Organisatie | Haaren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Nadere regels jeugdhulp Haaren 2020 |
Citeertitel | Nadere regels jeugdhulp Haaren 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Bijlagen 1tm 7 Nadere regels jeugdhulp |
Op grond van artikel 28 Wet algemene regels herindeling is deze regeling per 1 januari 2023 vervallen, tenzij de hierna genoemde bestuursorganen de betreffende regeling al eerder vervallen hebben verklaard.
- Het college van de gemeente Oisterwijk heeft op 8 januari 2021 besloten deze regeling vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Oisterwijk zoals dat per 1 januari 2021, op grond van de Wet van 8 juli 2020 tot splitsing van de gemeente Haaren, is ontstaan.
- Het college van de gemeente Vught heeft op 30 maart 2021 besloten deze regeling per 1 april 2021 vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Vught zoals dat per 1 januari 2021, op grond van de Wet van 8 juli 2020 tot splitsing van de gemeente Haaren, is ontstaan.
- Het college van de gemeente Boxtel heeft op 30 maart 2021 besloten deze regeling per 1 april 2021 vervallen te verklaren voor zover deze van kracht is voor het gebied binnen de gemeentegrenzen van de gemeente Boxtel zoals dat per 1 januari 2021, op grond van de Wet van 8 juli 2020 tot splitsing van de gemeente Haaren, is ontstaan.
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
25-09-2020 | nieuwe regeling | 24-03-2020 | B&W besluit 24-3-2020 |
De gemeenteraad van Haaren heeft op 23 januari 2020 de Verordening Sociaal Domein 2020 gemeente Haaren vastgesteld. De Verordening en deze Nadere regels geven de kaders voor de uitvoering van de Jeugdwet voor de gemeente Haaren. Sinds 1 januari 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van de Jeugdwet.
De inhoudsopgave van de Verordening is de basis voor de indeling van deze Nadere regels. Per hoofdstuk wordt aangegeven waar de relatie met de Verordening van toepassing is.
In deze Nadere regels zijn de volgende hoofdstukken van de Verordening verder uitgewerkt:
1.1 De eerste melding bij de gemeente
De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) die een hulpvraag hebben op het gebied van de Jeugdwet kunnen een melding doen bij de gemeente. Zij kunnen deze melding schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal doen bij het loket WegWijs. De melding wordt doorgeleid naar het Wijkteam. Dez melding is nog niet meteen een aanvraag. Op basis van een eerste uitvraag wordt de problematiek geïnventariseerd en wordt bepaald of een integrale intake nodig is. Mogelijk worden de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorg(ers) verwezen naar een andere instantie wanneer de vraag daar thuishoort.
In het contact bij de eerste melding wordt bij de Quick Scan (een soort vragenlijst) ook informatie gegeven over onafhankelijke cliëntondersteuning.
Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Het huidige woonplaatsbeginsel loopt tot en met 31 december 2020. De verwachting is dat het woonplaatsbeginsel per 1 januari 2021 wijzigt.
Wanneer de melding wordt doorgeleid voor een intake dan wordt een gesprek gepland. Het persoonlijk gesprek kan bij de jeugdige en of zijn ouder(s) thuis zijn (huisbezoek), als zij dit willen of als dat van belang is voor de hulpvraag. Zij kunnen alle vragen stellen in één gesprek aan één jeugdconsulent van het wijkteam. De verdere dienstverlening is gebaseerd op het principe één gezin, één plan, één regisseur.
Van het gesprek maakt de jeugdige en of zijn ouder(s) een plan van aanpak. De jeugdconsulent kan, wanneer nodig, daar bij helpen. Het resultaat van het gesprek is een verwijzing, het opmaken van een aanvraag of een combinatie hiervan.
Een MDO (multidisciplinair overleg) kan plaatsvinden met jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) en hierbij kan ook een gedragswetenschapper aansluiten of bijvoorbeeld betrokkenen vanuit het (in)formeel netwerk.
Wanneer er een aanvraag wordt gedaan voor de inzet van specialistische jeugdhulp zijn er twee vormen waarop jeugdhulp ingezet kan worden. Dit zijn:
1.3 Verwijzing door derden en spoed
De toeleiding naar de jeugdhulp kan op verschillende manieren plaatsvinden:
Een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorg(ers) komt binnen bij het Wijkteam. De beslissing welke zorg een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig hebben, komt vervolgens tot stand in overleg met die jeugdige en zijn ouder(s). In een gesprek tussen de jeugdige, zijn ouder(s) en de jeugdconsulent van het Wijkteam wordt gekeken wat de jeugdige en zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen om het probleem op te lossen. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, wordt eerst gekeken of een algemene of voorliggende voorziening voldoende is. Als dat niet het geval is kan er een individuele voorziening ingezet worden.
Via de gecertificeerde instellingen, rechter, justitiële jeugdinrichting (JJI) of het Openbaar Ministerie (OM):
Jeugdhulp kan ook worden ingezet op initiatief van een gecertificeerde instelling. Gecertificeerde instellingen voeren de kinderbeschermingsmaatregelen (voogdij en ondertoezichtstelling) en jeugdreclassering uit (artikel 3.2 Jeugdwet). In het kader van de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of de jeugdreclassering kan de gecertificeerde instelling bepalen dat jeugdhulp nodig is (artikel 3.5, eerste lid Jeugdwet). Bij jeugdreclassering is het niet alleen de gecertificeerde instelling die deze bevoegdheid heeft, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is. Deze andere instanties zijn de rechter, de officier van justitie, de directeur en/of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting (JJI).
Na verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts:
De Jeugdwet regelt daarnaast dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. In de praktijk zullen de huisarts, medisch specialist of jeugdarts vaak niet bepalen welke specifieke vorm van hulp nodig is, maar verwijzen hiervoor naar de zorgaanbieder. In de praktijk is het de aanbieder die beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur).
Wij hanteren hierbij het uitgangspunt dat verwijzing plaatsvindt naar het aanbod van één van de gecontracteerde aanbieders Zorg in Natura binnen de regio Noordoost Brabant. De zorgaanbieder dient zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van zijn contract, en met de regels die daarover zijn neergelegd in de verordening en deze beleidsregels.
Ten behoeve van een sluitende aanpak zijn afspraken gemaakt over de wijze waarop wordt samengewerkt tussen de huisartsen en het Wijkteam van de gemeente. De vraag kan gesteld worden of de gemeente jeugdhulp moet vergoeden als een huisarts verwijst naar een niet-gecontracteerde aanbieder voor zorg in natura (ZIN). Gemeente Haaren maakt hiervoor een uitzondering in verband met de gemeentelijke herindeling per 2021. Deze uitzondering houdt in dat de gemeente de kosten van zorg in natura van een niet-gecontracteerde aanbieder kan vergoeden, zodat de jeugdhulp op een goede wijze kan blijven verlopen.
De Jeugdwet legt de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente. Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van een jeugdige allereerst bij de ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige zelf ligt. We gaan dus uit van de eigen kracht en zelfredzaamheid van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s). De hulp is erop gericht dat de jeugdige in de eigen leefomgeving kan blijven. Dat betekent dat oplossingen uit eigen kracht en het eigen netwerk worden gestimuleerd. Jeugdigen en hun ouder(s) zoeken eerst samen met hun sociale netwerk naar oplossingen voor de hulpvraag. Wanneer iemand aanvullende hulpvragen heeft, onderzoekt de jeugdconsulent samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s)welke oplossingen passend zijn.
Wanneer er ondersteuning nodig is vanuit een individuele voorziening, draagt het Wijkteam zorg voor een zorgvuldig toeleidingsproces naar een passende individuele voorziening. Het college geeft deze bevoegdheid in de praktijk aan het Wijkteam. Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) is hét beroepsregister voor jeugdprofessionals in Nederland. De jeugdconsulenten in Haaren zijn SKJ-geregistreerd en werken volgens de richtlijnen.
2.2 Uitgangspunten bij het bieden van hulp
2.2.1 De uitgangspunten van de Jeugdwet zijn:
meer ruimte voor professionals om de juiste hulp te bieden door vermindering van regeldruk.
2.2.2 In de Jeugdwet genoemde resultaten
a. Het verminderen, stabiliseren, behandelen en opheffen van of omgaan met de gevolgen van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van een jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouder(s)/verzorger(s) of adoptie gerelateerde problemen
b. Het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een somatische, verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking, een chronisch psychisch probleem of psychosociaal probleem
c. Het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van de persoonlijke verzorging gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatisch of psychiatrische aandoening of beperking.
Wanneer blijkt dat jeugdigen en/of hun ouder(s) niet op eigen kracht of met hulp van het sociaal netwerk tot een oplossing kunnen komen, wordt beoordeeld of er zogenaamde ’algemene voorzieningen’ zijn die de problemen die jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) ervaren (gedeeltelijk) kunnen oplossen. In dit onderdeel wordt dieper ingegaan op welke diensten er onder algemene voorzieningen vallen, welke algemene voorzieningen voor jeugdigen en/of ouder(s) er zijn in andere wetten.
2.3.2 Algemene voorzieningen vrij toegankelijk voor iedere jeugdige en/of ouder(s)
Algemene voorziening is een breed begrip. Het betreft voorzieningen waar iedereen, zonder indicatie of andere vorm van toegang, gebruik van kan maken. Algemene voorzieningen zijn dus vrij toegankelijk. Het kunnen commerciële diensten zijn, maar ook diensten zonder winstoogmerk, zoals sportclubs of jeugdactiviteiten in de buurt. Ook maatschappelijk werk, schuldhulpverlening, GGD, Welzijnswerk en Jongerenwerk behoren tot de algemene voorzieningen.
In elke individuele situatie moet worden beoordeeld of een algemene voorziening passend en toereikend is. Als dit zo is, komen jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) niet in aanmerking voor een individuele voorziening. Dit geldt indien de algemene voorziening:
financieel gedragen kan worden door het gezin. Het college beoordeelt of het gezin in redelijkheid de algemene voorziening kan betalen. Het is vervolgens aan de ouder(s)/verzorger(s) om dit te weerleggen. De ouder(s)/verzorger(s) moeten aannemelijk maken dat de algemene voorziening financieel niet gedragen kan worden. Mogelijk komen ouder(s)/verzorger(s) in aanmerking voor bijzondere bijstand of een Minima regeling.
Er moet in elke individuele situatie worden beoordeeld of de voorliggende voorziening toereikend en passend is. Als dat niet het geval is wordt alsnog een (aanvullende) individuele jeugdhulpvoorziening geboden. Als jeugdigen en/of hun ouder(s) geen gebruik wensen te maken van een beschikbare voorliggende voorziening leidt dat niet automatisch tot het verlenen van een individuele voorziening.
De jeugdconsulenten van het Wijkteam kunnen ook zélf lichte ondersteuning verlenen (basishulp). Met gerichte inzet kunnen zij wellicht in een korte periode zoveel betekenen dat daarmee de inzet van een individuele voorziening voorkomen of beperkt kan worden. Per situatie wordt bekeken wat wenselijk en mogelijk is.
2.3.3 Algemene voorzieningen voor jeugdige en/of ouder(s) uit andere wetten
Algemene voorzieningen voor jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) buiten de Jeugdwet, komen met name voort uit de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Beginselenwet Justitiële jeugdinrichtingen (Beginselenwet JJI). Hieronder wordt dit kort toegelicht:
Ondersteuning, wonen/verblijf en persoonlijke verzorging voor jeugdigen tot 18 jaar zijn in de Jeugdwet ondergebracht. De hulpmiddelen en rolstoelen voor jeugdigen vallen onder het lokale beleid die bij de Wmo. Hetzelfde geldt voor de woningaanpassingen voor jeugdigen onder de 18 jaar, die thuis blijven wonen. Aangezien de gemeente zelf verantwoordelijk is voor zowel de uitvoering van de Jeugdwet als de Wmo, zorgen we ervoor dat jeugdigen die zowel vóór als ná hun 18e verjaardag hulp nodig hebben, geen last hebben van de overgang naar een ander wettelijk kader. Zie hoofdstuk 3 voor de overgang naar 18+.
Voorliggend op de Jeugdwet is een voorziening/dienst op grond van een andere wettelijke regeling, zoals de Wlz, Zvw of Beginselenwet JJI. Jeugdigen die gebruik kunnen maken van voorzieningen in het kader van deze genoemde wetten, maken geen aanspraak op jeugdhulp in het kader van de Jeugdwet. Ouder(s)/verzorger(s) en jeugdigen die een aanvraag voor jeugdhulp doen, worden verwezen naar de instantie waar een aanvraag voor een voorziening op basis van de voornoemde wetten kan worden behandeld.
Dit zijn (wettelijke) voorzieningen waar eerst een beroep op kan worden gedaan voordat de individuele voorziening “begeleiding” wordt overwogen:
Onderwijs: begeleiding van kinderen met leerproblemen is de verantwoordelijkheid van school. Er zijn ook mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs. Hulp die nodig is om onderwijsdoelen te behalen valt niet onder de Jeugdwet, maar moet door passend onderwijs geboden worden.
Op hoofdlijnen maken we het volgende onderscheid: extra ondersteuning die als eerste is gericht op het leerproces, is de verantwoordelijkheid van de school. Is extra ondersteuning ook op andere gebieden nodig, dan kan de gemeente verantwoordelijk zijn.
Alleen in uitzonderlijke situaties; als toezicht en aansturen meer vraagt dan van school en ouder(s)/verzorger(s) kan worden verwacht en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs niet voldoende zijn kan begeleiding worden geïndiceerd.
Kinderopvang en buitenschoolse opvang: kinderopvang is een verantwoordelijkheid van ouder(s)/verzorger(s), werkgever en overheid. Het leren omgaan van leidsters van de kinderopvang met kind met een beperking is gebruikelijke hulp van ouder(s)/verzorger(s) Alleen in uitzonderlijke situaties als een kind extra begeleiding nodig heeft die niet door leidsters kan worden geboden en niet van ouder(s)/verzorger(s) kan worden verwacht, kan begeleiding worden geïndiceerd vanuit de Jeugdwet.
2.4.1 In de Jeugdwet genoemde doelgroepen
In de Jeugdwet worden de volgende groepen genoemd als in aanmerking komend voor individuele voorzieningen:
jeugdigen met een verstandelijke, lichamelijke of zintuigelijke beperking of een somatische of psychiatrische aandoening of beperking.
Niet alle problemen zijn in de buurt en/of via de inzet van het eigen netwerk, informele zorg of overige voorzieningen op te lossen. Soms hebben jeugdigen specifieke, specialistische en/of intensieve ondersteuning nodig. Het gaat dan om voorzieningen die vaak bovenlokaal, regionaal of soms zelfs landelijk zijn georganiseerd, zoals crisisopvang, pleegzorg en jeugdbescherming. Ook als deze ‘zwaardere’ vormen van hulp nodig zijn, blijft het uitgangspunt van nabijheid overeind.
2.4.2 Criteria individuele voorzieningen
Jeugdigen en/of ouder(s) kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover zij geen andere oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag:
2.5 Gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die ouder(s) en/of andere huisgenoten vanuit eigen kracht elkaar onderling kunnen bieden. Ouder(s)/verzorger(s) moeten de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen verzorgen, opvoeden en toezicht op hen houden. Ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking. Het betreft hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding en verblijf. Voorbeelden van gebruikelijke hulp zijn onder andere:
aanreiken van spullen of speelgoed na afloop van de maaltijd of na een drinkmoment bij een jeugdige met een lichamelijke beperking;
De bovenstaande opsomming is niet limitatief.
We verwijzen naar bijlage1 voor een nadere toelichting op de ‘Richtlijnen gebruikelijk zorg van ouder(s)/verzorger(s) voor kinderen met een normale ontwikkeling per leeftijd’.
Er is sprake van bovengebruikelijke hulp, als de voor de jeugdige noodzakelijke hulp chronisch meer is dan de noodzakelijke hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd redelijkerwijs nodig heeft, voor wat betreft aard, frequentie en benodigde tijd.
Het onderzoek in het kader van bovengebruikelijke hulp richt zich op twee aspecten:
Van ouders/verzorgers en huisgenoten wordt verwacht dat zij ondersteunen bij de activiteiten die de jeugdige niet kan uitvoeren. De omvang en inhoud van de ondersteuning bij de jeugdige is afhankelijk van de sociale relatie. Hoe intiemer de relatie, hoe meer hulp verwacht mag worden. Dit is veelal het geval bij 1e of 2e-graads bloedverwanten van de jeugdige. Wanneer de hulpvraag groter is dan de gebruikelijke hulp, kan hulp en ondersteuning worden ingezet. Dit is echter pas het geval als de benodigde bovengebruikelijke hulp de eigen draagkracht overstijgt. Voor de hulp die ouder(s)/verzorger(s) verlenen, hoeft de gemeente niet altijd jeugdhulp in te zetten. Uit de parlementaire geschiedenis van de Jeugdwet blijkt dat een voorziening niet nodig is als de jeugdige en zijn ouder(s) zelf mogelijkheden hebben om de problemen op te lossen of het hoofd te bieden, een voorziening niet nodig is. Dit wordt eigen kracht genoemd. Dit geldt ook als met de eigen kracht bovengebruikelijke hulp geleverd moet worden. De financiële situatie van een gezin kan ook onderdeel zijn van het onderzoek naar de eigen kracht. Dit zo blijkt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 juli 2019 (zie §2.7).
2.7 Onderzoek naar eigen kracht van ouders/verzorgers
Bij het onderzoek naar de vraag of jeugdhulp nodig is, moet het Wijkteam onder meer onderzoeken in hoeverre de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) het probleem op ‘eigen kracht’ kunnen oplossen.
‘Eigen kracht’ kan verschillende zaken inhouden, zoals:
1. het aanspreken van een aanvullende verzekering
2. het inzetten van vrijwilligers of mensen uit het sociale netwerk
3. mogelijkheden van de ouder zelf. Ouders moeten gemotiveerd aangeven waarom en waardoor ze vast lopen aan de hand van voorbeelden. Bovengebruikelijke hulp kan in beginsel van ouder(s)/verzorger(s) worden verwacht (zie §2.5).
Vier punten om onderzoek te doen naar eigen kracht zijn:
het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen. De mogelijkheid om over een inkomen te beschikken is van belang bij de vraag of sprake is van voldoende eigen probleemoplossend vermogen.
2.7.1 Chronische en niet-chronische situaties
1. Er is sprake van bovengebruikelijke hulp bij chronische situaties. Bij chronische situaties gaat het om langdurige hulp waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.
2. Er is geen sprake van bovengebruikelijke hulp bij niet-chronische situaties. Bij niet-chronische situaties gaat het om kortdurende hulp waarbij er uitzicht is op herstel van de situatie van de jeugdige en zijn ouder(s)/verzorger(s) en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige en de zijn ouder(s)/verzorger(s). Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
1. Wanneer de ouder(s) overbelast zijn of dreigen te raken wordt van hen geen gebruikelijke hulp verwacht. Totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven kan een individuele voorziening worden ingezet. Hierbij wordt rekening gehouden met:
a. de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de gebruikelijke hulp als bedoeld in §1.4.1 aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder;
b. gebruikelijke hulp wel van deze ouder(s)/verzorger(s) wordt verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten(werk).
2.8 Onderscheid formele en informele hulp
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het persoonsgebonden budget uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of
3.1 Jeugdhulp na 18e levensjaar
De Jeugdwet geeft in artikel 1.1 onder de definitie ‘jeugdige’ aan dat jeugdhulp soms ook mogelijk is tot de leeftijd van 23 jaar (verlengde jeugdhulp). Dit kan voorkomen als:
3.2 Procedure jeugdhulp na 18e levensjaar
De zorgaanbieder die de ondersteuning voor het 18e jaar levert stelt vroegtijdig (minimaal 12 maanden voor de 18e verjaardag) een (toekomst)plan op waarin de doorloop van ondersteuning na het 18e levensjaar centraal staat. Het opstellen van het (toekomst)plan gebeurt samen met de jeugdige en/of ouder(s)/verzorger(s) en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. Op het moment dat een jeugdige 16,5 jaar of ouder is, beschrijft de jeugdhulpaanbieder in het plan hoe en wie de volgende zaken heeft geregeld voor de jeugdige als deze de leeftijd van 18 jaar bereikt:
In het plan wordt bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wet maatschappelijke ondersteuning, Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg. Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van deze wetten valt, dan kan de verlengde Jeugdwet worden ingezet (zie §2.1).
1. Een pleegzorgrelatie kan alleen eindigen voor het 21e levensjaar wanneer pleegkinderen dit zelf willen.
2. Pleegzorg als vorm van verlengde jeugdhulp, zoals beschreven in de Jeugdwet, blijft mogelijk vanaf 21 jaar tot 23 jaar. Pleegkinderen kunnen tot een half jaar na hun 21e verjaardag een beroep doen op verlengde jeugdhulp.
3. Verlengde jeugdhulp eindigt als er geen hulpvraag meer is, het pleegkind geen hulp meer wil, of het pleegkind 23 jaar is.
Hiervoor verwijzen wij naar §4.3 van de V en de nadere toelichting in bijlage 3. Specialistische jeugdhulp kan worden ingezet via zorg in natura of een persoonsgebonden budget.
4.2 Persoonsgebonden budget (PGB)
Een PGB kan een geschikt instrument zijn voor de jeugdige en of zijn ouder(s) wanneer zij eigen regie willen én kunnen nemen.
Het college kan slechts een PGB verlenen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
A. De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zijn naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat tot een redelijke waardering van de belangen. Of ze zijn met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
B. De jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) stellen zich gemotiveerd op het standpunt dat zij de individuele voorziening die wordt geleverd door een zorgaanbieder, niet passend achten.
C. Naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort en die de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) van het PGB-budget willen betrekken, van goede kwaliteit is.
D. Het PGB bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst passende beschikbare maatwerkvoorziening in natura.
A: Bekwaamheid van de aanvrager
Om na te gaan of de aanvrager op verantwoorde wijze om kan gaan met een PGB wordt de bekwaamheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn:
Is de budgethouder in staat, danwel een vertegenwoordiger uit zijn sociale netwerk, of een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, de eigen situatie en de situatie van de jeugdige te overzien en zelf de benodigde hulp te kiezen, te regelen en aan te sturen?
Is de budgethouder in staat de opdrachtgeverstaak op zich te nemen, zoals een aanbieder uitzoeken, sollicitatiegesprekken voeren, contracten afsluiten, facturen afhandelen, bewaken van de kwaliteit en de voortgang van de hulp?
Van overwegende bezwaren is sprake als er een ernstig vermoeden is dat de budgethouder problemen zal hebben met het omgaan met een PGB. De situaties waarbij het risico groot is dat het PGB niet besteedt wordt aan het daarvoor bestemde doel zijn:
er is eerder sprake geweest van fraude.
Bovenstaande opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een PGB niet gewenst is. In deze situaties kan een PGB worden geweigerd. Andersom kan het zo zijn dat een budgethouder zélf niet of onvoldoende bekwaam is, maar er mensen in zijn omgeving zijn die hem of haar dusdanig kunnen helpen en bijstaan dat er toch een PGB verstrekt kan worden. Om een PGB af te wijzen op overwegende bezwaren, moet voldoende feitelijke onderbouwing zijn op grond waarvan afgewezen kan worden. Dit kan een medische onderbouwing zijn, maar ook het aantonen van schulden of eerder misbruik. De onderbouwing wordt in de beschikking vermeld.
Wij verwijzen naar bijlage 4 voor de factsheet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport waarin tien punten zijn opgenomen over de PGB-vaardigheden.
B: Motivering dat zorg in natura niet passend is
Uit de argumentatie moet blijken dat de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) zich voldoende hebben georiënteerd op de mogelijkheden voor zorg in natura. Dit dient opgenomen te worden in het PGB-motivatieplan.
De jeugdhulp is veilig, doeltreffend en cliëntgericht. Professionele jeugdhulpaanbieders die uit een persoonsgebonden budget worden betaald, moeten daarnaast voldoen aan de eisen die bij Jeugdwet aan de aanbieders van jeugdhulp in natura worden gesteld. De verdere uitwerking van de kwaliteitsvereisten voor formele en informele hulp voor inzet van PGB zijn uitgewerkt in §4.4.
In de Verordening zijn de kaders omschreven in §6.4.4 als het gaat om de hoogte en tariefdifferentiatie voor het PGB Jeugd. De hoogte van de PGB-tarieven per hulpvorm zijn opgenomen in bijlage 5.
4.4.2 Voorwaarden PGB-motivatieplan
De aanvager stelt een PGB-motivatieplan op. In dit PGB-motivatieplan is opgenomen:
de kosten van de uitvoering, uitgedrukt in het aantal eenheden en het tarief.
Ouder(s)/verzorger(s) en de jeugdige stellen samen met de jeugdconsulent van het Wijkteam het PGB-motivatieplan op. In het PGB-motivatieplan van de jeugdige of zijn ouder(s)/verzorger(s) kunnen zij de wens uitspreken om hun sociale netwerk in te willen zetten. Net als de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de “gebruikelijke hulp” overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en doelmatiger is dan zorg in natura.
Als een PGB wordt aangevraagd is voor gemeente van belang dat slechts een PGB wordt verstrekt als is gewaarborgd dat de in te kopen hulp veilig, doeltreffend en cliëntgericht wordt verstrekt. Ook bij het beoordelen van de kwaliteit van de ondersteuning uit het sociale netwerk wordt door de jeugdconsulent bekeken of deze in redelijkheid geschikt is voor het doel waarvoor het PGB wordt verstrekt.
4.3 PGB in geval van een verwijzingsbesluit van een arts of gecertificeerde instelling
Bij de inzet van jeugdhulp door een arts of gecertificeerde instelling kan gekozen worden voor inzet in de vorm van een PGB. De arts of gecertificeerde instelling dient daarom, evenals de gemeente, de mogelijkheid om te kiezen voor de verstrekking van een PGB te bespreken met jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s). Wanneer jeugdigen en zijn ouder(s)/verzorger(s) voor een PGB willen kiezen, moeten zij een aanvraag indienen bij de gemeente. Het Wijkteam zorgt voor de verdere behandeling van de aanvraag. Hiervoor verwijzen wij naar hoofdstuk 4 met betrekking tot de voorwaarden voor de inzet van een PGB.
4.4 Aanvullende criteria persoonsgebonden budget (PGB)
Wij verwijzen hiervoor naar §6.4 van de Verordening.
Een PGB mag worden geweigerd als het PGB beheerd gaat worden door degene die de hulp ook zelf gaat bieden. We willen voorkomen dat personen (uit het sociaal netwerk) enerzijds hulp verlenen en anderzijds zijn eigen handelen moeten controleren. Het is van belang dat personen de beheerstaken met voldoende afstand en kritisch kunnen uitvoeren.
Als het college dit nodig acht in het kader van de veiligheid van de hulpverlening, kan hij bepalen dat de PGB-hulpverlener beschikt over een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) die niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop deze PGB-hulpverlener is gestart met het bieden van de hulpverlening.
De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) aan wie een persoonsgebonden budget wordt toegekend kunnen alleen jeugdhulp betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren voor begeleiding, persoonlijke verzorging of kortdurend verblijf/logeren. Een PGB inzetten voor behandeling door het sociaal netwerk is niet mogelijk.
De jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) dragen de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de kwaliteit van de jeugdhulp die zij betrekken van personen die tot het sociale netwerk behoren.
4.5 Aanvullende criteria vaktherapie
Een vaktherapeut hoeft niet SKJ-geregistreerd te zijn. Vaktherapie is een behandelvorm voor mensen met psychiatrische stoornissen en psychosociale problematiek. Binnen de vaktherapie zien we de volgende behandelvormen: beeldende therapie, danstherapie, dramatherapie, muziektherapie en psychomotorische therapie. Vaktherapeuten kunnen in een eigen praktijk of binnen een instelling werkzaam zijn. Vaktherapie kan bij complexe of meervoudige problematiek als onderdeel van een multidisciplinaire behandeling worden aangeboden aan individuele jeugdigen, groepen en/of gezinnen. In een situatie waarin vaktherapie geen onderdeel vormt van een behandeling, komt behandeling door een vaktherapeut slechts voor vergoeding in aanmerking indien een beroep op de aanvullende verzekering voor de jeugdige niet mogelijk is. Daar waar de verzekering de mogelijkheid biedt de jeugdige te verzekeren voor vaktherapie wordt van het gezin verwacht dit voor de jeugdige te regelen. Verder geldt het volgende:
Uitgangspunt is dat ouder(s)/verzorger(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer van en naar de jeugdhulpinstelling. Een tegemoetkoming in de kosten van vervoer is alleen mogelijk als ouder(s)/verzorger(s) zelf of binnen het sociaal netwerk niet in staat zijn voor vervoer te zorgen. Daar waar jeugdigen, zijn/haar ouder/wettelijk vertegenwoordiger of sociale netwerk daar echt zelf niet toe is staat zijn (onvoldoende zelfredzaam of medisch noodzakelijk), is de zorgaanbieder aan zet. Het gaat in alle gevallen alleen om vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulp (niet om familie e.d.). Er wordt verondersteld dat de jeugdhulpaanbieder en de jeugdigen of zijn vertegenwoordigers daarover in goed overleg afspraken maken. De zorgaanbieder mag geen kosten in rekening brengen bij de jeugdigen of diens ouder/wettelijk vertegenwoordiger. Vergoeding kan bij uitzonderingen plaatsvinden voor het gedeelte van het vervoer dat beschouwd wordt als bovengebruikelijk. De vergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer.
Hoofdstuk 6 Ingangsdatum, intrekking oude regeling en citeertitel
1. Deze Nadere regels treden een dag na bekendmaking in werking en werken terug tot en met 1 januari 2020. Met uitzondering van de PGB-tarieven. De PGB-tarieven zoals opgenomen in bijlage 5 treden in per 1 april 2020.
2. Bij inwerkingtreding van deze Nadere regels worden de Nadere regels Jeugdhulp Haaren 2017 ingetrokken.
3. Deze Nadere regels worden aangehaald als: Nadere regels jeugdhulp Haaren 2020.