Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Zaanstad

Nota bodembeheer Zaanstad 2020-2030

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieZaanstad
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNota bodembeheer Zaanstad 2020-2030
CiteertitelNota bodembeheer Zaanstad 2020-2030
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Besluit bodemkwaliteit
  2. Regeling bodemkwaliteit
Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

23-07-2020Nieuwe regeling

02-07-2020

gmb-2020-188438

2020/9413

Tekst van de regeling

Intitulé

Nota bodembeheer Zaanstad 2020-2030

Samenvatting

 

 

In deze Nota is beschreven welke regels en voorwaarden gelden voor het binnen de gemeente Zaanstad toepassen van schone en licht verontreinigde grond en baggerspecie als bodem. Met het vaststellen van deze Nota bodembeheer komt de eerder vastgestelde, Nota bodembeheer Zaanstad 2013-2017, februari 2013, te vervallen.

 

De Nota is gericht op het faciliteren van verantwoord grondverzet, om zoveel mogelijk grond binnen de regio te hergebruiken met als uitgangspunt dat de lokale bodemkwaliteit niet verslechtert en het 'standstill-principe' wordt gehandhaafd.

 

In de keten van bodembeheer zijn drie onderdelen te onderscheiden: preventie, beheren en saneren. Per onderdeel worden de verschillend thema’s behandeld.

 

Preventie

Bij het onderdeel preventie worden de thema’s van de diffuse loodverontreinigingen en het toepassen van grond op locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omgeving behandeld.

 

Diffuse loodverontreinigingen

Om blootstelling van lood aan kinderen zoveel mogelijk te beperken mag een toe te passen partij grond in een gebied met de functie Wonen, maximaal 100 mg/kg d.s. aan lood bevatten.

 

Toepassen van grond op locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omgeving

Op locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omringende zone moet een schonere kwaliteit grond worden toegepast dan in de omringende zone. Hierbij valt te denken aan onder andere moestuinen (schone grond) in de zone wonen of een woning (kwaliteit wonen) of speeltuin (schone grond) op een bedrijfsterrein (functie Industrie).

 

Beheren

Bij het onderdeel beheren worden de thema’s van grootschalige bodemtoepassingen, toepassen grond in het veengebied, wegbermen, hergebruik van bagger, tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden bij kabels en leidingen en de thema’s chloride en asbest behandeld.

 

Grootschalige bodemtoepassingen

Normaal gesproken geldt dat een toe te passen partij grond een overeenkomstige of van een betere milieu hygiënische kwaliteit dient te zijn conform de toepassingskaart. In het geval van Grootschalige Bodemtoepassingen (GBT) kan hier echter van worden afgeweken. Het aanleggen van (spoor)wegen, dijken, geluidswallen of grootschalige afdeklagen kan binnen het algemeen geldende (generieke of gebiedsspecifieke) kader leiden tot uitvoeringsproblemen. Hierbij kan worden gedacht aan het gebruik van (licht) verontreinigde grond op een schonere bodem. Of aan een gemeentegrensoverschrijdend project (bijvoorbeeld de aanleg van een weg), zodat er binnen de projectgrenzen sprake kan zijn van meerdere toepassingseisen voor dezelfde toepassing. Om uitvoeringsproblemen te voorkomen is binnen het Bbk een apart toetsingskader opgenomen voor GBT.

 

Toepassen grond in het veenweidegebied

Het toepassen van grond in het veenweidegebied mag niet leiden tot extra bodemdaling of het inbrengen van gebiedsvreemde ecologie. Daarom is aan het toepassen van grond in deze gebieden als voorwaarde gesteld dat de laagdikte minimaal 0,2 meter, en de percentages lutum en organische stof minimaal 30% resp. 15% moeten bedragen. Daarnaast is een omgevingsvergunning nodig voor het toepassen van grond in veenweidegebied.

 

Wegbermen

Gezien de verwachting dat het verkeer op doorgaande wegen de bermen verontreinigd heeft, biedt het beleid de mogelijkheid klasse industriegrond toe te passen in de bermen van grote doorgaande wegen en in de grond onder deze wegen.

 

Hergebruik van bagger

Vooruitlopend op nieuwe regels voor het verspreiden van bagger (Omgevingswet), wordt een maximale afstand gesteld aan het op deze wijze toepassen van bagger, namelijk 10 kilometer. Gekeurde gerijpte Baggerspecie, met kwaliteit Industrie, van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) kan worden toegepast voor kades, wegen en bermen in beheer van HHNK. De voorwaarde is dat dit enkel gerijpte baggerspecie betreft.

 

Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden bij kabels en leidingen

Voor graafwerkzaamheden bij kabels en leidingen in zones 1, 2 en 4 hoeft de boven- en ondergrond (tot 1,5 m-mv.) niet gescheiden te worden ontgraven en teruggeplaatst. Gezien de overeenkomstige milieuhygiënische kwaliteit en handelingen uit het verleden.

 

Asbest

In grond die wordt toegepast in tuinen, plantsoenen, recreatie- en natuurgebieden, locaties met een gevoeliger functie mag, in aanvulling op de landelijke kwaliteitseisen, zintuiglijk geen asbest waarneembaar zijn.

 

Chloride

In grond die mag worden toegepast binnen het beheergebied van de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Zaanstad zijn maximale concentraties voor chloride opgesteld.

 

Saneren

Bij het onderdeel saneren (in het kader van de Wet bodembescherming) worden de thema’s kleinschalig grondverzet, ecologische risico’s binnen natuur zones, terugsaneerwaarde leeflaag, transport verontreinigde grond of baggerspecie, onverwachte situaties, veiligheidsmaatregelen, handhaving en toezicht behandeld. Hieronder een korte samenvatting van de beleidsregels.

 

Kleinschalig grondverzet

Voor kleinschalige werken in sterk verontreinigde grond (minder dan 10 m3) hoeft geen BUS-melding te worden gedaan. Onder voorwaarden kan gebruik worden gemaakt van de regeling kleinschalig grondverzet.

 

Ecologische risico’s binnen stedelijk gebied

Bodemverontreinigingen die worden aangetroffen in stedelijk gebied, hoeven niet getoetst te worden op onaanvaardbare risico’s voor het ecosysteem, met uitzondering van aangewezen natuurzones uit het Groen- en waterplan.

 

Terugsaneerwaarde leeflaag

Gevallen van bodemverontreiniging ontstaan vóór 1 januari 1987 mogen functiegericht worden gesaneerd. Het uitgangspunt hierbij is dat de verontreinigingen worden verwijderd tot de 80-percentielwaarde (P80) van de zone en minimaal tot onder de Interventiewaarde. Voor lood geldt dat de kwaliteit van deze grond moet voldoen aan de bodemfunctie van de zone en binnen een zone wonen maximaal 100 mg/kg lood mag bevatten. Grond die wordt toegepast op een diepte > 2 m-mv, moet voldoen aan de achtergrondwaarde (AW2000).

 

Inhoudsopgave

 

1Inleiding

1.1 Algemeen

1.2 Relatie met de bodemkwaliteitskaart

1.3 Bodem kwaliteitsvisie / ambitie

1.4 Invloed inwerkingtreding Omgevingswet op de Nota bodembeheer

1.5 Beheergebied en reikwijdte

1.6 Vaststelling en geldigheidsduur Nota bodembeheer en wijzigingen bodemkwaliteitskaart

1.7 Aansprakelijkheidsclausule

1.8 Leeswijzer

2Preventie

2.1 Algemeen

2.2 Diffuse Loodverontreinigingen

2.3 Toepassen van grond op locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omgeving

3Beheren

3.1 Algemeen

3.2 Grootschalige bodemtoepassingen

3.3 Toepassen van grond in het veenweidegebied

3.4 Wegbermen

3.5 Hergebruik van bagger

3.6 Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden bij kabels en leidingen

3.7 Asbest in de bodem

3.8 Chloride

3.9 Onverwachte situaties

4Saneren

4.1 Algemeen

4.2 Kleinschalig grondverzet

4.3 Ecologische risico’s binnenstedelijk gebied

4.4 Terugsaneerwaarden en kwaliteit leeflaag

4.5 Handhaving en toezicht

5Bewijsmiddelen en meldingen

5.1 Algemeen

5.2 Bodemkwaliteitskaart

5.3 Melden

 

Bijlage 1 Kaartbijlagen

Ontgravingskaarten

Bodemfunctiekaart

Generieke toepassingskaart

 

Bijlage 2 Wettelijk kader

1.1 Het Besluit bodemkwaliteit

1.2 Tijdelijke uitname

1.3 Functionele en nuttige toepassing

1.4 Toepassingskaders

 

Bijlage 3 Regeling Kleinschalig grondverzet in verontreinigde bodem

 

Bijlage 4 Begrippenlijst

 

1 Inleiding

 

 

1.1 Algemeen

Voor u ligt de Nota bodembeheer van de gemeente Zaanstad. De gemeente Zaanstad is bevoegd gezag Wet bodembescherming (Wbb) en Besluit bodemkwaliteit (Bbk) voor haar grondgebied. In deze Nota is beschreven welke regels en voorwaarden gelden voor het binnen de gemeente Zaanstad toepassen van schone en licht verontreinigde grond en baggerspecie als bodem. Parallel aan het opstellen van deze Nota bodembeheer liep een traject om een nieuwe bodemkwaliteitskaart op te stellen. Kaarten uit deze bodemkwaliteitskaart zijn aan deze Nota toegevoegd.

 

In principe volgt de gemeente met haar bodembeleid het landelijk geldende, generieke kader van het Bbk. Met het vaststellen van deze Nota bodembeheer komt het eerder vastgestelde, Nota bodembeheer Zaanstad 2013-2017, februari 2013, te vervallen. Zie bijlage 2 Voor het wettelijk kader van het Bbk.

 

De Nota bodembeheer is op een aantal onderwerpen geactualiseerd, dan wel uitgebreid. Voor een aantal situaties heeft de gemeente gebiedsspecifieke spelregels opgesteld. Deze situaties en spelregels zijn nader toegelicht in de verschillende hoofdstukken van deze Nota.

 

In deze Nota is tevens beschreven wanneer gebruik mag worden gemaakt van de bodemkwaliteitskaart (als bedoeld in artikel 47, onder a, of artikel 57, tweede lid van het Bbk) als bewijsmiddel voor het aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit (paragraaf 4.3.5 van de Regeling bodemkwaliteit) van een toe te passen partij grond en/of de ontvangende bodem.

 

1.2 Relatie met de bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart en de Nota bodembeheer vormen samen de basis voor het grondverzet van de gemeente Zaanstad. De bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel voor het aantonen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een partij vrijkomende grond worden gebruikt als er aan de juiste voorwaarden wordt voldaan. De Nota bodembeheer vormt het vastgesteld beleidskader voor gemeentelijke organisatieonderdelen, adviesbureaus, inwoners, aannemers en andere bodemintermediairs.

 

1.3 Bodem kwaliteitsvisie / ambitie

De gemeente Zaanstad wil op termijn een duurzaam geschikte bodemkwaliteit realiseren, zodanig dat uiteindelijk overal in de gemeente de bodemkwaliteit is afgestemd op de functie die er op is gevestigd.

 

Artikel 44 van het Bbk geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente; het zogenaamde gebiedsspecifiek beleid. Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten van stoffen in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Een lokale maximale waarde is afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de bodemfunctie gerichte norm beschermend werken waar dat nodig is, zoals in het geval van gevoeligere functies binnen een zone. Tevens kan maar ook verruimend werken waar dat verantwoord is, bijvoorbeeld wanneer een agrarisch perceel in gebruik genomen wordt als industrieterrein. Hierbij geldt dat voor de gehele gemeente standstill (geen verslechtering) of verbetering van de bodemkwaliteit wordt nagestreefd.

 

1.4 Invloed inwerkingtreding Omgevingswet op de Nota bodembeheer

Een Nota bodembeheer is conform artikel 53 uit de Bbk tien jaar geldig. Binnen deze tien jaar, naar verwachting in 2021, gaan de regels over hergebruik van grond en bagger uit het Bbk over naar het stelsel van de Omgevingswet. Bodem neemt een wat aparte plek in binnen dit traject. De opname in de Omgevingswet wordt verwerkt via een zogenaamde Aanvullingswet en het –besluit. Het kader voor de regels in het Aanvullingsbesluit wordt gevormd door de drie pijlers preventie, integrale afweging en beheer historische verontreinigingen uit de Aanvullingswet:

  • Bij preventie gaat het om het voorkómen van nieuwe verontreiniging of aantasting. Dit gebeurt via de zorgplicht en (algemene) regels voor burgers en bedrijven.

  • Bij integrale afweging gaat het om het integraal meenemen van bodemkwaliteit bij besluitvorming over de fysieke leefomgeving in omgevingsvisies en omgevingsplannen.

  • Bij beheer van historische verontreinigingen gaat het om bescherming van de gezondheid en milieu door verstandig om te gaan met resterende bodemverontreinigingen met behulp van algemene regels.

Middels overgangsrecht zal worden geregeld dat bestaande bodemkwaliteitskaarten en Nota Bodembeheer van kracht blijven tot 10 jaar na vaststelling. Wanneer eerder besloten wordt de Nota aan te passen. In dat geval worden de onderwerpen opgenomen in de Omgevingsvisie, het Omgevingsplan en/of het Omgevingsprogramma. Wanneer onder de Omgevingswet omgevingsvisies of -plannen worden opgesteld kunnen de Nota bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart middels een verwijzing opgenomen worden.

 

1.5 Beheergebied en reikwijdte

De gemeente Zaanstad kan besluiten om een bodemkwaliteitskaart van buiten het eigen bodembeheergebied te erkennen. In dat geval kan desbetreffende bodemkwaliteitskaart als milieuhygiënische verklaring dienen, mits geen sprake is van een uitzonderingslocatie.

Bij het in werking treden van deze Nota Bodembeheer erkent de gemeente Zaanstad de bodemkwaliteitskaarten van de gemeenten binnen het beheergebied van de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (OD NZKG) voor zover deze tot dusverre zijn opgesteld conform de Richtlijn voor bodemkwaliteitskaarten en bestuurlijk zijn vastgesteld conform de regels van het Besluit bodemkwaliteit en de Regeling bodemkwaliteit. Dit betreffen de volgende gemeenten:

  • Gemeente Aalsmeer

  • Gemeente Amstelveen

  • Gemeente Amsterdam

  • Gemeente Diemen

  • Gemeente Haarlemmermeer

  • Gemeente Ouder-Amstel

  • Gemeente Uithoorn

 

Nieuwe bodemkwaliteitskaarten worden niet automatisch erkend wanneer een andere gemeente of instantie in het beheergebied OD NZKG een nieuwe bodemkwaliteitskaart conform het Besluit bodemkwaliteit vaststelt. Wel kunnen de Colleges van Burgemeester en Wethouders van de gemeenten Zaanstad besluiten om na beoordeling een nieuwe bodemkwaliteitskaart te erkennen. Hiervoor hoeft geen voorbereidingsprocedure conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht meer te worden gevolgd. Hetzelfde geldt voor een waterbodemkwaliteitskaart die bestuurlijk wordt vastgesteld door het waterschap. Een erkenning van een bodemkwaliteitskaart komt te vervallen zodra de bodemkwaliteitskaart niet meer geldig is in het bodembeheergebied waarvoor die bodemkwaliteitskaart is opgesteld.

 

Buiten de reikwijdte van deze Nota bodembeheer vallen:

  • Hergebruik en toepassingen in oppervlaktewater ( bevoegd gezag is Rijkswaterstaat of het Waterschap);

  • Hergebruik en toepassing van sterk verontreinigde grond en bagger (Hierop is de Wbb van toepassing);

  • Hergebruik en toepassing van bouwstoffen.

  • Voor met PFAS verontreinigde grond geldt de aparte “Beleidsregel PFAS gemeente Zaanstad 2020”. De beleidsregel wordt los van deze Nota vastgesteld, omdat het PFAS beleid aan veranderingen onderhavig is.

 

1.6 Vaststelling en geldigheidsduur Nota bodembeheer en wijzigingen bodemkwaliteitskaart

 

Procedure vaststellen Nota Bodembeheer

Voordat grondverzet volgens de in deze Nota beschreven voorwaarden mag plaatsvinden, moet de Nota door de gemeenteraad van de gemeente Zaanstad worden vastgesteld. Hierbij zijn de regels uit artikel 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Het nemen van het Besluit wordt ter inzage gelegd en het is mogelijk zienswijzen in te dienen over het genomen besluit van de gemeenteraad.

 

Conform artikel 53 van het Besluit bodemkwaliteit is de geldigheidsduur van de Nota bodembeheer maximaal 10 jaar. De actualiteit van de bodemkwaliteitskaart, waar de Nota bodembeheer op is gebaseerd, dient daarentegen periodiek te worden geverifieerd op basis van nieuwe data. Ook in het geval dat er geen wijzigingen in de bodemkwaliteitskaart optreden, moet deze volgens bijlage M van de Regeling bodemkwaliteit na5 jaar opnieuw beleidsmatig worden vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders.

 

Na het actualiseren van de bodemkwaliteitskaart moet worden beoordeeld in hoeverre het wijzigen van de bodemkwaliteit een tussentijdse aanpassing en vaststellen van de Nota noodzakelijk maakt. Bij het in werking treden van de Omgevingswet dient te worden nagegaan of het noodzakelijk is om de Nota bodembeheer te actualiseren en aan te passen aan de Omgevingswet.

Aanpassing van gebiedsspecifiek bodembeleid onder het Bbk, zoals verwoord in deze Nota bodembeheer, moet altijd door de gemeenteraad worden vastgesteld.

 

Vaststellen kleinschalige aanpassingen in de bodemfunctieklassenkaart

De bodemfunctieklassenkaart maakt onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart en is voor een periode van vijf jaar vastgesteld. Binnen deze vijf jaar zullen echter bedrijventerreinen gefaseerd of gedeeltelijk omgevormd worden naar een woongebied of zal binnenstedelijk worden ingebreid en gebruiksfuncties van de bodem veranderen. Hierdoor zal de bodemfunctieklassenkaart moeten worden aangepast, waardoor grond kan blijven worden toegepast die overeenkomt met het gebruik van de bodem. Dit betekent dat een andere kwaliteit grond moet worden toegepast. De veranderingen van de gebruiksfunctie worden via bestemmingsplannen aan het bestuur voorgelegd. het heeft daarom de voorkeur deze kleine wijzigingen in de bodemfunctieklassenkaart niet ook aan het bestuur voor te leggen, maar door het afdelingshoofd vakspecialisten te laten bekrachtigen.

 

1.7 Aansprakelijkheidsclausule

De ontgravingskaarten uit de bodemkwaliteitskaart geven een indicatie van de kwaliteit van de bodem of een partij vrijkomende grond. Een garantie voor de kwaliteit van de bodem of een partij vrijkomende grond kan dan ook niet worden geboden. Een bodemonderzoek of een partijkeuring geeft meer zekerheid over de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem en een partij toe te passen grond dan een bodemkwaliteitskaart. Wanneer een lokaal onderzoek beschikbaar is, kan hiervan gebruik worden gemaakt als bewijsmiddel voor de kwaliteit van de grond. Indien een partijkeuring is uitgevoerd conform protocol dan is dit leidend ten opzichte van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel (zie § 5.2).

 

De eindverantwoordelijkheid voor het toepassen van een partij grond (of baggerspecie) ligt altijd bij de eigenaar of erfpachter van de locatie waar de grond of baggerspecie wordt toegepast. De gemeente Zaanstad kan niet aansprakelijk gesteld worden voor eventuele schade die voortkomt uit onzekerheden van de bodemkwaliteitskaart dan wel het in deze Nota bodembeheer beschreven beleid.

 

1.8Leeswijzer

In de keten van bodembeheer zijn drie onderdelen te onderscheiden: preventie, beheren en saneren. In hoofdstuk 2 wordt voornamelijk gesproken of thema’s gerelateerd aan preventie. Hoofdstuk 3 behandelt beheren en hoofdstuk 4 gaat over saneren. In hoofdstuk 5 wordt afgesloten met de bewijsmiddelen die gebruikt kunnen worden bij het toepassen van partijen grond en baggerspecie.

 

2 Preventie

 

 

2.1 Algemeen

Het landelijk geldende generieke kader van het Bbk vormt de basis voor het Zaanse bodembeleid. Dit generieke kader van het Bbk is nader toegelicht in bijlage 2. Dit landelijk geldende kader is voor een aantal Zaanse situaties echter ongeschikt en daar heeft de gemeente ervoor gekozen om eigen gebiedsspecifiek beleid op te stellen. Waar het generieke beleid borgt dat de bodemkwaliteit op locatieniveau gelijk blijft (‘stand still’ op lokaal niveau), ziet het gebiedsspecifiek beleid er op toe dat de bodemkwaliteit op een groter gebiedsniveau niet verandert. Hiermee wordt invulling gegeven aan ‘stand still’ op gebiedsniveau. Het gebied waarbinnen verschuivingen van de bodemkwaliteit mogelijk is noemen we het ‘beheergebied’. Het beheergebied is beschreven is § ‎1.5.

 

Voorafgaand aan de keuze van het beheergebied en de geldende lokale maximale waarden heeft de gemeente een gedegen afweging gemaakt tussen het bodembelang, de risico’s voor mens en milieu en het maatschappelijk en economisch belang. Met dit beleid wordt hergebruik van grond in het beheergebied eenvoudiger, duurzamer en eenduidig qua handhaving. Dit zorgt voor lagere maatschappelijke kosten die samenhangen met het nuttig hergebruik van grond en bagger.

 

Voor de onderstaande situaties heeft de gemeente gebiedsspecifieke spelregels opgesteld:

  • Diffuse loodverontreinigingen;

  • Toepassen van grond op locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omgeving.

 

De genoemde onderwerpen worden in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

 

2.2 Diffuse Loodverontreinigingen

In de oudere stedelijke gebieden van Zaanstad is de bovenlaag van de bodem, als gevolg van langdurig menselijk handelen, diffuus verontreinigd geraakt. Door wonen en werken zijn op allerlei manieren - waaronder door grondverbetering of wel ophoging - puinbrokjes, kooldeeltjes en ander afval in de bodem terechtgekomen. Als gevolg van dit historisch gebruik is de stedelijke bodem diffuus verontreinigd geraakt met voornamelijk koper, lood, zink en PAK. Vooral de hoge loodgehalten zorgen op verschillende locaties voor ernstige diffuse verontreiniging langs met name de Zaan en de dorpslinten van Westzaan en Assendelft.

 

De schadelijkheid van lood in de bodem voor de gezondheid is bekend. Meer recentelijk is gebleken dat lood ook bij een lage blootstelling al effect heeft op de ontwikkeling van de hersenen. Onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) (RIVM –rapport 2015-0204, 2015) wijst uit dat kinderen in de leeftijd van 0 tot 6 jaar die in aanraking komen met door lood verontreinigde grond, meer lood in het lichaam opnemen dan tot nu toe werd aangenomen. Dit kan een negatieve invloed hebben op het leervermogen en tot een verlies van enkele IQ (intelligentie quotiënt)-punten leiden. Daarom roept het RIVM overheden op om maatregelen te treffen om blootstelling aan bodem lood te voorkomen.

 

Naar aanleiding van het RIVM rapport heeft de landelijke GGD-projectgroep bodem een gezondheidskundig advies opgesteld: Lood in bodem en gezondheid – Toelichting Landelijke GGD projectgroep Bodem,18 april 2016, waarin zij voor verschillende bodemgebruiksfuncties advieswaarden voor lood in de bodem geeft.

Om een handelingskader te scheppen voor de binnenstedelijke diffuse loodverontreinigingsproblematiek is in het kader van het ‘Uitvoeringsprogramma Bodemconvenant’ een landelijke werkgroep opgericht waarin ook een afgevaardigde van de gemeente Zaanstad zitting heeft.

 

In maart 2015 is het convenant bodem en ondergrond 2016-2020 door het Rijk, provincies, waterschappen en gemeentes ondertekend. Hierin staan met betrekking tot diffuse verontreiniging twee artikelen:

7.1 Het vastleggen van gebruiksadviezen bij diffuse bodemverontreiniging met onaanvaardbare humane risico’s.

7.2 Indien de gebruiksadviezen niet volstaan, zullen de risico’s definitief weg worden genomen door middel van sanering.

 

Afwegingen en keuze gemeente Zaanstad

De gemeente heeft in 2016 project “Zaans lood” gestart waarmee invulling wordt gegeven aan de bovenstaande artikelen. Hiervoor wordt verwezen naar het Collegebesluit van 5 juli 2016 met kenmerk 2016/144271.

 

Daarnaast vertaalt Zaanstad GGD advieswaarden voor lood naar lokaal beleid. Plaatsen waar kinderen spelen en in contact komen met grond zijn doorgaans gebieden met de functie Wonen (zie hiervoor de bodemfunctieklassenkaart in bijlage 1). Indien grond wordt aangebracht moet de kans op blootstelling aan lood worden beperkt. Om deze reden is de norm voor lood in toe te passen grond in de zone Wonen aangescherpt. Een partij grond die wordt toegepast in een zone met de functie Wonen mag maximaal 100 mg/kg d.s. aan lood bevatten. Deze vervangt de maximaal toe te passen concentratie van 210 mg/kg d.s. uit het Bbk.

 

2.3 Toepassen van grond op locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omgeving

Locaties met een gevoeliger gebruiksfunctie dan de omringende zone vallen onder de bodemfuncties waarvoor generieke beschermingsniveaus voor blijvende geschiktheid zijn afgeleid in de Circulaire bodemsanering. Hierbij valt te denken aan onder andere moestuinen in de zone wonen of een woning of speeltuin op een bedrijfsterrein.

Om ongewenste blootstelling aan eventuele verontreinigingen te voorkomen moet op deze plaatsen een schonere kwaliteit grond worden toegepast dan in de omringende zone. De omvang van deze locaties is te beperkt om als een separate zone op te nemen in de bodemkwaliteitskaart. Hierdoor kan de toe te passen kwaliteit op de kaart afwijken van hetgeen gepresenteerd is op de toepassingskaart in bijlage 1.

 

3 Beheren

 

 

3.1 Algemeen

Beheer is gericht op het faciliteren van verantwoord grondverzet. Onder verantwoord grondverzet wordt verstaan "zoveel mogelijk grond binnen de regio hergebruiken welke kwalitatief overeenkomt met de ontvangende bodem". Uitgangspunt hierbij is dat de lokale bodemkwaliteit niet verslechtert (het 'standstill-principe'). Door het grondverzet niet te beperken tot de gemeentegrenzen maar te kiezen voor een regionale aanpak, wordt een duurzame invulling aan het bodembeheer gegeven. Dit zorgt ook voor financiële voordelen doordat bespaard kan worden op de aanschafkosten van delfstoffen.

Voor de onderstaande situaties heeft de gemeente gebiedsspecifieke spelregels opgesteld:

  • Grootschalige bodemtoepassingen;

  • Wegbermen;

  • Toepassen van gereinigde grond;

  • Hergebruik van bagger;

  • Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden bij kabels en leidingen;

  • Asbest;

  • Chloride;

  • Tijdelijke opslag.

 

De genoemde onderwerpen worden in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

 

3.2 Grootschalige bodemtoepassingen

Normaal gesproken geldt dat een toe te passen partij grond van een overeenkomstige of van een betere milieuhygiënische kwaliteit dient te zijn dan de toepassingskaart aangeeft. In het geval van Grootschalige Bodemtoepassingen (GBT) kan hier echter van worden afgeweken. Het aanleggen van (spoor)wegen, dijken, geluidswallen of grootschalige afdeklagen kan binnen het algemeen geldende (generieke of gebiedsspecifieke) kader leiden tot uitvoeringsproblemen. Hierbij kan worden gedacht aan het gebruik van (licht) verontreinigde grond op een schonere bodem. Of aan een gemeentegrensoverschrijdend project (bijvoorbeeld de aanleg van een weg), zodat er binnen de projectgrenzen sprake kan zijn van meerdere toepassingseisen voor dezelfde toepassing. Om uitvoeringsproblemen te voorkomen is binnen het Bbk een apart toetsingskader opgenomen voor GBT. Voor het toetsingskader wordt verwezen naar het Bbk, artikelen 62, 63 en 64. In verband met de zettinggevoeligheid van de Zaanse bodem staat de gemeente Zaanstad niet toe dat er bodemassen van afvalverbrandingsinstallaties, AVI-toepassingen, plaatsvinden in grootschalige bodemtoepassingen.

 

Voor een GBT gelden de volgende voorwaarden:

  • Een laagdikte van minimaal 2 meter;

  • Afgedekt met een leeflaag van minimaal 0,5 meter dik;

  • Een minimale omvang van 5.000 m3;

  • Voldoet minimaal aan de kwaliteitsklasse Industrie in het geval van grond.

 

3.3 Toepassen van grond in het veenweidegebied

De veenbodem in Zaanstad is gevoelig voor bodemdaling door veenoxidatie . Dit wordt voor een deel veroorzaakt door de lagere waterpeilen die nodig zijn voor de landbouw. Er komen ook onderbemalingen voor die de oxidatie van het veen nog eens versterken. Daling van de bodem zorgt voor CO2 uitstoot, afname van biodiversiteit en grote maatschappelijk kosten die te maken hebben met het verzakken van woningen, bedrijfspanden, wegen, rioleringen en waterbeheer.

 

Om de door bodemdaling minder bruikbaar geworden veengronden (weiland) geschikt te houden voor het gebruik, kan worden opgehoogd met grond, mits deze de bodemdaling niet verder versterkt en geen effect heeft op de natuurwaarden. Toepassing van zwaardere en armere grondsoorten is niet toegestaan omdat dit zorgt voor verdere bodemdaling en verandering van biodiversiteit. Elke bodemsoort heeft een eigen diversiteit aan plant- en diersoorten en toepassen van gebiedsvreemde grond is niet wenselijk. Met name in beschermde natuurgebieden (Natura 2000) luistert dit nauw en is het toepassen van de juiste grondsoort van belang voor de te behouden natuurwaarden.

 

Voor het toepassen van grond in veenweidegebieden worden extra voorwaarden gesteld:

  • het toepassen van grond mag niet leiden tot extra bodemdaling;

  • het toepassen van grond mag niet leiden tot het inbrengen van gebiedsvreemde ecologie;

  • de ophoging mag maximaal 20 centimeter bedragen;

  • de toe te passen grond moet minimaal bestaan uit 30% organische stof en 15% lutum.

 

Voor een weilanddepot geldt de laatste voorwaarde niet. Gezien de tijdelijke aard van het depot wordt de laatste voorwaarde pas na ontmanteling van het weilanddepot van kracht.

 

Het beleid voor toepassen van grond in het veenweidegebied betreft het buitengebied van Zaanstad, uitgezonderd de droogmakerijen (Veenpolder en Wijde Vliet) en de zeekleipolders en uitgezonderd erven, kavelpaden, manegebakken e.d. Een kaart van deze gebieden is opgenomen in het Groen- en waterplan (landschapswaardekaart).

 

Voor het toepassen van grond in het veenweidegebied is naast een melding in het kader van het Bbk ook een omgevingsvergunning en mogelijk een vergunning in het kader van de Wet Natuurbescherming nodig. De regels en voorwaarden voor de vergunning zijn te vinden in het bestemmingsplan.

 

De toe te passen grond moet bij voorkeur uit de directe omgeving of uit een veenpolder met vergelijkbare grondsamenstelling komen. Zand en klei zijn niet toegestaan. Het is wel mogelijk een moderne vorm van “toemaak” (mengsel van bagger, mest en compost) toe te passen. Deze toepassingsvorm moet voorafgaand aan de toepassing worden beoordeeld door de toezichthouder Bbk of een ecoloog van de gemeente Zaanstad.

 

3.4 Wegbermen

De milieubelasting van het verkeer vormt nog steeds een bron van vervuiling van de berm. Het is daarom niet zinvol schone grond in een wegberm toe te passen, wetende dat over een aantal jaren deze berm vervuild zal raken. Daarom biedt de gemeente Zaanstad de ruimte om grond met een kwaliteit industrie onder wegen en in wegbermen toe te passen bij grotere doorgaande wegen in het buitengebied. Hierop zijn echter een aantal uitzonderingssituaties voor het toepassen van gerijpte baggerspecie (zie hiervoor §3.6).

 

Gemeentelijke wegen

In zones met de gebruiksfunctie Wonen is het toegestaan om in het wegtracé (onder de rijbaan en het trottoir, niet ter plaatse van de huisaansluitingen) voor aanleg van of werkzaamheden aan het riool of overige kabels en leidingen grond met de kwaliteit Industrie toe te passen. Voorwaarde hiervoor is dat de grond afkomstig is uit het bodembeheergebied van de omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Hiermee wordt gewaarborgd dat sprake is van stand-still op gebiedsniveau.

 

Onder de grotere doorgaande wegen in Zaanstad mag naast vrijgekomen grond uit een werk ook gereinigde grond of en gerijpte baggerspecie (kwaliteitsklasse industrie) worden toegepast indien aangetoond kan worden dat de toe te passen partij uit het beheergebied vrijkomt.

 

Voor grond afkomstig buiten het beheergebied geldt het generieke toetsingskader. Het generieke kader is het landelijk geldende beleidskader van het Besluit bodemkwaliteit en schrijft voor dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor de functie die de bodem heeft en door het toepassen van de partij grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet mag verslechteren.

 

Rijkswegen, Provinciale wegen en spoorzone

In het besluit bodemkwaliteit zijn uitzonderingen opgenomen voor de kwaliteit van toe te passen grond en baggerspecie op de volgende locaties:

  • bermen en taluds bij rijkswegen;

  • provinciale wegen;

  • spoorwegen.

 

Deze locaties zijn niet als aparte zones opgenomen in de zone- en ontgravingskaarten van de bodemkwaliteitskaart maar zijn wel apart benoemd in de bodemfunctieklassenkaart. Dit betekent dat voor het ter plaatse toepassen van partijen grond of baggerspecie altijd van het generieke toetsingskader moet worden uitgegaan. Echter indien de locatie gelegen is buiten de bebouwde zone mag materiaal met een klasse industrie worden toegepast. Daarbij geldt geen toets aan de ontvangende bodemkwaliteit en is de bodemfunctie ter plaatse maatgevend. Deze uitzondering is begrenst tot een maximum van 10 meter vanaf de rand van de verharding of ballastbed.

 

Voor de begrenzing van de bermen wordt aangesloten bij het figuur hieronder. Dit figuur is afkomstig uit een brief van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Dienst Verkeer en Scheepvaart (kenmerk RWS/DVS-2009/2932, 19 november 2009).

 

 

3.5 Hergebruik van bagger

Al van oudsher geldt voor het verspreiden van baggerspecie over aangrenzende percelen een bijzonder kader met acceptatieplicht voor de aangrenzende percelen op basis van de Keur van waterschappen. In het Bbk geldt voor het verspreiden van ongerijpte baggerspecie op het aangrenzend perceel een ecologische normwaarde. Of de kwaliteit van de baggerspecie hieraan voldoet wordt bepaald via de zogenaamde ms-PAF methode. Deze toets geldt alleen bij het verspreiden op percelen direct grenzend aan de watergang van herkomst. In Zaanstad is er echter vaak geen of onvoldoende ruimte voor het verspreiden van specie op de aangrenzende percelen. Om baggerspecie in het groter gebied te kunnen verspreiden is hiervoor specifiek beleid uitgewerkt.

 

Het Bbk houdt dit bijzondere kader in stand. Wel zijn wijzigingen aangebracht in de normstelling en de verspreidingsgrens van baggerspecie. Baggerspecie afkomstig uit watergangen in het beheergebied wordt gezien als grond en mag volgens de regels uit deze Nota worden toegepast als bodem. Hierbij geldt:

  • bagger uit onverdachte watergangen (art. 4.3.4 lid 4 van de Regeling bodemkwaliteit) behoeft niet te worden onderzocht.

  • Onverdachte baggerspecie afkomstig uit brak- en of zoutwater voerende watergangen, zoals het IJ, kan niet worden toegepast binnen de gemeente Zaanstad

  • bagger uit de verdachte watergangen moet zijn onderzocht via Waterbodemonderzoek volgens de NEN5720 of een partijkeuring conform AP04. De toetsingsresultaten van het waterbodemonderzoek moeten liggen onder de ms-PAF.

  • voor het verspreiden van bagger over het aangrenzende perceel geldt de ontvangstplicht.

  • de baggerspecie mag tot aan de perceelsgrens worden verspreid.

  • er hoeft niet te worden getoetst aan de kwaliteit van de ontvangende bodem.

  • de verspreiding over aangrenzende percelen hoeft niet te worden gemeld.

  • vooruitlopend op nieuwe regels voor het verspreiden van bagger (Omgevingswet), wordt een maximale afstand gesteld aan het op deze wijze verspreiden, namelijk 10 kilometer.

  • indien door landelijke ontwikkelingen eventuele verruimingen ontstaan van de bovengenoemde normeringen en uitgangspunten dan zal hierbij worden aangesloten.

 

Ingekeurde gerijpte baggerspecie

Een deel van de vrijkomende bagger wordt afgevoerd naar doorgangdepots waar de bagger wordt ontwaterd alvorens te worden hergebruikt. De naar doorgangsdepots afgevoerde baggerspecie is maximaal van de kwaliteitsklasse Industrie. Uit onderzoek van Alterra, dat is gepubliceerd in het vakblad Bodem (nummer 5 van oktober 2009), blijkt dat door biologische afbraak de concentraties aan minerale olie en PAK in een periode van 5 jaar minimaal 70-80% reduceren. Voorwaarde hierbij is dat er alleen snelle biologische afbraak plaatsvindt in aërobe (zuurstofrijke) omstandigheden.

 

De gemeente Zaanstad vindt het daarom aanvaardbaar dat gekeurde gerijpte Baggerspecie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) met kwaliteitsklasse Industrie kan worden toegepast voor kades, wegen en bermen in beheer van HHNK. De voorwaarde is dat dit enkel gerijpte baggerspecie betreft. Het toepassen is in de geest van grootschalige toepassing zoals genoemd in §3.2. De toepasser zorgt ervoor dat de herkomst gegevens worden toegevoegd aan de melding Bbk. De beoordeling voor de toepassing vindt plaats door het bevoegd gezag.

 

3.6 Tijdelijke uitname van grond bij graafwerkzaamheden bij kabels en leidingen

In artikel 36 lid 3 van het Besluit bodemkwaliteit is beschreven dat het tijdelijk verplaatsen of uit een toepassing wegnemen van grond is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw op de plaats van vrijkomen wordt aangebracht. Dit betekent dat de vrijgekomen grond in dezelfde laag moet worden teruggebracht. Ook de afstand ten opzichte van bijvoorbeeld het grondwater moet voor en na de tijdelijke uitname vergelijkbaar zijn. Reden hiervoor is dat de bovengrond over het algemeen een andere milieuhygiënische kwaliteit heeft dan die van de ondergrond. Door het niet-gescheiden houden van beide lagen, worden verschillende kwaliteitsklassen gemengd.

 

Overwegingen

Gezien de ervaringen uit de praktijk, maar ook om de werkbaarheid te vergroten, staat de gemeente Zaanstad toe dat bij de tijdelijke uitname van grond in de eerste anderhalve meter van de bodem, specifiek bij werkzaamheden aan kabels en leidingen, de boven- en ondergrond van de zones 1, 2 en 4 niet gescheiden worden ontgraven en teruggeplaatst. Op basis van de bodemkwaliteitskaart wordt geconcludeerd dat in deze zones geen verslechtering van de onder- of bovengrond zal optreden aangezien de boven- en ondergrond in de zelfde kwaliteitsklasse vallen. Daarnaast zijn dergelijke tracés doorgaans al voorzien van kabels/leidingen waardoor de grond in deze tracés naar verwachting in het verleden al vermengd is geraakt.

 

3.7 Asbest in de bodem

De gemeente Zaanstad stelt in aanvulling op landelijke kwaliteitseisen als voorwaarde dat in grond die wordt toegepast in tuinen, plantsoenen, recreatie- en natuurgebieden, locaties met een gevoelige functie zintuiglijk geen asbest waarneembaar mag zijn, als deze grond van elders wordt aangevoerd.

 

3.8 Chloride

Voor het toepassen van grond op landbodem geldt het volgende:

  • Toepassen van grond met een maximale concentratie chloride tot 200 mg/kg d.s. is toegestaan;

  • bij een chloride gehalte tussen 200 en 500 mg/kg d.s. beoordeelt het bevoegd gezag de toepassing op het voorkomen van kwetsbare ontvangende watergangen in de nabijheid. Er wordt daarbij een afweging gemaakt tussen enerzijds het volume van de toepassing en het chloridegehalte in het toe te passen materiaal en anderzijds de grootte van de ontvangende watergang.

  • Het toepassen van grond met een concentratie aan chloride boven de 500 mg/kg d.s. is niet toegestaan.

 

Het is toegestaan grond toe te passen met een chloridegehalte van maximaal 2.000 mg/kg d.s. ter plaatse van specifiek aan gewezen locaties. De reden hiervoor is dat op deze plaatsen al sprake is brak grondwater. Dit kan slechts na afstemming met het bevoegd gezag.

 

3.9 Onverwachte situaties

Het kan voorkomen dat, ondanks dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden,

tijdens de graafwerkzaamheden op de locatie van herkomst alsnog een (mogelijke)

afwijking van de bodemkwaliteit wordt geconstateerd. Voorbeelden zijn:

  • de grond een afwijkende kleur, geur of samenstelling heeft;

  • de grond een bijmenging aan bodemvreemde materialen bevat (puin, gruis, kooltjes, etc.) op basis waarvan wordt verwacht dat de bodemkwaliteitskaart niet meer representatief is voor de milieuhygiënische kwaliteit, dan wel waarvan men redelijkerwijs kan vermoeden dat deze de kwaliteit negatief kan beïnvloeden;

  • in de grond visueel asbestverdacht materiaal wordt aangetroffen.

 

Er zal dan eerst een bodemonderzoek moeten plaatsvinden. Zo nodig moet het veiligheidsregime, waaronder de werkzaamheden plaatsvinden, worden aangepast op de dan ontstane situatie. Verder kan het noodzakelijk zijn de Inspectie SZW op de hoogte te stellen.

 

4 Saneren

 

 

4.1 Algemeen

De beslissing om een verontreinigde bodem te saneren wordt genomen op basis van de aanwezigheid van 3 soorten risico's:

  • 1.

    voor de mens (humane risico's)

  • Een giftige stof is alleen schadelijk voor de gezondheid als men daar meer van binnenkrijgt dan het menselijk lichaam kan verdragen. Door het RIVM zijn maximaal toelaatbare waarden (MTR’s) voor stoffen in de bodem afgeleid uit modellen voor veilige waarden voor volwassenen en kinderen.

  • 2.

    en/of het ecosysteem (ecologische risico's)

  • Behalve mensen, kunnen ook dieren en planten last hebben van verontreinigingen. Om de natuur te beschermen zijn ook hiervoor veilige waarden vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met de directe omgeving.

  • 3.

    en/of op basis van de snelheid van verspreiding van de verontreiniging met het grondwater (verspreidingsrisico).

  • Als een verontreiniging zich in de bodem kan verplaatsen, kan dit risico opleveren voor nabijgelegen gebieden. Dat moet worden voorkomen.

 

Voordat gestart kan worden met saneren dient conform de Wbb goedkeuring te zijn verleend door het bevoegd gezag op een saneringsplan, of dient een BUS-melding of melding kleinschalig grondverzet te worden gedaan.

 

Verplichting voorafgaand aan grondverzet

Voorafgaand aan grondverzet dient historische informatie te worden verzameld over de locatie van waar de grond afkomstig is en van de locatie waarop de grond wordt toegepast. Deze informatie kan worden opgevraagd via de website van de gemeente Zaanstad, via het Zaans Bodemloket.

 

Het toepassen van grond of baggerspecie dient gemeld te worden via:

https://meldpuntbodemkwaliteit.nl/Voorportaal.aspx

 

Voor de onderstaande situaties heeft de gemeente een aantal aandachtspunten:

  • Kleinschalig grondverzet;

  • Ecologische risico’s binnen stedelijk gebied;

  • Terugsaneerwaarde leeflaag;

  • Transport verontreinigde grond of baggerspecie;

  • Onverwachte situaties;

  • Veiligheidsmaatregelen;

  • Handhaving en toezicht.

 

De genoemde onderwerpen worden in de navolgende paragrafen nader toegelicht.

 

4.2 Kleinschalig grondverzet

Voor kleinschalige werken in sterk verontreinigde grond kan onder voorwaarden gebruik worden gemaakt van de regeling kleinschalig grondverzet. Er hoeft dan geen BUS-melding te worden gedaan. Het gaat om situaties waarbij slechts in beperkte mate (minder dan 10 m3 ) grondverzet plaatsvindt.

 

Deze richtlijn is opgezet ten tijde van de voorgaande Nota. Ten behoeve van de voorliggende Nota zijn echter op enkele punten aanvullingen aangebracht aan de regeling. De aanvullingen staan hieronder genoemd:

  • PCB is opgenomen in de regeling kleinschalig grondverzet;

  • Voor het indienen van een melding worden bodemonderzoeken tot 10 jaar oud geaccepteerd in combinatie met een historisch onderzoek.

 

Voor de volledige regeling bij Kleinschalig grondverzet zie bijlage 3.

 

4.3 Ecologische risico’s binnenstedelijk gebied

Zoals benoemd in § 2.2 is de bodemkwaliteit in het stedelijk gebied van de gemeente Zaanstad door de eeuwen heen verontreinigd geraakt als gevolg van menselijke handelingen. Het ecologische belang van het stedelijk gebied is relatief laag. Waardoor bodemverontreinigingen vrijwel nooit kunnen leiden tot een ecologisch risico, waardoor de kans dat onaanvaardbare risico’s ontstaan minimaal zijn. Doorgaans zijn het humane risico of het verspreidingsrisico bepalend.

 

Daarom hoeft voor een bodemverontreinigingen die wordt aangetroffen in stedelijk gebied niet getoetst te worden of deze tot onaanvaardbare risico’s leidt voor het ecosysteem. Een uitzondering hierop zijn de voornaamste water- en groenstructuurverbindingen in het stedelijk gebied. Op deze locaties kan dus niet worden afgezien van een ecologische toets. De locaties binnen het stedelijk gebied waar wel de ecologische risico’s in beeld dienen te worden gebracht zijn opgenomen in de Natuurwaardekaart in het Groen- en waterplan Zaanstad (vastgesteld op 15 februari 2018, met kenmerk 2017/38365).

 

4.4 Terugsaneerwaarden en kwaliteit leeflaag

Gevallen van bodemverontreiniging ontstaan na 1 januari 1987 moeten volledig worden verwijderd. Hierbij geldt dat als terugsaneerwaarden wordt aangesloten bij gemiddelde bodemkwaliteit van de zone. Gevallen van bodemverontreiniging ontstaan vóór 1 januari 1987 mogen functiegericht worden gesaneerd. Het uitgangspunt hierbij is dat de verontreinigingen worden verwijderd tot de 80-percentielwaarde (P80) van de zone maar minimaal tot beneden de Interventiewaarde. Voor lood geldt dat moet worden gesaneerd tot maximaal gehalte van 100 mg/kg, binnen de zone Wonen. Indien een leeflaag wordt aangebracht of de saneringslocatie wordt aangevuld met grond, dan geldt dat de kwaliteit van deze grond moet voldoen aan de bodemfunctie van de zone en binnen een zone wonen maximaal 100 mg/kg lood mag bevatten. Grond die wordt toegepast op een diepte > 2 m-mv, moet voldoen aan de achtergrondwaarde (AW2000).

 

4.5 Handhaving en toezicht

De gemeente Zaanstad volgt een handhavingsprogramma op basis van programmatisch handhaven welke is onder gebracht bij de Omgevingsdienst (ODNZKG). Dit betekent dat de Omgevingsdienst gericht en actief controleert en toezicht houdt. Dit houdt in dat de medewerkers van de ODNZKG met regelmaat controleren of iedereen zorgvuldig met de bodem omgaat. Indien zij constateren dat iemand onvoldoende maatregelen neemt om de bodem te beschermen of dat er onrechtmatige handelingen plaatsvinden, zullen zij handhavend optreden.

 

5 Bewijsmiddelen en meldingen

 

 

5.1 Algemeen

De kwaliteit van grond en baggerspecie moet worden aangetoond met een milieuhygiënische verklaring. Het Bbk kent voor grond en baggerspecie de volgende typen milieuhygiënische verklaringen:

  • 1.

    partijkeuring;

  • 2.

    product certificaat;

  • 3.

    fabrikant-eigenverklaring;

  • 4.

    (water)bodemkwaliteitskaart.

  • 5.

    (water)bodemonderzoek.

De eerste 3 typen milieuhygiënische verklaringen kunnen ook voor bouwstoffen worden gebruikt.

 

5.2 Bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart mag als bewijsmiddel voor het aantonen van de milieuhygiënische bodemkwaliteit van een partij vrijkomende grond worden gebruikt als aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • a.

    er is een historisch vooronderzoek (conform de NEN 5725) uitgevoerd waarmee wordt onderbouwd dat er geen aanwijzingen zijn (zoals activiteiten welke tot bodemverontreiniging geleid kunnen hebben) waardoor de daadwerkelijk bodemkwaliteit afwijkt van de bodemkwaliteit op de bodemkwaliteitskaart. Dit vooronderzoek mag beperkt zijn tot het nagaan van de bodembedreigende activiteiten op of nabij de betreffende locatie;

  • b.

    er zijn geen overige bewijsmiddelen beschikbaar waarmee de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de partij vrijkomende grond is bepaald (zoals een partijkeuring of bodemonderzoek).

 

Uitgesloten gebieden op de bodemkwaliteitskaart

Uitgesloten gebieden zijn op de bodemkwaliteitskaart niet ingekleurd. Dit betreffen binnen de gemeente Zaanstad vier stortlocaties. Daarnaast zijn saneringslocaties uitgesloten van de bodemkwaliteitskaart. Deze zijn echter niet los in de kaart opgenomen. Voor deze gebieden geldt dat de bodemkwaliteitskaart niet kan dienen als bewijsmiddel voor de milieuhygiënische kwaliteit voor vrijkomende grond. De kwaliteit van een partij grond die van een dergelijk locatie vrijkomt dient in dat geval op een andere wijze te worden aangetoond. Zie bijlage Toetsingskader Besluitbodemkwaliteit in bijlage 2.

 

Bij gebruikmaking van de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor grondverzet bestaat bij een hoge mate van heterogeniteit een grote kans dat grond met een slechtere kwaliteit (dan het gemiddelde) ongewenst wordt toegepast op een ontvangende bodem met schonere kwaliteit (dan het gemiddelde). Daarom is er voor gekozen om in de zones met een hoge mate van heterogeniteit geen grondverzet plaats te laten vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart. Aangezien er sprake is van sterke heterogeniteit in alle zones (met uitzondering van zone 3), is grondverzet op basis van de bodemkwaliteitskaart niet mogelijk en zal er in deze zones een bodemonderzoek of partijkeuring moeten plaatsvinden.

 

5.3 Melden

Degene die grond of baggerspecie gaat toepassen moet dit (conform art. 42 lid 1, van het Bbk) melden via het Meldpunt bodemkwaliteit (https://meldpuntbodemkwaliteit.nl/Voorportaal.aspx%20). Indien de bodemkwaliteitskaart als bewijsmiddel voor de toe te passen grond wordt gebruikt, dient de initiatiefnemer het formulier 'Toets herkomst' in te vullen en bij de melding te voegen. De melding moet minimaal 5 dagen voor toepassing gebeuren.

 

Voor grond en baggerspecie geldt de meldingsplicht voor alle toepassingen (inclusief kortdurende en tijdelijke opslag) met uitzondering van (art. 42 lid 8, van het Bbk ):

  • de toepassing van grond of baggerspecie door particulieren (behalve wanneer de werkzaamheden worden uitbesteed aan een aannemer, in dat geval moet wel een melding worden ingediend);

  • het verplaatsen van grond of baggerspecie binnen één landbouwbedrijf (de grond/baggerspecie moet in dat geval wel afkomstig zijn van een binnen hetzelfde landbouwbedrijf gelegen perceel waarop een vergelijkbaar gewas wordt geteeld).

  • het verspreiden van baggerspecie uit een watergang over de aan de watergang grenzende percelen;

  • het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden kleiner dan 50 m³. Voor het toepassen van schone grond en baggerspecie in hoeveelheden vanaf 50 m³ moet eenmalig de toepassingslocatie worden gemeld;

  • het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie, indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde conditie opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

Op de site van het Meldpunt is ook nadere informatie over het melden beschikbaar, zoals welke gegevens moeten worden gemeld.

 

Iedere melding wordt direct (elektronisch) doorgezonden naar de ODNZKG. Hier wordt de melding gecontroleerd. Wanneer de melding en/of de bijgeleverde gegevens naar het oordeel van de ODNZKG onduidelijk, onvolledig of anderszins niet toereikend zijn, zullen door de ODNZKG nadere gegevens van de melder worden verlangd. Dit verzoek kan telefonisch, per e-mail of per brief plaatsvinden.

 

Door de melder kan in principe vijf werkdagen na het melden met de werkzaamheden worden aangevangen. De ODNZKG neemt namelijk geen formeel besluit op de melding. Een toepasser kan zich niet beroepen op het uitblijven van een reactie van de ODNZKG op een melding. De toepasser is en blijft namelijk zelf verantwoordelijk voor het voldoen aan de vereisten van het Bbk.

 

 

 

Bijlage 1 Kaartbijlagen

 

Toelichting op de bodemkaarten

We kennen 4 kaarten met de bodemkwaliteit: De ontgravingskaarten van de boven- en ondergrond, de bodemfunctieklassenkaart en de generieke toepassingskaart. De verschillende kaarten worden hieronder beknopt beschreven. De kaarten zijn afkomstig uit de volgende rapportage “Bodemkwaliteitskaart Zaanstad, Antea Group, 19 november 2019”.

 

Ontgravingskaarten

Volgens artikel 44 en artikel 47 van het Bbk geven deze kaarten de kwaliteitsklasse van de vrijkomende grond bij ontgraven voor hergebruik elders (= beoordeling als een partij grond). Voor het tot stand komen van deze kaart zijn de gemiddeld gemeten gehalten van de zones getoetst aan het Bbk. Hierbij is onderscheid gemaakt in een kaart voor de bovengrond (0-0,5 m -mv.) en een kaart van de ondergrond (0,5-2,0 m -mv.).

 

Bodemfunctieklassenkaart

Conform artikel 55 van het Bbk, heeft de gemeente vastgelegd welke functies de bodem heeft binnen haar grondgebied. Dit middels de bodemfunctieklassenkaart. De gemeente kan twee functies toekennen: Wonen of Industrie. Voor de andere gebieden geldt de functie Landbouw/natuur. In feite worden er dus drie functies onderscheiden.

 

Generieke toepassingskaart

Het landelijk geldende beleidskader van het Bbk (= het generieke kader) schrijft voor dat de kwaliteitsklasse van de toe te passen partij grond of baggerspecie geschikt moet zijn voor de functie die de bodem heeft en door het toepassen van de partij grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende bodem niet mag verslechteren. Dit betekent dat een op de landbodem toe te passen partij grond of baggerspecie getoetst moet worden aan zowel de kwaliteitsklasse als de functieklasse van de ontvangende bodem. De strengste van beide klassen bepaalt uiteindelijk de kwaliteitsklasse waar een toe te passen partij grond of baggerspecie aan moet voldoen.

 

Ontgravingskaarten

 

 

Bodemfunctiekaart

 

Generieke toepassingskaart

 

Bijlage 2 Wettelijk kader

 

Dit betreft een samenvatting van het landelijke beleid. Voor details wordt verwezen naar de Regeling en het Besluit bodemkwaliteit.

 

1.1Het Besluit bodemkwaliteit

In juli 2008 is het Besluit bodemkwaliteit (hierna Bbk) in werking getreden voor het op landbodem toepassen van grond, baggerspecie en bouwstoffen. Uitgangspunt bij het toepassen van partijen grond en baggerspecie is dat deze definitief onderdeel gaan uitmaken van de bodem (een zogenoemde bodemtoepassing). Er wordt ook wel gesproken over het 'beheer van grondstromen', oftewel het op die plaats toepassen van grond (of baggerspecie) waar dit geen risico's oplevert voor enerzijds de actuele bodemkwaliteit ter plaatse (standstill-principe) en anderzijds de functie die de bodem heeft.

 

Met de actuele bodemkwaliteit wordt de diffuse bodemkwaliteit bedoeld. Deze diffuse bodemkwaliteit is kenmerkend voor een bepaald gebied en is niet gerelateerd aan een specifieke en herkenbare bron zoals in het geval van puntverontreinigingen. Voor deze laatste vorm van verontreinigingen blijft het saneringsbeleid van kracht (Wet bodembescherming voor de landbodem en de Waterwet voor de waterbodem).

 

Bij het (opnieuw) toepassen van grond en bagger is het Besluit met name gericht op het voorkomen van een nieuwe bodemverontreiniging.

 

In figuur 1.1 is de positie van het Besluit bodemkwaliteit binnen het bodembeleid aangegeven. In deze Nota bodembeheer hoofdzakelijk beleid rondom beheer (toepassen van grond en bagger) beschreven

 

 

Relatie met saneringsbeleid

In figuur 1.1 is aangegeven dat het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) niet van toepassing is op het saneren van bodemverontreinigingen. Opgemerkt wordt echter dat de bodemfunctieklassenkaart (zie kaartbijlage III) wel een rol speelt bij het saneringsbeleid. In de Circulaire bodemsanering is namelijk aangegeven dat wanneer er aanleiding is om te saneren, de standaardaanpak uitgaat van het functiegericht saneren. Dit betekent dat de bodemkwaliteit in de contactzone (bovengrond) in die mate moet worden hersteld dat wordt voldaan aan de bij de bodemfunctieklasse behorende maximale waarden. Afhankelijk van de zone moet dit Industrie, Wonen of AW2000 zijn.

 

Het bevoegd gezag voor de Wet bodembescherming gaat voor de terugsaneerwaarden, maar ook voor de milieuhygiënische kwaliteit van de leeflaag of aanvulgrond, daarom in eerste instantie uit van de voor het Besluit bodemkwaliteit geldende maximale waarden voor de bodemfunctieklasse Achtergrondwaarde (AW2000), wonen of industrie.

 

1.2Tijdelijke uitname

Artikel 36 lid 3 van het Bbk regelt de tijdelijke uitname van herbruikbare grond of baggerspecie. In dit artikel staat dat het tijdelijk verplaatsen of uit de toepassing wegnemen van grond of baggerspecie is toegestaan indien deze vervolgens, zonder te zijn bewerkt, op of nabij dezelfde plaats en onder dezelfde condities opnieuw in die toepassing wordt aangebracht.

 

In het geval van tijdelijke uitname hoeft de milieuhygiënische kwaliteit van de ontvangende (water)bodem of van de terug te plaatsen grond of baggerspecie niet te worden aangetoond. Het is echter mogelijk dat er, op basis van andere wet- en regelgeving, toch een onderzoeksverplichting geldt. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de CROW publicatie 400 ‘Werken in en met verontreinigde bodem’.

Wanneer uit deze onderzoeken blijkt dat sprake is van een verontreiniging, mag de grond of baggerspecie niet zomaar worden teruggeplaatst. Dit in verband met de zorgplicht van artikel 13 Wet bodembescherming. Deze zorgplicht, in relatie tot tijdelijke uitname, betekent feitelijk dat wanneer men aanwijzingen heeft (bijvoorbeeld op basis van bekende onderzoeksgegevens of zintuiglijke waarnemingen) dat met het terugplaatsen van tijdelijk uitgenomen grond of baggerspecie de milieuhygiënische kwaliteit van de (water)bodem, het grondwater of het oppervlaktewater zou kunnen verslechteren, er maatregelen dienen te worden getroffen om dit te voorkomen.

 

Naast het niet hoeven aantonen van de milieuhygiënische kwaliteit, hoeft het tijdelijk uitnemen, eventueel op de locatie opslaan en terugplaatsen van grond of baggerspecie ook niet te worden gemeld in het kader van het Besluit bodemkwaliteit.

 

1.3Functionele en nuttige toepassing

Het toepassen van grond en baggerspecie als bodem is alleen toegestaan indien sprake is van een functionele en nuttige toepassing zoals bedoeld in respectievelijk artikel 5 en artikel 35 van het Bbk. Hiermee wordt bedoeld dat het om een toepassing moet gaan in een hoedanigheid en hoeveelheid die nodig is voor het functioneren van de betreffende toepassing. In artikel 35 worden voorbeelden genoemd welke toepassingen het hoofdstuk ‘Grond en baggerspecie’ van het besluit van toepassing is. Aangezien een deel van deze toepassingen betrekking heeft op het toepassen in oppervlaktewater, zijn hieronder alleen de toepassingen weergegeven die zich binnen de gemeente Zaanstad (op landbodem) kunnen voordoen:

  • bouw- en wegconstructies (wegen, spoorwegen en geluidswallen);

  • ophoging van industrieterreinen, woningbouwlocaties en landbouw/natuurgronden;

  • afdekken van saneringslocaties;

  • verspreiden van baggerspecie op het aan de watergang grenzende perceel;

  • tijdelijke opslag van grond en baggerspecie (voorafgaand aan het toepassen hiervan).

 

1.4Toepassingskaders

Bij het op landbodem toepassen van grond en baggerspecie is het uitgangspunt dat de bodem zijn functie duurzaam kan blijven vervullen. Vandaar ook dat in het Besluit bodemkwaliteit de milieuhygiënische kwaliteit, van zowel een toe te passen partij grond (of baggerspecie) als van de ontvangende bodem, is gekoppeld aan de gebruiksfuncties van de bodem. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de gebruiksfuncties c.q. bodemfunctieklassen Achtergrondwaarde, Wonen en Industrie.

 

Generieke toepassingskaders

Het Besluit bodemkwaliteit bevat landelijk geldende generieke regels voor het toepassen van grond en baggerspecie:

  • generieke bodemtoepassing;

  • grootschalige bodemtoepassing;

  • tijdelijke opslag;

  • verspreiden van baggerspecie.

 

De generieke toetsingskaders gaan er van uit dat zowel de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem als de gebruiksfunctie die de bodem vervult, moeten worden beschermd. Dit betekent dat bij het toepassen van een partij grond of baggerspecie de strengste klasse bepalend is. Zo mag bijvoorbeeld op een locatie met de gebruiksfunctie wonen, waar de kwaliteit van de bodem in de klasse industrie valt, alleen grond of baggerspecie worden toegepast die voldoet aan de kwaliteitsklasse wonen.

 

Voor meer informatie en achtergronden over de verschillende toepassingskaders wordt verwezen naar de Handreiking Besluit bodemkwaliteit1.

 

Bijlage 3 Regeling Kleinschalig grondverzet in verontreinigde bodem

 

Aanleiding

Deze regeling is opgesteld naar aanleiding van verschillende situaties waarbij slechts in beperkte mate grondverzet plaatsvindt. Voorbeelden zijn:

  • Kleine civieltechnische werkzaamheden;

  • Grondverbetering bij bomen / planten van bomen;

  • Kleine (herstel) werkzaamheden aan kabels (KPN, Liander);

  • Kleine (herstel) werkzaamheden aan waterleiding (PWN);

  • Funderingsonderzoek- en herstel;

  • Plaatsen parkeermeters.

 

In het verleden werden veel werken waarbij weinig grondverzet plaatsvond, uitgevoerd zonder erkende aannemer. Door verbeterde mogelijkheden tot toezicht (digitale systemen) en door het instellen van de regeling kleinschalig grondverzet in 2013 is het aantal meldingen sterk gestegen.

Tot 2013 moesten alle kleinschalige graafwerkzaamheden in potentieel ernstig verontreinigde bodem via het reguliere BUS-traject (Besluit Uniforme Saneringen) worden behandeld. Dit was inefficiënt en bracht buitenproportioneel grote administratieve lasten en kosten mee voor zowel opdrachtgever/uitvoerder als voor het bevoegd gezag. Daarnaast is de proceduretijd (vijf dagen tot vijf weken) te lang voor spoedreparaties: Het is ongewenst om burgers en bedrijven voor dergelijke kleinschalige herstelwerkzaamheden te laten wachten op drinkwater, elektriciteit, internet of telefoon.

 

Doelstelling

De doelstelling van de regeling voor kleinschalig grondverzet is de administratieve en daarmee ook de financiële lasten voor zowel de opdrachtgever/uitvoerder als het bevoegd gezag tot een minimum te beperken zonder grip te verliezen op een verantwoorde uitvoering van de werkzaamheden. Tegelijkertijd moet gericht toezicht op het werk mogelijk blijven door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied. Door de werkzaamheden uit te laten voeren door een BRL 7000 erkende saneerder is geborgd dat verantwoord wordt gewerkt. De bodemonderzoeks-kosten en de milieukundige begeleiding (MKB) kunnen door een doelmatige aanpak verantwoord tot een minimum worden beperkt. De hier beoogde kleinschalige werkzaamheden zijn van korte duur en van dien aard dat er geen belangen van derden op het spel staan. De tijdelijke uitplaatsing van een beperkte hoeveelheid grond heeft geen verandering in de bestaande situatie tot gevolg.

 

Reikwijdte

De regeling kleinschalig grondverzet heeft betrekking op locaties waar:

  • 1.

    middels bodemonderzoek is aangetoond dat sprake is van een geval van ernstige bodem verontreiniging;

  • 2.

    de bodemkwaliteit onbekend is, maar een redelijke kans bestaat op een ernstig geval (volgens de Bodemkwaliteitskaart of historische informatie);

  • 3.

    In aanvulling op de parameters die zijn opgenomen in het Besluit Uniforme Saneringen, valt ook PCB in grond onder deze regeling.

 

Zolang de werkzaamheden plaatsvinden in grond waarvan door bodemonderzoek of historisch onderzoek bekend is dat deze onverdacht of niet (ernstig) verontreinigd is, vallen de graafwerkzaamheden niet binnen het kader van de Wbb. Deze situatie wordt daarom in deze regeling zoveel mogelijk buiten beschouwing gelaten. De analyse resultaten worden geregistreerd in het bodemsysteem t.b.v. toekomstige werkzaamheden.

 

Aan alle volgende randvoorwaarden moet worden voldaan:

  • Het betreft een immobiele verontreiniging (grondwater < Tussenwaarde);

  • Er wordt niet meer dan 10 m3 ontgraven;

  • Vrijgekomen grond wordt in hetzelfde profiel teruggeplaatst en/of afgevoerd naar een erkende verwerker;

  • Er is geen isolatielaag aanwezig die moet worden hersteld.

 

Standaard procedure volgens de Wet bodembescherming

De stappen die standaard moeten worden doorlopen bij de voorbereiding van een werk zijn als volgt:

  • 1.

    Er wordt historisch onderzoek uitgevoerd (op basis van NEN 5725), waarbij informatie wordt ingewonnen over mogelijke bodemverontreiniging op de locatie. Hieruit volgen twee mogelijkheden:

    • a.

      Er hoeft geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Redenen hiervoor zijn:

      • er is al een recent (max. 10 jaar oud) en representatief bodemonderzoek uitgevoerd;

      • er is informatie bekend waaruit blijkt dat de bodem niet ernstig verontreinigd is, bijvoorbeeld omdat er in het verleden gesaneerd is of grond is toegepast. Alleen informatie uit de bodemkwaliteitskaart is onvoldoende.

    • b.

      Er moet wel een bodemonderzoek worden uitgevoerd. De reden hiervoor is:

      • er is informatie bekend waaruit blijkt dat mogelijk sprake is van een (ernstige) verontreiniging. Bijvoorbeeld omdat een bodemonderzoek op de locatie of in de omgeving is uitgevoerd dat hierop duidt, of omdat historische informatie hierop duidt of, omdat de locatie in een verontreinigde zone volgens de BKK ligt. Vervolgens wordt stap 2 doorlopen.

  • 2.

    Er wordt een bodemonderzoek uitgevoerd (op basis van NEN 5740 en/of volgens NEN 5707). Hieruit volgen drie scenario’s:

    • a.

      De grond is niet of licht verontreinigd. Er hoeft alleen een melding te worden uitgevoerd in het kader van de Wbb indien meer dan 50 m3 niet ernstig verontreinigde grond wordt ontgraven.

    • b.

      De grond is matig verontreinigd. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aangeleverde informatie voldoende is. Dit is afhankelijk van het soort verontreiniging en de verwachting vanuit het historisch onderzoek. Na afloop van het aanvullend onderzoek wordt stap 2a of 2c doorlopen. Het bevoegd gezag beoordeelt of het aanvullend onderzoek voldoende is.

    • c.

      De grond is sterk verontreinigd (geval van ernstige bodemverontreiniging). De graafwerkzaamheden moeten worden gemeld bij het bevoegd gezag Wbb dat tevens beoordeelt of een nader onderzoek moet worden uitgevoerd. Stap 3 moet worden uitgevoerd.

  • 3.

    De grondwerkzaamheden worden gemeld bij het bevoegd gezag Wbb (gemeente Zaanstad) middels het indienen van een BUS-melding of saneringsplan. De melding wordt geregistreerd conform de Wet Kenbaarheid Publiekrechtelijke Beperkingen (WKPB).

  • 4.

    Tenslotte wordt een startmelding gedaan bij de omgevingsdienst. Binnen 2 weken na afloop van de werkzaamheden wordt een eindmelding ingediend. Binnen 8 weken na afronding wordt een BUS-evaluatie ingediend die wordt beschikt. De WKPB-registratie wordt ingetrokken.

 

Aanpak regulier kleinschalig grondverzet

1. Historisch onderzoek:

Historische informatie wordt opgevraagd via http://loket.zaanstad.nl/?pagina=4711 en bij spoedreparaties via het Klant Contact Centrum (14075) dat doorverbindt naar de publieksbalie. De bodemkwaliteitskaarten zijn te raadplegen via http://geo.zaanstad.nl/zaanatlas/composer/#maps/20. Indien de informatie van de publieksbalie ontoereikend is, dient u het bodemdossier te raadplegen. Als van de locatie geen bodemonderzoek beschikbaar is, kunnen ook resultaten van representatieve boringen in de directe omgeving (max. 25 meter) worden gebruikt. Er zijn nu drie opties:

  • a.

    De bodem is verontreinigd. Dit blijkt uit beschikbaar representatief bodemonderzoek (max 10 jaar oud) van de locatie: ga door naar stap 2.

  • b.

    De bodemkwaliteit is niet of onvoldoende bekend (verdachte locatie). Er moet beperkt bodemonderzoek uitgevoerd worden. Gezien de geringe omvang van de locatie kan volstaan worden met 1 boring tot ontgravingsdiepte (en minimaal 1,0 m) met één analyse van de verdachte bodemlaag op het standaardpakket. Bij werken in het grondwater op een locatie die verdacht is voor mobiele verontreinigingen dient tevens een peilbuis te worden geplaatst en het grondwater te worden geanalyseerd. Bemaling mag binnen deze regeling plaatsvinden indien het grondwater maximaal licht verontreinigd is (< Tussenwaarde). Indien een matige of sterke puinbijmenging wordt waargenomen dient ook een mengmonster op asbest te worden geanalyseerd. Indien de bodem sterk verontreinigd blijkt, wordt rekening gehouden met een ernstig geval: ga door naar stap 2. Mobiele verontreinigingen vallen niet binnen deze regeling en dienen conform de standaard procedure volgens de Wet bodembescherming te worden afgehandeld.

  • c.

    De bodem is tot ontgravingsdiepte onverdacht of niet ernstig verontreinigd. Dit blijkt uit beschikbaar bodemonderzoek of uit een saneringsevaluatie. Het werk kan zonder melding worden uitgevoerd.

 

2. Melding kleinschalig grondverzet

Middels het meldingsformulier op de website van de Omgevingsdienst

(https://www.odnzkg.nl/mozard/!suite09.scherm1089?mWfrs=3205283&mNch=m8qfq28brs) wordt de melding kleinschalig grondverzet verricht. Op het formulier worden onderstaande gegevens vermeld:

  • De uitvoeringsdatum, een duidelijke tekening van de locatie van het graafwerk en NAW plus telefoonnummer van de BRL 7000 erkende aannemer.

  • Een verwijzing naar een bestaand bodemonderzoek of de resultaten van de het nieuwe onderzoek. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van bestaand representatief bodemonderzoek tot maximaal 10 jaar oud in combinatie met een historisch onderzoek;

  • De hoeveelheid en bestemming af te voeren grond (indien van toepassing), de boorlocatie, het boorprofiel en het analysecertificaat.

 

Daarnaast dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • Onverwachte bevindingen (zoals mobiele verontreiniging, uitdamping, visueel asbest) en afwijkingen moeten gemeld worden bij de omgevingsdienst.

  • Als er grond wordt afgevoerd (conform melding) moet binnen twee weken na de gemelde uitvoering de transportbon naar omgevingsdienst worden gemaild. Deze termijn is korter dan de termijn bij een BUS-evaluatie, maar is redelijk i.v.m. de beperkte administratieve verplichtingen.

 

De uitvoering kan 5 werkdagen na de melding starten. In deze vereenvoudigde procedure is geen eindmelding en geen evaluatieverslag vereist. Er wordt dan ook geen beschikking op een evaluatie genomen, er vindt geen publicatie en geen registratie WKPB plaats.

 

Aanpak spoedreparaties (aanvulling op regulier kleinschalig grondverzet)

Spoedreparaties kleinschalig grondverzet betreft het herstel van een kabel of leiding voor bijvoorbeeld water, elektriciteit, internet en telefonie. Een spoedprocedure is alleen van toepassing als er een groot maatschappelijk belang is dat de herstel werkzaamheden dezelfde of de volgende werkdag moeten worden uitgevoerd. Als er wel voldoende tijd is, heeft het de voorkeur om tevoren een boring + analyse uit te voeren.

 

Het historisch onderzoek wordt net zo uitgevoerd als bij regulier kleinschalig grondverzet. Alleen als de verkregen informatie onduidelijk is, kan worden doorverbonden naar de afdeling vakspecialisten Bodem voor nadere informatie. Als het niet lukt om snel genoeg (de juiste) informatie van de gemeente te krijgen wordt uitgegaan van stap 1b: de bodemkwaliteit is niet of onvoldoende bekend. Wanneer onvoldoende tijd is vooraf een boring te doen en het bodemmonster/grondwatermonster te laten analyseren, dan dient de volgende aanpak te worden toegepast, waarbij rekening gehouden wordt met een ernstige bodemverontreiniging met zware metalen, PAK en PCB (en bij matige tot sterke puinbijmenging met asbest). Het werken in mobiele verontreinigingen valt buiten deze werkwijze. Indien tijdens werkzaamheden indicaties zijn voor mobiele verontreinigingen dient contact te worden opgenomen met de toezichthouder. Voor het veiligheidsregime wordt verwezen naar de CROW 400.

 

De werkwijze bij spoedreparaties is als volgt:

  • a.

    Voorafgaand aan het werk wordt contact opgenomen met de toezichthouder. Volgens 2. Melding kleinschalig grondverzet;

  • b.

    Tijdens het werk wordt een foto gemaakt van het bodemprofiel tot ontgravingsdiepte en wordt van de meest verdachte bodemlaag indicatief een (meng)monster genomen door de saneerder. NB dit monster is niet conform BRL2000, maar dit monster wordt gezien de beperkte graafdiepte als voldoende representatief geacht;

  • c.

    Bij werken in het grondwater op een locatie die verdacht is voor mobiele verontreinigingen dient er vanuit te worden gegaan dat deze verontreiniging daadwerkelijk aanwezig is in het grondwater en dienen maatregelen ter bescherming te worden genomen.

Indien uitsluitend sprake is van onverdachte bodem (zintuiglijk schoon zandcunet) mailt de uitvoerder de foto naar de toezichthouder. Als die het eens is met deze beoordeling hoeft het bodemmonster niet geanalyseerd te worden. Wanneer op basis van de visuele waarneming wél sprake is van potentieel verontreinigde bodem wordt het grondmonster geanalyseerd en worden de analyseresultaten binnen twee weken na de uitvoering gemaild naar de toezichthouder. De analyseresultaten worden geregistreerd in het bodemsysteem t.b.v. toekomstige werkzaamheden.

 

Bijlage 4 Begrippenlijst

 

Achtergrondwaarden

Waarden die zijn vastgesteld op basis van de gehalten aan stoffen zoals die voorkomen in de bodem van natuur- en landbouwgronden in Nederland die niet zijn belast door lokale verontreinigingsbronnen.

 

Avi-bodemas toepassingen

De as die achterblijft in afvalverbrandingsinstallaties wordt AVI-bodemas genoemd. AVI-bodemas is een afvalstof, maar kan onder specifieke voorwaarden worden toegepast als bouwstof.

 

Baggerspecie

Materiaal dat is vrijgekomen uit de bodem via het oppervlaktewater of de voor dat water bestemde ruimte en dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 millimeter en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter.

 

Bodembeheergebied

Het gebied waarvoor de Nota Bodembeheer is opgesteld.

 

Bodemfuncties

Bodemfuncties beschrijven het gebruik van de bodem. Het Besluit bodemkwaliteit onderscheidt zeven bodemfuncties.

 

Bodemfunctieklassen

De bodemfunctieklassen delen het gebruik van de bodem in. De generieke bodemfunctieklassen zijn:

  • wonen;

  • industrie;

  • landbouw / natuur.

 

Bodemkwaliteitskaart

De bodemkwaliteitskaart bestaat uit een set van kaarten:

  • ontgravingskaart bovengrond;

  • ontgravingskaart ondergrond;

  • bodemfunctieklassenkaart;

  • generieke toepassingskaart.

 

In de ontgravingskaarten en de toepassingskaart word per bodemkwaliteitszone voor de meest voorkomende parameters de gemiddelde concentratie weergegeven.

 

Bodemkwaliteitszone

Deel van het bodembeheergebied waarvoor geldt dat de verwachting is dat de bodemkwaliteit gelijkwaardig zijn.

 

Bodemvreemd materiaal

Materiaal dat zich in de bodem of een partij grond/bagger bevindt dat niet voldoet aan de definitie van grond.

 

Gebiedsspecifiek beleid

Door de gemeenteraad vastgestelde lokale regels (maatwerk) voor het toepassen van grond of bagger op basis van het Besluit bodemkwaliteit. Voor het toepassen gelden lokaal maximale waarden.

 

Generiek kader

Het landelijk kader bedoelt voor het hergebruiken van grond en bagger. Dit beleid geldt altijd, tenzij een gemeenteraad gebiedsspecifiek beleid heeft vastgesteld middels een Nota Bodembeheer.

 

Gerijpte baggerspecie

Is het zelfde als baggerspecie, alleen heeft de baggerspecie langer op het land gelegen, waardoor deze ontwaterd is en er omzettingsprocessen gestart zijn door de blootstelling aan lucht.

 

Grond

Vast materiaal dat bestaat uit minerale delen met een maximale korrelgrootte van 2 mm en organische stof in een verhouding en met een structuur zoals deze in de bodem van nature worden aangetroffen, alsmede van nature in de bodem voorkomende schelpen en grind met een korrelgrootte van 2 tot 63 millimeter, met uitzondering van baggerspecie.

 

Grootschalige bodemtoepassing

In het Besluit bodemkwaliteit beschreven kader voor toepassingen van grond of baggerspecie met een minimale omvang van 5.000 m3 en een minimale toepassingshoogte van 2 meter. Bovenop de grootschalige bodemtoepassing moet een leeflaag van minimaal 0,5 m dik worden aangebracht. Deze leeflaag moet minimaal voldoen aan eisen behorende bij de functie. Ook overige bepalingen van het gebiedsspecifieke beleid zijn op deze leeflaag van toepassing.

 

Interventiewaarden

Waarden voor het verontreinigingsniveau per stof of stofgroep waarbij sprake is van ernstige of dreigend ernstige vermindering van functionele eigenschappen van de bodem voor mens, dier of plant.

 

Lokale Maximale Waarden (LMW)

Door de gemeenteraad vastgestelde normen, die aangeven aan welke (chemische) kwaliteit grond of baggerspecie moeten voldoen om te mogen worden toegepast. De Lokale Maximale Waarden fungeren tevens als terugsaneerwaarden bij bodemsanering. De gegeven waarden gelden voor een standaardbodem. Voor toepassing zal een correctie moeten worden toegepast voor de gehalten lutum en organische stof.

 

Maximale Waarden Industrie

Landelijk vastgestelde normen die gelden voor het generieke kader en waaraan toe te passen grond of baggerspecie moeten voldoen indien deze worden toegepast in gebieden die de toepassingseis ‘Industrie’ hebben. Tevens terugsaneerwaarde indien het generieke kader van toepassing is.

 

Maximale Waarden Wonen

Landelijk vastgestelde normen die gelden voor het generieke beleid en waaraan toe te passen grond of baggerspecie moeten voldoen indien deze worden toegepast in gebieden die de toepassingseis ‘Wonen’ hebben. Tevens terugsaneerwaarde indien het generieke kader van toepassing is.

 

Meldpunt Bodemkwaliteit

Meldpunt voor het melden van de toepassing van grond of bagger conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Website: https://meldpuntbodemkwaliteit.agentschapnl.nl/Voorportaal.aspx

 

Percentielwaarden (P50, P80)

De percentielwaarden geven het percentage aan van waarnemingen die voldoen aan een concentratieniveau van een bepaalde stof. In het geval van P50 voldoet 50% van de waarnemingen aan dat niveau, bij P80 is 80% van de waarnemingen beneden dat niveau gelegen.

 

Risicotoolbox

Door het RIVM ontwikkeld instrument om te bepalen of bij een gekozen Lokale Maximale Waarde sprake is van risico’s. Het gebruik van de Risicotoolbox is verplicht bij het opstellen van gebiedsspecifiek beleid.

 

Standaardbodem

Bodem met 25% lutum en 10% organische stof.

 

Standstill-principe

Uitgangspunt waarbij geldt dat de kwaliteit van een bepaalde milieucomponent, bijvoorbeeld bodem, als gevolg van voorgenomen activiteiten niet mag verslechteren. Onder het Besluit bodemkwaliteit geldt het standstill-principe voor het hele bodembeheergebied. Zolang grondverzet plaatsvindt met grond uit hetzelfde beheergebied wordt voldaan aan het standstill-principe.

 

Tijdelijke opslag

Onder tijdelijke opslag van grond en/of baggerspecie wordt verstaan: de opslag voorafgaand aan het definitieve gebruik in een nuttige toepassing (volgens art. 35 van het Besluit Bodemkwaliteit).


1

uitgave van SenterNovem Bodem+ (tegenwoordig AgentschapNL), te downloaden via http://www.agentschapnl.nl/sites/default/files/sn_bijlagen/Handreiking_Besluit_bodemkwaliteit-24-252539.pdf