GGD maar een arts verbonden is aan het prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf, meldt de exploitant de GGD schriftelijk naam en adres van die arts.

  • ·

    Het is de exploitant van een prostitutiebedrijf en/of escortbedrijf verboden reclame te maken waarbij garanties worden gegeven of op andere wijze wordt aangegeven dat de in het bedrijf werkzame prostitué(e)s vrij zijn van seksueel overdraagbare aandoeningen.

4.4.5. Financiering

De kosten bestaan uit personele kosten, materiaalkosten (disposable specula, eventueel microscoop voor candida, bacteriële vaginose en trichomonas, objectglaasjes, pH-sticks, inrichting ruimte: spotlightlamp, kamerscherm) en laboratoriumkosten. Therapiekosten worden door betrokkene zelf of door eigen verzekering vergoed.

Ten aanzien van de personele kosten wordt verwacht dat het onderzoek niet veel extra tijd kost ten opzichte van een regulier niet-curatief consult waarbij verwezen wordt (ongeveer 30 minuten). De uitslag kan worden doorgebeld (dit betreft geen uitslag van een HIV-test). Per consult wordt een bedrag van ƒ25,- gerekend (door de exploitant van een prostitutiebedrijf of de prostitué(e) zelf te betalen).

Dit tarief is niet kostendekkend maar zo is het ook niet bedoeld. Het tarief is ter verhoging van de binding bij het SOA-onderzoek en wordt als een niet te hoge drempel gezien voor deelname aan het onderzoek. Het is gebaseerd op het individuele voordeel voor de prostitué(e), maar de gemeente/GGD heeft tevens een collectief belang om zoveel mogelijk prostitué(e)s te motiveren met de SOA-screening mee te doen. In de regio waar reeds een ziekenhuis-SOA-poli bestaat kan hiervan afgeweken worden.

De materiaalkosten en de laboratoriumkosten zijn feitelijk reguliere ziekenfondskosten. Door de anonimiteit en het feit dat de reguliere zorg deze groep niet bereikt, worden deze kosten niet direct gemaakt. Wel zorgt de groep prostitué(e)s voor circulatie van SOA hetgeen in de bevolking tot extra kosten leidt. In onderling overleg met de ziekenfondsen zal per GGD-regio over een budget voor SOA-screening bij deze doelgroep moeten worden onderhandeld. Tevens is de verwachting dat de nieuwe VOMIL-regeling mogelijkheden biedt om deze kosten te financieren.

5. Werkgroep

Deze notitie van de GGD-en in Limburg is tot stand gekomen door de volgende werkgroep:

Werkgroep Integraal Prostitutiebeleid GGD-en Limburg:

  • ·

    Marion Alink, arts infectieziektenbestrijding GGD Zuidelijk Zuid-Limburg

  • ·

    Rudie van den Berg, preventiemedewerker prostitutie Stichting SOA-bestrijding

  • ·

    Marieke van Doorninck, beleidsmedewerker Mr. A. de Graaf-stichting

  • ·

    Christian Hoebe, arts infectieziektenbestrijding GGD Oostelijk Zuid-Limburg en commissielid Commissie van Hassel (Prostitutiebeleid Zuid-Limburg)

  • ·

    Silvia Meulensteen, hoofd afdeling AGZ GGD Midden-Limburg

  • ·

    Jo Moors, beleidsmedewerker GGD Midden-Limburg

  • ·

    Maurice Verhaeg, sociaal-verpleegkundige GGD Noord-Limburg

File: Hoebe/Infectieziekten/Prostitutie/Notitie Prostitutiebeleid GGD

BIJLAGE VIII

Aanvraag ter verkrijging van een vergunning voor een seksinrichting of escortbedrijf (art. 3.2.1 APV)

Aan:

De Burgemeester van Sittard-Geleen

Afdeling Openbare Orde en Veiligheid

Postbus 18

6130 AA Sittard

1. Adres van de inrichting:

Adres:…………………………………………………………………………………………………………

Postcode:………………….

tel. nr.: ……………………………………………………………………….

Plaats………………………

 

Naam van de inrichting:

………………………………………………………………………………..

Aard van de inrichting:

0

prostitutiebedrijf

0

erotische massagesalon

 

0

seksbioscoop

0

seksautomatenhal

 

0

sekstheater

0

parenclub

 

0

anders nl.

 

 

Kadastraal bekend:

Gemeente……………..

Sectie…………………

Nr…………

2. Deze aanvraag heeft betrekking op:

3. De aanvrager/exploitant:

a.

Naam van natuurlijk of rechtspersoon:...........................................................................

b.

(evt.)Voornamen: ...........................................................................................................

c.

Adres: .............................................................................................................................

d.

Postcode:

..................

Woonplaats…………….

tel. nr.:….

e.

(evt.)Geboorteplaats en -datum: .....................................................................................

f.

Ingeschreven in het Handelsregister KvK onder nr.:......................................................

 

Indien sprake is van een rechtspersoon, de tot vertegenwoordiging bevoegde natuurlijk persoon:

 

a.

Naam:..............................................................................................................................

b.

Voornamen:.....................................................................................................................

c.

Adres...............................................................................................................................

d.

Postcode:

..............

Woonplaats…………..

tel. nr.:……………….…..

e.

Geboorteplaats en -datum:..............................................................................................

4. De beheerder(s):

a.

Naam:...........................................................................

b.

Voornamen: ...........................................................................................................

c.

Adres: .............................................................................................................................

d.

Postcode:

..................

Woonplaats…………….

tel. nr.:….

e.

Geboorteplaats en -datum: .....................................................................................

b.

Naam:...........................................................................

c.

Voornamen: ...........................................................................................................

d.

Adres: .............................................................................................................................

e.

Postcode:

..................

Woonplaats…………….

tel. nr.:….

f.

Geboorteplaats en -datum: .....................................................................................

a.

Naam:...........................................................................

b.

Voornamen: ...........................................................................................................

c.

Adres: .............................................................................................................................

d.

Postcode:

..................

Woonplaats…………….

tel. nr.:….

e.

Geboorteplaats en -datum: .....................................................................................

a.

Naam:...........................................................................

b.

Voornamen: ...........................................................................................................

c.

Adres: .............................................................................................................................

d.

Postcode:

..................

Woonplaats…………….

tel. nr.:….

e.

Geboorteplaats en -datum: .....................................................................................

5. Hieronder aangeven welke dagen en welke uren de inrichting voor het publiek geopend zal zijn.

Maandag:

van

uur tot

uur;

Dinsdag:

van

uur tot

uur;

Woensdag:

van

uur tot

uur;

Donderdag:

van

uur tot

uur;

Vrijdag:

van

uur tot

uur;

Zaterdag:

van

uur tot

uur;

Zondag:

van

uur tot

uur.

Samen met dit aanvraagformulier is overgelegd:

Bijlage IX: Model vergunning seksinrichting

DE BURGEMEESTER VAN SITTARD-GELEEN,

gezien het verzoek d.d. … van …

wonende …

om een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor het exploiteren van een …

in het pand …

Kadastraal bekend: Gemeente …, Sectie …, Nr. …;

Gelet op het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening;

BESLUIT:

Aan de heer/mevrouw … voornoemd de gevraagde vergunning (voor een periode van 1 jaar) te verlenen, zulks onder de volgende voorschriften:

  • 1.

    1. Deze vergunning heeft betrekking op de volgende lokaliteit(en):

    de ruimten gelegen op de ...

    Een en ander zoals is aangegeven op de plattegrond-tekening die bij de aanvraag is ingediend, welke tekening behoort bij deze vergunning.

  • 2.

    Het is verboden de inrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te laten of te laten verblijven:

    • -

      op maandag tot en met donderdag tussen 02.00 uur en 07.00 uur;

    • -

      op vrijdag, zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur.

  • 3.

    De inrichting mag niet worden gewijzigd alvorens daartoe een nieuwe vergunning is verleend.

  • 4.

    De beheerder(s) die naast de exploitant de feitelijke leiding mogen uitoefenen zijn:

    Beheerder 1:

    Naam:

    Adres:

    Postcode:

    Geboorteplaats en –datum:

    Beheerder 2:

    Naam:

    Adres:

    Postcode:

    Geboorteplaats en –datum:

    Beheerder 3:

    Naam:

    Adres:

    Postcode:

    Geboorteplaats en –datum:

    Beheerder 4:

    Naam:

    Adres:

    Postcode

    Geboorteplaats en –datum:

    Bij wijziging in de persoon van de beheerder dient de exploitant dit binnen een week schriftelijk door te geven aan de burgemeester.

    Een nieuwe beheerder mag eerst na wijziging van deze vergunning de feitelijke leiding in de inrichting uitoefenen.

  • 5.

    De inrichting mag niet voor het publiek geopend zijn indien de exploitant of de beheerder niet daadwerkelijk in de inrichting aanwezig is.

  • 6.

    De exploitant/beheerder mag gedurende de uren dat de inrichting gesloten moet zijn, geen bezoekers in zijn inrichting hebben of toelaten.

  • 7.

    De exploitant/beheerder mag gedurende de uren dat de inrichting geopend is geen personen jonger dan 16 jaar in zijn inrichting toelaten.

  • 8.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de wijze van klantenwerving geen onaanvaardbare hinder voor de omgeving veroorzaakt.

  • 9.

    De in de inrichting werkzame prostitué(e) dient minimaal de leeftijd van achttien jaar bereikt te hebben en in het bezit te zijn van een geldige verblijfstitel op grond waarvan haar/zijn arbeid in Nederland is toegestaan.

  • 10.

    De exploitant dient zich vergewist te hebben dat in zijn inrichting geen personen werkzaam zijn die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel op grond waarvan haar/zijn arbeid in Nederland is toegestaan. Hiertoe dient hij een actueel bestand bij te houden van kopieën van documenten waaruit de identiteit van de in de inrichting werkzame personen blijkt.

  • 11.

    De exploitant dient er voor te zorgen dat de inrichting een verzorgde uitstraling heeft. De ramen en deuren van de inrichting dienen dusdanig gestoffeerd of anderszins aangepast te zijn dat het naar binnen kijken vanaf de openbare weg onmogelijk is.

  • 12.

    Deze vergunning dient altijd in de inrichting aanwezig te zijn, en moet op eerste vordering van de controlerende ambtenaar door de exploitant/beheerder aan hem ter inzage worden afgegeven.

  • 13.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de inrichting geëxploiteerd wordt conform de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. APV, voor zover de nadere regels op zijn inrichting van toepassing zijn.

  • 14.

    Binnen één week nadat de exploitatie van de inrichting is beëindigd, doet de exploitant daarvan schriftelijk mededeling aan de burgemeester.

  • 15.

    Deze vergunning vervalt:

    • 1

      zodra de exploitant de exploitatie van de seksinrichting feitelijk heeft beëindigd;

    • 2

      indien er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

    • 3

      indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

    • 4

      indien de inrichting naar een andere locatie wordt verplaatst.

De Burgemeester van Sittard-Geleen,

Sittard, ...

Leges: € …

Voor de goede orde deel ik u nog mede dat u binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit, een gemotiveerd bezwaarschrift bij de Burgemeester van Sittard-Geleen kunt indienen, zulks op grond van het bepaalde in de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaarschrift moet ondertekend worden en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar. Tevens kan de President van de Rechtbank te Maastricht verzocht worden een voorlopige voorziening te treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het adres hiervan is: Arrondissementsrechtbank, Postbus 1988, 6201 BZ Maastricht.

Bijlage X: Model vergunning escortbedrijf

BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN SITTARD-GELEEN,

gezien het verzoek d.d. … van …

wonende …

om een vergunning als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening, voor het exploiteren van een escortbedrijf onder de naam: …

in het pand …

Kadastraal bekend: Gemeente …, Sectie …, Nr. …;

Gelet op het bepaalde in de Algemene Plaatselijke Verordening;

BESLUITEN:

Aan de heer/mevrouw … voornoemd de gevraagde vergunning (voor een periode van 1 jaar) te verlenen, zulks onder de volgende voorschriften:

  • 1.

    Deze vergunning heeft betrekking op de volgende lokaliteit(en):

    de ruimten gelegen op de ...

    Een en ander zoals is aangegeven op de plattegrond-tekening die u bij de aanvraag hebt ingediend, welke tekening behoort bij deze vergunning.

  • 2.

    Alvorens u de inrichting wilt wijzigen dient u hiertoe een nieuwe vergunning aan te vragen. Eerst nadat deze vergunning is verleend mag u de inrichting wijzigen.

  • 3.

    De diensten van het escortbedrijf worden aangeboden onder de volgende telefoonnummers: …

  • 4.

    De beheerder(s) die naast de exploitant de onmiddellijke feitelijke leiding mogen uitoefenen zijn:

    Beheerder 1:

    Naam:

    Adres:

    Postcode:

    Geboorteplaats en –datum:

    Beheerder 2:

    Naam:

    Adres:

    Postcode:

    Geboorteplaats en –datum:

    Bij wijziging in de persoon van de beheerder dient de exploitant dit binnen een week schriftelijk door te geven aan de burgemeester.

    Een nieuwe beheerder mag eerst na wijziging van deze vergunning de onmiddellijke feitelijke leiding in het bedrijf uitoefenen.

  • 5.

    De exploitant draagt er zorg voor dat de exploitatie van zijn bedrijf geen onaanvaardbare hinder voor de omgeving veroorzaakt.

  • 6.

    De voor of via het escortbedrijf werkzame prostitué(e) dient minimaal de leeftijd van achttien jaar bereikt te hebben en in het bezit te zijn van een geldige verblijfstitel op grond waarvan haar/zijn arbeid in Nederland is toegestaan.

  • 7.

    De exploitant dient zich vergewist te hebben dat voor of via zijn bedrijf geen personen werkzaam zijn die niet in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel op grond waarvan haar/zijn arbeid in Nederland is toegestaan. Hiertoe dient hij een actueel bestand bij te houden van kopieën van documenten waaruit de identiteit van de in de inrichting werkzame personen blijkt.

  • 8.

    Deze vergunning dient altijd in het bedrijf aanwezig te zijn, en moet op eerste vordering van de controlerende ambtenaar door de exploitant/beheerder aan hem ter inzage worden afgegeven.

  • 9.

    De exploitant draagt er zorg voor dat het bedrijf geëxploiteerd wordt conform het bepaalde in de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. APV, voor zover de nadere regels op zijn inrichting van toepassing zijn.

  • 10.

    Binnen één week nadat de exploitatie van het bedrijf is beëindigd, doet de exploitant daarvan schriftelijk mededeling aan de burgemeester.

  • 11.

    Deze vergunning vervalt, indien:

    • 1

      zodra de exploitant de exploitatie van het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd;

    • 2

      er een wijziging heeft plaatsgevonden in de persoon van de exploitant;

    • 3

      indien er een wijziging van bouwkundige aard in de inrichting heeft plaatsgevonden;

    • 4

      indien het bedrijf naar een andere locatie wordt verplaatst.

De Burgemeester van Sittard-Geleen,

Namens dezen,

De Burgemeester,

Sittard, ...

Leges: € …

Voor de goede orde deel ik u nog mede dat u binnen 6 weken na de dag van verzending van dit besluit, een gemotiveerd bezwaarschrift bij de Burgemeester van Sittard-Geleen kunt indienen, zulks op grond van het bepaalde in de artikelen 7:1 en 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht. Het bezwaarschrift moet ondertekend worden en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening, een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht en de gronden van het bezwaar. Tevens kan de President van de Rechtbank te Maastricht verzocht worden een voorlopige voorziening te treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het adres hiervan is: Arrondissementsrechtbank, Postbus 1988, 6201 BZ Maastricht.

Bijlage XI: Besluiten aanwijzen toezichthouders

Burgemeester en Wethouders van Sittard-Geleen,

Overwegende:

Dat als gevolg van de opheffing van het zogeheten bordeelverbod op 1 oktober 2000 de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is uitgebreid met bepalingen omtrent seksinrichtingen, sekswinkels e.d. (hoofdstuk 3 nieuw),

Dat op grond van het bepaalde in artikel 6.1a lid 2 van de APV Burgemeester en Wethouders personen kunnen aanwijzen die met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij de krachtens de APV zijn belast,

Dat het uit oogpunt van een goed handhavingsbeleid noodzakelijk is om gebruik te maken van deze bevoegdheid,

Besluiten:

Aan te wijzen als toezichthouders:

  • 1.

    De technische hygiëne-inspectie medewerker van de GGD Westelijke Mijnstreek, en deze te belasten met het toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 7 van de nadere regels als bedoeld in artikel 3.1.3. van de APV;

  • 2.

    De medewerkers van het Regionaal Coördinatiepunt Mensenhandel en Prostitutie van de politie Limburg-Zuid, en deze te belasten met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van de APV.

Datum, …

Burgemeester en Wethouders van Sittard-Geleen,

BIJLAGE XII


*

Voor deze lokaties is een bestemmingsplan vastgesteld (Zuid 1 Geleen). In dit plan zijn deze panden bestemd voor woondoeleinden c.q. gemengde doeleinden, met dien verstande dat als afwijkende en toegestane functie wordt opgenomen seks- en/of pornobedrijven. Indien het gebruik stopt kan de bestemming veranderd worden. Dit impliceert een afsterfconstructie.

* 1)

bij overtreding is het wel noodzakelijk dat er sprake is van verwijtbaar gedrag van de exploitant en/of beheerder van de inrichting. De beheerder/exploitant heeft willens en wetens de regelgeving overtreden dan wel de overtreder wist of had moeten weten, dat een overtreding werd begaan, althans hij heeft het risico aanvaard dat een overtreding kon plaatsvinden.

*2)

bij overtreding is het wel noodzakelijk dat er sprake is van verwijtbaar gedrag van de exploitant en/of beheerder van de inrichting.De beheerder/exploitant heeft willens en wetens de regelgeving overtreden dan wel de overtreder wist of had moeten weten, dat een overtreding plaatsvond, althans hij heeft het risico aanvaard dat een overtreding kon plaatsvinden.