Organisatie | Oss |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Erfgoedverordening Oss 2020 |
Citeertitel | Erfgoedverordening Oss 2020, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 23 mei 2024 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Bestuur en Ruimte |
De aanhef en citeertitel van deze regeling is gewijzigd.
Erfgoedwet artikelen 3.16 en 9.1 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht artikelen 2.1 en 2.2
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-06-2024 | aanhef, artikel 1, 2, 3, 8, 10, 11, 12, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 23, 25, 26, 27. toelichting | 23-05-2024 | |||
08-10-2020 | 01-06-2024 | Nieuwe verordening | 24-09-2020 | 4167344 |
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 18 augustus 2020;
gelet op de artikelen 3.16 van de Erfgoedwet;
gelet op het advies van de Monumentencommissie Oss van 25 april 2020;
gelet op het advies van de Commissie Ruimte van 10 september 2020 ;
vast te stellen de volgende verordening: Erfgoedverordening 2020.
In deze verordening en de daarop berustende voorschriften wordt, tenzij anders is bepaald, verstaan onder:
Voor meer bepalingen van begrippen wordt verwezen naar de toelichting van deze verordening en de Erfgoedwet.
Uitgangspunt voor de selectie en aanwijzing van gemeentelijke monumenten zijn de volgende basiscriteria, toetsingscriteria en bouwtechnische criteria:
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 8 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
Paragraaf 3 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat belanghebbenden en zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 10 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 19. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad wijzigt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht het omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- en dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het (tijdelijk) omgevingsplan als beschermd in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.
Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functieaanduiding rijksbeschermd stads of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of een provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 20. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezichten
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 19, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- en dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
Aan een omgevingsvergunning om te slopen als bedoeld in het voorgaande artikel kunnen voorschriften worden verbonden ter voorkoming of beperking van schade aan het stads- c.q. dorps- dan wel landschapsbeeld en ter bescherming van bouwwerken en terreinen, die van belang zijn vanwege hun schoonheid, hun betekening voor wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Daaronder worden mede begrepen voorschriften als bedoeld in artikel 15, lid 1,sub a.
Degene die handelt in strijd met artikel 13 of met het bepaalde krachtens artikel 14 lid 1, van deze verordening wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.
Toelichting Erfgoedverordening Oss 2020
Het gemeentelijk erfgoedbeleid verandert. Vooral de bundelingen van wetgeving in één Erfgoedwet en de invoering van de Omgevingswet stimuleren zowel een meer integraal gemeentelijk erfgoedbeleid als de erkenning dat erfgoed én cultuurgoederen een integraal onderdeel is van (de kwaliteit van) de fysieke leefomgeving. Door de invoering van deze twee wetten is het bereik van de gemeentelijke Erfgoedverordening in vergelijking met de voorgaande verordening zowel breder – het betreft nu monumenten– als smaller: belangrijke fysieke onderwerpen zoals de aanwijzing of bescherming van stads- en dorpsgezichten of archeologische waarden en verwachtingen worden steeds minder geregeld via een verordening en meer via het omgevingsplan en straks, onder de Omgevingswet. Per saldo leidt een en ander tot een vereenvoudigde Erfgoedverordening. De Erfgoedverordening wordt op termijn vernieuwd in aansluiting op de Erfgoedwet, van 1 juli 2016 en de Omgevingswet die op 1 januari 2024 in werking is getreden. De Erfgoedwet vervangt en integreert verschillende wettelijke regelingen op het gebied van het cultureel erfgoed. Naast de Erfgoedwet wordt besluitvorming over cultureel erfgoed in de fysieke leefomgeving op termijn geregeld via de Omgevingswet. In de Omgevingswet zal materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één worden overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende omgevingsplannen en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen zullen overgaan naar de Omgevingswet.
De Erfgoedwet integreert de Regeling materieelbeheer museale voorwerpen 2013, de Wet verzelfstandiging museale diensten, de Monumentenwet 1988 (Mw 1988), de Wet tot behoud van cultuurbezit (Wbc), de Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen en de Wet tot teruggave cultuurgoederen afkomstig uit bezet gebied. In aansluiting op de Erfgoedwet is gekozen voor een brede Erfgoedverordening die conform het begrip ‘cultureel erfgoed’ ziet op zowel onroerend cultureel erfgoed (monumenten) als roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen).
De grondslag voor deze verordening bestaat uit artikel 3.16 van de Erfgoedwet en de artikelen 2.4, 16.54 lid 1 en 17.9 lid 1 Omgevingswet. Daarnaast is ook de artikel 5.1 Omgevingswet van belang in verband met de bescherming van monumenten door middel van omgevingsvergunningen.
De wettelijke definities uit artikel 1.1 van de Erfgoedwet gelden onverkort voor de begrippen die gebruikt worden in deze verordening, nu deze verordening berust op artikel 3.16 van de Erfgoedwet en derhalve in samenhang met de Erfgoedwet moet worden gelezen. Artikel 1 van deze verordening bevat daarom uitsluitend de begrippen waarvan de definitie moet worden omschreven of die kortheidshalve zijn gegeven en die niet reeds (in deze vorm) in artikel 1.1 van de Erfgoedwet zijn gegeven.
Artikel 2. Gemeentelijk erfgoedregister
Het gemeentelijk erfgoedregister heeft betrekking op al het (beschermd) gemeentelijk aangewezen cultureel erfgoed als dat krachtens deze verordening is gebeurd. Het gaat om door het gemeentebestuur zelf aangewezen (archeologische) monumenten en stads- of dorpsgezichten. Een monument wordt opgenomen met de plaatselijke aanduiding, het type object (religieus, molen, woonhuis, enz.) en het unieke monumentnummer. Daarnaast is geregeld dat ook informatie over rijksmonumenten die in de gemeente zijn gelegen in het gemeentelijk erfgoedregister worden opgenomen inclusief de locaties waaraan krachtens artikel 4.2, eerste lid, van de Ow in het omgevingsplan de functie cultureel erfgoed is toebedeeld. Op grond van de Erfgoedwet ontvangen burgemeester en wethouders deze informatie in afschrift van de minister bij de inschrijving in het rijksmonumentenregister.
Dit artikel geeft uitvoering aan de verplichting van artikel 3.16, derde lid, van de Erfgoedwet en is daarmee van toepassing op al het cultureel erfgoed, ongeacht of het om onroerende of roerende zaken gaat, dat is aangewezen op grond van deze verordening. Ook rijksbeschermde stads- of dorpsgezichten aangewezen monumenten worden in het erfgoedregister opgenomen.
Artikel 3. Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet. Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als beschermd gemeentelijk monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht.
Dit artikel is een opsomming van de criteria (basiscriteria, toetsingscriteria en bouwtechnische criteria) en verschillende waarden die door het college van burgemeester en wethouders gehanteerd kunnen worden voor de selectie en aanwijzing van een gemeentelijk monument.
Architectuurhistorische waarde;
Bouwstijl, Het monument is een goed voorbeeld van een bepaalde stijl of bouwtrant al dan niet met plaatselijke variaties, en valt op door specifieke stijlkenmerken. En het is van belang vanwege zijn esthetische kwaliteiten.
Ontwerper, Het ontwerp is van bijzonder belang voor het oeuvre van een bouwmeester, architect, interieur-, tuin- of stedenbouwkundig ontwerper dan wel een beeldend kunstenaar.
Bouwtype, Het object is van belang als goed voorbeeld van een functionele en/of typologische ontwikkeling.
Detaillering, Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaalgebruik, detaillering, kleurgebruik en/of de ornamentiek.
Interieur, Het object is van belang vanwege de bijzondere samenhang tussen exterieur en interieur (onderdelen), of vanwege bepaalde interieuronderdelen.
Bouwtechniek, Bijzonder belang van het object voor de geschiedenis van de architectuur, bouwhistorie en/of bouwtechniek.
Bouw- en Verbouwingssporen, Het object is van belang vanwege de aanwezige bouw- en verbouwingssporen.
Materiaal (gebruik), Het object is van belang vanwege het bijzondere materiaal(gebruik).
Bouwtechniek, Het object is van belang vanwege een bijzondere constructie(wijze), bouwwijze of bouwtechniek.
Structuur, Het object is van belang vanwege de (historische)(gegroeide) structuur.
Wetenschappelijke bron, Het object is van belang als wetenschappelijke bron.
Bouwhistorische verwachting, Het object is van belang vanwege de verwachting dat het aan één of meer bovenstaande bouwhistorische criteria voldoet. Deze verwachting dient gebaseerd te zijn op bouwhistorische inventarisatie c.q. verkenning.
Ensemble- of stedenbouwkundige waarde;
Concept, Het object is beeldbepalend onderdeel van een belangrijk stedenbouwkundig en/of landschappelijk concept.
Gegroeid geheel, Het object is onderdeel van een historisch gegroeid stedelijk en/of landschappelijk samenhangend gebied en speelt daarin een beeldbepalende rol.
Verkaveling, Het object is van bijzondere betekenis vanwege de wijze van verkaveling en/of terrein.
Ensemble, Het object heeft een ensemblewaarde in relatie met de omringende bebouwing of met park/tuin, groenvoorziening, wegen, wateren en/of bodemgesteldheid.
Silhouet, Het object is van bijzondere betekenis voor het gezicht van een streek.
Nederzettingshistorie, Het object is van belang als bijzondere uitdrukking van een geografische, landschappelijke en/of bestuurlijke ontwikkeling.
Historische waarde, Het object is van belang vanwege een plaatselijk, regionaal en/of landelijk historisch gegeven, zoals bekende inwoners, beroepen, bijzondere activiteiten en/of gebeurtenissen.
Sociaal-Economische belang, Het object is van belang vanwege de bestemming die verbonden is met bijvoorbeeld een sociaal-historische, economische, technische of religieuze ontwikkeling.
Omgeving, Het object is van belang in relatie tot de structurele en/of visuele gaafheid van de stedelijke, dorpse of landschappelijke omgeving.
Hoofdvorm, Het object is van belang vanwege de architectonische kwaliteit van de samenstellende onderdelen (hoofd- en bijgebouwen, hekwerken en tuinaanleg e.d.).
Detaillering, Het object heeft een meerwaarde vanwege de architectonische gaafheid van de detaillering en ex-en/of interieur.
Het object is van belang vanwege architectuurhistorische, bouwhistorische, stedenbouwkundige, typologische of functionele zeldzaamheid, eventueel verbonden met een bijzondere ouderdom.
Het casco verkeert in een redelijk goede staat, zodat het monument is te restaureren zonder volledige afbraak;
De oorspronkelijke vorm of aanleg dient in de hoofdopzet nog aanwezig te zijn, tenzij het een belangwekkende historisch gegroeide situatie betreft (historische gelaagdheid).
Artikel 5 De aanwijzing tot archeologisch monument
Dit artikel geeft het college de mogelijkheid om een archeologische vindplaats die in aanmerking komt voor aanwijzing, vanwege voldoende beschikbare fysieke kwaliteiten waarmee kennisvermeerdering over een archeologisch thema en/of archeologische periode aan te wijzen als archeologisch monument. Op grond van artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet maakt dit onderdeel uit van het tijdelijk deel van het omgevingsplan: d. een regel als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Monumentenwet 1988, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet.
Artikel 6. Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (het gebouw). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijk gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.57 van de Omgevingswet en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. Het is vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeit uit bijlage A bij 1.1 Omgevingswet.
Artikel 8. Advies gemeentelijke adviescommissie
In artikel 17.9 van de Omgevingswet is bepaald dat een gemeentelijke adviescommissie, bij instellingsbesluit wordt benoemd en dat deze commissie meer taken toebedeeld kan krijgen dan onder de Monumentenwet 1988. De adviescommissie heeft tot taak te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze commissie mogelijk. Overgangsrecht voor lopende aanvragen om een omgevingsvergunning waarvoor de monumentencommissie wordt ingeschakeld, lift mee met het overgangsrecht voor lopende procedures dat is opgenomen in artikel 4.34 van de Omgevingswet. Dit betekent dat de oude commissie over de lopende aanvragen adviseert die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en dat de nieuwe commissie adviseert over de aanvragen die zijn ingediend na inwerkintreding van de Omgevingswet.
Artikel 9. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid)
Artikel 10. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken.
Artikel 11. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument aan te wijzen. Doormiddel van deze aanwijzing is het object/gebied direct voorzien van de status voorlopig gemeentelijk monument. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de besluitvorming als voorlopig gemeentelijk monument. De adviescommissie zal worden gevraagd het college van burgemeester en wethouders advies te geven om het voorlopig gemeentelijk monument te beoordelen aan de hand van de selectiecriteria in artikel 4 en voor archeologische monument in artikel 5. Vervolgens kan het college van burgemeester en wethouders een besluit nemen om het voorlopig gemeentelijk monument aan te wijzen (over te zetten naar de status) als gemeentelijk monument. De bescherming van paragraaf 3 geldt voor het voorlopig gemeentelijk monument vanaf het moment dat belanghebbenden en zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden.
Artikel 12. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister of in een provinciaal erfgoedregister.
Artikel 13. Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Artikel 14. Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel is gebaseerd op artikel 5.1 tot 5.4 van de Omgevingswet.
Herstelwerkzaamheden die vallen onder gewoon onderhoud zoals die in het Besluit activiteiten leefomgeving artikel 3.11 lid 1 sub a zijn aangemerkt kunnen (net als bij rijksmonumenten) vergunningsvrij worden uitgevoerd. Nadere uitleg is te vinden in de publicatie ‘’vergunningsvrij’’ van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Bij de verlening van de vergunning kan het college in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om architectuurhistorisch, bouwhistorisch of archeologisch onderzoek uit te voeren en documentatie te verstrekken voorafgaande of tijdens de bouwwerkzaamheden. Ook kan het college bij verlening van de vergunning in de voorschriften de verplichting opleggen om voorafgaande aan de werkzaamheden van gemeentewege goedgekeurde constructieve berekeningen te moeten hebben die zijn afgestemd met de resultaten uit architectuurhistorisch, bouwhistorisch of archeologisch onderzoek. Ook kan een vergunning voor een bepaalde tijd worden afgegeven, waarin voorschriften kunnen worden opgenomen in het belang van het monument of het beschermd stads-dorpsgezicht. Daarnaast heeft het college de mogelijkheid voorschriften op te leggen indien er een aanleiding is vanuit onderzoeksrapporten. De adviescommissie genoemd in artikel 8 van deze verordening beoordeelt deze rapporten en voorziet het college van advisering rondom de op te nemen voorschriften. Vervolgens zal zij ook de onderzoeksresultaten beoordelen.
Artikel 16. Intrekken van de omgevingsvergunning
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument en de mogelijke aanwezige archeologische waarden. In het tweede lid is voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo.
Artikel 18. Advies omgevingsvergunning rijksmonument
Artikel 19. Aanwijzing als beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen.
Artikel 20. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als beschermd gemeentelijke stads- en dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- en dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Artikel 21. Verbodsbepaling en aanvraag vergunning
Artikel 5.1 eerste lid aanhef en onder a van de Omgevingswet geeft gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een beschermd gemeentelijk stads- en dorpsgezicht aan een omgevingsvergunning te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven.
Bij de verlening van de vergunning kan het college in de vergunningvoorschriften de verplichting opleggen om
maatregelen te treffen ter voorkoming of beperking van schade aan het stads- c.q. dorps - dan wel landschapsbeeld en ter bescherming van bouwwerken of delen van bouwwerken en terreinen.
Daarnaast kan de verplichting worden opgelegd tot het toestaan van het verrichten, door of van gemeentewege, van archeologisch en/of bouwhistorisch onderzoek, voorafgaande aan en/of tijdens de uitvoering van de vergunning;
Deze strafbepaling is uitsluitend voor overtreding van de instandhoudingsplicht van artikel 13 en de nadere regels krachtens artikel 14, eerste lid, noodzakelijk. De strafbaarstelling van handelen zonder of in strijd met de voorschriften van de omgevingsvergunning voor gemeentelijke monumenten is via de Omgevingswet (artikel 5.1 en 5.5) en de Wet op de economische delicten (artikel 1a) geregeld. Langs deze weg is ook overtreding van artikel 13, eerste lid, en artikel 21, eerste lid, van deze verordening strafbaar.
Toezichthouders zijn personen die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift (artikel 5:11 Awb). Toezichthouders kunnen zowel individueel als categoraal worden aangewezen. In de artikelen 5:15 tot en met 5:19 Awb worden bevoegdheden aan toezichthouders toegekend.
Op basis van artikel 5:15 Awb is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van woningen zonder toestemming van de bewoner voor zover het toezicht op de naleving van een bij of krachtens de wet gesteld voorschrift dit vereist. 'Plaatsen' is daarbij een ruim begrip en omvat niet alleen erven en andere terreinen, maar ook gebouwen (niet-woningen). Uit artikel 18.7 van de Omgevingswet volgt dat de personen die op grond van artikel 22, eerste lid, belast zijn met het toezicht op de naleving ter zake van het bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, voor zover het betreft activiteiten als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet, daarnaast ook bevoegd zijn, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 25. Intrekken oude verordening
Dit artikel gaat in op het intrekken van de oude Erfgoedverordening Oss 2020 op de dag van de inwerkingtreding van deze nieuwe verordening.
Dit artikel geeft aan dat een geregistreerd gemeentelijk monument op het erfgoedregister behoort te zijn aangewezen overeenkomstig de bepalingen van deze verordening. De aanvragen voor Omgevingsvergunning die al in behandeling zijn voor de inwerkingtreding van deze verordening worden afgehandeld onder de Erfgoedverordening Oss 2020.
Artikel 27. Inwerkingtreding en citeertitel
Dit artikel geeft aan de deze verordening wordt vastgesteld als ‘’Erfgoedverordening Oss 2020’’, en zij treedt in werking op 1 juni 2024.