Organisatie | Eersel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Standplaatsen Eersel 2020 |
Citeertitel | Standplaatsenbeleid Eersel 2020 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
geen
artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-07-2020 | ter vervanging van Standplaatsenbeleid Eersel 2018 | 07-07-2020 |
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
Standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare weg en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel, niet zijnde een standplaats op een weekmarkt, jaarmarkt of evenement;
Hoofdstuk 2 Reguliere standplaatsen
Een standplaats ingenomen op een terrein met een bestemming gelijk of vergelijkbaar met de bestemmingen “verblijfsdoeleinden”, “verkeersdoeleinden” of “groendoeleinden” wordt geacht conform het bestemmingsplan te zijn, tenzij wordt aangetoond dat de locatie nodig is om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Op basis van artikel 5:18 lid 3 onder b APV kan een standplaatsvergunning eveneens worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Het redelijk verzorgingsniveau kan in het gedrang komen als binnen het verzorgingsgebied nog slechts één winkel/onderneming gevestigd is in een bepaalde branche en deze winkel/onderneming dreigt te verdwijnen door verlening van één of meerdere standplaatsvergunning(en). Om die reden wordt geen standplaatsvergunning verleend voor een branche waarvan nog maar 1 winkel/onderneming is gevestigd in de kernen Duizel, Knegsel, Steensel, Vessem en Wintelre. Voor Eersel is er sprake van een dermate ruim bestedingspotentieel dat winkels/ondernemingen in deze kern geen bescherming nodig hebben.
Uitzondering hierop wordt gemaakt voor de verkoop van ijs op de locatie hoek Postelseweg en Bredasebaan in Eersel en de verkoop van seizoensgebonden producten op de parkeerplaats bij de supermarkt aan Nieuwstraat 9 in Eersel. Bij meer dan 1 aanvraag, welke uiterlijk 31 december van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de standplaats ingenomen moet gaan worden is ingediend, wordt middels loting bepaald voor welke aanvraag vergunning wordt verleend.
Hiervoor wordt ook vergunning verleend voor 5 jaar, maar na 5 jaar wordt bij meerdere gegadigden opnieuw een loting gedaan in plaats van de vergunning te verlengen.
Artikel 12 Overschrijving standplaatsvergunning
Bij overlijden van standplaatshouder, blijvende arbeidsongeschiktheid of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd van de standplaatshouder kan de vergunning over worden geschreven op de echtgenoot, samenwonende partner, een persoon die minimaal 3 jaar in loondienst van het bedrijf heeft gewerkt of een persoon die gedurende minimaal 3 jaar als mede-eigenaar van het bedrijf heeft gefunctioneerd. De vergunning wordt uitsluitend overgeschreven als aan alle in dit beleid genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Artikel 13 Intrekken vergunning
Standplaatshouder kan het college verzoeken de standplaatsvergunning in te trekken. Bij het intrekken van een vergunning moet minimaal 1 maand opzegtermijn in acht worden genomen. De standplaatshouder moet daarom minimaal 1 maand voor het feitelijk niet meer innemen van de standplaats de het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.
Dorpsplein aan de Akkerweg/Den Dries in Wintelre:
Wanneer er in een kern sprake is van het ontbreken van een mogelijkheid tot het afhalen van etenswaren die voor directe consumptie gereed zijn en die ook als maaltijd kunnen dienen, in welke vorm dan ook, kan voor elke dag van de week een tijdstip tussen 10.00 en 22.00 uur worden verbonden aan de vergunning. In aanvulling op het eerste lid van dit artikel bestaat deze mogelijkheid ook voor de zondag.
Artikel 18 Innemen standplaats
De standplaatsinrichting mag maximaal een uur voor aanvang van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestart mag worden met de activiteiten, worden geplaatst. Maximaal een uur na afloop van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestopt moet worden met de activiteiten, moet de standplaatsinrichting zijn verwijderd.
Hoofdstuk 3 Tijdelijke en incidentele standplaatsen
Op basis van artikel 5:18 lid 2 APV kan een standplaatsvergunning ook worden geweigerd wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
Een standplaats ingenomen op een terrein met een bestemming gelijk of vergelijkbaar met de bestemmingen “verblijfsdoeleinden”, “verkeersdoeleinden” of “groendoeleinden” wordt geacht conform het bestemmingsplan te zijn, tenzij wordt aangetoond dat de locatie nodig is om te voorzien in de parkeerbehoefte.
Op basis van artikel 5:18 lid 3 onder a APV kan een standplaatsvergunning eveneens worden geweigerd als de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Op de aangewezen locaties wordt een standplaats geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Incidentele standplaatsen worden gelet op de beperkte duur geacht te voldoen aan redelijke eisen van welstand. Bij tijdelijke standplaatsen op niet aangewezen locaties moet aan de hand van een advies van de Welstandscommissie worden geoordeeld of sprake is van redelijke eisen van welstand en er dus geen sprake is van een ernstige verstoring van het straatbeeld.
Op basis van artikel 5:18 lid 3 onder b APV kan een standplaatsvergunning eveneens worden geweigerd indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Aan weigering mogen geen economische motieven of behoefteaspecten ten grondslag liggen. Deze weigeringsgrond geldt niet voor standplaatsen die diensten verlenen, omdat dit door de Europese Dienstenrichtlijn wordt beschouwd als een economische, niet toegestane, belemmering voor het vrije verkeer van diensten. Bij een tijdelijke standplaats kan dan ook geen sprake zijn van een standplaats die een redelijk verzorgingsniveau in gevaar brengt.
Een tijdelijke standplaatsvergunning wordt verleend voor maximaal een jaar, waarbij de standplaats feitelijk maximaal 6 maanden per jaar ingenomen mag worden. Indien het een jaarlijks terugkerende tijdelijke standplaats betreft wordt de vergunning verleend voor 5 jaar. Per vergunning wordt bekeken welke duur wordt toegestaan.
Artikel 28 Innemen standplaats
De standplaatsinrichting mag maximaal een uur voor aanvang van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestart mag worden met de activiteiten, worden geplaatst. Maximaal een uur na afloop van het tijdstip, waarop volgens de vergunning gestopt moet worden met de activiteiten, moet de standplaatsinrichting zijn verwijderd.
Artikel 30 Aanvraag omgevingsvergunning
Bij een tijdelijke standplaatsvergunning kan sprake zijn van een bouwwerk waarvoor ook een omgevingsvergunning is vereist. Er is sprake van een bouwwerk wanneer:
De objecten op standplaatsen voldoen aan deze criteria, maar zijn daarmee niet direct omgevingsvergunningplichtig. Vooral criterium d is hierbij van belang. Over het algemeen is een object bedoeld om ter plaatse te functioneren als het object langer dan 31 dagen op dezelfde plaats staat. Er moet dan wel sprake zijn van een permanent karakter. Bij een onderzoekswagen e.d. is wel sprake van een periode langer dan 31 dagen, maar niet van een permanent karakter. Daarvoor is dus geen omgevingsvergunning vereist.
Of sprake is van een omgevingsvergunningplicht moet per geval worden beoordeeld. Is een omgevingsvergunning vereist dan blijft ook een tijdelijke standplaatsvergunning vereist.
Artikel 31 Ruimer dan de beleidsregel
Het college blijft bevoegd om af te wijken van deze beleidsregel. Het college heeft de bevoegdheid om af te wijken van de beleidsregel, binnen de mogelijkheden van de APV. Afwijken van de beleidsregel is mogelijk wanneer deze onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
Artikel 32 Inperken van de beleidsregel
Het college heeft de mogelijkheid om de beleidsregel in te perken in specifieke situaties, vooral in onderstaande situaties:
Het ‘Standplaatsenbeleid Eersel 2018’, vastgesteld bij besluit van 10 juli 2018, blijft van toepassing op aanvragen waarop nog niet is beslist op het moment van inwerkingtreding van deze beleidsregel.
Voor reguliere standplaatsvergunningen verleend voor onbepaalde tijd onder het regime van de ‘Beleidsnotitie met betrekking tot de afgifte van standplaatsvergunningen in de gemeente Eersel’’, zoals dat gold voor inwerkingtreding van het ‘Standplaatsenbeleid Eersel 2018’, wordt een uitsterfbeleid gehanteerd. Dit betekent dat bestaande rechten worden gerespecteerd, zolang er geen intrekkingsgronden van toepassing zijn.
Aldus besloten door burgemeester en wethouders van Eersel op 7 juli 2020.
de secretaris, H.M.L. Offermans
de burgemeester, drs. W.A.C.M. Wouters
Toelichting bij Standplaatsenbeleid Eersel 2018
Op 5 augustus 2014 is de “Beleidsnotitie met betrekking tot de afgifte van standplaatsvergunningen in de gemeente Eersel” vastgesteld. Deze beleidsregel is op 15 september 2014 in werking getreden. Deze beleidsregel is gebaseerd op de toen geldende Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Per 11 juli 2017 geldt de APV 2017. Naar aanleiding van onduidelijkheid over het standplaatsenbeleid wordt het beleid voor standplaatsen aangepast. Het “Standplaatsenbeleid Eersel 2018” vervangt de “Beleidsnotitie met betrekking tot de afgifte van standplaatsvergunningen in de gemeente Eersel”.
De beleidsregel is opgesteld om te komen tot een rechtmatige en doelmatige uitoefening van de afdeling 4 uit hoofdstuk 5 van de APV. Hierdoor zijn burgers en bedrijven door de beleidsregel vooraf beter op de hoogte van de criteria die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om standplaatsvergunning. Toepassing van de beleidsregel maakt dat in gelijke gevallen, gelijk gehandeld wordt. Ten aanzien van een transparante en efficiënte dienstverlening worden met de beleidsregels twee doelen bereikt:
Daarnaast biedt in juridische zin het instrument van de beleidsregel de volgende voordelen voor
zowel het college als voor burgers en bedrijven:
Afwijkingsmogelijkheid: In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat het college overeenkomstig de beleidsregel handelt, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Uit deze bepaling vloeit voort dat voor het college de mogelijkheid bestaat om van de beleidsregel af te wijken (dit wordt de inherente afwijkingsmogelijkheid genoemd). De mogelijkheid om van de beleidsregel af te wijken kan slechts in bijzondere omstandigheden gehanteerd worden. Afwijken is mogelijk en geboden, als de strikte naleving van de beleidsregel, gelet op de strekking van de beleidsregel en de onderliggende wettelijke regeling, in het concrete geval niet nodig is en bovendien een onevenredig nadeel voor de belanghebbenden zou opleveren. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken als de beoordelingsprocedure van een vergunningaanvraag al is gestart (bijvoorbeeld als gevolg van zienswijzen die worden ingediend). In het algemeen valt niet aan te geven wanneer sprake is van een onevenredig nadeel. Dit zal per situatie moeten worden beoordeeld.
In afdeling 4 (artikel 5:17 tot en met 5:20) van hoofdstuk 5 van de APV zijn artikelen opgenomen over het innemen van standplaatsen.
Artikel 1:3, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Awb bepalen dat beleidsregels vastgesteld kunnen worden.
In deze beleidsregel is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen. Dit betekent dat als aan de beleidsregel wordt voldaan, maar er een onevenredig nadeel is voor mogelijke belanghebbenden het college kan besluiten geen medewerking te verlenen. Het voldoen aan de beleidsregel is dan ook geen garantie dat ook daadwerkelijk gecollecteerd mag worden, gevent mag worden of een standplaats ingenomen mag worden. In de beleidsregel is ook opgenomen dat het college de bevoegdheid heeft om de beleidsregel in een specifieke situatie te beperken.
De aanvragen worden afgehandeld conform de procedure opgenomen in hoofdstuk 1 van de APV.
Als er sprake is van het geheel of gedeeltelijk afwijzen van een aanvraag moet de aanvrager op grond van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht vooraf in de gelegenheid worden gesteld zienswijzen naar voren te brengen.