Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Den Helder

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende regels omtrent de participatiewet (Afstemmingsverordening Participatiewet)

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieDen Helder
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende regels omtrent de participatiewet (Afstemmingsverordening Participatiewet)
CiteertitelAfstemmingsverordening Participatiewet
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Het historisch overzicht van deze regeling is niet compleet. Op 14 december 2015 heeft de raad deze regeling gewijzigd. Dit is op 8 oktober 2020 bekendgemaakt in Gemeenteblad 2020, 260162.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 147, eerste lid, van de Gemeentewet
  2. artikel 147, tweede lid, van de Gemeentewet
  3. artikel 8, eerste lid, van de Participatiewet
  4. artikel 2 van de Participatiewet
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

14-10-2020nieuwe regeling

20-10-2014

gmb-2020-263925

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Den Helder houdende regels omtrent de participatiewet (Afstemmingsverordening Participatiewet)

 

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college : het college van burgemeester en wethouders van Den Helder;

    • b.

      de wet : de Participatiewet;

    • c.

      bijstand : de algemene en bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onderdeel b en d,van de wet;

    • d.

      de bijstandsnorm : de bijstandsnorm zoals gedefinieerd in artikel 5 onder c van de wet;

    • e.

      afstemming : het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18 tweede lid van de wet;

    • f.

      participatie-instrumenten : instrumenten die het college ter beschikking heeft voor het bieden van ondersteuning als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet;

    • g.

      participatietraject : een plan, bestaande uit een geheel van participatie-instrumenten, dat tot doel heeft om binnen een bepaald tijdsbestek te komen tot arbeidsinschakeling of zelfstandige maatschappelijke participatie;

    • h.

      zoekperiode : de periode van vier weken na de melding, waarin de belanghebbendeaantoonbare inspanningen heeft gepleegd om werk te vinden of terug te keren naar school;

    • i.

      geüniformeerde : verplichtingen welke opgenomen zijn in artikel 18, vierde lid, van de wetverplichtingen.

Artikel 2 Het toepassen van een verlaging

  • 1.

    In overeenstemming met deze verordening wordt de bijstand verlaagd indien de belanghebbende:

    • a.

      niet of onvoldoende de verplichtingen voortvloeiende uit de wet nakomt;

    • b.

      blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.

  • 2.

    De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende en kan daarom afwijken van de in deze verordening genormeerde verlagingen.

Hoofdstuk 2 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 3 Duur verlaging

Bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende één maand.

Artikel 4 Verrekening verlaging

  • 1.

    Het bedrag van de verlaging wordt verrekend over één maand, indien belanghebbende de volgende verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen:

    • -

      het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid(artikel 4, onderdeel a, van de wet);

    • -

      bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een arbeidsovereenkomst met een duur van tenminste een jaar en netto beloning die ten minste gelijk is aan de voor de belanghebbende geldende bijstandsnorm, kan aangaan (artikel 18, vierde lid, onderdeel e, van de wet).

  • 2.

    Het bedrag van de verlaging wordt verrekend in gelijke delen over drie maanden, indien belanghebbende de volgende verplichtingen niet of onvoldoende is nagekomen:

    • -

      het uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een uitzendbureau (artikel 18, vierde lid, onderdeel b, van de wet);

    • -

      het naar vermogen verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid in een andere dan de gemeente van inwoning, alvorens naar die gemeente te verhuizen (artikel 18, vierde lid, onderdeel c, van de wet);

    • -

      bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 18, vierde lid, onderdeel d, van de wet);

    • -

      het verkrijgen en behouden van kennis en vaardigheden, noodzakelijk voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid (artikel 18, vierde lid, onderdeel f, van de wet);

    • -

      het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet belemmeren door kleding, gebrek aan persoonlijke verzorging of gedrag (artikel 18, vierde lid, onderdeel g, van de wet);

    • -

      het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (artikel 18, vierde lid, onderdeel h, van de wet).

  • 3.

    Op grond van bijzondere omstandigheden kan afgeweken worden van de bepaling van lid 1 en kan het bedrag van de verlaging verrekend worden in gelijke delen over drie maanden.

Artikel 5 Recidive geüniformeerde verplichtingen

  • 1.

    Wanneer binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging voor een tweede maal de verplichtingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende worden nagekomen, bedraagt de verlaging 100% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden.

  • 2.

    Het bedrag van de verlaging wordt verrekend over twee maanden.

Artikel 6 Verzoek om herziening

Een verzoek om herziening van de verlaging welke is opgelegd op grond van artikel 18, vijfde, zesde, zevende of achtste lid, van de Participatie kan uitsluitend schriftelijk worden ingediend.

Hoofdstuk 3 Niet nakomen van de overige verplichtingen

Artikel 7 Indeling in categorieën

Voor de bepaling van de hoogte van de verlagingen bij schending van verplichtingen die niet opgenomen zijn in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, wordt, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een categorie-indeling gehanteerd op basis van de verwijtbare gedraging.

Artikel 8 Eerste categorie

  • 1.
    • a.

      het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet;

    • b.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • c.

      het zonder afbericht geen gehoor geven aan een schriftelijke uitnodiging in verband meteen gesprek over participatie(mogelijkheden).

  • 2.

    Het percentage van de standaard verlaging bedraagt 15% van de bijstandsnorm.

Artikel 9 Tweede categorie

  • 1.
    • a.

      gedurende de zoekperiode onvoldoende activiteiten of inspanningen plegen om algemeen geaccepteerde arbeid te vinden;

    • b.

      het onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak met betrekking tot de arbeidsinschakeling in het kader van de gemeentelijke ondersteuning;

    • c.

      het niet dan wel onvoldoende meewerken aan het onderzoek naar de mogelijkheden tot scholing,arbeidsinschakeling dan wel maatschappelijke participatie;

    • d.

      het zich niet onderwerpen aan een noodzakelijke behandeling van medische aard;

    • e.

      het niet dan wel onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden participatie-instrument, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging

      van het participatietraject.

    • f.

      het niet naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijke nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

    • g.

      het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in hetbestaan door vermogen op onverantwoord snelle wijze in te teren.

    • h.

      het niet op komen dagen bij de toets als bedoeld in artikel 18b tweede lid van de wet.

  • 2.

    Het percentage van de standaard verlaging bedraagt 30% van de bijstandsnorm.

Artikel 10 Derde categorie

  • 1.
    • a.

      het niet nakomen van de afspraken in het plan van aanpak met betrekking tot de arbeidsinschakeling in het kader van de gemeentelijke ondersteuning, tenzij het een gedraging betreft genoemd in artikel 18, lid 4, van de Participatiewet;

    • b.

      het nalaten de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;

  • 2.

    Het percentage van de standaard verlaging bedraagt 50% van de bijstandsnorm.

Artikel 11 Vierde categorie

  • 1.
    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in hetbestaan, waaronder in ieder geval wordt verstaan het niet of te laat aanvragen van een voorliggende voorziening;

    • c.

      het stellen van onredelijke eisen in verband met de te verrichten algemeen geaccepteerdearbeid, die het aanvaarden of verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren;

    • d.

      het zich niet onthouden van zeer ernstige gedragingen jegens de met de uitvoering van de wet belastepersonen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.

  • 2.

    Het percentage van de standaard verlaging bedraagt 100% van de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsbepalingen

Artikel 12 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast op de voor de belanghebbende van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet.

Artikel 13 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De verlaging wordt toegepast met ingang van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het verlagen van de bijstand aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Tenzij het betreft het onverantwoord interen van het vermogen of het schenden van een verplichting die opgenomen is in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet vindt de verlaging van de bijstand plaats:

    • a.

      voor de duur van één kalendermaand, wanneer er sprake is van een eerste verwijtbare gedraging;

    • b.

      voor de duur van twee kalendermaanden, wanneer er sprake is van een tweede verwijtbaregedraging, waarvoor hetzelfde of een hoger verlagingspercentage geldt, binnen twaalf maanden na de eerste als verwijtbaar aangemerkte gedraging.

  • 3.

    Het college kan bij een derde en volgende gedraging, waarvoor hetzelfde of een hoger verlagingspercentage geldt, binnen twaalf maanden na de laatste als verwijtbaar aangemerkte gedraging de bijstand voor onbepaalde duur verlagen, rekening houdend met het bepaalde in artikel 2, tweede lid, van deze verordening.

  • 4.

    Het college kan in bijzondere gevallen de bijstand verlagen voor een langere of voor onbepaalde duur, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid of de omstandigheden van de belanghebbende daartoe aanleiding geven.

  • 5.

    Met betrekking tot de duur van de verlaging bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan door vermogen op onverantwoord snelle wijze in te teren, stelt het college

    nadere regels.

Artikel 14 Het besluit tot toepassen van een verlaging

In het besluit tot het toepassen van een verlaging wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de verlaging;

  • b.

    de duur van de verlaging;

  • c.

    het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd evenals het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd;

  • d.

    de maand(en) waarin de bijstand wordt verlaagd;

  • e.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 15 Afzien van het toepassen van een verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van het verlagen van de bijstand indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2.

    Het college kan volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien:

    • a.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeftplaatsgevonden;

    • b.

      het een eerste verwijtbare gedraging betreft.

  • 3.

    Het college kan afzien van het uitvoeren van de verlaging van de bijstand indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Omstandigheden die rechtstreeks het gevolg zijn van een als verwijtbaar aan te merken gedraging, zijn geen dringende redenen.

  • 4.

    Indien het college afziet van het toepassen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 16 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt éénmaal een verlaging toegepast. Indien voor schending van die verplichtingen

    verlagingen van verschillende percentages gelden, wordt de verlaging met het hoogste percentage toegepast.

  • 2.

    Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wetgenoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke verlaging toegepast. Deze

    verlagingen worden gelijktijdig toegepast, tenzij dit gelet op artikel 2, tweede lid, niet verantwoord is.

Artikel 17 Heroverweging

  • 1.

    Het college heroverweegt de verlaging van de bijstand bedoeld in artikel 7 onder e en 13 vierde en vijfde lid, als de verlaging wordt toegepast voor een periode van meer dan drie maanden, binnen de termijn van ten hoogste drie maanden na de datum van het besluit tot verlaging.

  • 2.

    In het kader van de in het eerste lid bedoelde heroverweging beoordeelt het college of en in hoeverre de omstandigheden en het gedrag van de belanghebbende aanleiding geven te besluiten tot beëindiging of voortzetting van het toepassen van de verlaging van de bijstand.

  • 3.

    Het college kan bij een besluit tot voortzetting van het toepassen van de verlaging van de bijstand het percentage van de verlaging verdubbelen, rekening houdend met het gestelde in artikel 2 tweede lid.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 18 Nadere regels

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening, nadere regels vaststellen.

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in individuele bijzondere situaties ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing van deze verordening tot onbillijkheden van overwegende

aard leidt.

Artikel 20 Overgangsrecht

Voor lopende onderzoeken die betrekking hebben op verwijtbare gedragingen vóór 1 januari 2015, geldt dat deze gedragingen zullen worden beoordeeld conform het gestelde in de Afstemmingsverordening WWB 2013, die geldt vanaf 1 januari 2013.

Voor de beoordeling van recidive op grond van deze verordening geldt dat alle al vastgestelde besluiten tot verlaging van de bijstand op grond van voorgaande afstemmingsverordeningen, zoals die van toepassing waren vóór 1 januari 2015, meetellen bij de beoordeling van recidive.

Artikel 21 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Participatiewet.

Artikel 22 Inwerkingtreding

  • 1.

    Na haar bekendmaking treedt de verordening in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening is ingetrokken de Afstemmingsverordening WWB 2013, door de raad laatstelijk vastgesteld in zijn vergadering van 11 december 2012.

     

Aldus besloten in de raadsvergadering van 20 oktober 2014.

Koen Schuiling, voorzitter

mr. drs. M. Huisman, griffier

Toelichting

Toelichting