Organisatie | Gorinchem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Gorinchem 2020 |
Citeertitel | |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2020 | Algemene subsidieverordening gemeente Gorinchem 2020 | 28-05-2020 |
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
de-minimissteun: steun die wordt verstrekt op basis van Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L 352/1); Verordening (EU) nr. 2019/316 van de Commissie tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 51 I/1); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PbEU L 190/45), of Verordening (EU) 2018/1923 van de Commissie van 7 december 2018 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PbEU L 313/2).
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de wet (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Het college is bevoegd nadere regels vast te stellen binnen de door de raad vastgelegde beleidskaders. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke activiteiten en welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Voor zover dit niet is bepaald bij nadere regel, wordt bij de verleningsbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 13. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Als aannemelijk is dat een of meer van de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan, meldt de subsidieontvanger dat onverwijld met digitaal meldingsformulier aan het college.
Artikel 14. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij nadere regel of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de nadere regel wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij nadere regel kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de nadere regel wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij nadere regel of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Artikel 16. Wijze van verstrekking en eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen dertien weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 19. Subsidievaststelling subsidies van meer dan € 5.000
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling.
In bijzondere gevallen, en voor zover toepassing van deze verordening zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kan het college afwijken van deze verordening.
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Voor de definitie van het begrip subsidie is artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) overgenomen. Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
a.de spoedeisende subsidieverstrekking (tijdelijk, vooruitlopend op de vaststelling van een wettelijk voorschrift);
b.de subsidieverstrekking op grond van een begrotingspost (de begroting dient de subsidieontvanger en het bedrag dat ten hoogste kan worden vastgesteld te vermelden);
c.de incidentele subsidieverstrekking (voor uitzonderlijke gevallen, en als er in beginsel slechts eenmalig subsidie zal worden toegekend);
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
Zie ook de toelichting bij artikel 3 van de Model Subsidieregeling (bijlage bij de Model Algemene subsidieverordening 2013 (hierna: model-ASV 2013)).
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
1)aanvragen voor de desbetreffende subsidie moeten worden ingediend voordat de begroting is vastgesteld of goedgekeurd.
3)de mogelijkheid van verlaging is aangekondigd bij de vaststelling van het oorspronkelijke subsidieplafond.
Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als hetoorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie met een digitaal aanvraagformulier dient te worden gedaan. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Bij nadere regels kan het college besluiten van lid 2 en/of lid 3 af te wijken, bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.
Bij nadere regel kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij nadere regel kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid.
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).
Onderdelen a en c spreken voor zichzelf. Met betrekking tot het verlenen van een meerjarige subsidie geldt, dat deze niet strijdig mag zijn met het budgetrecht van de gemeenteraad. Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt.
Onder e is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel h ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een nadere regeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de (model-)ASV (2013) is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. De melding kan uitsluitend digitaal worden gedaan met een digitaal meldingsformulier.
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
als de subsidieontvanger voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen vervreemdt of bezwaart of de bestemming daarvan wijzigt;
als de subsidieontvanger een schadevergoeding ontvangt voor verlies of beschadiging van voor de gesubsidieerde activiteiten gebruikte of bestemde goederen;
als de subsidieverlening of de subsidievaststelling wordt ingetrokken of de subsidie wordt beëindigd, of
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan een bepaald bedrag bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Subsidies tot en met € 5.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste en tweede lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een nadere regeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.
Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of nadere regeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
Onze rol als gemeente verandert. We zijn steeds meer facilitator en regisseur van de participatiesamenleving. Hierin werken we samen met burgers en organisaties om samen een leefbare, prettige samenleving te realiseren waarin iedereen mee kan doen. Samen maken we de stad!
Het beleidskader en de subsidie verordening behoren tot de kaderstellende bevoegdheid van de raad. De nadere regels voor de uitvoeringspraktijk zijn een collegebevoegdheid. Als er technische bijstellingen plaatsvinden, worden deze voorgelegd aan het college.
In dit kader, het beleidskader subsidies, zijn de kaders opgenomen voor het verlenen en vaststellen van alle subsidies in de gemeente Gorinchem vanaf 2021.
Deze nota gaat uit van de uitgangspunten: verhoging van de dienstverlening aan instellingen en burgers, participatie van de stad, transparante overheid, werken op basis van vertrouwen, verminderen van de administratieve last en regeldruk en efficiënt en effectief organiseren.
In de gemeente Gorinchem zijn veel verenigingen, (vrijwilligers)organisaties en andere instellingen. Zij leveren een maatschappelijke bijdrage in onze gemeente. De gemeente beoogt samen met de stad beleidsdoelen te realiseren.
Dit kan door inwoners, vrijwilligersorganisaties en instellingen in staat te stellen om binnen het beleid passende activiteiten te realiseren. De gemeente doet via het verstrekken van subsidie een beroep op vrijwilligers en professionals en op de betrokkenheid, creativiteit en innovatiekracht van de maatschappelijke partners, bedrijven en burgers bij het oplossen van maatschappelijke vraagstukken. Verenigingen, (vrijwilligers)organisaties en instellingen kunnen subsidie van de gemeenten ontvangen als zij een – naar het oordeel van het college – belangrijke bijdrage leveren aan de verwezenlijking van beleidsdoelen, die zonder subsidie niet of niet geheel gerealiseerd kunnen worden.
Subsidies zijn een instrument om doelen te realiseren en hebben een sterke verbinding met wat er gebeurt in de samenleving. De snel veranderende maatschappij vraagt een dynamische overheid die met subsidies regie kan voeren, waarbij rekening gehouden kan worden met trends en ontwikkelingen.
De gemeente Gorinchem verstrekt jaarlijks voor ruim 6 miljoen euro aan subsidies. Met het verstrekken van subsidies is zowel een groot maatschappelijk als financieel belang gemoeid.
De maatschappelijke effecten zijn vertaald in beleid en beleidsdoelstellingen, die in het coalitieprogramma, de programmabegroting en de beleidsnota’s staan.
Voor subsidieverlening is altijd een grondslag nodig. De Algemene wet bestuursrecht (Awb) definieert in artikel 4:21 het begrip subsidie als volgt:
verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten.
Artikel 4:23 van de Awb stelt dat een bestuursorgaan alleen subsidie mag verstrekken op grond van een wettelijk voorschrift dat regelt voor welke activiteiten subsidie kan worden verstrekt. De ASV is een kaderregeling voor het subsidieproces, die voor alle subsidies van een gemeente toepasbaar is. Hierin zijn onder andere de subsidiesoorten, weigeringsgronden, aanvraagtermijnen en voorwaarden voor verantwoording benoemd. De ASV in combinatie met een nadere regeling voor bepaalde activiteiten vormt samen een wettelijk voorschrift op basis waarvan subsidies worden verstrekt.
Het coalitieprogramma en de beleidsnota’s, die vastgesteld zijn in de raad, vormen de basis voor de nadere regels. De nadere regels zijn het toetsingskader bij de beoordeling van de beleidsdoelen. Deze worden in navolging van de ASV geactualiseerd. Om dynamisch te kunnen reageren op ontwikkelingen kan, wanneer er geen beleidsnota of visie is, begonnen worden met een nadere regel. Wanneer er een visie wordt vastgesteld, moet de nadere regel hierop vervolgens worden vastgesteld. Als er geen nadere regel is, is er in principe geen grond voor het verstrekken van subsidie. Het college heeft de bevoegdheid om in nadere regels de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, zal dit eveneens in de nadere regels worden opgenomen.
-er moet een duidelijk doel in zijn aangegeven, dat verbonden is aan de visie/nota/coalitieprogramma waaruit ze voorkomt;
Bij inkoop is er sprake van een directe levering van goederen of diensten aan de gemeente. Indien de gemeente invloed wil uitoefenen op de geleverde prestatie of dienst, maar deze niet direct aan de gemeente gericht is, kan een subsidie een goed instrument zijn om hier vorm en inhoud aan te geven. De keuze tussen subsidie of inkoop is niet altijd even duidelijk te maken. Uitgangspunt voor de keuze van subsidie is vaak de publieke taak van de gemeente. Richtinggevend bij de keuze tussen subsidie en inkoop is de handreiking Overheidsopdracht en subsidie van de VNG. Dit betekent dat de aard van de rechtsverhouding concreet moet worden vastgesteld en per aanvraag moeten worden bekeken. De gemeente toetst per aanvraag in hoeverre de opdracht dicht tegen een inkoopopdracht aanzit en of er mogelijke risico’s zijn met oog op de wet Markt en Overheid. De contractmanager vanuit de gemeente ziet er op toe dat de wederzijdse verplichten worden nagekomen.
De gemeenteraad stelt jaarlijks via de begroting, het subsidieprogramma en de subsidieplafonds vast. Het college stelt met inachtneming van het coalitieprogramma en de beleidsnota’s, de beleidsregels en beleidsdoelen rond subsidie vast en is verantwoordelijk voor de uitvoering. De raad heeft via het subsidieregister inzicht over de toekenning van de subsidie.
Bij het wel of niet toekennen van subsidie, worden aanvragen gewogen aan onderstaande kaders. Afhankelijk van de financiële categorieën als beschreven in paragraaf 4.2, kunnen onderstaande kaders zwaarder of lichter wegen. Dit wordt in de nadere regels aangegeven.
van het beleid. De verstrekte subsidies dienen herleidbaar te zijn aan de beleidsdoelen van de gemeente. Hierbij is nodig dat de gemeentelijke beleidsdoelen en de beoogde resultaten helder, concreet en actueel zijn. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om aan te geven hoe zij doeltreffend werken.
middelen. Er wordt daarbij uitgegaan van de eigen kracht van inwoners, organisaties en instellingen. Eigen verantwoordelijkheid vertaalt zich ook in zelf organiserend vermogen en eigen inzet. Bij subsidieverstrekking let de gemeente daarom mede op de mogelijkheden die aanvragers hebben benut om andere middelen te verkrijgen dan de gemeentelijke subsidie. Dit vraagt flexibiliteit, waarbij maatwerk mogelijk is. Organisaties zijn zelf verantwoordelijk om aan te geven hoe zij doelmatig werken.
dient de gemeente te toetsen of er bij het verlenen van subsidie gehandeld is in overeenstemming met bestaande wettelijke kaders zoals de Awb en de van toepassing zijnde verordening(en) en regelgeving. Behalve het vaststellen van de rechtmatigheid moet ook worden vastgesteld of de subsidie doelmatig is verstrekt.
Er wordt altijd een aantoonbare financiële bijdrage of inzet gevraagd van de organisatie zelf en er wordt altijd een link gelegd naar het subsidieplafond, zoals aangegeven in de begroting van de gemeente. Subsidies zijn een middel om een vooraf benoemd maatschappelijk effect te bereiken en geen structurele aanvulling op het exploitatietekort. Waar dat mogelijk en wenselijk is, kan de gemeente meerjarige subsidierelaties aangaan, met vooraf heldere afspraken over een periodieke herijking van die afspraken als gevolg van voortschrijdend inzicht. In een dynamische omgeving zullen we flexibel acteren als behoeften veranderen.
De gemeente verleent geen subsidie als de markt voldoende voorziet in de behoefte van de inwoners (bv. sportschool, bioscoop of horeca). De toegevoegde waarde van de activiteit zal duidelijk aantoonbaar moeten zijn. Er wordt dus geen subsidie verleend aan commerciële activiteiten.
Hoe met individuele subsidieaanvragen wordt omgegaan (toekennen, afwijzen van subsidies, bepalen van de hoogte van de subsidies, mandaat) moet uitlegbaar zijn. Het gemeentelijk werkproces moet transparant, efficiënt en openbaar zijn. De kosten en opbrengsten moeten ook transparant zijn.
Voor particulieren die willen bijdragen aan een maatschappelijk doel, moeten kleine subsidieaanvragen mogelijk zijn. Dit wordt gefaciliteerd met eenvoudige regels, zodat dit voor iedereen bereikbaar en aantrekkelijk is.
Al aan de voorkant moet duidelijk zijn welke concrete activiteiten door middel van subsidie worden gerealiseerd. Met vooraf duidelijke regels wordt terugkoppeling gegeven aan deze activiteiten. De aard van de terugkoppeling (foto, persbericht, evaluatie, notitie etc.) is passend bij de aangevraagde subsidie. Inwoners die eigen initiatieven hebben, kunnen op weg geholpen worden bij de uitvoering ervan. Het is aan de gesubsidieerde organisatie om duidelijk te maken hoe de prestaties en activiteiten bijdragen aan de realisatie van de beleidsdoelen.
Er kan subsidie worden aangevraagd voor een periode van maximaal 4 jaar, meerjarige subsidie. Het gaat hierbij om subsidies die jaarlijks aan dezelfde instellingen worden verleend voor dezelfde (of in hoofdzaak dezelfde) voortdurende activiteiten. Het gaat daarbij om per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen, zoals ook vermeld in de Awb. Artikel 4:67 lid 1 Awb bepaalt dat per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen zowel voor één boekjaar als voor een bepaald aantal boekjaren kunnen worden verleend.
Het voordeel van meerjarige subsidies geldt dat voor subsidiepartijen er perspectief is op de langere termijn. Daarnaast ontvangen we als gemeenten minder aanvullende subsidieverzoeken en dienen er minder vaak afspraken te worden gemaakt met de subsidiepartijen. Een meerjarige subsidie vraagt van de subsidiepartij wel een professionelere bedrijfsvoering. Daarnaast is het voor nieuwe instellingen minder gemakkelijk om binnen bepaalde beleidsterreinen subsidie te ontvangen, aangezien het geld al voor meerdere jaren is vastgelegd. Daarnaast geven meerjarige subsidies niet altijd evenveel sturingsmogelijkheden.
•Indien het beleidsterrein of de bedrijfsvoering van de instelling voor meerdere jaren te overzien is;
•Indien het College voor de komende periode geen beleidswijzigingen voorziet op het betreffende beleidsterrein;
•Indien wordt voorzien dat het betreffende subsidiebudget op korte of middellange termijn niet zou moeten worden aanbesteed op een private markt;
Meerjarige subsidies zijn mogelijk, maar zal per individuele instelling en/of nadere regel moeten worden bepaald. Een meerjarige subsidie is geen automatisch recht van de aanvrager. Het aanvragen van een meerjarige subsidie, geeft niet direct het recht hiertoe. Er kan, met inachtneming van bovenstaande mogelijkheden, besloten worden om een éénjarige subsidie te verlenen.
Op grond van de WNT worden inkomens en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen met een publieke functie genormeerd en openbaar gemaakt. De WNT is in 2013 in werking getreden en geldt voor de diverse overheden, maar ook voor de sectoren zorg, cultuur, onderwijs, woningcorporaties en gesubsidieerde instellingen.Gesubsidieerde instellingen vallen hieronder indien aan hen tenminste drie achtereenvolgende kalenderjaren een of meer subsidies zijn verleend, die samen per kalenderjaar meer dan € 500.000 bedragen en tenminste voor 50% deel uitmaken van de inkomsten van de rechtspersoon in dat kalenderjaar. Het inkomen van een topfunctionaris mag niet boven een ministersalaris uitkomen. Voorwaarden en verplichtingen stellen met betrekking tot de WNT is niet toegestaan.
- Als verantwoording meldingsplicht of activiteit wel of niet heeft plaatsgevonden inclusief zichtbaar bewijs van de activiteit
- Bij de inhoudelijke verantwoording volstaat een inhoudelijk verslag. De financiële verantwoordingkan op meerdere manieren worden geregeld:
c. Onafhankelijke goedkeurende verklaring (oordeel door een onafhankelijke partij, zoals bedoeld in BW2, art. 393, eerste lid, over het rechtmatig besteden van de subsidie)
- Het college kan ervoor kiezen een programma van eisen op te stellen(politieke gevoeligheid en/of financiële risico's) waarin de te behalen effecten/resultaten/prestaties zijn opgenomen en een of meerdere instellingen uit te vragen om subsidie aan te vragen op basis van het programma van eisen
- Er wordt beoordeeld of overeengekomen prestaties/diensten zijn geleverd en of subsidievoorwaardenzijn nageleefd en of jaarverslag op website is gepubliceerd
- Nadruk ligt op inhoudelijke verantwoording waarin de instelling duidelijk maakt welkeresultaten en effecten zijn bereikt en welke prestaties geleverd met de inzet van deverleende subsidie(s) en of die in overeenstemming zijn met de subsidievoorwaarden
- Bij de inhoudelijke verantwoording volstaat een inhoudelijk verslag. De financiële verantwoording kan op meerdere manieren worden geregeld:
c. Onafhankelijke goedkeurende verklaring (oordeel door een onafhankelijke partij, zoals bedoeld in BW2, art. 393, eerste lid, over het rechtmatig besteden van de subsidie dan wel over de jaarrekening in zijn geheel)
Via subsidies wordt gemeenschapsgeld verdeeld voor doelen die het college heeft vastgesteld en belangrijk vindt. Met het Beleidskader subsidies wordt geborgd dat: