Organisatie | Noordwijkerhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Test gegevensbeheer - Algemene subsidieverordening Noordwijkerhout 2005 |
Citeertitel | Test verordening - Gegevensbeheer |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2000 | 14-11-2017 | Onbekend | 17-12-2010 Onbekend | Onbekend |
Paragraaf 1.3 Algemene verplichtingen van instellingen
Het bestuur van een instelling spant zich in om de deelnemers, cliënten, vrijwilligers en beroepskrachten te betrekken bij het beleid van de instelling. Deze participatie dient geregeld te zijn in de statuten, het huishoudelijk reglement of een afzonderlijk bestuursbesluit.
Een instelling draagt binnen de doelstelling zorg voor het voorkomen en het tegengaan van enige activiteit die discriminatie oplevert wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, burgerlijke staat, leeftijd, seksuele voorkeur, of op welke grond dan ook.
Artikel 11 Vrijwilligersbeleid
De instelling wordt, voorzover met vrijwilligers wordt gewerkt, geacht een vrijwilligersbeleid te voeren.
Artikel 12 Overleg en samenwerking
Instellingen nemen, indien daartoe noodzaak bestaat, deel aan onderling overleg en samenwerking met de gemeente dan wel met door burgemeester en wethouders aan te wijzen organen en instellingen.
Artikel 13 Toegankelijkheid accommodaties voor lichamelijk gehandicapten
Indien burgemeester en wethouders dat verlangen, zorgt een instelling ervoor dat de gebruikte accommodatie bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar is voor lichamelijk gehandicapten.
Artikel 14 Statutenwijziging en wijziging bestuurssamenstelling
Een instelling brengt wijzigingen in de statuten en/of het huishoudelijk reglement en in de samenstelling van het bestuur binnen een maand na vaststelling ter kennis aan burgemeester en wethouders.
HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEAANVRAAG, -VERLENING EN -VASTSTELLING
Paragraaf 2.1 Subsidieaanvraag
Het activiteitenplan behelst een overzicht van de producten waarvoor subsidie wordt gevraagd, de kwaliteit van de producten en het geraamde aantal en de met het product nagestreefde doelstellingen en vermeldt per product de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.
Paragraaf 2.2 Subsidieverlening
Burgemeester en wethouders kunnen bij de subsidieverlening bepalen dat de instelling een egalisatiereserve vormt. Artikel 4:72 van de wet is hierbij op de egalisatiereserve van toepassing.
Paragraaf 2.3 Subsidievaststelling
Artikel 24 Subsidievaststelling
Uiterlijk op 15 april volgend op het jaar waarvoor subsidie is verleend of na afloop van een jaar, indien het tijdvak meerdere jaren omvat, dient de subsidieontvanger een aanvraag tot subsidievaststelling in, als bedoeld in artikel 4:44 van de wet, tenzij bij de subsidieverlening een andere termijn is gesteld.
Artikel 25 Gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling
1.De subsidieontvanger voldoet aan de in artikel 4:45, eerste lid van de wet bedoelde verplichting door een door het bestuur gewaarmerkt verslag van de activiteiten te overleggen. Het verslag bevat in ieder geval:
een beschrijving van de wijze waarop invulling is gegeven aan het bepaalde in de artikelen 9 tot en met 11.
De subsidieontvanger voldoet aan de in artikel 4:45, tweede lid van de wet bedoelde verplichting door een door het bestuur gewaarmerkte rekening van baten en lasten en een balans met toelichting daarop te overleggen. De rekening moet op dezelfde wijze zijn ingericht als de bij de aanvraag overgelegde begroting.
Paragraaf 2.5 Exploitatiesubsidies
Artikel 29 Exploitatiesubsidies
In aanvulling op artikel 23 geldt voor de ontvanger van exploitatiesubsidies de verplichting om, indien gedurende het boekjaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke uitgaven en inkomsten en de begrote uitgaven en inkomsten, daarvan onverwijld mededeling te doen aan burgemeester en wethouders onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.
Paragraaf 2.7 Incidentele subsidies
Artikel 32 Investeringssubsidies
Aan instellingen, die op grond van deze verordening voor subsidie in aanmerking komen, kan een investeringssubsidie à fond perdu voor de kosten van stichting van een accommodatie, dan wel een garantie ten behoeve van de door de instelling voor het stichten van een accommodatie bij derden te sluiten lening worden verstrekt.
De aanvraag voor een investeringssubsidie is voorzien van een raming van de investeringskosten, een dekkingsplan, een gespecificeerde begroting met toelichting, een beschrijving van de geplande investeringen, een beschrijving van de huisvestingsbehoefte van de instelling, gekoppeld aan haar activiteiten en nagestreefde doelstellingen en een tekening van de te bouwen accommodatie.
HOOFDSTUK 3 ONTBINDING, FUSIE EN BEËINDIGING VAN ACTVITEITEN
Artikel 33 Ontbinding, fusie, staken van activiteiten
Bij liquidatie, bij het aangaan van een fusie of een andere vorm van samenwerking of het geheel of gedeeltelijk staken van activiteiten, zijn de voorschriften omtrent rekening en verantwoording, alsmede die betreffende vaststelling van subsidie en verrekening van voorschotten, van overeenkomstige toepassing.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat, in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
In bijzondere gevallen en voorzover toepassing van deze verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in deze verordening.
Artikel 36 Uitleg van de verordening
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijkheid is treffen burgemeester en wethouders de nodige maatregelen en/of nemen zij de nodige beslissingen.
1.Per 1 januari 1998 is titel 4.2 "Subsidies" van de Algemene wet bestuursrecht in werking getreden. De Awb geldt ten opzichte van een gemeentelijke regeling of verordening als hogere wetgeving. De subsidieverordening kan dus geen regels bevatten, die in strijd zijn met de Awb.
1.Nu de Awb het algemene kader stelt, is de functie van de gemeentelijke verordening beperkt tot aanvulling en invulling. Voor gebruikers, instellingen en burgers kan hierdoor een onoverzichtelijke situatie ontstaan. Op subsidies zijn zowel de Awb als de gemeentelijke verordening van toepassing, waarbij de verordening aanvullend is op de bepalingen uit de Awb. Om het voor gebruikers zo inzichtelijk mogelijk te maken zijn in de toelichting bij deze verordening steeds de relevante bepalingen uit de Awb opgenomen. de Awb-bepalingen zijn herkenbaar doordat ze in een kader zijn geplaatst.
1.De Awb bevat algemene regels over subsidiëring. Daarbij kent de Awb vier soorten regels:
1.De Awb schrijft voor dat een subsidie alleen kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift. Voor gemeenten is dat wettelijke voorschrift een gemeentelijke subsidieverordening. Op het principe dat een subsidie alleen kan worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift, bestaan twee uitzonderingen:
1.De in de Algemene Subsidieverordening gehanteerde terminologie is aangepast aan die van de Awb. De verordening hanteert de volgende begrippen:
1. 2. Artikelsgewijze toelichting
Paragraaf 1.1 Algemene bepalingen
Het begrip "subsidie" ontbreekt in artikel 1, omdat de Awb hiervan al een dwingende definitie geeft, die algemeen geldig is.
De Awb gaat uit van een materieel begrip: zodra aan de elementen van de begripsomschrijving wordt voldaan, is sprake van subsidie. De elementen:
aanspraak op financiële middelen. Van subsidie is alleen sprake indien wettige betaalmiddelen overgaan, dus geld. Verstrekkingen in natura, zoals het om niet of voor een lage prijs beschikbaar stellen van een accommodatie, vallen niet onder het subsidiebegrip. Het gaat niet alleen om het daadwerkelijk overhandigen van geld. De Awb spreekt immers over "aanspraak". Dit betekent dat na een subsidietoekenning een rechtens afdwingbare, voorwaardelijke aanspraak ontstaat op financiële middelen. Als de gesubsidieerde de gevraagde prestatie heeft geleverd en aan alle verplichtingen heeft voldaan, moet de gemeente tot betaling overgaan. Onder deze definitie valt ook het garant staan door de gemeente voor de betaling van bijvoorbeeld huurpenningen.
verstrekt door een bestuursorgaan. Onder bestuursorgaan wordt hier verstaan het college van burgemeester en wethouders of de gemeenteraad. Maar ook organen van particuliere organisaties kunnen hieronder vallen, indien zij subsidie verstrekken in het kader van de uitoefening van een publieke taak. In deze verordening wordt onder bestuursorgaan verstaan: burgemeester en wethouders.
geen betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Commerciële transacties vallen buiten het subsidie begrip. Als de ontvanger van het geld een product levert aan een derde, is meestal sprake van een subsidie. Als er geen sprake is van een transactie tussen de subsidieontvanger en een derde, is dat een belangrijke aanwijzing dat er geen sprake is van subsidie.
Het begrip "activiteit" is in de verordening opgenomen, omdat dit begrip steeds wordt gebezigd in de Awb. Het is een ruim begrip, waar ook prestaties of producten onder kunnen worden verstaan.
Wij gebruiken liever de term "product", omdat hiermee het wezen van de budgetsubsidiëring beter wordt weergegeven en omdat hiermee de gerichtheid op de output van de instelling duidelijker naar voren komt.
Het resultaat van alle bedrijvigheden van een instelling kan in producten wordt aangegeven. Alle producten kunnen in principe voor subsidie in aanmerking komen.
Producten zijn kostendragers, waaraan alle kosten worden toegerekend, zoals personeelskosten, materialen, huren en overheadkosten. Het totaal van de componenten geeft de kosten van een product aan. Het product is de kern van de in deze verordening ingevoerd outputsubsidiëring: het budgetteren van duidelijk omschreven en meetbare producten, activiteiten of prestaties.
De output van de instelling mag niet worden verward met de nagestreefde output van het beleid, dat we beter outcome kunnen noemen, oftewel met het bereiken van de vooraf gestelde beleidsdoelen. Het bereiken van beleidsdoelen kan niet de basis zijn op grond waarvan wordt gebudgetteerd, zeker niet in de welzijnssector. Voor een goede werking van budgettering is het immers nodig dat de gevraagde prestatie duidelijk en meetbaar is. Het oordeel of een beleidsdoel is bereikt bevat echter veelal subjectieve elementen. De verlangde effecten zijn niet altijd goed en duidelijk te omschrijven en zijn ook niet altijd objectief te meten. De budgethouder kan ook niet in alle gevallen het bereiken van het beleidsdoel geheel beïnvloeden. Er kunnen immers factoren buiten hem om zijn die ervoor zorg dragen dat het beleidsdoel wel of niet wordt bereikt buiten zijn inspanningen om, of juist het gebrek daaraan. De gemeente zal daarom zelf moeten bepalen met welke producten de beleidsdoelen kunnen worden bereikt. Over de levering van deze producten kunnen met derden afspraken worden gemaakt, waarbij budgetten ter beschikking worden gesteld.
De verantwoordelijkheid voor het leveren van dat product ligt bij de budgetontvanger. De verantwoordelijkheid of met het geleverde product ook het beleidsdoel wordt bereikt is in hoofdzaak een zaak voor de gemeente.
De definitie van een instelling is niet beperkt tot in de gemeente gevestigde organisaties. De mogelijkheid moet bestaan ook andere instellingen welke (mede) voor de plaatselijke bevolking werken voor het subsidiëren van producten of voor een waarderingssubsidie in aanmerking te laten komen. Met name in de maatschappelijke dienstverlening komen dergelijke, regionaal werkende, instellingen voor. Omgekeerd betekent deze ruime definitie natuurlijk niet dat nu iedere instelling, waar ook gevestigd, voor subsidie in aanmerking komt. Recht op subsidie ontstaat pas als daartoe is besloten.
De definitie spreekt voor zich.
De in de verordening opgenomen begripsomschrijving spreekt voor zich. Productsubsidiëring is de kern van het subsidiebeleid. Instellingen worden niet gesubsidieerd in de kosten, maar voor het leveren van producten. Bij productsubsidie gaat het om een vooraf bepaald budget voor vooraf in kwaliteit en kwantiteit beschreven producten, waarbij de ontvanger vrij is in de besteding van het budget.
Exploitatiesubsidiëring is een aanvullende subsidievorm, waarbij de gemeente instellingen subsidieert, omdat (vooralsnog) een duidelijke samenhang tussen de inzet van middelen en de activiteiten, de doelstellingen en de voorzieningen ontbreekt. Niet de activiteiten/geleverde prestaties van de instelling staan centraal, maar het instandhouden van de instelling.
Deze subsidiemethode richt zich sterk op sturing op basis van input, waarbij het financieel risico bij de gemeente ligt. De gemeente “zuivert” aan het einde van het jaar het eventuele financiële tekort aan. Aan dit bezwaar kan enigszins tegemoet gekomen worden door vooraf een maximum aan te geven voor het subsidiabele exploitatietekort. Er is dan geen sprake van een volledige blanco cheque. De gesubsidieerde instelling weet dat het tekort niet onbeperkt mag oplopen en die wetenschap kan het kosten- en opbrengstenbewustzijn enigszins stimuleren.
Waarderingssubsidies zijn van productsubsidies te onderscheiden doordat ze niet direct betrekking hebben op het leveren van een product en meer zijn gericht op een instelling als zodanig. Dat wil niet zeggen dat de activiteiten van de instelling niet van belang zijn. De Awb stelt immers in artikel 4:23 dat subsidies slechts worden verstrekt op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidies kan worden verstrekt. Bij een waarderingssubsidie gaat het meer om het geheel aan activiteiten van een instelling dan om concrete, gekwantificeerde en kwalitatief beschreven producten.
Een waarderingssubsidie is een eenvoudige vorm van ondersteuning of waardering, waarbij er geen direct verband hoeft te zijn de tussen de hoogte van de subsidie en de gemaakte kosten. Een waarderingssubsidie wordt gegeven als de gemeente geen behoefte heeft aan concrete sturing. Waarderingssubsidies betreffen in het algemeen geringere bedragen. Door de aard van deze subsidies zijn hierop niet alle bepalingen in deze verordening van toepassing. Artikel 30 geeft dit aan.
Incidentele subsidies kunnen zoals product- als waarderingssubsidies zijn. Incidentele subsidies zijn voornamelijk bedoeld voor nieuwe activiteiten en kennen een eenmalige karakter.
De definitie spreekt voor zich.
Deze verordening is in principe van kracht voor alle subsidies van de gemeente. Het kan echter voorkomen dat er beleidstaken zijn die een andere regeling behoeven. In deze gevallen zal er een specifieke verordening moeten worden vastgesteld, die op die beleidstaak is toegesneden.
Artikel 3 Rechtspersoonlijkheid
Er is voor gekozen om subsidie in beginsel alleen te verstrekken aan organisaties die als rechtspersoon naar burgerlijk recht zijn opgericht. Reden voor deze keuze is dat de wettelijke oprichtingsvereisten en de verplichte financiële verslaglegging van rechtspersonen, de gemeente in staat stellen om een effectief financieel toezicht te houden op de besteding van de overheidsgelden. Het resultaat voor de gemeente is dat zij haar overheidsuitgaven beter kan beheersen en derhalve kan komen tot een verantwoorde besteding van gemeenschapsgelden.
Het tweede lid van dit artikel geeft de bevoegdheid aan burgemeester en wethouders om in bijzondere gevallen - en in afwijking van het eerste lid - subsidies te verstrekken aan natuurlijke personen of groep van natuurlijke personen. Bij de afweging of afwijking van het rechtspersoonlijkheidsvereiste in het concrete geval is geëigend, speelt een drietal afwegingen een rol, te weten:
Uitgangspunt van de verordening is, dat zoveel mogelijk wordt gewerkt met het systeem van productsubsidie. Met dit systeem kan het beste worden gestuurd in de richting van de gemeentelijke beleidsdoelen, terwijl ook de financiële risico's worden beheerst.
Niet altijd is het mogelijk of zinvol het systeem van productsubsidiëring te volgen. Hierbij gaat het met name om die situaties, waarin:
Burgemeester en wethouders bepalen afhankelijk van de beleidsdoelstellingen en het te subsidiëren product de subsidievorm.
Paragraaf 1.2 Bevoegdheidsverdeling
Algemeen uitgangspunt voor de bevoegdheidsverdeling is dat de gemeenteraad op hoofdlijnen stuurt en burgemeester en wethouders zorgen voor de uitvoering van het beleid. Dit uitgangspunt is in de verordening terug te vinden: De raad zet de algemene beleidslijnen uit en bepaalt de beleidsdoelen en (financiële) prioriteiten. De raad geeft ook aan met welke producten zij verwacht dat de beleidsdoelen worden bereikt (zie ook de toelichting bij artikel 1: "product"). De vastlegging van de grondslagen voor subsidies in de verschillende beleidstaken behoort eveneens tot de taak van de raad. Al deze zaken kan de raad per beleidstaak vastleggen in een subsidienota. De nota wordt opgesteld aan de hand van:
De Subsidienota wordt op voorstel van burgemeester en wethouders tijdens de behandeling van de gemeentebegroting vastgesteld en zal jaarlijks worden bijgesteld aan de hand van nieuwe ontwikkelingen. Als de raad de nota heeft vastgesteld en daarmee ook heeft bepaald welke producten moeten worden geleverd om de gestelde doelen te bereiken, is het een taak voor het college voor de uitvoering zorg te dragen. Daarom behoort de subsidieverstrekking tot de taak van burgemeester en wethouders.
In het eerste lid wordt de hierboven beschreven bevoegdheid tot het vaststellen van het beleid bij de raad gelegd. Deze vaststelling zal zodanig moeten zijn, dat deze een maatstaf is voor het afwegen van subsidieaanvragen. Uitgangspunt is, dat de raad jaarlijks voor iedere beleidstaak het beleid (inclusief producten, grondslag en voorschriften) opnieuw vaststelt/bijstelt.
In het tweede lid ligt de bevoegdheid voor de raad vast een subsidieplafond te hanteren. De Awb biedt deze mogelijkheid in artikel 4:25. Voorwaarde is dat de bevoegdheid bij verordening is geregeld. Het tweede lid van artikel 5 van de verordening voorziet in de wettelijke eisen.
Artikel 4:22 Onder subsidieplafond wordt verstaan: het bedrag dat gedurende een bepaald tijdvak ten hoogste beschikbaar is voor de verstrekking van subsidies krachtens een bepaald wettelijk voorschrift.
Indien niet tijdig, dan wel in bezwaar of beroep of ter uitvoering van een rechterlijke uitspraak omtrent verstrekking wordt beslist, geldt de verplichting van het tweede lid slechts voor zover zij ook gold op het tijdstip, waarop de beslissing in eerste aanleg werd genomen of had moeten worden genomen.
Artikel 4:28 Artikel 4:27, tweede lid, is niet van toepassing, indien:
Het hanteren van een subsidieplafond is facultatief. Een subsidieplafond is een oplossing, indien het ontbreken van een toereikende begrotingspost niet kan worden tegengeworpen aan de aanvrager, omdat de subsidieregeling een ongeclausuleerde aanspraak op subsidie creëert. Dat kan bijvoorbeeld nuttig zijn bij speciale potjes voor vernieuwende producten of activiteiten.
De Awb geeft een aantal voorschriften rond een subsidieplafond. Een daarvan is, dat de raad moet bepalen welk verdeelsysteem moet worden gehanteerd bij een plafond. De raad is geheel vrij in de keuze. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat het principe van "wie het eerst komt, wie het eerst maalt" wordt vastgelegd, of dat de raad als principe hanteert dat aanvragen voor een bepaalde datum moeten worden ingediend, waarna een selectie plaatsvindt aan de hand van vastgelegde criteria.
Artikel 6 Bevoegdheden burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders voeren het door de raad vastgestelde beleid uit. Daaruit volgt dat het college binnen de door de raad gestelde kaders is belast met de verstrekking van subsidies en de uitvoering van de verordening. Het is gebruikelijk dat op verleende subsidies voorschotten worden verstrekt. De Awb eist hiervoor een wettelijk voorschrift. Het derde lid van artikel 5 voorziet hierin. De nadere invulling van de bevoorschotting wordt beschreven in de subsidienota. Uit de Awb blijkt dat het besluit een voorschot al dan niet te verlenen een beschikking is. Daar staan bezwaar en beroep tegen open.
De Awb heeft in Hoofdstuk 5, Afdeling 5.1 een regeling voor toezichthouders. Deze verordening sluit hier op aan door de mogelijkheid te creëren toezichthouders aan te wijzen. De Awb geeft een uitgebreide opsomming van de bevoegdheden van een toezichthouder en de verplichtingen van degene, op wie toezicht wordt gehouden.
In de artikelen 5:18 en 5:19 Awb worden aan de toezichthouder bevoegdheden gegeven, die in het kader van subsidieverstrekking geen zin hebben. Daarom worden deze bepalingen, met gebruikmaking van artikel 5:14 Awb, uitgesloten in artikel 7, tweede lid.
Artikel 5:11 Onder toezichthouder wordt verstaan: een persoon, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:13 Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is.
Artikel 5:14 Bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan dat de toezichthouder als zodanig aanwijst, kunnen de aan de toezichthouder toekomende bevoegdheden worden beperkt.
Artikel 5:16 Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.
Artikel 4:24 Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
In artikel 8 wordt van deze bepalingen uit de Awb afgeweken om een betere aansluiting te krijgen met de jaarlijkse cyclus. Het verslag is immers van belang voor het opnieuw vaststellen van het beleid per beleidstaak. Zie artikel 5, eerste lid, en de toelichting daarop.
Paragraaf 1.3 Algemene verplichtingen van instellingen
In de artikelen 9 tot en met 11 staat aangegeven waaraan een instelling maatschappelijk moet voldoen wil de gemeente er zaken mee doen. Bij het aangaan van een subsidierelatie - welke volgens deze verordening altijd van bepaalde duur zal zijn - zijn het belangrijke toetsingspunten. Als een instelling niet voldoet aan deze criteria, zal in beginsel geen relatie worden aangegaan. Verlenging van een bestaande subsidierelatie kan op grond van deze toetsingspunten worden afgewezen. De artikelen 12 en 13 bevatten algemene bepalingen, die de gemeente aan een instelling kan opleggen. In de artikelen 14 en 15 worden verplichtingen opgelegd, die voor iedere instelling die subsidie ontvangt, gelden.
Voor het democratisch functioneren van een instelling die gesubsidieerde producten levert, zijn moeilijk algemene regels te geven. Natuurlijk is het controleerbaar of de eigen regels waarnaar de instelling zich moet gedragen op voldoende wijze in de interne democratische besluitvorming voorzien. Daartoe is dit artikel geformuleerd. Belangrijker is echter de geest waarin de regels worden uitgevoerd, de wijze waarop de instellingsorganen met elkaar en met individuele leden, deelnemers aan of gebruikers van activiteiten omgaan. Krijgt ieder wel de kans desgewenst mee te praten en te denken over zaken die binnen de instelling leven? En wordt er omgekeerd wel rekening mee gehouden dat inspraak een recht is en geen plicht mag worden? Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de mogelijkheid de instelling hierop aan te spreken.
Dit artikel is het anti-discriminatieartikel in de verordening. Het artikel behoeft geen verdere toelichting.
Artikel 11 Vrijwilligersbeleid
Vrijwilligers spelen een belangrijke rol in het Noordwijkerhoutse verenigingsleven. Indien een instelling met vrijwilligers werkt, acht de gemeente het van belang dat de instelling aandacht besteed aan vrijwilligersbeleid.
Artikel 12 Overleg en samenwerking
Voor de voorbereiding en uitvoering van een integraal beleid en uit het oogpunt van efficiency en effectiviteit is het nodig dat producten op elkaar zijn afgestemd. Artikel 12 biedt de mogelijkheid instellingen te verplichten hiertoe met andere organisaties te overleggen of samen te werken.
Artikel 13 Toegankelijkheid accommodaties voor lichamelijk gehandicapten
Het spreekt voor zich dat in principe de producten die de gemeente afneemt ten behoeve van de inwoners, ook toegankelijk zijn voor lichamelijk gehandicapten. Toch is het niet altijd mogelijk die toegankelijkheid te eisen, gelet op de aard van het product of van de daarvoor specifiek benodigde omgeving.
Artikel 14 Statutenwijziging en wijziging bestuurssamenstelling
Het is van belang dat de gemeente direct op de hoogte wordt gesteld van wijzigingen in de statuten of in het huishoudelijk reglement van een instelling. Het is immers mogelijk dat hierdoor de doelstelling of de werkwijze van een instelling zodanig verandert, dat de subsidiegrondslag vervalt. Burgemeester en wethouders moeten dit kunnen beoordelen en zo nodig stappen kunnen ondernemen.
Artikel 15 Eisen aan de administratie
Dit artikel heeft een gelijke strekking als artikel 4:69 van de Awb. Het gaat hier om een bepaling uit de Afdeling 4.2.8 van de Awb (per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen), die facultatief is.
HOOFDSTUK 2 SUBSIDIEAANVRAAG, -VERLENING EN -VASTSTELLING
Paragraaf 2.1 Subsidieaanvraag
De procedure van afweging, besluitvorming, uitvoering en controle van te subsidiëren producten start met de subsidieaanvraag. Deze aanvraag kan zowel spontaan door de aanvrager worden gedaan als op verzoek van de gemeente worden ingediend ("gevraagde offerte").
In lid 2 van artikel 16 wordt aangegeven, waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen. Naast de in dit artikel genoemde eisen, gelden ook de eisen die de Awb stelt in Afdeling 4.1.1 rond de aanvraag van beschikkingen. De belangrijkste bepaling is de volgende:
De in lid 2 van artikel 16 gevraagde gegevens zijn noodzakelijk om de aanvraag te beoordelen. De punten a, b, e en f spreken voor zich. Inzicht in de contributies, bijdragen, tarieven en toegangsprijzen (punt c) is van belang, omdat subsidies per definitie worden gegeven om producten toegankelijk te maken voor bepaalde doelgroepen. Zie in dit verband tevens artikel 22, lid 1 en onder d.
Voor de beoordeling van een subsidieaanvraag moeten burgemeester en wethouders weten of ook andere overheden voor dezelfde producten een aanvraag in behandeling hebben. Punt d vraagt hiernaar. Dit punt is overgenomen uit de Awb, artikel 4:65 (facultatieve bepaling).
Niet in de opsomming is opgenomen de jaarrekening over het voorgaande boekjaar. Dat is niet nodig, nu in artikel 18 is opgenomen dat de begroting ook een vergelijking geeft met onder andere de gerealiseerde inkomsten en uitgaven van het jaar, voorafgaand aan het lopende boekjaar.
De informatie die wordt gevraagd in het derde lid, is van belang voor de beoordeling van de aanvrager zelf. Met name kan hiermee inzicht worden verkregen in het voldoen aan de artikelen 9, 10 en 11. Ook is het van belang naar de doelstelling van de organisatie te kijken. Deze behoeft niet parallel te lopen met gemeentelijke (beleids)doelstellingen. De doelstelling van de organisatie moet het natuurlijk wel mogelijk maken dat de offrerende organisatie het aangeboden product tot stand brengt en mag het bereiken van het resultaat, zoals de gemeente dat met het product beoogt, niet in de weg staan.
De leden 4 en 5 behoeven geen toelichting.
Dit artikel is geïnspireerd op het facultatieve artikel 4:62 uit de Awb. Inzicht in de geplande productie is nodig om een aanvraag af te wegen tegen het vastgestelde beleid als bedoeld in artikel 5, lid 1. Het zal hierbij duidelijk zijn dat de eisen aan die aan een activiteitenplan worden gesteld in het kader van een productsubsidie hoger zijn dan bij een waarderingssubsidie, waarbij subsidiëring plaatsvindt om uiting te geven aan de waardering voor het bestaan van een instelling, zonder haar activiteiten/producten naar aard en inhoud te willen beïnvloeden.
Dit artikel is nagenoeg gelijk aan de facultatieve bepaling 4:63 in de Awb.
Het spreekt voor zich dat een beslissing nodig is vóór de periode, waarin de producten moeten worden geleverd. Burgemeester en wethouders moeten een redelijke termijn hebben om een aanvraag te kunnen beoordelen. Als een aanvraag korter dan dertien weken voor de periode, waarop de aanvraag betrekking heeft, is ingediend, wordt de beslistermijn op dertien weken gesteld.
Als startpunt voor de termijnen wordt uitgegaan van het moment waarop de volledige gegevens rond de aanvraag zijn ontvangen. Hierbij is artikel 4:4 uit Afdeling 4.1.1 (aanvraag van beschikkingen) van de Awb van belang:
Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen.
Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden in een vreemde taal is gesteld en een vertaling daarvan voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een vertaling aan te vullen.
Indien de aanvraag of een van de daarbij behorende gegevens of bescheiden omvangrijk of ingewikkeld is en een samenvatting voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking noodzakelijk is, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag met een samenvatting aan te vullen.
Paragraaf 2.2 Subsidieverlening
Het eerste lid van artikel 20 is een nadere invulling van artikel 4:29 van de Awb. Hierdoor wordt vastgelegd dat het regeling is, dat aan een subsidievaststelling een subsidieverlening voorafgaat. Uit het eerste lid volgt dat subsidieverlening achteraf niet mogelijk is.
Artikel 4:29 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald kan voorafgaand aan een subsidievaststelling een beschikking omtrent subsidieverlening worden gegeven, indien een aanvraag daartoe is ingediend voor de afloop van de activiteit of het tijdvak waarvoor de subsidie wordt gevraagd.
Hoe gaat de subsidieverlening nu in zijn werk?
Burgemeester en wethouders zullen allereerst toetsen of het in de subsidieaanvraag aangeboden product (de “offerte”) helpt de gemeentelijke beleidsdoelstellingen te bereiken. De vertaling van beleidsdoelstellingen naar daarvoor noodzakelijke producten vindt plaats in de subsidienota (zie artikel 5). Daarom zal de eerste toetsing daaraan kunnen plaatsvinden. Als uit deze toetsing blijkt dat de gemeente is geïnteresseerd in de offerte, kan zonodig budgetoverleg plaatsvinden. In dat overleg kan de offerte worden toegelicht en kan worden bezien of de offerte zowel inhoudelijk als qua gevraagde financiële middelen aanvaardbaar is. Hierbij zal een relatie kunnen worden gelegd met de wensen en behoeften, zoals deze door de betreffende bevolkingsgroep is geuit. Ten aanzien van de inhoud van de aanbieding zal worden gelet op de kwantitatieve en op de kwalitatieve aspecten. Voorts is het van belang dat de instelling rekening moet kunnen houden met onderzoeksactiviteiten en productontwikkeling. Bij de beoordeling kan de gemeente inhoudelijke en financiële kengetallen gebruiken. Omdat naar maatwerk wordt gestreefd kunnen deze kengetallen echter geen keurslijf vormen. Het moet mogelijk zijn dat hiervan gemotiveerd wordt afgeweken en dat er dus andere afspraken worden gemaakt. Het overleg heeft dan ook het karakter van onderhandelingen tussen twee partijen. Na het overleg kan besluitvorming plaatsvinden. Indien voor dezelfde producten meerdere offertes zijn gedaan, is onderlinge afweging van offertes van belang.
Welke critria worden nu gehanteerd bij het beoordelen van offertes? Algemeen criterium zal zijn dat de offrerende organisatie voldoet aan de eisen, welke deze verordening stelt aan organisaties waar de gemeente zaken mee wil doen (zie de artikelen 9 t/m 11). Verdere criteria zijn niet exact aan te geven. Te denken valt hierbij aan beoordeling van prijs/kwaliteitverhouding en van de inschatting van de mogelijkheden (met name aan de hand van tot dan toegeleverde prestaties en de graad van personele deskundigheid) van de offrerende organisatie. Ook is de vraag aan de orde of er nog andere aanbieders zijn, of de gemeente niet al zaken doet met een andere organisatie en of laatstgenoemde relatie al of niet tot tevredenheid stemt. Het gaat kortom om afwegingen, die ook in ieder huishouden worden gemaakt bij de beslissing tot aanschaffing van goederen of diensten.
Het spreekt voor zich dat de gemeente niet de gehele financiële ruimte vastlegt. Binnen de beschikbare middelen moet speelruimte beschikbaar blijven voor onverwachte ontwikkelingen of het tussentijds bijstellen van het beleid.
Subsidies zijn een aanvullend middel om de producten aan de bevolking te kunnen leveren. In theorie kan voor ieder product een kostendekkend tarief aan de gebruiker worden berekend. Een aantal producten zal dan geen aftrek meer vinden, terwijl andere producten niet meer voor de doelgroep bereikbaar zijn. Om dit te voorkomen subsidieert de gemeente. Het is in dat geval niet meer dan billijk dat de gemeente ook bepaalt welke eigen bijdrage of contributie of welk tarief wel in rekening mag of moet worden gebracht.
Afhankelijk van de subsidiesoort en het per beleidstaak vastgelegde beleid kunnen burgemeester en wethouders voor meerdere jaren afspraken met instellingen maken over de te leveren producten. Dit heeft voordelen:
Meerjarige subsidieverlening vindt alleen plaats bij productsubsidies. In het algemeen gaat dit gepaard met het afsluiten van een uitvoeringsovereenkomst
Het hier beschreven systeem is vastgelegd in de leden 2 en 3 van artikel 20. Lid 2 is daarbij een uitwerking van artikel 4:32 van de awb.
In het derde lid wordt indexering vastgelegd voor de jaren die volgen na het eerste jaar, maar binnen de periode van subsidieverlening vallen. In de verordening wordt geen algemene indexering voorgeschreven omdat de situatie per instelling en product kan verschillen al naar gelang de benodigde inzet om de producten te leveren. De kostenontwikkeling kan immers per uitgavencategorie (personeel, huisvesting en de overige uitgaven) verschillen. Door de gekozen formulering kan maatwerk worden geleverd. Het is daarbij mogelijk dat burgemeester en wethouders een algemene gedragslijn vaststellen, waarop uitzonderingen mogelijk zijn.
In het vierde lid van artikel 20 krijgen burgemeester en wethouders de bevoegdheid een uitvoeringsobereenkomst te sluiten, zoals bedoeld in artikel 4:36 van de awb.
In een tweetal situaties kan het voorkomen dat behoefte bestaat aan een privaatrechtelijke overeenkomst ter uitvoering van de subsidiebeschikking:
Bij subsidies in de vorm van kredieten of garanties bevat de subsidieverlening naar inhoud elementen, die goed bij overeenkomst zijn te regelen. Te denken valt aan de verplichting tot betaling van rente en aflossing. Door de rechtsfiguur van de overeenkomst te kiezen kan ook de subsidieontvanger zich verplichten en kan de verplichting worden afgedwongen. In dit geval kunnen burgemeester en wethouders een beschikking afgeven, waarin is opgenomen dat de subsidieontvanger moet meewerken aan de totstandkoming van een overeenkomst van geldlening of borgtocht.
Een beschikking verplicht de ontvanger niet tot het verrichten van de gesubsidieerde activiteit of het leveren van de gesubsidieerde producten. Zij geeft alleen aan dat als de beschreven producten zijn geleverd in de beschikking aangegeven kwantiteit en kwaliteit, recht ontstaat op de toegezegde middelen. Voor de gemeente zal dit in een aantal gevallen te vrijblijvend zijn. De gemeente wil bij essentieel geachte voorzieningen de garantie dat de gevraagde producten ook daadwerkelijk worden geleverd. Het kan dan nuttig zijn dat een overeenkomst wordt gesloten waarbij de ontvanger van een subsidie zich verplicht de producten te leveren. De gemeente kan dan zonodig in rechte nakoming van die verplichting vorderen. Het zal duidelijk zijn dat deze situatie zich niet veel zal voordoen.
Op de subsidieverlening is daarnaast een aantal dwingende artikelen van de Awb van toepassing. Deze artikelen zijn op alle subsidieverleningen van toepassing en zijn niet in de verordening worden opgenomen.
Artikel 4:32 Een subsidie in de vorm van een periodieke aanspraak op financiële middelen wordt verleend voor een bepaald tijdvak, dat in de beschikking tot subsidieverlening wordt vermeld.
Bij budgettering liggen de risico´s bij de budgetontvanger. Hij zal immers tegenvallers zelf moeten opvangen. Daar staat tegenover dat meevallers niet behoeven te worden ingeleverd en naar eigen goeddunken kunnen worden aangewend. Budgettering is dan ook alleen mogelijk als meevallers mogen worden behouden om risico´s op te vangen. Daarom zal een egalisatiereserve mogelijk en nodig zijn.
In de verordening zijn geen directe beperkingen opgenomen ten aanzien van de hoogte van de egalisatiereserve gedurende de looptijd van een meerjarige subsidieperiode. Daar zijn de volgende redenen voor:
Wel is het mogelijk dat de gemeente bij het beoordelen van een subsidie aanvraag voor een nieuwe periode rekening houdt met het verloop van de uitgaven in de vorige periode en met de mogelijkheden van de instelling zelf de kosten geheel of gedeeltelijk te kunnen dragen. Zie hiervoor ook artikel 22, lid 1 en onder d.
Artikel 22 Weigeringsgronden subsidie
De weigeringsgronden zijn opgenomen in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb. Het betreft hier dwingend recht, waar niet van mag worden afgewezen. Artikel 4:25 Awb betreft de situatie, dat door de subsidieverstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden. De in artikel 4:35 Awb gegeven weigeringsgronden mogen worden aangevuld. De invulling van artikel 22 is limitatief.
In artikel 22, lid 1 en onder d is opgenomen dat subsidie wordt geweigerd, als kan worden aangenomen dat de aanvrager ook zonder subsidieverstrekking over voldoende gelden, hetzij uit eigen middelen, hetzij uit middelen van derden, kan beschikken om de kosten van de producten te dekken. Hierbij draait het bijvoorbeeld om de vraag hoeveel vermogen een instelling mag hebben alvorens dit consequenties heeft voor de subsidieverstrekking. Om duidelijkheid hierover te verschaffen stellen burgemeester en wethouders nadere richtlijnen hieromtrent vast.
2.Een subsidie wordt geweigerd voor zover door verstrekking van de subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.
Artikel 23 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Dit artikel behoeft geen verder toelichting.
Paragraaf 2.3 Subsidievaststelling
Artikel 24 Subsidievaststelling
In dit artikel wordt een termijn gesteld aan de indiening van een aanvraag tot het vaststellen van de subsidie. Ook de gemeente is daarop aan een afdoeningstermijn gebonden. Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij de gemeente voor de subsidievaststelling afhankelijk is van derden. Een voorbeeld is de situatie, waarin de gemeente niet meer is dan een doorgeefluik van Europese subsidies. In de toelichting op artikel 2 is reeds aangegeven, dat in dergelijke situaties een aparte, op de situatie toegesneden, verordening aanbeveling verdient. Het principe is dat de vaststelling (voorheen dikwijls afrekening genoemd) geschiedt na afloop van de subsidieperiode. Bij meerjarige subsidies zal ieder jaar vaststelling over het verstreken jaar plaatsvinden. Dit laatste is als een uitwerking van artikel 4:44, lid 1 onder b, opgenomen in het eerste lid van artikel 24.
De Awb kent een aantal dwingende bepalingen omtrent de subsidievaststelling:
Artikel 4:42 De beschikking tot subsidievaststelling stelt het bedrag van de subsidie vast en geeft aanspraak op betaling van het vastgestelde bedrag overeenkomstig afdeling 4.2.7.
1.Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in, tenzij:
AFDELING 4.2.7. BETALING EN TERUGVORDERING
Indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, kan het subsidiebedrag in gedeelten worden betaald, mits bij de subsidieverlening, of indien geen beschikking tot subsidieverlening is gegeven, bij de subsidievaststelling, is bepaald hoe de gedeelten worden berekend en op welke tijdstippen zij worden betaald.
Artikel 4:56 De verplichting tot betaling van een subsidiebedrag of een voorschot wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het bestuursorgaan aan de subsidie-ontvanger schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om toepassing te geven aan artikel 4:48 of 4:49, tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Artikel 4:57 Onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en voorschotten kunnen worden teruggevorderd voor zover na de dag waarop de subsidie is vastgesteld, dan wel de handeling als bedoeld in artikel 4:49, eerste lid, onderdeel c, heeft plaatsgevonden, nog geen vijf jaren zijn verstreken.
De basis voor de vaststelling is het gegeven of het afgesproken product is geleverd. Een kleiner productenpakket zal leiden tot een lager budget. Meer producten zullen niet kunnen leiden tot verhoging van het budget. Indien tenminste de begrote producten zijn geleverd wordt de subsidie vastgesteld op het vooraf verleende budget. In het geval dat de geplande producten niet of in mindere omvang zijn geleverd zal de subsidie evenredig worden aangepast. Indien de instelling andere producten tot stand heeft gebracht dan in de subsidieverlening is vastgelegd, worden deze bij de afrekening buiten beschouwing gelaten. Het gaat dan immers niet om de gevraagde producten.
Ook als de producten zijn geleverd die bij de subsidieverlening zijn vastgelegd, is het onder bepaalde omstandigheden mogelijk dat de subsidie lager wordt vastgesteld. Artikel 4:46 Awb geeft dat als volgt aan:
De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
3.Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen.
In een aantal gevallen is ambtshalve vaststelling mogelijk volgens artikel 4:47 Awb:
Artikel 4:47 Het bestuursorgaan kan de subsidie geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien:
Artikel 25 Gegevens bij de aanvraag tot subsidievaststelling
Artikel 25 geeft aanvullende eisen op artikel 4:45 van de Awb.
Artikel 26 Tussentijdse rapportages
Er kunnen zich situaties voordoen waarin het voor de gemeente belangrijk is tussentijds op de hoogte te worden gesteld van de voortgang van de werkzaamheden en van de financiële gang van zaken. Hiermee kan tijdig worden ingespeeld op de ontwikkelingen. Het kan ook van belang zijn voor tussentijdse rapportages aan de raad over de stand van zaken in de gehele gemeentelijke huishouding (maraps en beraps).
Met name bij exploitatiesubsidies, waarbij de financiële risico´s voor de gemeente hoger zijn dan bij productsubsidies, is het voor de gemeente belangrijk op de hoogte te zijn van financiële ontwikkelingen binnen de gesubsidieerde instelling.
Paragraaf 2.4 Intrekking en wijziging
Artikel 27 Tussentijdse intrekking of wijziging subsidieverlening
Het is mogelijk verleende, maar nog niet vastgestelde subsidies in te trekken of te wijzigen. Daartoe moet de facultatieve bepaling 4:48 uit de Awb van toepassing worden verklaard. De meeste gevallen in artikel 4:48 van de Awb kunnen worden beschouwd als “straf” voor de subsidieontvanger. Daar kan worden volstaan met intrekking of wijziging.
Anders ligt het bij intrekking of wijziging op grond van het feit dat er onvoldoende middelen beschikbaar zijn gesteld. Dan zal de gemeente ook moeten aangeven wat de gevolgen zijn van een subsidievermindering voor de omvang en/of kwaliteit van de productie.
Artikel 28 Intrekking of wijziging subsidievaststelling
De Awb biedt ook de mogelijkheid een subsidie alsnog te wijzigen of in te trekken als de subsidievaststelling al heeft plaatsgevonden. De mogelijkheden zijn beperkt en er worden strenge eisen gesteld. Meestal gaat het omstandigheden, die de subsidieontvanger zelf heeft of had kunnen beïnvloeden. Daarom geeft artikel 27 van de verordening de mogelijkheid in deze gevallen een kortingspercentage als “straf” op te leggen.
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd indien vijf jaren zijn verstreken sedert de dag waarop zij is bekendgemaakt dan wel, in het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, sedert de dag waarop de handeling in strijd met de verplichting is verricht of de dag waarop aan de verplichting had moeten zijn voldaan.
De Awb kent nog de artikelen 4:50 en 4:51, die het bestuursorgaan rechtstreekse bevoegdheid geven. Het is dwingend recht.
Artikel 4:50 heeft net als artikel 4:48 betrekking op de situatie, dat het bestuursorgaan de subsidie na de subsidieverlening, maar voor de subsidievaststelling wil wijzigen of intrekken. Belangrijk verschil met artikel 4:48 is echter, dat het bij artikel 4:50 gaat om situaties, waarbij de subsidieontvanger geen verwijten kunnen worden gemaakt. Omdat in deze gevallen de subsidieontvanger geen blaam treft, is wettelijk de verplichting opgenomen dat eventuele schade wordt vergoed. Ook geeft de Awb aan dat een redelijke termijn in acht moet worden genomen voor de intrekking of wijziging.
Het spreekt voor zich dat niet alleen de eventuele schade moet worden vergoed, maar dat bij een wijziging tevens moet worden aangegeven wat de gevolgen moeten zijn voor de bij de oorspronkelijke subsidieverlening aangegeven productie.
Ook artikel 4:51 Awb is essentieel. Hier wordt een redelijke termijn voorgeschreven; in de gevallen waarin de subsidie wordt geweigerd nadat voor dezelfde producten al drie of meer jaren subsidie is verstrekt. Als die redelijke termijn nog niet is verstreken, wordt de subsidiëring voortgezet gedurende de redelijke termijn. Daarbij kan de gemeente zich niet beroepen op mogelijke overschrijding van het subsidieplafond (artikel 4:25).
Indien aan een subsidieontvanger voor drie of meer achtereenvolgende jaren subsidie is verstrekt voor dezelfde of in hoofdzaak dezelfde voortdurende activiteiten, geschiedt gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie voor een daarop aansluitend tijdvak op de grond, dat veranderde omstandigheden of gewijzigde inzichten zich tegen voortzetting of ongewijzigde voortzetting van de subsidie verzetten, slechts met inachtneming van een redelijke termijn.
Voor zover aan het einde van het tijdvak waarvoor subsidie is verleend sedert de bekendmaking van het voornemen tot weigering voor een daarop aansluitend tijdvak nog geen redelijke termijn is verstreken, wordt de subsidie voor het resterende deel van die termijn verleend, zo nodig in afwijking van artikel 4:25, tweede lid.
Paragraaf 2.5 Exploitatiesubsidies
Artikel 29 Exploitatiesubsidies
Omdat deze subsidiemethode zich sterk richt op sturing op basis van input, waarbij het financieel risico bij de gemeente ligt, kan een exploitatiesubsidie slechts voor een periode van één jaar worden toegekend. Dit wil overigens niet zeggen dat een exploitatiesubsidie geen structureel karakter kan hebben. Er zal echter wel jaarlijks aan de gemeente goedkeuring van de nieuwe begroting gevraagd moeten worden. Het financiële risico voor de gemeente legitimeert dit. De financiële zekerheid voor de instelling wordt gewaarborgd door artikel 4:51 van de Awb.
De extra verplichting die is opgenomen is het tweede lid komt eveneens voort uit het financiële risico voor de gemeente.
Paragraaf 2.6 Waarderingssubsidies
Artikel 30 Waarderingssubsidies
Als er geen behoefte is aan sturing van de output van een instelling heeft het geen zin het in de verordening omschreven subsidiesysteem toe te passen. Dat is ook niet het geval als de gemeente middelen beschikbaar wil stellen uit waardering voor een organisatie of voor het instandhouden van een organisatie zelf. In deze gevallen kan beter een waarderingssubsidie of donatie worden gegeven. Hierbij is de inhoudelijke afweging eenvoudiger en zijn de administratieve handelingen voor zowel de gemeente als de instelling beperkter.
Bij een waarderingssubsidie wordt geen directe tegenprestatie gevraagd en er worden geen voorwaarden aan verbonden. Het gaat in feite om een gift, waarbij de gemeente blijk geeft van haar waardering voor de activiteiten die de ontvanger ontplooit. Om deze activiteiten op hun juiste waarde te schatten wordt jaarlijks op grond van een aantal criteria de hoogte van de subsidie vastgesteld. De waarderingssubsidie kan derhalve een structureel karakter hebben. Ook hier geldt dat de financiële zekerheid voor de instelling wordt gewaarborgd door artikel 4:51 van de Awb.
Bij waarderingssubsidies vindt geen verantwoording en afrekening plaats. Wel is het mogelijk een volgend verzoek om een waarderingssubsidie van een instelling te weigeren als uit de overgelegde gegevens blijkt dat de instelling de middelen in een voorafgaande periode niet nodig bleek te hebben of activiteiten heeft verricht, welke een andere inhoud hebben dan was aangegeven bij het subsidieverzoek voor die periode.
Bij het al dan niet verstrekken van een waarderingssubsidie bestaat een grote beleidsvrijheid. Waarderingssubsidies zijn mogelijk doordat de Awb in artikel 4:29 (zie de toelichting bij artikel 20) de mogelijkheid openlaat om bij wettelijk voorschrift te bepalen dat geen subsidieverlening plaatsvindt voor subsidievaststelling.
Paragraaf 2.7 incidentele subsidies
Artikel 31 Incidentele subsidies
Incidentele subsidies zijn voornamelijk bedoeld voor nieuwe activiteiten en kennen een eenmalige karakter. Daarom geeft artikel 29 aan dat een aantal bepalingen uit de verordening niet van toepassing is op incidentele subsidies.
Artikel 32 Investeringssubsidies
Met investeringssubsidies wordt beoogt om plaatselijke instellingen de mogelijkheid te bieden om ten behoeve van hun activiteiten investeringen te doen in accommodaties. De kaders voor deze subsidievorm zijn vastgelegd in het accommodatiebeleid.
HOOFDSTUK 3 ONTBINDING, FUSIE EN BEËINDIGING VAN ACTVITEITEN
Artikel 33 Ontbinding, fusie, staken van activiteiten
De leden 1 en 2 van dit artikel behoeven geen toelichting. Subsidie is in principe een aanvullend middel voor een instelling om producten te kunnen leveren. Indien bij liquidatie blijkt dat er een batig saldo is, terwijl de instelling een of meer jaren subsidie heeft ontvangen, is subsidiëring dus niet of niet geheel nodig geweest.
Het is dan ook redelijk dat de gemeente in een dergelijk geval het liquidatiesaldo kan opeisen tot maximaal het bedrag dat aan subsidies is ontvangen. Indien dan nog een saldo overblijft, heeft de instelling dat op een andere wijze verkregen en komt het meerdere de gemeente niet toe.
In bijzondere situaties kunnen vermogensbestanddelen niet langer dienen om het doel te verwezenlijken, waarvoor subsidie is verleend. In de Awb is een facultatieve bepaling opgenomen (artikel 4:41) inzake vergoeding van vermogensvorming. De mogelijkheden zijn gelimiteerd. In artikel 34 is deze bepaling van toepassing verklaard.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN
Met deze bepaling krijgen burgemeester en wethouders de mogelijkheid om af te wijken van de verordening. Van deze mogelijkheid moet spaarzaam gebruik worden gemaakt. Er moet sprake zijn van een zo bijzonder geval, dat er bij het opstellen van de verordening geen rekening mee is gehouden omdat het niet voorzienbaar was. Bovendien moet sprake zijn van een apert onredelijk besluit bij het strikt toepassen van de verordening.
Artikel 36 Uitleg van de verordening
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet of onduidelijkheid is, treffen burgemeester en wethouders de nodige voorzieningen en/of nemen zij de nodige beslissingen, een en ander mede in overleg met de betrokken instelling.
Artikel 37 Overgangsbepalingen
Als de raad nog geen beleidsnota heeft vastgesteld als bedoeld in artikel 5, danwel een bepaalde beleidstaak hierin (nog) niet hebben opgenomen, kunnen burgemeester en wethouders ook niet voor uitvoering zorgdragen. Subsidieaanvragen kunnen dan ook niet in het kader van het uitvoeren van vastgesteld beleid worden afgehandeld. De bevoegdheid tot het beslissen op subsidieaanvragen zal dan bij de raad moeten blijven liggen. Artikel 37, eerste lid, regelt dit.
Het tweede en derde lid behoeven geen toelichting.