Organisatie | Waterschap Drents Overijsselse Delta |
---|---|
Organisatietype | Waterschap |
Officiële naam regeling | Verordening van het algemeen bestuur van het Waterschap Drents Overijsselse Delta houdende regels omtrent nadeelcompensatie (Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019) |
Citeertitel | Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019 |
Vastgesteld door | algemeen bestuur |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp |
Deze regeling vervangt de Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
21-09-2019 | nieuwe regeling | 12-09-2019 |
[Deze publicatie betreft een rectificatie omdat artikel 4 (en de toelichting hierop) niet goed weergeven was. De oorspronkelijke publicatie is op 20 september 2019 bekendgemaakt, beschikbaar via Waterschapsblad 2019, 10152.]
Het algemeen bestuur van het waterschap Drents Overijsselse Delta;
gezien het advies d.d. 18 juni 2019, kenmerk Z/19/027058-115390.
het met het oog op een goede en zorgvuldige afwikkeling van verzoeken om toekenning van vergoeding van bedoelde schade wenselijk is een verordening vast te stellen, waarin voorschriften zijn opgenomen omtrent de inrichting, indiening en motivering, alsmede de procedure van behandeling en de wijze van beoordeling van een verzoek tot vergoeding;
gelet op het bepaalde in de artikelen 56, 77 en 78 van de Waterschapswet, alsmede de artikelen 7:14 en 7:15 van de Waterwet;
vast te stellen de Nadeelcompensatieverordening waterschap Drents Overijsselse Delta 2019:
Artikel 3. Niet behandelen van het verzoek
Het bestuur kan overeenkomstig artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien het verzoek niet overeenkomstig artikel 2 is ingediend en de verzoeker van de geboden gelegenheid om het verzoek aan te vullen niet tijdig, of onvoldoende, gebruik heeft gemaakt.
Het voorschot wordt uitsluitend verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling wanneer op grond van het besluit van het bestuur omtrent het verzoek en de bij dat besluit behorende gegevens blijkt dat het voorschot geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt.
Bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van vergoeding ingevolge deze verordening wordt rekening gehouden met het vigerend beleid van het waterschap.
Indien een strikte toepassing van deze verordening zou leiden tot een beslissing die naar het oordeel van het bestuur als onbillijk moet worden aangemerkt, kan het bestuur van het gestelde in deze verordening afwijken.
Aldus vastgesteld in de vergadering d.d. 12 september 2019.
Het algemeen bestuur,
de secretaris,
ir. E. de Kruijk
de plaatsvervangende dijkgraaf,
P. Zoon
Toelichting Nadeelcompensatieverordening Waterschap Drents Overijsselse Delta 2019
Het vergoeden van schade die is ontstaan als gevolg van een rechtmatig handelen door een bestuursorgaan wordt ‘nadeelcompensatie’ genoemd. Artikel 7.14 van de Waterwet (Wtw) bevat een algemene regeling die voorziet in de vergoeding van schade als gevolg van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer.
Artikel 7.14 Wtw heeft niet alleen betrekking op schade die uit de toepassing van de Waterwet voortvloeit maar ook op de uitoefening van taken en bevoegdheden die zowel op de Waterschapswet als op een verordening zoals de keur berusten.
Voorbeelden van schadeveroorzakende handelingen die onder de reikwijdte van artikel 7.14 Wtw vallen zijn onder meer de uitvoering van waterstaatkundige werkzaamheden, de aanleg of wijziging van waterstaatswerken, het verlenen, aanscherpen en intrekken van vergunningen of het opleggen van gedoogplichten.
Artikel 7.15 Wtw is een specifieke vergoedingsregeling voor schade bij waterberging. Het artikel is geen zelfstandige grondslag voor vergoeding van schade in verband met wateroverlast en overstroming, maar is een nadere uitwerking van artikel 7.14 Wtw. In artikel 7.15 Wtw is uitdrukkelijk geregeld dat ook schade door wateroverlast of overstroming in aanmerking komt voor vergoeding krachtens artikel 7.14 Wtw. Dit betekent echter niet dat elke vorm van wateroverlast of overstroming onder de reikwijdte van artikel 7.14 Wtw valt. Uit de samenhang tussen de artikelen 7.14 en 7.15 Wtw volgt dat de wateroverlast of overstroming het gevolg moet zijn van een maatregel die door het waterschap is genomen met het oog op het vergroten van de afvoer- en en bergingscapaciteit van watersystemen.
Naast de vergoedingsregeling van artikel 7.14 kent de Waterwet enkele specifieke schaderegelingen: een regeling voor schade toegebracht aan waterstaatswerken (artikelen 7.21 Wtw) en een vergoedingsregeling in verband met grondwateronttrekkingen (artikel 7.18 Wtw e.v).
Omdat het waterschap aan de lat staat om de wateropgave het hoofd te bieden door (onder andere) bergingsgebieden te realiseren– en een bestemmingsplanwijziging in het verlengde daarvan ligt – is het onwenselijk dat er voor de gemeente een primaire vergoedingsplicht ontstaat (ook al kan zij de hogere kosten verhalen op het waterschap).
De wetgever heeft dat in de Invoeringswet bij de Waterwet onderkend en heeft daarom een ‘voorrangsregeling’ in het leven geroepen (artikel 7.16 Wtw). Deze regeling houdt in dat als er een beroep op de wettelijke nadeelcompensatieregeling uit de Waterwet mogelijk is (artikel 7.14 Wtw), de wettelijke regels ten aanzien van planschade in de Wet ruimtelijke ordening buiten toepassing blijven. Dat betekent dat als een benadeelde kan vragen om nadeelcompensatie (en dat zal bij het aanleggen van waterbergingsgebieden altijd zo zijn als de wettelijke procedures gevolgd worden) het waterschap ook een oordeel moet geven over het al dan niet aanwezig zijn van planologisch nadeel door een eventuele wijziging van het bestemmingsplan.
Systematiek van nadeelcompensatie
Bij de beoordeling van een verzoek om nadeelcompensatie spelen vele factoren een rol.
Om in aanmerking te kunnen komen voor nadeelcompensatie moet in elk geval aan de volgende vereisten zijn voldaan:
b. Normaal maatschappelijk risico en normaal ondernemersrisico
Bij het normaal maatschappelijk risico gaat het om algemene maatschappelijke ontwikkelingen en nadelen waarmee men rekening kan houden, ook al bestaat geen uitzicht op de vorm en omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zal concretiseren en de aard en de omvang van de nadelen die daaruit eventueel zullen voortvloeien. Het begrip normaal maatschappelijk risico wordt in de praktijk zowel gekoppeld aan de aard van de schadeveroorzakende gebeurtenis, als aan de ernst en de omvang van het nadeel, en soms ook aan het getroffen belang.
Dit houdt in dat de kring van benadeelden beperkt en duidelijk bepaalbaar moet zijn. Het moet gaan om schade die bij een kleine groep personen terecht komt, terwijl andere in een min of meer gelijke positie niet worden getroffen. Indien het nadeel een grotere groep van personen treft is er in beginsel geen aanleiding om vergoeding uit te keren. De rechtvaardiging voor het stellen van deze eis is gelegen in de gedachte dat burgers als lid van de gemeenschap ook profiteren van de overheidsdienst. Zo goed als zij de voordelen accepteren, moeten zij in beginsel ook de nadelen daarvan accepteren. Ontstaat er een wanverhouding tussen lusten en lasten, dan is geen sprake meer van ‘normale' en dus te dulden maatschappelijke risico's. Bij de besluitvorming omtrent schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening moet het waterschap de betrokken belangen afwegen en de schade zoveel mogelijk beperken.
Kort gezegd dient het te gaan om een abnormale last, die speciaal op een beperkte groep burgers of instellingen drukt. Deze onder omstandigheden bestaande plicht tot vergoeding bij rechtmatige overheidsdaad (de nadeelcompensatieplicht) kan in verband worden gebracht met de door het recht voorgeschreven belangenafweging die aan de schadeveroorzakende bevoegdheidsuitoefening (vaak een besluit of een feitelijk handelen) vooraf gaat, althans vooraf dient te gaan wanneer uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid niet anders voortvloeit.
Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, komt alleen voor vergoeding in aanmerking wanneer deze in belangrijke mate afwijkt van de schade die dientengevolge op een ieder drukt, dan wel wanneer deze schade op een naar verhouding gering aantal natuurlijke personen en/of rechtspersonen die in dezelfde of een vergelijkbare positie verkeren, drukt.
Schade als gevolg van een schadeoorzaak als bedoeld in de verordening die voor de belanghebbende redelijkerwijs voorzienbaar was ten tijde van de beslissing te investeren in het geschade belang wordt niet vergoed.
Geen vergoeding wordt toegekend indien de verzoeker heeft nagelaten zijn belang te verwezenlijken toen hij of zij daartoe redelijkerwijs in de gelegenheid was, terwijl hij of zij redelijkerwijs kon voorzien dat een besluit of een maatregel genomen zou worden die aan dat realiseren in de weg zou komen te staan.
De voorzienbaarheid kan onder meer betrekking hebben op de aard van een schadeoorzaak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, op het tijdstip waarop deze schade-oorzaak zijn werking doet gevoelen, op de plaats waarop ze betrekking heeft, op de wijze van voltrekken of uitvoering daarvan, alsmede op de aard en omvang van de daardoor veroorzaakte schade.
Heeft een verzoeker nagelaten redelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van schade te nemen, dan blijft de schade die door het treffen van zodanige maatregelen voorkomen of beperkt had kunnen worden, ten laste van de verzoeker. De redelijke kosten van maatregelen ter voorkoming of beperking van schade behoren tot de te vergoeden schade.
De waterschappen zijn bevoegd om ter uitvoering van artikel 7.14 Wtw een verordening op te stellen met regels van procedurele aard. De onderhavige verordening is deels een verordening zoals bedoeld in artikel 7.14, lid 2, tweede volzin en lid 3, derde volzin Wtw. Deze verordening gaat grotendeels in op de procedurele bestanddelen die van toepassing zijn op alle verzoeken om vergoeding die (na inwerkingtreding van de verordening) bij het waterschap op grond van artikel 7.14 of artikel 7.15 Wtw worden ingediend. De regels van deze verordening hebben geen betrekking op de toepassing van de in de inleiding genoemde specifieke schaderegelingen voor schade aan waterstaatswerken en schade wegens onttrekken van grondwater.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 2. Het verzoek om vergoeding
In dit artikel worden regels gegeven voor het indienen van een verzoek om vergoeding.
Het artikellid schrijft voor dat een aanvraag van een beschikking schriftelijk moet worden gedaan. Aan de eis van schriftelijkheid is ook voldaan indien een aanvraag langs elektronische weg wordt gedaan. Indien het verzoek elektronisch wordt ingediend, maakt de verzoeker daarbij gebruik van een door het waterschap voorgeschreven formulier.
Deze artikelleden bepalen aan welke eisen een aanvraag moet voldoen. Ze noemen een aantal formele en materiële eisen. Voor het begrip ‘dagtekening’ wordt aangesloten bij de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De dagtekening is de datum die op het verzoek is vermeld. Bij de materiële eisen gaat het om gegevens die het verzoek met argumenten onderbouwen en om gegevens die het bestuur en de adviseur nodig hebben om zich een beeld van de betrokken belangen te vormen.
Uit artikel 3:2 Awb vloeit voort dat op het bestuursorgaan de verplichting rust de nodige gegevens te verzamelen, maar het bestuursorgaan kan binnen redelijke grenzen daarvoor een beroep doen op de aanvrager.
Van een verzoeker wordt verlangd dat hij verder alle gegevens, van welke aard dan ook, verschaft die het dagelijks bestuur en de adviseur nodig hebben voor het beoordelen van de gegrondheid van zijn verzoek. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan eventueel al opgemaakte schaderapporten, foto’s van de situatie (zo mogelijk voor en na het schadeveroorzakende besluit of handelen), en van maatregelen die genomen zijn om de schade te beperken.
De ontvangst van het verzoek om een vergoeding wordt bevestigd aan de verzoeker. Deze ontvangstbevestiging verschaft duidelijkheid aan de verzoeker dat zijn verzoek in goede orde is aangekomen. Daarnaast geeft deze ontvangstbevestiging meer informatie over het vervolg van de procedure.
In dit lid wordt bepaald wat de gevolgen zijn van het in strijd met de voorschriften van deze regeling indienen van een verzoek tot vergoeding. Het bestuur is verplicht de verzoeker in de gelegenheid te stellen zijn gebrekkige verzoek te herstellen. Hier wordt aangesloten bij het regime van artikel 4:5 van de Awb.
Artikel 3. Niet behandelen van het verzoek
Indien het verzoek niet voldoet aan de in de verordening gestelde eisen, wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. Wanneer de verzoeker niet tijdig of niet volledig het verzuim heeft hersteld, kan het waterschap besluiten om het verzoek buiten behandeling te laten. Dat kan alleen als het onmogelijk is om zonder de gevraagde (maar niet verstrekte) gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen.
Met het ‘niet in behandeling nemen’ eindigt het besluitvormingstraject.
Een besluit om de aanvraag niet te behandelen wordt aan de aanvrager schriftelijk bekendgemaakt binnen vier weken nadat de aanvraag is aangevuld of nadat de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.
De indiener kan tegen het besluit om zijn verzoek niet in behandeling te nemen bezwaar maken.
Artikel 4. Vereenvoudigd afdoen van het verzoek
Deze verordening gaat ervan uit dat het onnodig is om voor eenvoudige gevallen de zware procedure van advisering op het verzoek om vergoeding door een commissie te volgen.
De ervaring is, dat zaken waarin een relatief gering bedrag aan nadeelcompensatie wordt gevraagd, ook relatief eenvoudig zijn. Deze bepaling beoogt de slagvaardigheid en de vlotte voortgang van de afhandeling van verzoeken te waarborgen in situaties waarin sprake is van schade van een relatief geringe omvang. Het gekozen drempelbedrag is landelijk vrij gebruikelijk.
Het staat het bestuur overigens vrij om ook voor verzoeken die minder dan €5.000,= belopen extern advies te vragen.
Hiervan is bijvoorbeeld sprake wanneer aanstonds, dat wil zeggen bij een summier onderzoek, duidelijk is dat de schade niet door het bestuursorgaan veroorzaakt is of zal worden. Ook in gevallen waarin verzoeker onvoldoende aannemelijk weet te maken dat de schade redelijkerwijs niet te zijnen laste behoort te blijven, kan er aanleiding bestaan het verzoek als kennelijk ongegrond af te wijzen.
Kennelijk ongegrond is ook het verzoek betreffende een schade waarvan de vergoeding anderszins is verzekerd.
Bijzondere aandacht verdient het geval waarin nog niet vaststaat dat de schadeoorzaak voor rechtmatig moet worden gehouden, omdat nog niet onherroepelijk is beslist op een aanhangig gemaakt beroep tegen het schadeveroorzakende besluit. Ook dan kan het verzoek om vergoeding wegens kennelijke ongegrondheid afgewezen worden. Er is immers niet voldaan aan het vereiste van de rechtmatigheid van de schadeoorzaak. Overigens laat dit onverlet dat de verzoeker een herhaald verzoek kan indienen wanneer wel aan dit vereiste is voldaan. Hetzelfde geldt overigens zolang nog een bestuursrechtelijk rechtsmiddel kan worden aangewend tegen de schadeoorzaak.
Sub b. kennelijk niet ontvankelijk
Indien blijkt dat de aanvraag niet aan de gestelde eisen voldoet (zie artikel 2 en artikel 4:2 Awb) nadat de gelegenheid is gegeven de aanvraag aan te vullen, is de aanvraag kennelijk niet-ontvankelijk. In zo’n geval kan het dagelijks bestuur besluiten zonder advies van de commissie de aanvraag niet in behandeling te nemen (zie 4:5 Awb).
Sub c. het zonder nader onderzoek voor toewijzing vatbaar is Indien na summier onderzoek blijkt dat het verzoek kan worden gehonoreerd, is sprake van kennelijke gegrondheid van het verzoek. De kennelijke gegrondheid van de aanvraag moet duidelijk zijn zonder dat nader op de inhoudelijke merites van de zaak wordt ingegaan.
Het bestuur kan nadere beleidsregels formuleren omtrent de vraag hoe moet worden omgegaan met de toekenning van nadeelcompensatie bij specifieke van schadeveroorzakende gebeurtenissen, bijvoorbeeld bij het nemen van peilbesluiten of bij verlegging van kabels en leidingen als gevolg van aanpassing van waterstaatswerken.
In deze beleidsregels kan worden aangegeven welke schadesoorten voor vergoeding in aanmerking komen en hoe de berekening van de vergoeding op hoofdlijnen plaatsvindt. De beleidsregels zijn dan de basis voor de beoordeling van verzoeken om toekenning van nadeelcompensatie.
In het stelsel van nadeelcompensatie wordt bij het beantwoorden van de vraag of het recht om een schadeclaim in te dienen is verjaard, aansluiting gezocht bij de verjaringsregeling van het Burgerlijk wetboek. Dit betekent dat de mogelijkheid om een verzoek om nadeelcompensatie in te dienen verjaart vijf jaar nadat de aanvrager bekend had kunnen zijn met de schade en de veroorzaker daarvan (artikel 3.310 BW).
Sub f. onrechtmatige overheidsdaad
Een onrechtmatige overheidsdaad kan bestaan uit een ten onrechte of onbevoegd genomen besluit, of uit feitelijk schadeveroorzakend handelen.
In het eerste geval zal door de rechter in een (hoger) beroepsprocedure worden vastgesteld dat het esluit onrechtmatig is. De rechter zal dan waarschijnlijk het besluit vernietigen.
Een onrechtmatige daad kan ook voortvloeien uit een feitelijke handeling of nalaten van (meestal: namens) een overheidsorgaan.
Voor berekening en vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatige overheidsdaad gelden andere regels dan voor nadeelcompensatie. Dit soort schade wordt vaak gedekt door de verzekering van het waterschap, en kan in geval van onenigheid over de vergoeding aan de civiele rechter orden voorgelegd.
Deze procedure valt buiten het bereik van deze verordening.
Deze bepaling geldt uitsluitend voor het geval dat beslist wordt zonder raadpleging van een adviseur.
Dit is in overeenstemming met het bepaalde in afdeling 4.1.3 van de Awb. Artikel 4:13 Awb bepaalt de beslistermijn in algemene zin op acht weken na de ontvangst van de aanvraag. Deze termijn kan worden opgeschort (op grond van artikel 4:15 Awb) voor de concreet benoemde periode die een verzoeker wordt gelaten om alsnog benodigde gegevens te verschaffen.
Artikel 4:14 Awb maakt het mogelijk de termijn met een redelijke termijn te verlengen indien een beschikking niet binnen acht weken kan worden gegeven, bijvoorbeeld in verband met verkiezingen en bestuurswisseling.
Het bestuur kan per verzoek een adviseur aanwijzen om het te adviseren over het voorliggende verzoek om vergoeding. Het is ook denkbaar dat het bestuur een vaste adviseur (of adviseursbureau) aanwijst die (dat) in voorkomende gevallen zal worden verzocht te adviseren.
Artikel 6. Het onderzoek door de adviseur
Wanneer het bestuur het verzoek niet zelf of via een vereenvoudigde procedure kan afdoen, stelt het bestuur alle relevante informatie ter beschikking aan de adviseur.
Tot die gegevens behoren niet alleen het verzoek met de daarbij behorende, eventueel later toegevoegde, bescheiden, maar ook de gegevens over de schadeoorzaak waarover het bestuur beschikt.
De adviseur heeft tot taak het bestuur te adviseren over de op het verzoek te nemen beslissing en stelt daartoe een onderzoek in naar de vraag of de verzoeker schade heeft geleden of zal lijden. Tevens doet hij onderzoek naar de schadeoorzaak, de schadeomvang, de aansprakelijkheid en de vraag of de vergoeding van de schade niet of niet voldoende anderszins is verzekerd. Een nadere uitwerking van deze begrippen is te vinden onder de artikelsgewijze toelichting van artikel 2.
Wanneer blijkt dat de schade niet het gevolg is van de rechtmatige uitoefening van een taak of bevoegdheid in het kader van het waterbeheer behoeven uiteraard niet de andere vragen beantwoord te worden. Het behoort immers niet tot de opdracht aan de adviseur om te adviseren omtrent vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig handelen.
Het zal niet altijd nodig zijn de omvang van de schade nauwkeurig vast te stellen, bijvoorbeeld wanneer duidelijk is dat de schade vanwege voorzienbaarheid of maatschappelijk risico redelijkerwijs ten laste van de verzoeker behoort te blijven.
De adviseur kan besluiten de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. Deze informatie kan de adviseur gebruiken om een degelijk advies uit te brengen. Het moment om de situatie ter plekke te kunnen bekijken, wordt bij voorkeur afgestemd met het waterschap en de verzoeker, zodat beide partijen daarbij aanwezig kunnen zijn en hun toelichting kunnen geven. De adviseur is uiteraard niet bevoegd om plaatsen te betreden tegen de wil van de rechthebbende.
Het verdient de voorkeur dat beide partijen in elkaars aanwezigheid worden gehoord door de adviseur, net zoals dat geldt voor het horen van belanghebbenden in een bezwaarprocedure (vergelijk artikel 7:6 Awb). Op deze wijze wordt voorzien in hoor en wederhoor.
De betrokken partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid om gehoord te worden. Indien een partij afziet van de mogelijkheid om gehoord te worden, deze de adviseur daarvan schriftelijk op de hoogte.
Ten behoeve van een goede dossieropbouw en de kwaliteit van de advisering wordt een verslag gemaakt van het horen.
Van de adviseur wordt verwacht dat hij aangeeft hoeveel tijd hij nodig heeft voor het opstellen van een advies. Op deze wijze wordt de rechtszekerheid ten aanzien van de afhandelingstermijn van het verzoek bevorderd. De complexiteit van het verzoek brengt met zich mee dat de termijn van advisering van verzoek tot verzoek kan variëren. Daarom is ervoor gekozen geen gebruik te maken van de mogelijkheid die artikel 3:6 Awb biedt om bij verordening een termijn stellen. Wel blijft het op basis van artikel 3:6 Awb mogelijk dat het bestuur in een individueel geval de adviseur een termijn stelt voor het uitbrengen van zijn advies.
Artikel 8. Advies van de commissie
Als de adviseur van oordeel is dat het waterschap het geleden nadeel moet vergoeden, betreft het advies mede de hoogte van de vergoeding. De adviseur kan ook maatregelen (in natura) voorstellen die geschikt zijn om de schade te beperken of ongedaan te maken.
Artikel 9. De beslissing op het verzoek
Het bestuur beslist binnen zes weken na ontvangst van het advies op het verzoek. Deze termijn is in overeenstemming met wat gebruikelijk is in vergelijkbare procedures.
Indien het bestuur voornemens is om het verzoek om nadeelcompensatie geheel of gedeeltelijk af te wijzen moet het beoordelen of de artikelen 4:7, en 4:9 t/m 4:11 Awb tot aangepaste besluitvorming moeten leiden.
Artikel 4:7 Awb bepaalt dat de verzoeker in dat geval de gelegenheid moet krijgen om een zienswijze op dit voornemen in te dienen indien:
Dit is echter niet verplicht (artikel 4:11 Awb) onder meer indien:
Over het algemeen zal de aanvrager zijn zienswijze hebben kunnen geven tijdens de (verplicht te beleggen) hoorzitting, en hoeft het bestuur het besluit tot afwijzing niet eerst aan hem voor te leggen.
Dit is anders als na de hoorzitting nieuwe feiten bekend zijn geworden, die hebben geleid tot het afwijzende besluit, en waarover de verzoeker nog geen zienswijze heeft kunnen geven. In dat geval moet het bestuur verzoeker alsnog de gelegenheid daartoe geven voordat het een definitief besluit neemt over (gehele of gedeeltelijke) afwijzing.
Indien het bestuur het besluit niet binnen de periode, zoals genoemd in het eerste lid, kan verstrekken, kan de termijn voor het nemen van een beslissing worden verdaagd.
Het bestuur kan het nemen van besluit, als bedoeld in het eerste lid, éénmaal voor ten hoogste zes weken verdagen. Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn als het bestuur een “second opinion” van een tweede adviseur wil vragen.
Een bevoorschottingsregeling is essentieel voor een adequate nadeelcompensatie-regeling. Bevoorschotting kan onder meer strekken ter beperking van de schade. Een verzoek om bevoorschotting dient te worden onderscheiden van een verzoek om vergoeding van schade die verzoeker lijdt door een handeling van het bestuur in het kader van de voorbereiding van een eventueel te nemen besluit.
Op grond van het vierde lid kan het bestuur voorwaarden verbinden aan een voorschot. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan de verkrijgende voorwaarde van een bankgarantie.
Het voorschot kan volgens deze regeling uitsluitend worden verleend indien de verzoeker schriftelijk de verplichting aanvaardt tot gehele en onvoorwaardelijke terugbetaling van hetgeen ten onrechte als voorschot is uitbetaald. Het bestuur kan daarvoor zekerheidsstelling, bij voorbeeld in de vorm van een bankgarantie, verlangen.
Uit artikel 4:87 Awb volgt dat betaling plaatsvindt binnen zes weken na het bekend worden van de beslissing, tenzij de beschikking (eerste lid) of een wettelijk voorschrift (tweede lid) een ander tijdstip vermeldt. In deze verordening wordt de betaling(stermijn), in afwijking van de algemene regel van de Awb, gekoppeld aan het moment van onherroepelijk worden van het besluit inzake de vergoeding. Dit betekent dat het bestuur de betaling kan opschorten totdat in laatste instantie is beslist op een beroep tegen het besluit. Het hoeft de betaling niet tot het einde van deze termijn op te schorten, Als het bestuur besluit de vergoeding te betalen terwijl dit besluit nog niet onherroepelijk is, krijgt de betaling het karakter van een voorschot. Als in latere instantie wordt geoordeeld dat de vergoeding te hoog was, kan het te veel betaalde worden teruggevoerd.
In het belang van de voortvarende uitvoering van het besluit tot vergoeding zal in veel gevallen in de brief waarmee de beslissing wordt toegezonden een bankrekening-nummer worden gevraagd.
Uiteraard dient op het uit te keren bedrag een eventueel in een eerder stadium verstrekt voorschot in mindering te worden gebracht.
Een vergoeding in de vorm van wettelijke rente voor schade veroorzaakt door te late uit-betaling van de vergoeding kan deel uitmaken van de toe te kennen vergoeding. Daarbij wordt aansluiting gezocht bij artikel 6:119 BW, ook voor wat betreft de wijze van berekening van wettelijke rente.
Vanzelfsprekend vormt het vigerend beleid van het waterschap het uitgangspunt bij de beoordeling van verzoeken om toekenning van vergoeding ingevolge deze verordening. Onder meer de uitgangspunten voor (de intensiteit van) het onderhoud aan (hoofd)watergangen, kaden, beschoeiingen en dijken behoren tot het beleid, waarop dit artikel acht dient te worden geslagen.
Omdat het waterschapsbestuur bij de beslissing op het verzoek overeenkomstig artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht in de regel gehouden is zijn eigen beleid toe te passen, mag van de adviseur verwacht worden dat hij dit beleid ook zo veel mogelijk bij zijn adviserende taak betrekt.
Via de hardheidsclausule is aan het bestuur de mogelijkheid gelaten om in incidentele gevallen van het bepaalde in deze verordening af te wijken bij de behandeling van het verzoek om vergoeding.
Het is niet noodzakelijk om in deze verordening bepalingen op te nemen aangaande de wijziging en intrekking van genomen besluiten op vergoedingsverzoeken, onderscheidenlijk voorschriften betreffende de terugvordering van ten onrechte uitgekeerde bedragen.
Indien na het nemen van een beslissing feiten en omstandigheden bekend mochten worden die, waren zij eerder bekend geweest tot een andere beslissing zouden hebben geleid, dan is het bestuur bevoegd het besluit te wijzigen en eventueel bedragen terug te vorderen met inachtneming van de voorschriften uit Titel 4.4, getiteld “Bestuursrechtelijke geldschulden”, uit de Algemene wet bestuursrecht.
Deze wettelijke regeling is voor dit type beslissing uitputtend bedoeld, zodat daarnaast geen ruimte aanwezig is om over dit onderwerp afwijkende of aanvullende voorschriften in deze verordening op te nemen.