Organisatie | De Ronde Venen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011 |
Citeertitel | Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2011 | 01-01-2011 | 01-06-2013 | Nieuwe regeling | 03-01-2011 De Ronde Vener 12-01-2011, VAR 13-01-2011 | Onbekend |
Deze verordening verstaat onder:
archeologisch (verwachtings)gebied: gebied, aangeduid op de gemeentelijke archeologische waardenkaart, gemeentelijke beleids(advies)kaart, provinciale Archeologische Monumentenkaart of landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen aanwezig of te verwachten zijn;
Hoofdstuk 2 Aanwijzing gemeentelijke monumenten
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van overeenkomstige toepassing.
Artikel 6 Mededeling aanwijzingsbesluit
De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.
Hoofdstuk 3 Instandhouding van gemeentelijke monumenten
Artikel 10 Instandhoudingbepaling
Het bevoegd gezag verleent, met betrekking tot een monument met een religieuze bestemming, geen vergunning als bedoeld in het tweede lid, dan in overeenstemming met de eigenaar indien en voor zover het een vergunning betreft, waarbij wezenlijke belangen van de godsdienstuitoefening in het monument in het geding zijn.
Artikel 11 De schriftelijke aanvraag
Een aanvraag als bedoeld in artikel 4.2. van het Besluit omgevingsrecht voor een vergunning als bedoeld in artikel 10 en de daarbij te overleggen gegevens en bescheiden worden in viervoud ingediend.
De vergunning kan slechts worden verleend indien het belang van de monumentenzorg zich daartegen niet verzet. Bij de beslissing houdt het bevoegd gezag rekening met het gebruik van het monument.
Hoofdstuk 5 Instandhouding van archeologische terreinen
Artikel 16 Instandhoudingbepaling
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien;
het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch (verwachtings)gebied als aangegeven op de provinciale Archeologische Monumentenkaart en waarbij die verstoring plaatsvindt in een gebied met een archeologische (verwachtings)waarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 100 m2.
het college nadere regels heeft gesteld met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch (verwachtings)gebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardenkaart of de gemeentelijke beleids(advies)kaart, dan wel bij het ontbreken daarvan, de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;
de aanvrager een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarden van de betrokken locatie naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld en de betrokken archeologische waarden, mits gelet op het rapport behoudenswaardig geacht, door de in de aanvraag beschreven werkzaamheden niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door het opstellen van voorschriften, gericht op:
Artikel 17 Opgravingen en begeleiding
Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988 met uitzondering van boringen, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder o van deze verordening, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.
Indien binnen het grondgebied van de gemeente De Ronde Venen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van boringen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet, de verstoorder, voorafgaand aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoeld in artikel 1 onder n van deze verordening ter goedkeuring aan het bevoegd gezag te overleggen.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Artikel 19 Tegemoetkoming in schade
Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het bevoegd gezag hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen tegemoetkoming toe, indien de schade in relatie staat tot:
Toelichting Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011
De Erfgoedverordening De Ronde Venen 2011 is tot stand gekomen als opvolger van twee verordeningen van de vroegere gemeenten Abcoude en De Ronde Venen, namelijk:
Beide zijn in werking getreden op 1-10-2010 in verband met het in werking treden op die dag van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo). Evenals bij de twee verordeningen die door deze verordening geharmoniseerd worden, is bij deze verordening hoofdzakelijk uitgegaan van de meest recente modelverordening zoals die opgesteld is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Er wordt daarom naar de toelichting van VNG verwezen op de modelverordening. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de modelverordening worden hier artikelsgewijs toegelicht.
Artikel 10 Instandhoudingbepaling
Volgens de Wabo is het niet meer mogelijk om voorwaarden of voorschriften aan de vergunning te koppelen, tenzij dit in de gemeentelijk monumentenverordening is geregeld. Aan dit artikel is daarom lid 4 extra toegevoegd.
Lid 1 is gewijzigd ten opzichte van de modelverordening. Er is niet voor gekozen het bevoegd gezag de verplichting op te leggen om direct door middel van een afschrift aan de Monumentencommissie advies te vragen. Doordat de Wabopas op 1-10-2010 in werking is getreden is er nog weinig ervaring in het werken met de bijbehorende ICT toepassingen. Door lid 1 meer open te formuleren blijft het bevoegd gezag vrij om de monumentencommissie om advies te vragen op de wijze die in de praktijk het best zal werken.
Vanwege de andere en vaak kortere termijnen die de Wabo hanteert kan het mogelijk zijn dat er onvoldoende tijd is om op een definitief advies van de monumentencommissie te wachten. Dit advies is verplicht en er is een termijn van 5 weken voor opgenomen. Om in dergelijke gevallen toch de procedure te kunnen voort te zetten en niet per definitie de aanvraag om een omgevingsvergunning te hoeven weigeren is lid 3 ingevoegd.
Artikel 15 Vergunning voor beschermde rijksmonumenten
Het eerste lid is hier gewijzigd op dezelfde wijze en met dezelfde motivatie als bij artikel 12 lid 1.
Artikel 16 Instandhoudingbepaling
De Wet op de archeologische monumentenzorg van 21 december 2006 verplicht de raad om, bij de vaststelling van een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening, rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Het uitgangspunt van deze wet (voortvloeiend uit het Verdrag van Malta) en daarmee ook van deze verordening, is daarom primair dat in het bestemmingsplan, door middel van een gemeentelijke archeologische waardenkaart, wordt vastgelegd waar zich archeologische waarden in de bodem kunnen bevinden.
Echter, in de praktijk gaat er enige tijd overheen voor in alle bestemmingsplannen binnen een gemeente archeologische waarden meegenomen kunnen worden (het ‘Malta-proof’ maken van een bestemmingsplan). Hiervoor moet bovendien eerst een gemeentelijke archeologische waardenkaart worden vastgesteld door de raad.
Er is de mogelijkheid om in de erfgoedverordening bepalingen op te nemen ter bescherming van archeologische waarden die niet reeds via het bestemmingsplan beschermd worden. Hierbij wordt normaliter verwezen naar een reeds vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart. Gemeente De Ronde Venen heeft echter nog geen door de gemeenteraad vastgestelde kaart, daar de vroegere gemeenten Abcoude en De Ronde Venen dit proces nog niet voltooid hadden. Deze tijdelijke oplossing is daarom niet mogelijk.
Toch is het mogelijk om middels de erfgoedverordening in een andere tijdelijke oplossing te voorzien. Hierbij kan verwezen worden naar bestaande vastgestelde kaarten van het rijk en de provincie. Via de verordening kunnen aan de zoneringen op die kaarten vrijstellingsgrenzen verbonden worden. Dit is daarom gebeurt door te verwijzen naar de provinciale Archeologische Monumentenkaart (in Utrecht de CHS) en de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW).
Hoewel er voor beide vroegere gemeenten Abcoude en De Ronde Venen gemeentelijke kaarten worden opgesteld, is het niet mogelijk de daarop voorkomende vrijstellingsgrenzen te hanteren. Immers, deze kaarten vertonen andere zoneringen dan dat de kaarten van het rijk en de provincie doen.
Daarom is de keuze gemaakt onder lid 2 sub a en lid 2 sub b derde bullet te kiezen voor een vrijstellingsgrens van 100m2. Dit is de vrijstellingsgrens die wordt aangeven in de Monumentenwet 1988 (artikel 41a) indien de gemeenteraad geen andere grens heeft vastgesteld. Dit is in feite het geval nu er geen vastgestelde gemeentelijke archeologische waardenkaart is. Daarnaast sluit dit aan op de praktijk. Binnen de vroegere gemeente De Ronde Venen bestaan sinds 2000 namelijk verschillende bestemmingsplannen waarin archeologie is opgenomen. Echter, hierin is geen vrijstellingsgrens geformuleerd. In de praktijk wordt daarbij daarom ook de grens van 100m2 zoals die in art. 41a van de Monumentenwet 1988 is geformuleerd gehanteerd.
De provinciale Archeologische Monumentenkaart in Utrecht kent geen verschillende zoneringen met bijbehorende waarderingen, waardoor overal voor de grens van 100m2 is gekozen. Dit is anders bij de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, die is opgedeeld in de categorieen hoog, midden en laag. Deze verdeling dient dan ook in de gehanteerde vrijstellingsgrenzen tot uitdrukking te komen. Onder lid 2 sub b zijn daarom drie grenzen geformuleerd. Voor de gebieden in de categorie hoog wordt aangesloten op de grens van 100m2. Voor de categorieen midden en laag zijn respectievelijk de grenzen 1.000m2 en 10.000m2 geformuleerd.
Bij een bepaling van vrijstellingsgrenzen behoort een afweging te worden gemaakt betreffende de bescherming van archeologische waarden enerzijds, en de kosten die daar anderzijds voor gemaakt moeten worden. Hoe groter de gehanteerde vrijstellingsgrens, hoe groter een ontwikkeling moet zijn voor er archeologisch onderzoek met de daarbij behorende kosten vereist is. Dit betekent dat de relatieve kosten voor archeologisch onderzoek dalen naar mate de ontwikkeling groter is. Het ligt daarom voor de hand om bij lagere archeoligische (verwachtings)waarden een hogere vrijstellingsgrens te hanteren.
De grens van 10.000m2 voor de categorie laag is gekozen omdat het ondanks de lage (verwachtings)waarde bij een dermate grote ontwikkeling redelijk is te eisen dat er archeologisch onderzoek wordt verricht.
De grens van 1.000m2 voor de categorie midden is lager gelegd vanwege de hogere (verwachte) archeologische waarden (middel). Hierdoor is het bij een kleinere ontwikkeling al redelijk om archeologisch onderzoek te eisen, ter bescherming van de in de grond aanwezige of te verwachten archeologische monumenten zoals bepaald in de Monumentenwet 1988.
Artikel 17 Opgravingen en begeleiding
In afwijking van de modelverordening is gekozen een duidelijke onderscheid te maken tussen boringen en opgravingen of proefsleuven. Dit is tot uitdrukking gebracht in lid 1 en lid 2. Een programma van eisen (PvE) wordt enkel vereist bij opgravingen of proefsleuven. De Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA) bepaalt daarnaast dat eveneens een plan van aanpak (PvA) gemaakt moet worden, in aansluiting op het PvE, in het geval van opgravingen en proefsleuven. Het is daarom niet noodzakelijk dit apart in de verordening op te nemen. Te meer daar het belang van een PvA geringer is wanneer er al een PvE door het college is vastgesteld.
In het geval van boringen wordt binnen de verordening, evenals binnen de KNA, geen PvE verplicht gesteld. Vanuit de KNA is het wel verplicht een PvA op te stellen. Echter, er wordt belang gehecht aan de afstemming van dit PvA met het college. Omdat dit niet in de KNA geregeld is, is dit in de verordening opgenomen.