Organisatie | Velsen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wet Bibob Velsen 2020 |
Citeertitel | Beleidsregels Wet Bibob Velsen 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-09-2020 | nieuwe regeling | 25-08-2020 | B20.0239 |
De Wet Bibob is een (preventief) bestuursrechtelijk instrument. De gemeente beoogt met toepassing van de Wet Bibob te voorkomen dat zij ongewild criminele activiteiten faciliteert waardoor de veiligheid, leefbaarheid, de rechtsorde of de bestuurlijke slagkracht worden aangetast. Door de inzet van de Wet Bibob wordt tevens beoogd de concurrentiepositie van bonafide ondernemers te beschermen.
De wet Bibob is van toepassing op (bepaalde) vergunningen, subsidies, aanbestedingen en vastgoedtransacties (zie artikel 1 van de Wet Bibob), waarvan de volgende van belang zijn voor op gemeentelijk niveau:
Algemene uitgangspunten Wet Bibob
De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit zijn belangrijke uitgangspunten van de Wet Bibob. Door middel van een aantal procedurele en inhoudelijke waarborgen wordt getracht de juiste balans te vinden tussen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van het openbaar belang. In het licht van deze proportionaliteitsgedachte is er voor gekozen om de Wet Bibob op bepaalde sectoren van toepassing te laten zijn.
Verder is het Bibob-instrumentarium een aanvulling op de reeds bestaande mogelijkheden om bijvoorbeeld een gevraagde beschikking te weigeren of in te trekken. Van deze aanvullende mogelijkheid dient op grond van de proportionaliteit in beginsel dan ook uitsluitend gebruik te worden gemaakt, indien een beschikking niet op andere gronden en met gebruik van minder in de persoonlijke levenssfeer binnendringende instrumenten kan worden geweigerd of ingetrokken.
Op grond van de Wet Bibob is het mogelijk om een diepgaand onderzoek te doen naar de achtergrond (antecedenten/verdenkingen) van een persoon of onderneming. Het onderzoek is met name gericht op de organisatiestructuur en de financiële huishouding van de persoon of onderneming. Ook wordt gekeken met wie de persoon of onderneming een zakelijk samenwerkingsverband heeft of heeft gehad. Door middel van een eigen onderzoek door de gemeente en optioneel ondersteuning van het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (hierna: het RIEC) en/of een adviesaanvraag bij het Landelijk Bureau Bibob (hierna het LBB) krijgt de gemeente zicht op integriteit van de persoon/onderneming.
Er zijn gronden om een vergunning, een gunning, een subsidie of vastgoedtransactie te weigeren of in te trekken indien er een ernstig gevaar bestaat dat deze wordt gebruikt om uit strafbare feiten verkregen vermogen te benutten (de zogenaamde a-grond) of om strafbare feiten te plegen (de zogenaamde b-grond). Dit is geregeld in artikel 3 van de Wet Bibob.
Het is de eigen beslissing en verantwoordelijkheid van bestuursorganen om het Bibob-instrumentarium toe te passen. Vanwege de grote mate van bestuurlijke keuzevrijheid bij de toepassing van de Wet Bibob verdient het de voorkeur dat de toepassing plaatsvindt op basis van beleid, waarin de bestuursorganen (burgemeester en college) duidelijk aangeven op welke wijze de Wet Bibob door de gemeente toegepast zal worden. Dit schept duidelijkheid naar de burgers en ondernemingen die mogelijkerwijs aan een Bibob-onderzoek kunnen worden onderworpen. Met name de afweging om tot een Bibob-onderzoek over te gaan, dient – juist met het oog op het ingrijpende karakter van het instrument – weloverwogen en met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur te worden genomen. Daarbij spelen proportionaliteit, subsidiariteit, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid een belangrijke rol.
De Wet Bibob heeft een breed toepassingsbereik. In dit beleid wordt onderscheid gemaakt tussen beschikkingen (vergunningen, subsidies en aanbestedingen) en privaatrechtelijke transacties (vastgoed- en grondtransacties). Per type beschikking of transactie wordt in het beleid aangegeven hoe het Bibob-instrumentarium wordt toegepast. Het toepassen van het Bibob-instrumentarium is ofwel standaard ofwel signaal gestuurd. Met standaard wordt bedoeld dat in alle gevallen in een Bibob-toets wordt gedaan. Signaal gestuurd houdt in dat bij signalen van criminaliteit een Bibob-toets wordt uitgevoerd. Die signalen kunnen volgen uit eigen onderzoek, maar ze kunnen ook afkomstig zijn van partners die samenwerken in het RIEC-verband (OM, politie of belastingdienst).
Bibob-toets: een toets waarbij door het bestuursorgaan volgens deze beleidsregels wordt beoordeeld of er redenen ontleend aan de wet aanwezig zijn om de beschikking of vergunning te weigeren of er voorschriften aan te verbinden, respectievelijk de beschikking of vergunning in te trekken of de overheidsopdracht of vastgoedtransactie tijdens de looptijd te ontbinden;
Artikel 2. Standaard Bibob-toets
2.Bij aanvragen om een beschikking als bedoeld in het eerste lid, sub g, aanhef en onder 2º en 3º geldt dat ook een Bibob-toets plaatsvindt indien voor een bepaald object sprake is van meerdere aanvragen binnen een periode van drie jaar waarmee de totale bouwkosten uitkomen boven het onder 2º of 3 genoemde bedrag.
Artikel 3. Signaalafhankelijke Bibob-toets
Indien op basis van ambtelijke informatie, informatie van één of meerdere partners binnen het RIEC-samenwerkingsverband of een zogenoemde OM-tip, signalen zijn dat er een ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om:
vindt in ieder geval een Bibob-toets plaats bij aanvragen om een beschikking als bedoeld in:
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder i van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op een activiteit waarvoor bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2.17 van de Wabo is bepaald dat de beschikking in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 Wet Bibob, kan worden geweigerd.
Een Bibob-vragenformulier is niet vereist, indien in de twee jaar voorafgaand aan de aanvraag om een beschikking, reeds een Bibob-vragenformulier is ingediend bij de gemeente en zich in de tussentijd geen wijzigingen hebben voorgedaan op financieel, organisatorisch of juridisch gebied. In dat geval kan worden volstaan met het afleggen van een verklaring dat deze wijzigingen zich niet hebben voorgedaan.
Artikel 5. Reeds verleende beschikkingen
Het bestuursorgaan voert een Bibob-toets uit bij reeds verleende beschikkingen als bedoeld in artikel 2 en 3 van deze beleidsregels, indien op basis van ambtelijke informatie, informatie van één of meerdere partners binnen het RIEC-samenwerkingsverband of een zogenoemde OM-tip, signalen zijn dat er een ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede wordt gebruikt of mede zal worden gebruikt om:
In de overeenkomst wordt een integriteitsclausule opgenomen waarin onder andere de ontbindende voorwaarden zijn vastgelegd. Op basis van de integriteitsclausule kan een Bibob-toets worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomst van de Bibob-toets kan overgegaan worden tot een wijziging, ontbinding, opzegging, vernietiging of opschorting van de overeenkomst.
Artikel 8. Bibob-vragenformulier
Weigering om het in het eerste lid bedoelde Bibob-vragenformulier in te vullen, dan wel het onvolledig of niet naar waarheid invullen van deze vragenformulieren, kan, naast een aangifte van overtreding van artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht (valsheid in geschrifte), een grond opleveren om de aanvraag buiten behandeling te stellen, de beschikking in te trekken, een vastgoedtransactie niet aan te gaan of de onderhandelingen af te breken of een reeds gesloten overeenkomst te ontbinden of op te schorten.
Indien het bestuursorgaan advies vraagt aan het Landelijk Bureau, wordt de wettelijke termijn waarbinnen een beschikking dient te worden gegeven, opgeschort voor de duur van de periode die begint met de dag waarop het advies is aangevraagd en eindigt met de dag waarop dat advies is ontvangen, met dien verstande dat deze opschorting niet langer duurt dan de in artikel 15, eerste en tweede lid, van de Wet bedoelde termijn.