Organisatie | Heemskerk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Heemskerk houdende regels omtrent subsidies (Algemene subsidieverordening 2020) |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening 2020 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Algemene subsidieverordening Heemskerk 2016.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-10-2020 | nieuwe regeling | 24-09-2020 | BIVO/2020/30558 |
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening / regeling wordt verstaan onder:
Artikel 3 Bevoegdheid raad en college
Het college is bevoegd om, binnen de door de raad vastgestelde beleidskaders omtrent de wijze waarop het beschikbare bedrag verdeeld wordt over de beleidsterreinen en op welke criteria een subsidie wordt verleend, te besluiten over het verstrekken van subsidies met inachtneming van de in de begroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond.
Ingeval de raad geen beleidskaders heeft vastgesteld omtrent de wijze waarop het beschikbare bedrag verdeeld wordt over de beleidsterreinen en op welke criteria een subsidie wordt verleend, is het college bevoegd te besluiten over het verstrekken van subsidies met inachtneming van de in de begroting opgenomen financiële middelen of het subsidieplafond.
Hoofdstuk 3 Nadere bepalingen subsidies
Artikel 8 Nadere bepalingen waarderingssubsidies
Waarderingsubsidies worden uitsluitend verstrekt indien het college dit nader heeft geregeld zoals bedoeld in artikel 3, lid 2.
Artikel 9 Nadere bepalingen regionale subsidies
Het college kan afwijken van bepalingen in deze verordening dan wel in een subsidieregeling als bedoeld in artikel 3, lid 2, voor zover dit wenselijk of noodzakelijk is voor een goede afstemming met de overheden in de regio en efficiënte uitvoering van de activiteiten.
Artikel 10 Nadere bepalingen subsidies hogere overheden
Het college kan bij het verstrekken van een subsidie van een hogere overheid afwijken van bepalingen in deze verordening dan wel in de nadere regels als bedoeld in artikel 3, lid 2, voor zover dit voortvloeit uit de bekostigingsvoorwaarden of -richtlijnen van de betreffende hogere overheid.
Hoofdstuk 4 Aanvraag van de subsidie
Artikel 11 Bij aanvraag in te dienen gegevens
Bij een aanvraag voor een subsidie dient de aanvrager een beschrijving te geven van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd. Daarnaast dient de aanvrager de volgende gegevens te overleggen:
een begroting en dekkingsplan van de kosten van de activiteiten, waarvoor de subsidie wordt aangevraagd. Het dekkingsplan bevat een opgave van bij andere bestuursorganen of private organisaties of personen aangevraagde subsidies of vergoedingen ten behoeve van dezelfde activiteiten, onder vermelding van de stand van zaken daarvan;
Hoofdstuk 6 Verlening van de subsidie
In het besluit tot verlenen van de subsidie worden de activiteiten opgenomen die de subsidieontvanger moet uitvoeren. Indien alle activiteiten die in de aanvraag zijn opgenomen onverkort voor subsidieverlening in aanmerking komen, kan in het besluit tot verlenen van de subsidie kortheidshalve naar deze activiteiten worden verwezen.
Hoofdstuk 7 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 17 Tussentijdse rapportage
Bij subsidies hoger dan € 10.000 kan het college de verplichting opleggen tot het tussentijds overleggen van een voortgangsrapportage(s) omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten.
De subsidieontvanger doet direct melding aan het college, zodra aannemelijk is dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, niet of niet geheel zullen worden verricht of dat niet of niet geheel aan de aan het besluit tot subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Hoofdstuk 8 Verantwoording en vaststelling van de subsidie
Artikel 20 Verantwoording en vaststelling eenmalige en jaarlijkse subsidies tot en met € 10.000
Artikel 22 Accountantsverklaring
De aanvraag tot vaststelling van een subsidie, dan wel een totaal van subsidies, van € 50.000 per jaar of hoger bevat tevens een verklaring van een accountant.
Artikel 23 Vaststelling eenmalige, jaarlijkse en meerjaarlijkse subsidies hoger dan € 10.000
Indien uit de aard van de subsidie, dan wel de verantwoording daarvan, volgt dat voor de vaststelling van de subsidie een langere termijn nodig is dan de in het eerste dan wel tweede lid genoemde termijn, bericht het college de subsidieontvanger dat zo spoedig mogelijk na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.
Hoofdstuk 9 Overige bepalingen
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, dan wel in geval van verschil van inzicht, geschiedt de waardebepaling door een onafhankelijke deskundige.
Het college kan, in bijzondere gevallen, een artikel of meerdere artikelen van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van de aanvrager of subsidieontvanger leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente Heemskerk
in zijn openbare vergadering van 24 september 2020
de raad voornoemd,
de griffier,
de voorzitter,
Algemene en artikelsgewijze toelichting
Om de subsidietitel uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) op een juiste wijze toe te passen, is het van belang dat helder is wat er onder subsidie wordt verstaan. Subsidie is een materieel begrip en wordt omschreven in artikel 4:21, eerste lid Awb. Voldoet een geldverstrekking aan de daar genoemde voorwaarden, dan is het een subsidie, hoe ook genaamd.
Er is sprake van een subsidie als het gaat om geldverstrekkingen, die aan de volgende kenmerken voldoen:
In de praktijk kan het voorkomen, dat er afwijkende termen worden gebruikt, zoals bijdrage, uitkering of vergoeding, terwijl het in feite een subsidie betreft. De gekozen benaming is voor de toepasselijkheid van de subsidietitel niet van belang, ze is gewoon van toepassing als aan de voorwaarden is voldaan.
Het leveren van goederen of diensten door de gemeente om niet of onder de kostprijs valt niet onder het subsidiebegrip van de Awb. Dit betekent, dat de zogenaamde ‘subsidies’ in natura (de niet-financiële verstrekkingen), zoals bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van gemeentelijke accommodaties voor sportbeoefening of het heffen van een toegangsprijs voor een gemeentelijk museum, die de kosten niet dekken, niet aan de begripsomschrijving voldoen en dus geen subsidie zijn.
Slechts wanneer de financiële middelen worden verstrekt door een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb kan er sprake zijn van een subsidie. Geld van particulieren, zoals fondsen, waarmee activiteiten van andere particulieren mogelijk worden gemaakt, vallen niet onder het subsidiebegrip. Uitzondering zijn de privaatrechtelijke partijen met een publieke taak
Een subsidie wordt altijd verstrekt met een bepaald doel, voor bepaalde duidelijk omschreven activiteiten van de ontvanger. De bestedingsrichting van de middelen moet dus duidelijk zijn. De ontvanger krijgt geld voor een bepaald doel en mag dat geld dan ook alleen voor dat doel besteden. Is een financiële aanspraak niet gericht op het verrichten van bepaalde activiteiten, dan is er geen sprake van subsidie (bijv. sociale uitkeringen, schadevergoedingen).
Commerciële transacties vallen buiten het subsidiebegrip. Er is geen sprake van subsidie als de overheid een marktconforme vergoeding betaalt voor aangeschafte goederen of aan haar geleverde diensten. Onder betaling wordt verstaan het leveren van een tegenprestatie, die is afgestemd op de waarde van de verkregen goederen of diensten in het economische verkeer. Zo lijkt er in ieder geval sprake van een subsidie als de betaling minder dan de kostprijs bedraagt.
Om diverse redenen is het relevant om helder te hebben of het al dan niet een subsidie betreft.
Bij vormen van beleidsgestuurde contractfinanciering (BCF) kan worden gekozen voor een subsidie, waaraan een contract (uitvoeringsovereenkomst) verbonden is. Ook daar is het van belang dat het karakter van de grondslag van de verbintenis, namelijk de subsidierelatie, niet uit het oog wordt verloren.
Uitgezonderde en aangewezen beleidsterreinen en onderwerpen
In het tweede tot en met het vierde lid van artikel 4:21 Awb wordt vervolgens aangegeven welke beleidsterreinen en onderwerpen zijn uitgezonderd van de subsidietitel van de Awb en welke juist worden aangewezen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze Algemene subsidieverordening (ASV) is in de definities een onderscheid gemaakt tussen eenmalige, jaarlijkse en meerjaarlijkse subsidie.
Eenmalige subsidies zijn subsidies die voor een eenmalige activiteit of een activiteit, waarvoor het college slechts voor een van te voren bepaalde tijd een eenmalige bijdrage wil verstrekken, zoals projecten, experimenten of proeftuinen e.d. In beginsel behoort een dergelijke activiteit (nog) niet tot de kernactiviteiten van de aanvrager. Eenmalige subsidies hebben een looptijd, afhankelijk van de duur van de activiteit. Dat kan een dag zijn, maar ook een project met een looptijd van meer dan een jaar. Deze subsidie kenmerkt zich door een begin- en/of einddatum die niet samen hoeft te vallen met een kalenderjaar.
De jaarlijkse en meerjaarlijkse subsidies worden per kalenderjaar verstrekt en hebben in de regel betrekking op structurele, ofwel over meerdere jaren voortdurende activiteiten die behoren tot de kernactiviteiten van de subsidieontvanger.
Als een subsidie voor drie jaar of langer aan een organisatie wordt verstrekt voor de uitvoering van dezelfde activiteit(en), ontstaat er een subsidierelatie, zoals beschreven in artikel 4:51 van de Awb en dient bij weigering van de subsidie voor een nieuw tijdvak een redelijke termijn in acht te worden genomen. Op deze manier hebben de organisaties genoeg tijd om te reageren en zich voor te bereiden.
De subsidies zijn in de basis bedoeld als financiële bijdrage in de onkosten van activiteiten. Daarbij is er een directe relatie tussen de omvang van de subsidie en de hoogte van die onkosten, rekening houdend met de eventuele inkomsten en/of eigen middelen van de aanvrager. Nuancering hierop is de zgn. waarderingssubsidie, die daarom in deze ASV apart wordt gedefinieerd. De hoogte van een waarderingssubsidie kan op andere, nader door het college te regelen, grondslagen worden berekend dan de onkosten van activiteiten.
Regionale subsidies en door de gemeente te verstrekken subsidies van (door) hogere overheden (bekostigde) worden in deze ASV apart gedefinieerd, omdat hiervoor specifieke bepalingen (artikelen 9 en 10) zijn opgenomen.
Artikel 2. Reikwijdte verordening
De Awb schrijft in artikel 4.23 voor dat subsidieverlening altijd moet plaatsvinden op grond van een wettelijk voorschrift (zoals een verordening of een subsidieregeling) dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. Maar ook is bepaald dat dit niet geldt als zowel de subsidieontvanger als de maximale hoogte van de subsidie expliciet in de gemeentebegroting staan vermeld. Dit biedt de mogelijkheid om in de gemeentebegroting subsidies op te nemen, waarvoor geen verordening en/of subsidieregeling aanwezig c.q. nodig is. Om ervoor te zorgen dat dergelijke subsidies wel op gereguleerde en eenduidige wijze worden aangevraagd, verleend, verantwoord en vastgesteld, is in lid 2 bepaald dat op dergelijke in de begroting opgenomen subsidies deze ASV van toepassing is.
Artikel 3. Bevoegdheid raad en college
Subsidieverlening is een belangrijk instrument om gemeentelijk beleid door het college tot uitvoering te brengen en de daarbij beoogde maatschappelijke effecten te realiseren. Er moet daarom een nauwe relatie worden gelegd tussen de verschillende beleidsdoelen en maatschappelijke effecten enerzijds en de met subsidie te ondersteunen activiteiten anderzijds. In dit artikel is bepaald dat het college dit nader regelt door middel van subsidieregelingen, waarin nader is uitgewerkt welke activiteiten voor subsidie in aanmerking kunnen komen, eventueel welke doelgroepen daarmee ondersteund worden en hoe de verschillende subsidiebudgetten worden verdeeld onder de ingediende aanvragen en/of de subsidiebedragen worden berekend.
Artikel 4. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het honoreren van een subsidieaanvraag waardoor het subsidieplafond wordt overschreden is op grond van de Awb (artikel 4:25, lid 2) niet toegestaan. Een dergelijke aanvraag moet (!) in dat geval worden geweigerd. Subsidieplafonds zijn daarom een effectief middel om de subsidieverstrekking financieel beheersbaar te houden. Dit geldt met name voor subsidiebudgetten of -regelingen waarop meerdere aanvragers een beroep doen. Voor die subsidiebudgetten of -regelingen kan de raad daarom de plafonds vaststellen. Dat gebeurt in de regel jaarlijks, direct nadat de raad de begroting voor het nieuwe jaar heeft vastgesteld. Maar het kan ook op andere momenten, bijvoorbeeld bij het vaststellen van een nieuwe subsidieregeling.
Tegelijk met de subsidieplafonds moeten ook de verdeelregels worden vastgesteld. Deze verdeelregels zijn vaak al vastgelegd in de diverse subsidieregelingen; in dat geval wordt volstaan met het verwijzen naar die verdeelregels.
Als de gemeentebegroting nog niet is vastgesteld en er formeel dus nog geen financiële ruimte door de raad beschikbaar is gesteld, wordt subsidie slechts verleend onder de voorwaarde dat de raad daarvoor geld beschikbaar zal stellen, het zogenoemde begrotingsvoorbehoud.
Het in dit artikel opgenomen rechtspersoonlijkheidsvereiste moet voorkomen dat er subsidie wordt verstrekt aan een groep of initiatief waar de bestuurlijke en financiële verantwoordelijkheden niet adequaat zijn geregeld en waarbij subsidie wordt overgemaakt naar de bankrekening van privépersonen. In het tweede lid is geregeld dat hiervan in uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken, bijvoorbeeld wanneer de rechtspersoon nog in oprichting is of wanneer een bepaalde subsidieregeling expliciet is bedoeld voor natuurlijke personen (individuele inwoners).
Artikel 6. Nadere bepalingen eenmalige subsidies
Het maximeren van de subsidietermijn van eenmalige subsidies tot twee jaar is bedoeld om de tijdelijkheid c.q. eindigheid van een eenmalige subsidie te waarborgen. Om die reden is ook het eventueel verlengen van een eenmalige subsidie gemaximeerd tot één keer, waarbij de totale subsidieduur, dus inclusief de verlenging, die twee jaar niet mag overschrijden. Hiermee wordt voorkomen dat een eenmalige, dus tijdelijke, subsidie onbedoeld een structureel ofwel jaarlijks karakter krijgt.
Indien het college - na (eventuele verlenging en) evaluatie - voortzetting van de subsidie nodig acht, kan het college voor de betreffende activiteit een (meer)jaarlijkse subsidie verstrekken.
Artikel 7. Nadere bepalingen jaarlijkse en meerjaarlijkse subsidies
Deze bepaling biedt de mogelijkheid aan organisaties met beroepskrachten meerjarige werkplannen of programma’s vast te leggen en hen, indien hieruit ook organisatorische en/of personele veranderingen voortkomen, daarbij ook meerjarige duidelijkheid te bieden door middel van een meerjaarlijkse subsidie. Vanwege de daarvoor benodigde voorbereiding zal dit voor het eerst vanaf het subsidiejaar 2022 mogelijk zijn.
De maximering van de subsidieduur tot drie jaar, de verplichting tot jaarlijkse subsidieverantwoording en -vaststelling (zie artikelen 21 t/m 23) en het begrotingsvoorbehoud (zie artikel 4 lid 5) leveren in meerjarig opzicht voor college en raad voldoende flexibiliteit en bijsturingmogelijkheden op.
Artikel 8. Nadere bepalingen waarderingssubsidies
Het verstrekken van waarderingssubsidies vergt een nadere uitwerking in concrete criteria die nauw aansluiten op de specifieke situatie en goed uitvoerbaar zijn in een bepaald werkveld. Daarom is hier bepaald dat dergelijke subsidies alleen verstrekt worden als dit door het college is opgenomen in een subsidieregeling.
Artikel 9. Nadere bepalingen regionale subsidies
Bij subsidies die worden verleend aan regionaal opererende organisaties wordt in de regel nauw samengewerkt en afgestemd met de andere gemeente(n). Deze bepalingen bieden de samenwerkende gemeenten de mogelijkheid om de subsidievoorwaarden en -verplichtingen onderling goed af te stemmen en desgewenst ook een ‘penvoerende gemeente’ aan te wijzen. Dit komt de efficiëntie en eenduidigheid van de subsidieverstrekking ten goede en beperkt de administratieve lastendruk voor zowel de subsidieaanvrager als gemeenten.
Artikel 10. Nadere bepalingen subsidies hogere overheden
Betreft de zgn. ‘doorgeefluik’ subsidies, zoals bijvoorbeeld een door gemeenten uit te voeren rijks- of provinciale regeling, waarbij zowel de bekostiging als de subsidierichtlijnen volledig of in belangrijke mate zijn geregeld door die hogere overheden.
Artikel 11. Bij aanvraag in te dienen gegevens
Volgens de Awb (artikel 4.29) begint het subsidieproces met een aanvraag. Wat een aanvraag is en aan welke eisen deze moet voldoen staat in afdeling 4.1.1. van de Awb.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie elektronisch dient te worden gedaan via een aanvraagprocedure op de website van de gemeente. Door het gebruik van deze standaardprocedure, waaraan ook legitimatie via DigiD is gekoppeld, wordt in ieder geval de rechtszekerheid bevorderd. De elektronisch ingediende aanvraag wordt direct geregistreerd in het gemeentelijk systeem voor documentatie en werkprocessen. Voor de aanvrager is meteen duidelijk welke documenten hij dient te overleggen. Het digitale aanvraagformulier bevat slechts die vragen, die strikt noodzakelijk zijn voor de behandeling van een aanvraag, dus zo eenvoudig mogelijk.
In het tweede lid is bepaald welke gegevens de aanvrager dient te overleggen bij zijn subsidieaan-vraag. Zoals in lid 4 is bepaald is het college bevoegd om ook andere dan, of slechts enkele van, de in het tweede en derde lid genoemde gegevens te verlangen, indien die voor het nemen van een beslissing op de aanvraag noodzakelijk, respectievelijk voldoende, zijn.
Inzage in de financiële reserve is slechts aan de orde voor de beoordeling van een jaarlijkse subsidieaanvraag van een grote organisatie met overeenkomstige subsidiebehoefte (subsidie hoger dan 10.000 euro).
In lid 3 worden meer formele eisen gesteld aan organisaties die voor de eerste maal subsidie aanvragen.
Hier worden de termijnen genoemd, waarbinnen aanvragen voor subsidie dienen te zijn ingediend bij het college. In artikel 11 is geregeld dat aanvragen uitsluitend elektronisch via de website kunnen worden ingediend. Daarbij wordt het exacte tijdstip van indiening vastgelegd.
In geval van meerjaarlijkse subsidies zullen extra afspraken gemaakt moeten worden met de subsidieaanvrager, bijvoorbeeld aangaande meerjarige prestatieafspraken, tussentijdse rapportages, verantwoordingen en eventuele bijsturingsmogelijkheden, maar ook over een meerjarige financiële planning. Met het oog op voldoende voorbereidingstijd is de aanvraagtermijn voor meerjaarlijkse subsidies bepaald op 1 juni voorafgaand aan het jaar waarin de meerjaarlijkse subsidie zal starten. Dit betekent dat het voor deze subsidies dus niet nodig is om gedurende de subsidietermijn jaarlijks een subsidieaanvraag in te dienen.
Bij een eenmalige subsidie dient de aanvraag ruim van te voren maar uiterlijk acht weken voorafgaand aan de activiteit ingediend te worden.
In dit artikel worden de termijnen gegeven, waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie.
Op grond van de Awb weigert het college de subsidie indien:
Naast deze wettelijke weigeringsgronden is bij lid 1, onder a, toegevoegd dat subsidieaanvragen in ieder geval worden geweigerd als deze tot strijdigheid leiden met Europese verdragen en richtlijnen, onder andere op het gebied van staatssteun en ‘markt en overheid’.
Voorts zijn in het tweede lid nadere, meer op de gemeentelijke praktijk en het gemeentelijk beleid toegesneden weigeringsgronden opgenomen.
Op grond van de Awb dient bij het weigeren van subsidie op gronden genoemd in artikel 4:35 de subsidieontvanger eerst gehoord te worden. Bij de weigeringsgronden genoemd in deze verordening is horen van de subsidieontvanger niet verplicht maar het verdient aanbeveling om de subsidieontvanger toch te horen alvorens te weigeren. Dit kan ook telefonisch.
Artikel 15. Verlening subsidie
In de subsidiebeschikking dient altijd expliciet te worden aangegeven voor welke activiteit of activiteiten de subsidie wordt verstrekt. In het eerste lid is de mogelijkheid opgenomen om daarbij te verwijzen naar de in de aanvraag opgenomen activiteiten, doch alleen als deze volledig en precies zoals omschreven in de aanvraag, voor subsidie in aanmerking komen.
Ingevolge het tweede lid geeft het college al in het besluit tot verlening van de subsidie aan op welke wijze de verantwoording van de ontvangen subsidies dient plaats te vinden. Hiermee wordt bereikt dat degene, aan wie de subsidie is toegekend, van meet af aan duidelijk is aan welke voorwaarden, verplichtingen en administratieve eisen hij dient te voldoen.
In het derde lid is geregeld dat het college de subsidieontvanger verplichtingen kan opleggen. Bij veel, veelal kleinere subsidies zal het stellen van verplichtingen bij de toekenning niet of in beperkte mate noodzakelijk zijn. In gevallen, dat het college van oordeel is dat redelijkerwijs nadere verplichtingen dienen te worden gesteld, zal dit veelal op de subsidieontvanger en de door hem te ondernemen activiteiten toegesneden verplichtingen zijn. Deze verplichtingen moeten dan in de subsidiebeschikking worden opgenomen.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt volgens het bevoorschottingsregime zoals in dit artikel is opgenomen. Indien de aanvrager en/of het college dat wenselijk vinden, kunnen op dit punt nadere (maatwerk)afspraken worden gemaakt. De wijze van bevoorschotten wordt vermeld in de subsidiebeschikking.
De subsidieontvanger is volgens artikel 18 verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van de verleende subsidie. In dat geval kan vervolgens, indien dringende redenen dat noodzakelijk maken, door een wijziging van de verleningsbeschikking het bevoorschottingsritme en/of de hoogte van de voorschotten worden aangepast.
Artikel 17. Tussentijdse rapportage
Het college moet vooraf bepalen welke vereisten worden gesteld aan de tussentijdse, inhoudelijke en financiële verantwoording. Het ligt voor de hand dat dit regime in ieder geval lichter is dan het regime wat is opgesteld voor de eindverantwoording.
De subsidieontvanger is verplicht tijdig (binnen 4 weken nadat de subsidieontvanger redelijkerwijs op de hoogte kan zijn van de afwijking) te melden bij het college als het aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteit niet, niet tijdig, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen zal worden verricht. In dat geval zal de subsidie lager of op nihil worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen, bijvoorbeeld het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten.
Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken, omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. Terugvordering van de subsidie, inclusief wettelijke rente van het hele subsidiebedrag, kan in zo'n geval proportioneel worden geacht, omdat de ontvanger dan misbruik maakte van het gegeven vertrouwen in deze ASV.
Artikel 19. Overige verplichtingen van de subsidieontvanger
In dit artikel zijn de overige verplichtingen van de ontvanger van de subsidie opgenomen, als ook de plicht belangrijke wijzigingen te melden aan het college.
Artikel 20. Verantwoording en vaststelling eenmalige en jaarlijkse subsidies tot en met € 10.000
In het kader van de administratieve lastenverlichting is gekozen voor een vereenvoudigd systeem van vaststelling van subsidies. Belangrijke gedachte is dat hierbij wordt uitgegaan van het vertrouwen in de subsidieontvanger. Dit komt met name tot uiting in de subsidies tot en met 10.000 euro.
Over het algemeen kunnen subsidies tot en met € 10.000 bij verlening ook direct (ambtshalve) worden vastgesteld. Dat beperkt de administratieve lasten voor zowel de subsidieontvanger als de gemeente. Er kunnen omstandigheden of redenen zijn om dat niet te doen. Indien het college het nodig/wenselijk/passend vindt dat de subsidie (toch) achteraf verantwoord en vastgesteld moet worden, dan dient dit te worden opgenomen in het besluit tot subsidieverlening, Voorts gelden daarbij dan dezelfde bepalingen (termijnen e.a.) als bij subsidies hoger dan € 10.000 (zie artikelen 21 en 23).
Daarnaast behoudt de gemeente het recht om steekproefsgewijs controle uit te voeren.
Artikel 21. Verantwoording eenmalige, jaarlijkse en meerjaarlijkse subsidies hoger dan € 10.000
In dit artikel is aangegeven op welke wijze de subsidieontvanger de aan hem verleende subsidie aan het college dient te verantwoorden. De wijze van verantwoording wordt conform artikel 15 lid 2 al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de ontvanger bekend gemaakt.
In lid 2 wordt de ruimte geboden om maatwerkafspraken te maken over de verantwoording van een eenmalige subsidie. Regelmatig voorkomend voorbeeld is dat de verantwoording van een eenmalige projectsubsidie als afzonderlijk onderdeel wordt meegenomen in de (tussen)rapportages, jaarrapportages en de verantwoording van de aan dezelfde organisatie verleende (meer)jaarlijkse subsidie. Ook dit met als doel om, waar wenselijk en verantwoord, de administratieve lasten van zowel de subsidieontvanger als de gemeente te beperken.
In het vierde lid is geregeld dat meerjaarlijkse subsidies wel na afloop van elk afzonderlijk subsidiejaar verantwoord en vastgesteld dienen te worden. Daarmee houdt de gemeente grip op de voortgang van de meerjarig gemaakte subsidieafspraken en -resultaten, en kan er indien nodig bijsturing plaatsvinden.
In het vijfde lid is geregeld dat (evenals de subsidieaanvraag; zie artikel 11, lid 1) ook de aanvraag tot vaststelling van de subsidie uitsluitend elektronisch kan plaatsvinden via het daarvoor beschikbare webformulier op de gemeentelijke website.
Het zesde lid bepaalt dat de subsidieontvanger moet aantonen dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn uitgevoerd. Dit dient te geschieden middels een inhoudelijk - en financieel verslag waaruit blijkt dat de activiteiten, waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht. Naar aanleiding van het inhoudelijk en/of financieel verslag kunnen er steekproefsgewijze controles plaatsvinden. Deze controles kunnen uit het volgende bestaan:
Een periodiek overleg met/enquête bij de subsidie ontvangende organisaties waarbij expliciete vragen aan de orde komen en de antwoorden worden vastgelegd. Het gaat er hierbij om of de dienstverlening door de instelling naar tevredenheid van de deelnemers en overeenkomstig de afspraken in de beschikking / uitvoeringsovereenkomst verloopt / is verlopen;
Ingevolge het zevende lid kan het college bepalen dat het voor de verantwoording daarvan andere of minder stukken en bewijzen verlangt dan gebruikelijk en uit hoofde van de gewone bedrijfsvoering van de subsidieontvanger al worden opgesteld.
Artikel 22. Accountantsverklaring
In lid 1 is bepaald dat bij jaarlijkse subsidies vanaf 50.000 euro een strenger regime van verantwoording wordt toegepast. De aanvraag tot vaststelling van een subsidie vanaf 50.000 euro bevat tevens een balans van het afgelopen subsidietijdvak met een toelichting daarop en een accountantsverklaring. De accountantsverklaring dient een weergave te zijn van het onderzoek door de accountant naar de getrouwheid en rechtmatigheid van het financieel verslag of de jaarrekening en een uitleg van de uitslag van zijn onderzoek. In het besluit tot subsidieverlening wordt door het college bepaald welke verklaring van de accountant wordt gevraagd: Een samenstellingsverklaring, een controleverklaring of een beoordelingsverklaring.
Artikel 23. Vaststelling eenmalige, jaarlijkse en meerjaarlijkse subsidies hoger dan € 10.000
In dit artikel is geregeld binnen welke termijn het college besluit ter zake van de vaststelling van subsidies hoger dan 10.000 euro.
Gesubsidieerde organisaties kunnen reserves vormen om schommelingen in de exploitatie op te kunnen vangen. Reservevorming is toegestaan tot een maximum van 20 % van de jaarlijkse lasten van het desbetreffende subsidiejaar. De reserve wordt gevormd uit voordelige exploitatieresultaten. Nadelige exploitatieresultaten worden ten laste gebracht van de reserve.
Voor de duidelijkheid: Het is dus niet zo dat jaarlijks 20 % gereserveerd mag worden en er dus een reserve van de optelsom van steeds opnieuw 20 % per jaar kan ontstaan. Bedoeld is dat in enig jaar het saldo van de reserve op 31 december nooit hoger mag zijn dan 20 % van de jaarlasten.
Het bedrag waarmee het maximum van de reserve wordt overschreden wordt in mindering gebracht op de vast te stellen subsidie van het jaar waarin de overschrijding is ontstaan.
Het college kan bij de subsidieaanvraag of aanvraag subsidievaststelling aanvullende gegevens verlangen. De vorming en instandhouding van reserves boven de 20% behoeft de toestemming van het college. In ieder geval dienen reserves en voorzieningen te allen tijde toegelicht te worden in de financiële jaarstukken.
In artikel 4:41 Awb is bepaald dat de subsidie-ontvanger in een aantal in deze wet genoemde gevallen een vergoeding verschuldigd is aan de gemeente, indien de subsidie bij de ontvanger heeft geleid tot vermogensvorming. Het komt voor dat een gesubsidieerde organisatie mede dankzij subsidiegelden bijvoorbeeld een pand in eigendom verkrijgt. Wanneer dat pand dan enkele jaren later wordt vervreemd, kan dat leiden tot een vermogenstoename bij de organisatie. In sommige gevallen is het dan redelijk dat dit vermogensvoordeel geheel of gedeeltelijk ten goede komt aan de gemeente, die immers door het verlenen van de subsidie de organisatie in staat heeft gesteld het pand te verkrijgen. Vergelijkbare situaties kunnen zich voordoen als met behulp van subsidiegelden bijvoorbeeld kostbare apparatuur is aangeschaft.
Het is echter niet redelijk - en ook niet doenlijk - om iedere toevallige vermogenstoename bij een subsidieontvanger ‘af te romen’. Daarom is de vergoedingsplicht aan een aantal beperkingen gebonden.
De vergoedingsplicht ontstaat vanzelfsprekend slechts indien er een causaal verband bestaat tussen de subsidieverlening en de vermogensvorming. Er moet een vermogenstoename hebben plaatsgevonden, waarvan vaststaat dat deze niet zou hebben plaatsgevonden indien de subsidie niet zou zijn verleend. De voorzienbaarheid van de vermogenstoename is daarbij niet van belang; het gaat juist om een vermogenstoename die met de subsidieverlening niet werd beoogd.
De toepassing van de hardheidsclausule dient beperkt te blijven tot individuele gevallen. Zodra de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor en bestendig karakter heeft gekregen, dient dit beleid in de Algemene subsidieverordening of in beleidsregels te worden neergelegd.