Organisatie | 's-Gravenhage |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling herstelfonds cultuur Den Haag 2020 |
Citeertitel | Subsidieregeling herstelfonds cultuur Den Haag 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp | Subsidieregeling herstelfonds cultuur Den Haag 2020 |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
02-11-2020 | wijziging | 27-10-2020 | RIS306582 OCW/10033100 | ||
17-07-2020 | 01-07-2020 | 02-11-2020 | nieuwe regeling | 14-07-2020 | RIS305854 101555 |
De Subsidieregeling herstelfonds cultuur Den Haag 2020 heeft tot doel om MJB-instellingen incidenteel financieel te ondersteunen die als gevolg van de COVID-19 maatregelen minder inkomsten hebben kunnen genereren dan verwacht of als gevolg van deze maatregelen aanvullende kosten hebben moeten maken. Het achterliggende maatschappelijke doel dat met de subsidieregeling wordt beoogd is om het cultuurbeleid van de gemeente Den Haag te kunnen blijven uitvoeren.
Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag,
besluit vast te stellen de Subsidieregeling herstelfonds cultuur 2020:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In deze regeling wordt verstaan onder:
Deze subsidieregeling is van toepassing op de verstrekking van subsidies door het college voor de in artikel 1:4 bedoelde activiteiten.
Artikel 1:3 Doel van de subsidie
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor het verlagen van het exploitatietekort van MJB-instellingen in het jaar 2020 dat is ontstaan als gevolg van de maatregelen tegen de verspreiding van COVID-19.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan MJB-instellingen, die in het kader van deze regeling in de volgende drie groepen worden onderverdeeld:
Artikel 1:6 Kosten die voor subsidie in aanmerking komen
Subsidie heeft uitsluitend betrekking op de redelijkerwijs gemaakte kosten die resteren na aftrek van bijdragen van derden en generieke maatregelen van het Rijk die naar het oordeel van het college direct zijn verbonden met en noodzakelijk zijn voor het verlagen van het exploitatietekort bedoeld in artikel 1:4.
Voor subsidie in aanmerking komen:
a. door de subsidieaanvrager gemaakte, niet terugvorderbare kosten die zijn gemaakt voordat de COVID-19 maatregelen bekend waren, voor activiteiten die door deze maatregelen niet kunnen worden uitgevoerd;
b. exploitatiekosten van de subsidieaanvrager die door inkomstenderving als gevolg van de COVID-19 maatregelen een exploitatietekort veroorzaken;
c. aanvullende kosten die moeten worden gemaakt als gevolg van de COVID-19 maatregelen, voor zover deze niet vallen onder een andere subsidieregeling.
Niet voor subsidie in aanmerking komen:
a. exploitatietekort dat is ontstaan vóór inwerkingtreding van de COVID-19 maatregelen en die niet daardoor zijn veroorzaakt;
b. de BTW over de gesubsidieerde kosten;
c. de kosten die eerder door het college op basis van deze subsidieregeling of anderszins zijn gesubsidieerd.
Artikel 1:7 Hoogte van de subsidie
De hoogte van de subsidie voor groepen A en C, bedoeld in artikel 1:5 bedraagt maximaal het verwachte exploitatietekort over 2020, verminderd met 50% van de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves, behoudens voor zover dit leidt tot een weerstandsvermogen van minder dan 6%, in welk geval het percentage van 50% naar beneden wordt aangepast totdat het weerstandsvermogen 6% bedraagt.
De hoogte van de subsidie voor groep B, bedoeld in artikel 1:5 bedraagt 50% van de uitkomst van de in het eerste lid genoemde berekening. De subsidie bedraagt maximaal het bedrag dat de aanvrager heeft ontvangen van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b en c van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 genoemde fondsen.
Artikel 1:9 Wijze van verdeling
Indien nadat de in het derde lid genoemde berekening is uitgevoerd, en bij optelling van de bedragen van alle aanspraken gezamenlijk, sprake is van overschrijding van het subsidieplafond, vindt verdeling plaats door toepassing van een evenredige korting op het aanvraagbedrag op alle aanvragen uit groep B.
Indien nadat de in het zevende lid genoemde berekening is uitgevoerd, en bij optelling van de bedragen van alle aanspraken in deze groep gezamenlijk, geen sprake is van overschrijding van het beschikbare subsidiebedrag, vindt verdeling plaats door honorering van alle aanvragen volgens de berekening uit artikel 1:7, eerste lid.
Indien nadat de in het zevende lid genoemde berekening is uitgevoerd, en bij optelling van de bedragen van alle aanvragen in deze groep gezamenlijk, sprake is van overschrijding van het beschikbare subsidiebedrag, vindt verdeling van het nog beschikbare subsidiebedrag plaats volgens de berekening genoemd in het tiende lid en verder.
De hoogte van de subsidie per aanvrager wordt berekend aan de hand van de volgende, aangepaste berekening: de hoogte van de subsidie is gelijk aan maximaal het verwachte exploitatietekort over 2020, verminderd met 75% van de som van de algemene reserve en de continuïteitsreserves, behoudens voor zover dit leidt tot een weerstandsvermogen van minder dan 6%, in welk geval het percentage van 75% naar beneden wordt aangepast totdat het weerstandsvermogen 6% bedraagt.
Het college brengt voor de verdeling op grond van het dertiende tot en met het zestiende lid telkens de volgende twee rangschikkingen aan:
a. de eerste rangschikking is op basis van het weerstandsvermogen van de aanvrager waarbij de aanvrager met het laagste weerstandsvermogen 1 punt ontvangt en iedere daaropvolgende aanvrager het aantal punten ontvangt dat overeenstemt met zijn plaats in de aldus ontstane rangschikking;
b. de tweede rangschikking geschiedt op basis van de eigen inkomsten van de aanvrager, waarbij de aanvrager met de meeste eigen inkomsten, zoals gedefinieerd in artikel 1:1, 1 punt ontvangt en iedere daaropvolgende aanvrager met minder eigen inkomsten het aantal punten ontvangt dat overeenstemt met zijn plaats in de aldus ontstane rangschikking.
Het nog niet toebedeelde deel van de subsidie wordt eerst toegekend onder de aanvragers die niet eerder subsidie hebben ontvangen op grond van deze regeling, met inachtneming en op volgorde van de in twaalfde lid bedoelde rangschikking, waarbij de aanvrager met de minste punten bovenaan de ranglijst komt, totdat het subsidieplafond is bereikt.
Voor zover het subsidieplafond na toepassing van de in het twaalfde tot en met vijftiende lid genoemde verdeelmethode nog niet is bereikt, wordt het nog niet toebedeelde deel van het subsidie toegekend aan alle aanvragers die eerder subsidie hebben ontvangen, met inachtneming en op volgorde van de in het twaalfde lid bedoelde rangschikking, waarbij de aanvrager met de minste punten bovenaan de ranglijst komt, totdat het subsidieplafond is bereikt.
Hoofdstuk 2 Aanvraag subsidie en termijnen
Onverminderd artikel 8, tweede en derde lid, van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2014 legt de aanvrager de volgende gegevens over:
a. de oorspronkelijke jaarbegroting voor 2020;
b. een bijgestelde begroting voor 2020;
c. een toelichting op de bijgestelde begroting voor 2020, waaruit blijkt welke wijzigingen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting zijn toe te schrijven aan de COVID-19 maatregelen, en waaruit blijkt welke maatregelen de aanvrager heeft ondernomen om het exploitatietekort te beperken;
d. een door het bestuur van de aanvrager rechtsgeldig ondertekende en door een onafhankelijke accountant goedgekeurde verklaring over de jaarrekening 2019;
e. indien van toepassing: een beschikking waaruit een bijdrage van het ministerie van OCW, of een van de in artikel 2, tweede lid, onder a, b en c van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 genoemde fondsen blijkt; en
f. een opgave waaruit blijkt van welke generieke steunmaatregelen de aanvrager gebruik heeft gemaakt, en een toelichting als dergelijke maatregelen niet op de aanvrager van toepassing zijn.
Het college beslist, in afwijking van artikel 10, tweede lid, van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2014, binnen 4 weken nadat de aanvraagperiode is verstreken.
Onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 11, eerste, tweede en derde lid, van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2014 weigert het college een subsidie als:
Hoofdstuk 4 Verplichtingen en betaling
Onverminderd de artikelen 4:37 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 15 tot en met 18 van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2014, gelden voor de subsidieontvanger de volgende verplichtingen:
a. de subsidieontvanger is verplicht mee te werken aan een steekproefcontrole door het college om te beoordelen of de subsidie terecht is verstrekt;
b. de subsidieontvanger is verplicht aanspraak te maken op nog aan te kondigen steunmaatregelen van het Rijk waarvoor de subsidieontvanger tijdens de looptijd van de subsidie in aanmerking komt.
De subsidie wordt in zijn geheel als 100% voorschot uitgekeerd.
Hoofdstuk 5 Eindverantwoording en vaststelling na verlening vooraf
Artikel 5:1 Indieningstermijn aanvraag tot vaststelling
In afwijking van artikel 19, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2014 dient de subsidieontvanger de aanvraag tot vaststelling in uiterlijk 30 april 2021.
Artikel 5:2 Wijze van verantwoorden
De aanvraag tot vaststelling bevat in ieder geval:
a. een voor openbaarmaking geschikt financieel verslag dat op dezelfde wijze is ingericht als de bij de aanvraag om subsidie overgelegde begroting en een gespecificeerd overzicht van de gesubsidieerde activiteiten, de daaraan verbonden inkomsten en uitgaven en een toelichting op de gerealiseerde verschillen ten opzichte van de verleningsbeschikking; en
b. een bestuursverklaring over de verantwoording volgens het door het college vastgestelde model.
Het financieel verslag bevat in ieder geval:
a. een overzicht van de inkomsten en uitgaven die vergelijkbaar aansluiten bij de posten in de begroting. Bij afwijkingen op de hoofdposten van de begroting die groter zijn dan 10% geeft de subsidieontvanger hierop een toelichting;
b. een toelichting waaruit blijkt op welke aanvullende steunmaatregelen de subsidieontvanger een beroep heeft gedaan;
c. een toelichting waaruit blijkt welke maatregelen de subsidieontvanger heeft genomen om het exploitatietekort zo veel mogelijk te verkleinen.
Artikel 5:3 Termijn vaststelling subsidie
Het college stelt in afwijking van artikel 21, eerste lid, van de Algemene subsidieverordening Den Haag 2014 de subsidie vast binnen 8 weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot vaststelling.
Artikel 5:4 Vorming reserve of voorziening
Het college kan toestemming verlenen een eventueel overschot aan een reserve of voorziening toe te voegen indien dat bijdraagt aan het doel van deze regeling mits hiertoe een schriftelijk verzoek is ingediend voorafgaand aan de daadwerkelijke toevoeging van een eventueel overschot aan een reserve of voorziening.
Hoofdstuk 6 Overige bepalingen
Het college kan een of meer artikelen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing ervan gelet op het belang van het doel van deze regeling leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.
Het college evalueert deze subsidieregeling (uiterlijk) 15 juli 2021.
Artikel 6:3 Inwerkingtreding en intrekking
Deze subsidieregeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling herstelfonds cultuur Den Haag 2020.
Het college van burgemeester en wethouders,
Subsidieregeling Herstelfonds – Artikelsgewijze toelichting
De Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 van het Ministerie van OCW bestaat uit een aantal stromen. Stroom 1 is bedoeld voor organisaties die een subsidie ontvangen van het Ministerie van OCW zelf of van de zes Rijkscultuurfondsen. De verwachting is dat deze bijdrage voor deze organisaties hoog genoeg is om het verlies in 2020 minimaal tot 0 te beperken. Desondanks kunnen zij, wanneer dat niet het geval is, subsidie aanvragen in het kader van deze regeling.
Stroom 3 is bedoeld voor organisaties met een cruciale regionale functie die geen directe subsidierelatie hebben met het Rijk of een van de zes Rijkscultuurfondsen. Deze organisaties komen onder voorwaarden in aanmerking voor een subsidie. Een van deze voorwaarden is dat lokale overheden 50% van de subsidie matchen.
Subsidies op grond van deze regeling zijn bedoeld om het verlies van MJB-instellingen te beperken, en is dus een uiterste noodmaatregel. Eerst dienen alle andere steunmaatregelen, zoals die binnen het noodpakket banen en economie ten volste te worden benut.
Veel activiteiten konden als gevolg van de COVID-19 maatregelen geen doorgang vinden. Er zijn vaak voorbereidingskosten gemaakt en verplichtingen aangegaan om deze activiteiten mogelijk te maken. Nu daar geen of minder publieksinkomsten tegenover staan, leidt dat bij veel MJB-instellingen tot een exploitatietekort.
Het is nadrukkelijk niet het doel van deze regeling om een exploitatietekort dat ook zonder de COVID-19 maatregelen zou zijn opgetreden te compenseren.
Organisaties leggen een algemene of continuïteitsreserve als buffer aan om onvoorziene uitgaven of tegenvallende inkomsten incidenteel op te vangen. De pandemie COVID-19 is een onverwachte gebeurtenis met grote financiële gevolgen zowel voor organisaties als de gemeente Den Haag. Het college verwacht daarom dat organisaties minimaal 50% van hun algemene en continuïteitsreserves inzetten. De verwachting is echter dat ook in 2021 de COVID-19 maatregelen hun stempel op de cultuursector zullen drukken. Daarom staat het college organisaties dan ook toe om een weerstandsvermogen van 6% aan te houden, om hen in staat te stellen om de financiële impact door de COVID-19 maatregelen ook in 2021 op te kunnen vangen.
De begroting voor de subsidies die in het tweede tijdvak kunnen worden aangevraagd en waarvoor het subsidieplafond in dit artikel is vastgelegd, is nog niet door de Raad vastgesteld. Door in het tweede en derde lid van dit artikel te verwijzen naar de van toepassing zijnde artikel 7, leden 2 en 4 van de ASV 2014, wordt gewezen op de mogelijkheid van verlaging.
Bij verdeling van de subsidies, krijgt groep B voorrang. Dat zijn de instellingen die matching ontvangen van een van de Rijkscultuurfondsen op basis van stroom 3 van de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19. Deze groep krijgt voorrang, omdat de bijdrage van de gemeente voorwaarde is voor matching.
Daarna wordt gekeken of het mogelijk is de overige aanvragen binnen het subsidieplafond te honoreren. Als dat niet het geval is, wordt gekeken of dat wel mogelijk is als aanvragers meer reserve inzetten (75% in plaats van 50%).
Wanneer het dan nog steeds niet mogelijk is om alle subsidieaanvragen te honoreren, wordt een rangschikking gemaakt op basis van het weerstandsvermogen en de eigen inkomsten. Dit vanuit de gedachte dat instellingen met een laag weerstandsvermogen onvoldoende financiële middelen hebben om het wegvallen van de eigen inkomsten te kunnen compenseren, en dat bij deze instellingen de nood het hoogst is.
Als eerste komen de instellingen in aanmerking die nog geen subsidie hebben ontvangen op basis van deze regeling, op volgorde van de rangschikking zoals beschreven in artikel 1:10 lid 12 tot en met 15. Daarna komen de aanvragers in aanmerking die wel eerder subsidie hebben ontvangen op basis van deze regeling, ook hier geldt de volgorde van de rangschikking zoals beschreven in artikel 1:10 lid 12 tot en met 15. Deze voorwaarde geldt om aanvragers die in het eerste aanvraagtijdvak op basis van de rangschikking geen subsidie ontvangen, in het tweede tijdvak alsnog te kunnen subsidiëren.
Uitgangspunt bij dit artikel is de beperkt beschikbare middelen binnen deze subsidieregeling effectief en doelmatig in te zetten. Daarom dienen de organisaties eerst zo veel mogelijk gebruik maken van de generieke maatregelen van het Rijk.
Daarnaast wordt een aantal organisaties voldoende gecompenseerd vanuit de Regeling aanvullende ondersteuning culturele en creatieve sector COVID-19 van het ministerie van OCW. In dat geval komen zij ook niet in aanmerking voor een subsidie op grond van deze regeling.
Het is onwenselijk om organisaties met een negatief eigen vermogen op grond van deze regeling te subsidiëren. Zij beschikken over onvoldoende buffer om het economisch zware weer, dat als gevolg van de COVID-19 maatregelen wordt verwacht, het hoofd te bieden.
Als tijdens de looptijd van de subsidieregeling nieuwe steunmaatregelen worden aangekondigd door het Rijk, dienen subsidieontvangers daar zo veel mogelijk gebruik van te maken.